31993L0053

Richtlijn 93/53/EEG van de Raad van 24 juni 1993 tot vaststelling van minimale communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde visziekten

Publicatieblad Nr. L 175 van 19/07/1993 blz. 0023 - 0033
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 53 blz. 0140
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 53 blz. 0140


RICHTLIJN 93/53/EEG VAN DE RAAD van 24 juni 1993 tot vaststelling van minimale communautaire maatregelen voor de bestrijding van bepaalde visziekten

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europees Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat vis wordt vermeld in de lijst in bijlage II bij het Verdrag; dat het in de handel brengen van vis een belangrijke bron van inkomsten is voor de aquacultuursector;

Overwegende dat op communautair niveau bestrijdingsmaatregelen moeten worden vastgesteld voor het geval een ziekte uitbreekt, ten einde de rationele ontwikkeling van de aquacultuur te garanderen en bij te dragen tot de bescherming van de gezondheid van de dieren in de Gemeenschap;

Overwegende dat, voor de ziekten waarop deze richtlijn betrekking heeft, moet worden uitgegaan van de lijsten in bijlage A bij Richtlijn 91/67/EEG van de Raad van 28 januari 1991 inzake veterinairrechtelijke voorschriften voor het in de handel brengen van aquicultuurdieren en aquicultuurprodukten (4);

Overwegende dat een uitbraak van een ziekte zich snel tot een epizooetie kan ontwikkelen, met een zodanige sterfte en zodanige consequenties dat de rentabiliteit van de aquacultuur er ernstig door kan worden aangetast;

Overwegende dat bestrijdingsmaatregelen moeten worden genomen zodra de aanwezigheid van een ziekte wordt vermoed, zodat onmiddelijk efficiënte maatregelen kunnen worden getroffen zodra de ziekte wordt bevestigd;

Overwegende dat de te nemen maatregelen ten doel moeten hebben verspreiding van de ziekte tegen te gaan, met name door een zorgvuldige controle op de verplaatsingen van vissen en produkten waardoor de besmetting kan worden verspreid;

Overwegende dat ter voorkoming van de betreffende ziekten in de Gemeenschap normaliter een beleid moet worden gevoerd op basis van niet-vaccinatie;

Overwegende dat een grondig epizooetiologisch onderzoek essentieel is om elke verspreiding van de ziekten tegen te gaan; dat de Lid-Staten hiertoe speciale eenheden in het leven moeten roepen;

Overwegende dat, met het oog op een doeltreffende controle, de diagnose van de ziekten moet worden geharmoniseerd en worden verricht door ter zake bevoegde laboratoria, voor de cooerdinatie waarvan door de Gemeenschap een referentielaboratorium kan worden aangewezen;

Overwegende dat voor een eenvormige toepassing van deze richtlijn een communautaire inspectieprocedure moet worden ingevoerd;

Overwegende dat gemeenschappelijke maatregelen voor de bestrijding van de ziekten de minimale basis vormen voor handhaving van een diergezondheidssituatie die overal aan dezelfde normen voldoet;

Overwegende dat bij het uitbreken van een van de in bijlage A bij Richtlijn 91/67/EEG genoemde ziekten Beschikking 90/424/EEG van de Raad van 26 juni 1990 betreffende bepaalde uitgaven op veterinair gebied (5), en met name artikel 5, van toepassing is;

Overwegende dat aan de Commissie de taak moet worden toevertrouwd om de nodige uitvoeringsbepalingen vast te stellen, en dat hiertoe een procedure moet worden ingevoerd voor een nauwe doeltreffende samenwerking tussen de Commissie en de Lid-Staten in het Permanent Veterinair Comité.

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

HOOFDSTUK I Algemene bepalingen

Artikel 1

Bij deze richtlijn worden de minimale communautaire maatregelen ter bestrijding van de in bijlage A, lijsten I en II, bij Richtlijn 91/67/EEG genoemde visziekten vastgesteld.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze richtlijn gelden, voor zover nodig, de definities van artikel 2 van Richtlijn 91/67/EEG.

