31993R0959

Verordening (EEG) nr. 959/93 van de Raad van 5 april 1993 betreffende door de Lid-Staten te verstrekken statistische informatie over andere gewassen dan granen

Publicatieblad Nr. L 098 van 24/04/1993 blz. 0001 - 0013
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 49 blz. 0120
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 49 blz. 0120


VERORDENING (EEG) Nr. 959/93 VAN DE RAAD van 5 april 1993 betreffende door de Lid-Staten te verstrekken statistische informatie over andere gewassen dan granen

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Overwegende dat de Commissie voor de uitvoering van de haar bij het Verdrag en de verordeningen betreffende het gemeenschappelijk landbouwbeleid opgedragen taken dient te beschikken over betrouwbare, vergelijkbare, actuele en door middel van objectieve methoden vastgestelde gegevens over het met andere gewassen dan granen bebouwde areaal, alsmede over de opbrengsten en de produktie van deze gewassen;

Overwegende dat het belang van de produktie van andere gewassen dan granen voor de organisatie en het beheer van de landbouwmarkten niet kan worden ontkend, wat betekent dat de nodige statistische enquêtes in toenemende mate op basis van communautaire regels moeten worden uitgevoerd;

Overwegende dat rekening moet worden gehouden met de ervaring die de statistische diensten in de loop der jaren met deze enquêtes hebben gekregen;

Overwegende dat met deze verordening wordt beoogd de te verstrekken informatie vast te leggen, een bevredigende mate van betrouwbaarheid voor de cijfers over de arealen voor te schrijven, voor de evaluatie van de produktiecijfers benodigde aanvullende technische informatie te vragen, te zorgen voor objectiviteit en representativiteit van de enquêtes naar de arealen en de produktie door een ruime uitwisseling van informatie, onder meer door middel van vergaderingen en rapporten, en de in acht te nemen termijnen vast te stellen;

Overwegende dat voor sommige andere gewassen dan granen jaarlijks ook regionale gegevens moeten worden medegedeeld;

Overwegende dat het aanbeveling verdient dat de Commissie, na drie jaar, een rapport indient over de ervaring die met deze verordening is opgedaan, zo nodig met voorstellen ter verbetering van de statistische enquêtes;

Overwegende dat de wijzigingen die moeten worden aangebracht in de statistische methoden gedurende een overgangsperiode extra werk met zich brengen voor de Lid-Staten, hetgeen voor de periode 1993-1995 een financiële bijdrage van de Gemeenschap vereist, waarvan het benodigde bedrag wordt geraamd op een miljoen ecu per jaar;

Overwegende dat, hoewel het verzamelen en bewerken van de gegevens en de organisatie van de enquêtes op nationaal niveau de verantwoordelijkheid blijft van de statistische diensten van de Lid-Staten, de Commissie het verzamelen alsmede de cooerdinatie en harmonisatie van statistische informatie op Europees niveau dient te waarborgen en moet zorgen voor geharmoniseerde methodologieën ten behoeve van de uitvoering van het communautaire beleid;

Overwegende dat met het oog op het vergemakkelijken van de toepassing van deze verordening er voortdurend een nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie dient te zijn, in het bijzonder via het Permanent Comité voor de landbouwstatistiek, ingesteld bij Besluit 72/279/EEG (3),

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

AFDELING I

Doelstellingen

Artikel 1

De Lid-Staten verstrekken de Commissie jaarlijks gegevens over de produktie van en het areaal met de in de artikelen 2 en 6 van deze verordening genoemde andere gewassen dan granen, met inachtneming van Verordening (Euratom, EEG) nr. 1588/90 van de Raad van 11 juni 1990 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen (4).

AFDELING II

Gegevens die op nationaal niveau dienen te worden verstrekt

Artikel 2

1. De Lid-Staten verstrekken overeenkomstig de in bijlage I gegeven definities jaarlijks voor alle in bijlage II genoemde vormen van gebruik van bouwland gegevens over het hoofd- en nevenareaal. Uitsluitend de in bijlage IX genoemde Lid-Staten zijn verplicht het nevenareaal in een jaarlijkse statistische enquête op te nemen en gegevens over deze arealen te verstrekken.

