31994L0021

Zevende Richtlijn 94/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 1994 inzake de bepalingen op het gebied van de zomertijd

Publicatieblad Nr. L 164 van 30/06/1994 blz. 0001 - 0002
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 12 Deel 2 blz. 0172
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 12 Deel 2 blz. 0172


ZEVENDE RICHTLIJN 94/21/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 30 mei 1994 inzake de bepalingen op het gebied van de zomertijd

HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Volgens de procedure van artikel 189 B van het Verdrag (3),

Overwegende dat bij Zesde Richtlijn 92/20/EEG van de Raad van 26 maart 1992 inzake de bepalingen op het gebied van de zomertijd (4) een gemeenschappelijke datum en een gemeenschappelijk uur voor het begin van de zomertijd in de gehele Gemeenschap in 1993 en 1994 en voor het einde van de zomertijd in die jaren twee verschillende data, te weten een datum voor de Lid-Staten met uitzondering van Ierland en het Verenigd Koninkrijk en een datum voor deze twee Lid-Staten, zijn ingevoerd;

Overwegende dat, aangezien de Lid-Staten bepalingen met betrekking tot de zomertijd toepassen, het voor de werking van de interne markt van belang is om voor het begin en het einde van de zomertijd een gemeenschappelijke datum en een gemeenschappelijk uur vast te stellen die vanaf 1995 in de gehele communautaire ruimte van toepassing zijn;

Overwegende dat, rekening houdend met het subsidiariteitsbeginsel, een optreden van de Gemeenschap nodig lijkt om tot een volledige harmonisatie van het tijdschema te komen teneinde vervoer en communicatie te vergemakkelijken en de daarmee verband houdende kosten te verminderen;

Overwegende dat de Lid-Staten eind oktober het meest geschikte tijdstip vinden voor het beëindigen van de zomertijd en niet eind september zoals thans het geval is;

Overwegende dat voortaan dient te worden bepaald dat de zomertijd eind oktober eindigt; dat het om redenen van technische aard in verband met de aanpassingstermijnen van bepaalde vervoerssectoren evenwel aangewezen is dat de zomertijd in 1995 nog eind september eindigt;

Overwegende dat voor het bovengenoemde jaar in Ierland en het Verenigd Koninkrijk een andere einddatum voor de zomertijd moet worden gehandhaafd;

Overwegende dat in artikel 4 van Richtlijn 92/20/EEG is bepaald dat de Raad vóór 1 januari 1994 op voorstel van de Commissie de regeling vaststelt die met ingang van 1995 moet worden toegepast;

Overwegende dat het om geografische redenen dienstig is de gemeenschappelijke bepalingen inzake de zomertijd niet voor de overzeese gebieden van de Lid-Staten te laten gelden;

Overwegende dat het passend is de zomertijdregeling opnieuw te onderzoeken en dat bijgevolg alleen een regeling voor de jaren 1995, 1996 en 1997 moet worden vastgesteld,

HEBBEN DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder "zomertijd" verstaan de periode van het jaar waarin de klok ten opzichte van de tijd gedurende de rest van het jaar 60 minuten vooruit wordt gezet.

Artikel 2

In elke Lid-Staat begint de zomertijd in 1995, 1996 en 1997 om 1 uur 's morgens wereldtijd op de laatste zondag van maart, te weten:

- in 1995: op 26 maart,

- in 1996: op 31 maart,

- in 1997: op 30 maart.

Artikel 3

1. In elke Lid-Staat eindigt de zomertijd om 1 uur 's morgens wereldtijd op de laatste zondag van september in 1995 en op de laatste zondag van oktober in 1996 en 1997, te weten:

- in 1995: op 24 september,

- in 1996: op 27 oktober,

- in 1997: op 26 oktober.

2. In Ierland en het Verenigd Koninkrijk eindigt de zomertijd in 1995 evenwel om 1 uur 's morgens wereldtijd op de vierde zondag van oktober, te weten op 22 oktober.

Artikel 4

Vóór 1 januari 1997 wordt, onder de in het Verdrag gestelde voorwaarden, op een vóór 1 januari 1996 in te dienen voorstel van de Commissie de regeling vastgesteld die met ingang van 1998 van toepassing is.

Artikel 5

Deze richtlijn is niet van toepassing op de overzeese gebieden van de Lid-Staten.

Artikel 6

De Lid-Staten doen de nodige wettelijke, bestuursrechtelijke en administratieve bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1994 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

Artikel 7

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 30 mei 1994.

Voor het Europees Parlement De Voorzitter E. KLEPSCH Voor de Raad De Voorzitter C. SIMITIS

(1) PB nr. C 278 van 16. 10. 1993, blz. 13.

(2) PB nr. C 34 van 2. 2. 1994, blz. 21.

(3) Advies van het Europees Parlement van 17 december 1993 (PB nr. C 20 van 24. 1. 1994). Gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 4 maart 1994 (PB nr. C 137 van 19. 5. 1994, blz. 38) en besluit van het Europees Parlement van 22 april 1994 (PB nr. C 128 van 9. 5. 1994).

(4) PB nr. L 89 van 4. 4. 1992, blz. 28.