Bovendien wordt verstaan onder:

1. ziekte van lijst I: een visziekte die is opgenomen in bijlage A, lijst I, bij Richtlijn 91/67/EEG;

2. ziekte van lijst II: een visziekte die is opgenomen in bijlage A, lijst II, bij Richtlijn 91/67/EEG;

3. van besmetting verdachte vis: vis die klinische symptomen dan wel postmortale letsels of twijfelachtige reacties op laboratoriumtests vertoont, op grond waarvan de aanwezigheid van een ziekte van lijst I of lijst II redelijkerwijs kan worden vermoed;

4. besmette vis: vis waarbij de aanwezigheid van een ziekte van lijst I of lijst II officieel is bevestigd op basis van een laboratoriumonderzoek of, in geval van infectieuze anemie van de zalm, op basis van een klinisch en een postmortaal onderzoek;

5. van besmetting verdacht bedrijf: bedrijf met van besmetting verdachte vis;

6. besmet bedrijf: bedrijf met besmette vis of bedrijf dat geruimd, naar nog niet ontsmet is.

Artikel 3

De Lid-Staten zien erop toe dat alle bedrijven waar vis wordt gekweekt of gehouden van de soorten die vatbaar zijn voor de ziekten van lijst I of van lijst II:

1. door de officiële dienst worden geregistreerd; deze registratie zal voortdurend worden bijgewerkt;

2. een register bijhouden:

a) van de levende vis, eieren en gameten die op het bedrijf worden binnengebracht, met alle gegevens inzake levering, aantal of gewicht, grootte, herkomst en leveranciers van de vis;

b) van de levende vis, eieren en gameten die het bedrijf verlaten, met alle gegevens inzake verzending, aantal of gewicht, grootte en bestemming van de vis;

c) van de geconstateerde sterfte.

Dit register, dat door de officële dienst, op diens verzoek, te allen tijde kan worden onderzocht, moet regelmatig worden bijgewerkt en vier jaar worden bewaard.

Artikel 4

De Lid-Staten zien erop toe dat, wanneer de aanwezigheid van een van de ziekten van lijst I of lijst II wordt vermoed, daarvan zo spoedig mogelijk de verplichte aangifte wordt gedaan bij de officiële dienst.

HOOFDSTUK II Maatregelen voor de bestrijding van ziekten van lijst I

Artikel 5

1. De Lid-Staten zien erop toe dat, wanneer er zich op een bedrijf vissen bevinden die van besmetting met een van de in lijst I genoemde ziekten worden verdacht, de officiële dienst er onverwijld voor zorgt dat een officieel onderzoek, met name een klinisch onderzoek, wordt ingesteld om na te gaan of de ziekte al dan niet aanwezig is; in het bijzonder neemt hij passende monsters voor laboratoriumonderzoek of laat hij deze nemen.

2. Zodra van de vermoedelijke aanwezigheid van de ziekte aangifte is gedaan, laat de officiële dienst het bedrijf onder officieel toezicht plaatsen en stelt hij met name de volgende eisen:

a) alle soorten en categorieën vis moeten worden geteld en voor iedere soort en categorie moet worden geregistreerd hoeveel dieren reeds zijn gestorven of zijn besmet, dan wel vermoedelijk zijn besmet of verontreinigd; de uitkomsten van de telling moeten door de eigenaar of houder worden bijgewerkt op basis van de aangroei van de populatie of van nieuwe gevallen van sterfte in de periode waarop het vermoeden betrekking heeft; de uitkomsten van de telling moeten op verzoek worden overgelegd en kunnen bij elke inspectie worden gecontroleerd;

b) levende of dode vissen en eieren of gameten mogen niet zonder toestemming van de officiële dienst op het bedrijf worden binnengebracht of van het bedrijf worden gevoerd;

c) dode vissen en afval daarvan moeten worden opgeruimd onder toezicht van de officiële dienst;