2. Daarnaast verstrekken de Lid-Staten gegevens over de hoofdarealen met blijvend grasland en meerjarige cultures en over andere arealen als gespecificeerd in de rubrieken K, L, M en N van bijlage II. Deze gegevens kunnen geheel of gedeeltelijk worden ontleend aan aardobservatietechnieken en aan andere bronnen dan de in artikel 3, lid 1, genoemde uitgebreide enquête; bij deze bronnen behoeft het niet te gaan om jaarlijkse enquêtes.

3. De Lid-Staten verstrekken eveneens gegevens over:

- de gemiddelde opbrengst,

- de geoogste produktie, voor elk van de in bijlage III genoemde produkten.

AFDELING III

Methoden en specificaties

Artikel 3

1. Voor de specificatie, in iedere Lid-Staat, van de in bijlage II bedoelde vormen van gebruik van bouwland worden de gegevens over het hoofdareaal ontleend aan een uitgebreide jaarlijkse statistische enquête in de vorm van een telling of een representatieve steekproef. Deze enquête kan behalve het bouwland ook de overige oppervlakte cultuurgrond omvatten.

2. Na goedkeuring door de Commissie kunnen de Lid-Staten evenwel gebruik maken van administratieve bronnen ter vervanging van aan de in lid 1 genoemde uitgebreide jaarlijkse enquête ontleende gegevens over het bouwland.

3. Indien er voor een bepaald jaar geen statistische enquêtes over de meerjarige cultures, het blijvend grasland en het overige deel van de oppervlakte cultuurgrond (als gedefinieerd in de rubrieken K, L, M en N van bijlage II) voorhanden zijn en er ook geen jaarlijkse schattingen van veranderingen in het bodemgebruik voor deze rubrieken aan communautaire bronnen kunnen worden ontleend, kunnen de Lid-Staten voor dat jaar desgewenst schattingen voor deze rubrieken verschaffen.

4. De in lid 1 genoemde uitgebreide enquête wordt gehouden volgens erkende statistische methoden voor de kwaliteit, objectiviteit en betrouwbaarheid.

5. De in bijlage IX genoemde Lid-Staten kunnen kiezen uit de twee in bijlage I beschreven methoden voor de enquête naar het bodemgebruik:

- vaststelling van gegevens op een vast tijdstip over het hoofdareaal tijdens de enquête met aanvullende informatie over de nevenarealen op een later tijdstip, en - vaststelling van het bodemgebruik "ex post" (voor het hoofd- en het nevenareaal in dezelfde enquête) tegen het eind van het landbouwseizoen. Alleen de in bijlage IX genoemde Lid-Staten moeten opgave doen van de nevenarealen.

6. Gegevens over arealen van marginaal belang in een Lid-Staat (zie bijlage VIII) kunnen worden ontleend aan andere bronnen, die niet aan alle vereisten van deze verordening voldoen.

7. Wat de vereisten van deze afdeling betreft, kunnen overeenkomstig artikel 8, lid 3, overgangsmaatregelen worden vastgesteld.

Artikel 4

1. Steekproefenquêtes naar het hoofdareaal voor bouwland worden zo opgezet dat de steekproeven representatief zijn voor ten minste 95 % van dit totale areaal met andere gewassen dan granen.

De gegevens over het hoofdareaal worden aangevuld door middel van een schatting, gebaseerd op gegevens uit andere bronnen, van het bouwlandareaal met andere gewassen dan granen, waarop de steekproef geen betrekking heeft.

2. Enquêtes over het areaal met blijvend grasland, met meerjarige cultures en over andere delen van de oppervlakte cultuurgrond, met uitzondering van het bouwland, moeten zo representatief mogelijk zijn. Het blijvend grasland omvat ook delen van de oppervlakte cultuurgrond buiten het landbouwbedrijf.