d) diervoeders, gereedschap, voorwerpen en andere stoffen, zoals afval, waardoor een ziekte kan worden overgebracht, mogen, in voorkomend geval, slechts op het bedrijf worden binnengebracht of uit het bedrijf worden verwijderd met de toestemming van de officiële dienst, die de voorwaarden vaststelt om verspreiding van het ziekteverwekkende agens te voorkomen;

e) voor alle verkeer van personen van en naar het bedrijf is de toestemming van de officiële dienst vereist;

f) voertuigen mogen het bedrijf slechts binnenkomen of verlaten met toestemming van de officiële dienst, die de voorwaarden vaststelt om verspreiding van het ziekteverwekkende agens te voorkomen;

g) adequate ontsmettingsmiddelen moeten worden gebruikt bij de in- en uitgangen van het bedrijf;

h) er moet een epizooetologisch onderzoek worden verricht overeenkomstig artikel 8, lid 1;

i) alle bedrijven die gelegen zijn in hetzelfde stroomgebied of kustgebied, moeten onder officieel toezicht worden geplaatst, en vissen, eieren of gameten mogen niet van deze bedrijven worden afgevoerd zonder toestemming van de officiële dienst; voor grote stroomgebieden of kustgebieden kan de officiële dienst besluiten de maatregel alleen te doen gelden voor een kleiner gebied in de buurt van het van besmetting verdachte bedrijf, indien de dienst van mening is dat dit gebied optimale garanties biedt om verspreiding van de ziekte te voorkomen.

Indien nodig moeten de officiële diensten van aangrenzende Lid-Staten of derde landen in kennis worden gesteld van het vermoeden. In dat geval moeten de officiële diensten van de betrokken Lid-Staten het nodige doen om de in dit artikel vastgestelde maatregelen toe te passen.

Zo nodig kunnen specifieke maatregelen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 19.

3. Totdat de in lid 2 bedoelde officiële maatregelen in werking treden, treft de eigenaar of de houder van vissen waarbij de aanwezigheid van de ziekte wordt vermoed, alle dienstige maatregelen om aan het bepaalde in lid 2, met uitzondering van de punten h) en i), te voldoen.

4. De in lid 2 genoemde maatregelen worden pas opgeheven wanneer het vermoeden van aanwezigheid van de ziekte officieel is weerlegd.

Artikel 6

Zodra de aanwezigheid van een van de in lijst I genoemde ziekten officieel wordt bevestigd, zien de Lid-Staten erop toe dat de officiële dienst gelast dat, naast de in artikel 5, lid 2, opgesomde maatregelen, de volgende maatregelen worden getroffen:

a) op het besmette bedrijf:

- moet alle vis onmiddellijk worden verwijderd;

- moeten, indien het bedrijf aan land gelegen is, alle kweekvijvers worden geleegd met het oog op het reinigen en ontsmetten ervan;

- worden alle eieren en gameten, dode vissen en vissen met klinische symptomen als hoog-risicomateriaal beschouwd en moeten zij onder toezicht van de officiële dienst worden vernietigd, overeenkomstig Richtlijn 90/667/EEG (6);

- moet alle levende vis hetzij overeenkomstig Richtlijn 90/667/EEG onder toezicht van de officiële dienst worden gedood en vernietigd, hetzij, wat de vissen betreft die groot genoeg zijn om in de handel te worden gebracht en geen klinische symptomen vertonen, onder toezicht van de officiële dienst worden gedood om in de handel te worden gebracht of voor menselijke consumptie te worden verwerkt.

In het laatste geval ziet de officiële dienst erop toe dat de vissen onmiddelijk gedood en gestript worden, dat deze handelingen zodanig worden uitgevoerd dat verspreiding van ziekteverwekkende agentia wordt voorkomen, dat de visafval wordt beschouwd als materiaal met een hoog risico en een behandeling ondergaat ter vernietiging van de ziekteverwekkende agentia overeenkomstig Richtlijn 90/667/EEG, en dat het gebruikte water een behandeling ondergaat waarmee eventueel aanwezige ziekteverwekkende agentia worden uitgeschakeld;

- moeten, nadat de vis, de eieren en de gameten zijn verwijderd, de kweekvijvers, de uitrusting en alle materiaal dat verontreinigd zou kunnen zijn, zo spoedig mogelijk worden gereinigd en ontsmet overeenkomstig de instructies die door de officiële dienst zijn vastgesteld, zodat er geen enkel gevaar meer bestaat voor verspreiding of overleving van het ziekteverwekkende agens. De procedures voor het reinigen en ontsmetten van een besmet bedrijf worden volgens de procedure van artikel 19 vastgesteld;

- moeten alle mogelijk besmettelijke stoffen als bedoeld in artikel 5, lid 2, onder d), worden vernietigd of op zodanige wijze worden behandeld dat het eventueel aanwezige ziekteverwekkend agens wordt vernietigd;

- moet een epizooetiologisch onderzoek worden verricht overeenkomstig artikel 8, lid 1, en is artikel 8, lid 4, van toepassing; in het kader van dit onderzoek moeten ook monsters worden genomen voor laboratoriumonderzoek;

b) alle bedrijven die gelegen zijn in hetzelfde stroomgebied of hetzelfde kustgebied als het besmette bedrijf, moeten worden geïnspecteerd; indien bij deze inspecties gevallen van besmetting worden geconstateerd, moeten de onder a) van dit lid genoemde maatregelen worden toegepast;

c) de officiële dienst geeft toestemming om weer vis op het bedrijf binnen te brengen, nadat de reinigings- en ontsmettingswerkzaamheden naar behoren zijn gecontroleerd en nadat naar het oordeel van de officiële dienst voldoende tijd is verstreken om te garanderen dat het ziekteverwekkende agens volledig is vernietigd en dat ook andere mogelijke besmettingen in hetzelfde stroomgebied zijn uitgeroeid;

d) wanneer voor de uitvoering van de onder a), b), c) en d), van artikel 5, lid 2, vastgestelde maatregelen moet worden samengewerkt met de officiële diensten van andere Lid-Staten, dienen de officiële diensten van de betrokken Lid-Staten hun medewerking te verlenen, ten einde ervoor te zorgen dat de in dit artikel vastgestelde maatregelen worden uitgevoerd.

De daarvoor eventueel benodigde aanvullende maatregelen worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 19.

Artikel 7

De Lid-Staten zien erop toe dat er, wanneer niet-gekweekte vissen die niet tot een bedrijf behoren en de vissen in meren, plassen en andere voor de sportvisserij bestemde wateren, of wateren met siervissen, besmet zijn of het vermoeden hiervan bestaat, passende maatregelen worden genomen. De Lid-Staten stellen de Commissie en de andere Lid-Staten in het Permanent Veterinair Comité in kennis van de door hen genomen maatregelen.

Artikel 8

1. Het epizooetiologisch onderzoek richt zich op:

- de waarschijnlijke duur van de periode waarin de ziekte reeds op het bedrijf aanwezig kan zijn geweest voordat de aanwezigheid ervan werd gemeld of vermoed;

- de mogelijke oorsprong van de op het bedrijf aanwezige ziekte en de opsporing van andere bedrijven waar eieren, gameten of vissen van voor de ziekte vatbare soorten kunnen zijn besmet;

- het verkeer van vissen, eieren of gameten, voertuigen of stoffen en personen, die het ziekteverwekkende agens naar of van de betrokken bedrijven kunnen hebben overgedragen;

- de eventuele aanwezigheid van dragers van de ziekte, en de plaatsen waar zij voorkomen.