3. Steekproefenquêtes naar het hoofdareaal voor bouwland worden zo opgezet dat in iedere Lid-Staat, voor iedere in bijlage IV genoemde groep hoofdarealen, aan ten minste een van de volgende criteria is voldaan:

a) de variatiecoëfficiënt is niet groter dan die genoemd in bijlage IV;

b) de standaardfout is niet groter dan die genoemd in bijlage IV.

4. De vereiste mate van nauwkeurigheid voor schattingen van het areaal met meerjarige cultures, blijvend grasland en andere delen van de oppervlakte cultuurgrond, met uitzondering van het bouwland, wordt bepaald volgens de procedure van artikel 12, nadat de Lid-Staten de Commissie de in artikel 8, lid 1, bedoelde rapporten hebben verstrekt.

Artikel 5

1. De enquêtes naar de geoogste produktie of de opbrengsten worden gehouden volgens erkende statistische methoden voor de kwaliteit, objectiviteit en betrouwbaarheid.

2. Na goedkeuring door de Commissie kunnen de Lid-Staten echter gebruik maken van administratieve bronnen ter vervanging van gegevens ontleend aan de in lid 1 genoemde enquêtes naar de produktie of de opbrengsten.

3. De vereiste mate van nauwkeurigheid voor schattingen van de produktie van ieder in bijlage III genoemd gewas wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 12, nadat de Lid-Staten de Commissie de in artikel 8, lid 1, bedoelde rapporten hebben verstrekt.

4. Tot indiening van aanvullende gegevens ten behoeve van de verdere standaardisering van de schatting van de produktiecijfers wordt besloten volgens de procedure van artikel 12, nadat de Lid-Staten de Commissie de in artikel 8, lid 1, bedoelde rapporten hebben verstrekt.

AFDELING IV

Gegevens die op regionaal niveau dienen te worden verstrekt

Artikel 6

1. De jaargegevens over het areaal, de opbrengst en de produktie worden aan de Commissie meegedeeld voor de in bijlage V vermelde gewassen en de in bijlage VI genoemde regionale niveaus. Het areaal is in bijlage V gespecificeerd.

Indien er voor een bepaald jaar geen statistische enquête voor de regionale gegevens voor meerjarige cultures, blijvend grasland en andere delen van de oppervlakte cultuurgrond (als omschreven in bijlage II, rubrieken K, L, M en N) is geweest, kunnen de Lid-Staten voor dat jaar desgewenst schattingen voor de in bijlage V genoemde rubrieken voor het bodemgebruik indienen.

2. De Lid-Staten behoeven alleen regionale gegevens te verstrekken over de arealen en de produkten wanneer het gaat om gewassen waarvan het areaal groter is dan het in bijlage VIII omschreven marginale niveau.

3. De Lid-Staten behoeven voor ieder gewas alleen voor de belangrijkste regio's gegevens over het in bijlage V omschreven areaal en de geoogste produktie te verstrekken. Voor elk van die gewassen worden gegevens ingediend inzake de regio's die gezamenlijk, gerangschikt in afnemende volgorde van belangrijkheid, ten minste 80 % van het areaal voor een specifiek gewas ten opzichte van het totale areaal voor dat gewas in de betrokken Lid-Staat bestrijken.

AFDELING V

Termijnen, uitwisseling van ervaringen, overgangsbepalingen

Artikel 7

1. Het kalenderjaar waarin de oogst begint, wordt hierna "oogstjaar" genoemd.

2. Uiterlijk op 1 oktober van het oogstjaar verstrekken de Lid-Staten de Commissie voor de in bijlage II genoemde rubrieken voor het bodemgebruik voorlopige nationale gegevens over het areaal. De definitieve gegevens over dit areaal worden uiterlijk op 1 april volgende op het oogstjaar verstrekt.

3. Een eerste schatting van de nationale opbrengst- en produktiecijfers voor de in bijlage VII genoemde produkten wordt uiterlijk op de in die bijlage genoemde termijnen ingediend. De voorlopige opbrengst- en produktiecijfers voor de in bijlage III genoemde produkten worden uiterlijk op 15 april en de definitieve cijfers uiterlijk op 1 oktober volgende op het oogstjaar ingediend.