2. Als uit dit epizooetiologisch onderzoek blijkt dat de ziekte door contact als gevolg van verkeer van vissen, eieren of gameten, dieren, voertuigen of personen of op een andere wijze, uit een ander stroomgebied of kustgebied kan zijn binnengebracht of naar een ander stroomgebied of kustgebied kan zijn overgedragen, worden de in dat stroomgebied of kustgebied gelegen bedrijven als van besmetting verdachte bedrijven beschouwd en is artikel 5 van toepassing. Als de aanwezigheid van de ziekte wordt bevestigd, is artikel 6 van toepassing.

3. Als uit het epizooetiologisch onderzoek blijkt dat de medewerking van de officiële diensten van andere Lid-Staten vereist is, treffen de officiële diensten van de betrokken Lid-Staten alle noodzakelijke maatregelen om ervoor te zorgen dat de bepalingen van deze richtlijn worden nageleefd.

4. Met het oog op een volledige cooerdinatie van alle maatregelen die nodig zijn om te garanderen dat de ziekte zo snel mogelijk wordt uitgeroeid en voor het uitvoeren van het epizooetiologisch onderzoek, wordt een crisisteam opgericht.

De algemene voorschriften inzake de nationale crisisteams en het communautaire crisisteam worden op voorstel van de Commissie, met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen door de Raad vastgesteld.

5. De Raad besluit bij gekwalificeerde meerderheid, aan de hand van een voorstel van de Commissie dat op het advies van het Wetenschappelijk Veterinair Comité is gebaseerd ten einde met name rekening te houden met wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen, de bepalingen van dit artikel vóór 31 december 1996 opnieuw te bezien.

HOOFDSTUK III Maatregelen ter bestrijding van ziekten van lijst II

Artikel 9

1. Wanneer de aanwezigheid van een van de in lijst II genoemde ziekten in een erkend gebied of op een erkend bedrijf in een niet-erkend gebied wordt vermoed of bevestigd, moet er een epizooetiologisch onderzoek overeenkomstig artikel 8 plaatsvinden. De Lid-Staten die hun overeenkomstig Richtlijn 91/67/EEG bepaalde status opnieuw wensen te verkrijgen, dienen zich te houden aan de bijlagen B en C van die richtlijn.

2. Als uit het epizooetiologisch onderzoek blijkt dat de ziekte door het verkeer van vissen, eieren of gameten, voertuigen of personen of op een andere wijze, uit een erkend gebied of uit een ander erkend bedrijf kan zijn binnengebracht of naar een ander erkend bedrijf kan zijn overgedragen, worden die gebieden of bedrijven als van besmetting verdachte gebieden respectievelijk bedrijven beschouwd en zijn de passende maatregelen daarop van toepassing.

3. De officiële dienst kan evenwel toestaan dat de te doden vis verder wordt afgekweekt totdat hij groot genoeg is om in de handel te worden gebracht.

Artikel 10

1. Wanneer op een niet-erkend bedrijf dat gelegen is in een niet-erkend gebied, vis voorkomt waarvan wordt vermoed dat hij met een ziekte van lijst II is besmet, zien de Lid-Staten erop toe dat de officiële dienst:

a) onmiddelijk een officieel onderzoek instelt om de aanwezigheid van de ziekte te bevestigen of te weerleggen, waarbij, indien nodig, monsters worden genomen voor onderzoek in een erkend laboratorium;

b) een officiële telling van de besmette bedrijven verricht of laat verrichten, die regelmatig moet worden bijgewerkt;

c) de besmette bedrijven onder officieel toezicht plaatst of laat plaatsen en ervoor zorgt dat, in afwijking van artikel 3, lid 1, onder c), van Richtlijn 91/67/EEG, vanaf besmette bedrijven alleen het verkeer wordt toegestaan van levende vissen of eieren of gameten die bestemd zijn, hetzij voor andere bedrijven die met dezelfde ziekte zijn besmet, hetzij om te worden gedood met het oog op menselijke consumptie.

2. De Lid-Staten kunnen voor een bepaalde periode onder toezicht van de officiële dienst een facultatief of een verplicht programma invoeren voor het uitroeien van de ziekten van lijst II op niet-erkende bedrijven of in niet-erkende gebieden. Tijdens die periode is het verboden in een gebied of bedrijf waarvoor een dergelijk programma geldt, levende vissen, eieren of gameten binnen te brengen uit een besmet bedrijf of een bedrijf met een onbekende gezondheidsstatus.

Deze programma's, die worden opgesteld op basis van algemene criteria die vóór de in artikel 20 vermelde datum volgens de procedure van artikel 19 worden bepaald, worden ter beoordeling aan de Commissie voorgelegd en volgens de genoemde procedure goedgekeurd en, in voorkomend geval, gewijzigd.

Na de in de eerste alinea bedoelde periode stellen de Lid-Staten die deze procedure hanteren, de Commissie en de andere Lid-Staten in het Permanent Veterinair Comité van de resultaten in kennis.

3. Uiterlijk op 31 december 1996 legt de Commissie aan de Raad een verslag voor dat na advies van het Wetenschappelijk Veterinair Comité is opgesteld met inachtneming van de opgedane ervaring en de technische en wetenschappelijke ontwikkelingen, met eventuele voorstellen ter herziening van dit artikel, met name inzake het op de markt brengen van besmette levende vissen, alsmede van hun eieren en gameten, die voor de kweek of de vetmesterij zijn bestemd, en inzake de uitvoering van een epizooetiologisch onderzoek in niet-erkende gebieden wanneer wordt vermoed dat de ziekte zich op een niet-erkend bedrijf voordoet. De Raad spreekt zich met gekwalificeerde meerderheid over deze eventuele voorstellen uit, die zijn opgesteld met inachtneming van de conclusies van dit verslag.

4. De toepassingsbepalingen met betrekking tot de leden 1 en 2 worden zo nodig door de Commissie vastgesteld volgens de prcedure van artikel 19.

HOOFDSTUK IV Slotbepalingen

Artikel 11

1. Voor de bemonstering en het laboratoriumonderzoek om de ziekten van lijst I en lijst II op te sporen, worden de methoden gebruikt die zijn vastgesteld volgens artikel 15 van Richtlijn 91/67/EEG.

2. Het laboratoriumonderzoek naar de aanwezigheid van een ziekte of van ziekteverwekkende agentia wordt verricht door een laboratorium dat door de officiële dienst is erkend. Uit het laboratoriumonderzoek moet, indien nodig, maar vooral zodra de eerste tekenen van de ziekte zich manifesteren, blijken om welk type, welk subtype of welke variant van het desbetreffende ziekteverwekkende agens het gaat; de desbetreffende uitkomsten moeten door het nationale referentielaboratorium worden bevestigd en kunnen, indien nodig, worden bevestigd door het in artikel 13 bedoelde communautaire referentielaboratorium.

Artikel 12

1. De Lid-Staten zien erop toe dat in elke Lid-Staat een nationaal referentielaboratorium wordt aangewezen met de nodige voorzieningen en het nodige gespecialiseerde personeel om op elk moment, en met name bij de eerste tekenen van de betrokken ziekte, het type, het subtype en de variant van het betreffende ziekteverwekkende agens vast te stellen en de door de regionale diagnoselaboratoria verkregen resultaten te bevestigen.

2. De voor de betrokken ziekten aangewezen nationale laboratoria zijn verantwoordelijk voor de cooerdinatie van de normen en methoden voor de diagnose en het gebruik van de reagentia.

3. De voor de bedoelde ziekten aangewezen nationale laboratoria zijn verantwoordelijk voor de cooerdinatie van de normen en methoden voor de diagnose die in elk diagnoselaboratorium voor de betrokken ziekte in de Lid-Staat worden vastgesteld. Daartoe

a) kunnen zij de diagnosereagentia leveren aan de door de Lid-Staat erkende laboratoria;

b) controleren zij de kwaliteit van alle diagnosereagentia die in de Lid-Staat worden gebruikt;

c) organiseren zij geregeld vergelijkende tests;

d) bewaren zij isolaten van het ziekteverwekkende agens van de betrokken ziekte, afkomstig van in de Lid-Staat bevestigde gevallen;

e) zien zij erop toe dat de in de door de Lid-Staat erkende diagnoselaboratoria verkregen positieve resultaten worden bevestigd.