4. Wanneer de opbrengst- en produktiecijfers betrekking hebben op herziene gegevens betreffende het areaal, worden deze ook verstrekt.

5. De in artikel 6 bedoelde regionale cijfers worden op hetzelfde tijdstip als de definitieve nationale cijfers meegedeeld en moeten hiermee in overeenstemming zijn.

Artikel 8

1. Binnen twaalf maanden na de inwerkingtreding van deze verordening verstrekken de Lid-Staten de Commissie een uitvoerig methodologisch rapport over de wijze waarop de gegevens over de oppervlakte cultuurgrond, het bouwland en het areaal per gewas zijn verkregen. Verder leggen de Lid-Staten uit hoe de opbrengst en de produktie voor hun land en in voorkomend geval hun regio's zijn vastgesteld, met vermelding van de representativiteit en de betrouwbaarheid van deze cijfers. De Commissie stelt in samenwerking met de Lid-Staten een overzicht van deze rapporten op.

2. De Lid-Staten brengen de Commissie binnen drie maanden op de hoogte van wijzigingen die zijn aangebracht in de overeenkomstig lid 1 verstrekte informatie.

3. Ingeval uit een methodologisch rapport blijkt dat een Lid-Staat in de nabije toekomst niet aan de in deze verordening gestelde vereisten kan voldoen en indien de enquêtetechnieken en -methoden moeten worden gewijzigd, kan de Commissie, in samenwerking met de betrokken Lid-Staat, een overgangsperiode van maximaal twee jaar voor de invoering van het in deze verordening bedoelde enquêteprogramma vaststellen.

4. De methodologische rapporten, de overgangsmaatregelen, de beschikbaarheid en de betrouwbaarheid van de gegevens en andere met de toepassing van deze verordening samenhangende vraagstukken worden tweemaal per jaar door de ter zake bevoegde werkgroep van het Permanent Comité voor de landbouwstatistiek besproken.

Artikel 9

Vóór eind 1995 legt de Commissie het Europees Parlement en de Raad:

- een rapport voor over de ervaringen die met de in het kader van deze verordening uitgevoerde statistische enquêtes en schattingen zijn opgedaan;

- zo nodig, voorstellen voor ter verbetering en harmonisering van de in de Lid-Staten geldende regelingen.

Artikel 10

De bijlagen I tot en met IX worden, indien nodig, gewijzigd volgens de procedure van artikel 12.

AFDELING VI

Financiële bepalingen

Artikel 11

1. De Gemeenschap verstrekt jaarlijks gedurende de periode 1993-1995 een financiële bijdrage voor de werkzaamheden ter verbetering van de methodologische basis en de vergelijkbaarheid van de gegevens bedoeld in de artikelen 2 en 6; het nodig geachte bedrag van deze bijdrage wordt vastgesteld op een miljoen ecu per jaar.

2. De begrotingsinstantie stelt de voor ieder jaar beschikbare kredieten vast.

3. Het bedrag van de aan elke Lid-Staat toe te kennen bijdrage wordt vastgesteld volgens de procedure van artikel 12 op grond van de door de Lid-Staten ingediende verzoeken.

AFDELING VII

Slotbepalingen

Artikel 12

1. Wanneer de in dit artikel omschreven procedure toepassing vindt, wordt de zaak aan het Permanent Comité voor de landbouwstatistiek, hierna te noemen "het Comité", voorgelegd door de voorzitter van het Comité, hetzij op diens initiatief hetzij op verzoek van een vertegenwoordiger van een Lid-Staat.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen al naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met een meerderheid van 54 stemmen, waarbij de stemmen van de Lid-Staten worden gewogen overeenkomstig artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. a) De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.

b) Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité, of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad na verloop van een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de indiening bij de Raad, geen besluit heeft genomen worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

Artikel 13

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Luxemburg, 5 april 1993.

Voor de Raad De Voorzitter N. HELVEG PETERSEN