4. In afwijking van lid 1 kunnen de Lid-Staten die voor de betrokken ziekte niet over een bevoegd nationaal laboratorium beschikken, evenwel gebruik maken van de diensten van een ter zake bevoegd nationaal laboratorium van een andere Lid-Staat.

5. De lijst van de nationale referentielaboratoria voor de betrokken ziekten staat vermeld in bijlage A.

6. De voor de bedoelde ziekten aangewezen nationale laboratoria werken samen met het in artikel 13 bedoelde communautaire referentielaboratorium.

7. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden volgens de procedure van artikel 19 door de Commissie vastgesteld.

Artikel 13

1. Het communautaire referentielaboratorium voor visziekten is vermeld in bijlage B.

2. Onverminderd de bepalingen van Beschikking 90/424/EEG, inzonderheid van artikel 28, zijn de functies en taken van het in lid 1 bedoelde laboratorium die welke in bijlage C zijn vermeld.

Artikel 14

1. Inenting tegen de ziekten van lijst II in erkende gebieden, op erkende bedrijven in niet-erkende gebieden, dan wel in gebieden of op bedrijven die reeds met de in Richtlijn 91/67/EEG bedoelde erkenningsprocedures zijn gestart, alsmede tegen de ziekten van lijst I is verboden.

2. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid op voorstel van de Commissie om uiterlijk op 30 juni 1996 de bepalingen van dit artikel opnieuw te bezien ten aanzien van met name de vaststelling van de speciale voorwaarden voor het gebruik van de vaccins en ten einde rekening te houden met de ontwikkeling van het wetenschappelijk en technologisch onderzoek op het gebied van vaccinatie.

Artikel 15

1. Elke Lid-Staat stelt een rampenplan op waarin wordt aangegeven op welke wijze de bij deze richtlijn vastgestelde maatregelen worden uitgevoerd wanneer een ziekte van lijst I uitbreekt.

Dat plan moet voorzien in toegang tot installaties, uitrusting, personeel en alle andere passende structuren die voor een snelle en doeltreffende uitroeiing van de epizooetie noodzakelijk zijn.

2. De voor het opstellen van deze plannen toe te passen algemene criteria worden in bijlage D genoemd.

Wanneer de algemene criteria reeds zijn goedgekeurd bij het indienen van plannen betreffende de uitvoering van maatregelen voor de bestrijding van een andere ziekte, hoeven de Lid-Staten echter alleen de specifieke criteria voor de betrokken ziekten toe te passen.

De Commissie kan overeenkomstig artikel 19 deze criteria wijzigen of aanvullen in verband met de specifieke aard van de ziekte.

3. De overeenkomstig de criteria van bijlage D vastgestelde plannen worden uiterlijk zes maanden na de inwerkingtreding van deze richtlijn bij de Commissie ingediend.

4. De Commissie onderzoekt de plannen ten einde na te gaan of deze toereikend zijn om het gestelde doel te bereiken. Zij doet de betrokken Lid-Staat voorstellen voor de aan te brengen wijzigingen, met name om te garanderen dat de plannen verenigbaar zijn met die van de andere Lid-Staten.

De Commissie keurt de eventueel gewijzigde plannen goed volgens de procedure van artikel 19.

De plannen kunnen nadien nog volgens dezelfde procedure worden gewijzigd of aangevuld in verband met de verdere ontwikkeling van de situatie.

Artikel 16

Deskundigen van de Commissie kunnen in samenwerking met de bevoegde autoriteiten controles ter plaatse uitvoeren voor zover de eenvormige toepassing van de onderhavige richtlijn dit vereist. Daartoe kunnen zij met een controle op een representatief percentage bedrijven nagaan of de bevoegde autoriteiten controleren of de bedrijven deze richtlijn naleven. De Commissie brengt de Lid-Staten op de hoogte van de uitslag van de verrichte controles.

De Lid-Staat op het grondgebied waarvan een controle wordt verricht, geeft de deskundigen alle steun voor de uitvoering van hun taak.

De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 19.

Artikel 17

De voorschriften met betrekking tot de financiële bijdrage van de Gemeenschap aan de maatregelen in verband met de tenuitvoerlegging van deze richtlijn zijn vastgesteld in Beschikking 90/424/EEG.

Artikel 18

De bijlagen B, C en D kunnen zo nodig door de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen worden gewijzigd, met name om rekening te houden met de ontwikkeling op het gebied van onderzoek en diagnoseprocedures.

Bijlage A kan zo nodig worden gewijzigd volgens de procedure van artikel 19.

Artikel 19

1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de voorzitter van het Permanent Veterinair Comité deze procedure, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een Lid-Staat, onverwijld in bij het Comité.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen onvereenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. a) De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.

b) Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad na verloop van drie maanden na indiening van het voorstel geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld, behalve wanneer de Raad zich met gewone meerderheid van stemmen tegen genoemde maatregelen heeft uitgesproken.

Artikel 20

1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 juli 1994 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

2. De Lid-Staten kunnen echter, met ingang van de in lid 1 vermelde datum en met inachtneming van de algemene bepalingen van het Verdrag, op hun grondgebied bepalingen handhaven of toepassen welke strenger zijn dan die welke in deze richtlijn zijn vastgesteld. Zij stellen de Commissie van maatregelen in die zin in kennis.

3. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 21

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Luxemburg, 24 juni 1993.

Voor de Raad

De Voorzitter

B. WESTH

(1) PB nr. C 172 van 8. 7. 1992, blz. 16.(2) PB nr. C 150 van 31. 5. 1993.(3) PB nr. C 19 van 25. 1. 1993, blz. 14.(4) PB nr. L 46 van 19. 2. 1991, blz. 1.(5) PB nr. L 224 van 18. 8. 1990, blz. 19. Beschikking laatstelijk gewijzigd bij Besluit 92/438/EEG (PB nr. L 243 van 25. 8. 1992, blz. 27).(6) Richtlijn 90/667/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van gezondheidsvoorschriften voor de verwijdering en verwerking van dierlijke afvallen, voor het in de handel brengen van dierlijke afvallen en ter voorkoming van de aanwezigheid van ziekteverwekkers in diervoeders van dierlijke oorsprong (vissen daaronder begrepen) en tot wijziging van Richtlijn 90/425/EEG (PB nr. L 363 van 27. 12. 1990, blz. 51). Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 92/118/EEG (PB nr. L 62 van 15. 3. 1993, blz. 49).

BIJLAGE A

NATIONALE REFERENTIELABORATORIA VOOR VISZIEKTEN België: Institut National de Recherches Vétérinaires, Groeselenberg 99 1180 Bruxelles.

Denemarken: Statens Veterinaere Serumlaboratorium Landbrugsministeriet Hangoevej 2 8200 Aarhus N.

Duitsland: Bundesforschungsanstalt fuer Viruskrankheiten der Tiere Anstaltsteil Insel Riems D-O-2201 Insel Riems.

Griekenland: Ergastirio Ichthyopathologias kai Viopathologias Ydrovion Organismon Kentro Ktiniatrikon Idrymaton Athinon Institoyto Loimodon kai Parastikon Nosimaton Neapoleos 25, Agia Paraskevi Attikis 153 10 Athina

Spanje: Laboratorio de Sanidad y Producción Animan de Algete, Madrid.

Frankrijk: Centre National d'Études Vétérinaires et Alimentaires, Laboratoire Central de Recherches Vétérinaires, 22, rue Pierre Curie, BP 67 94703 Maisons-Alfort CEDEX.

Ierland: Fisheries Research Centre Abbotstown Castleknock Dublin 15.

Italië: Istituto Zooprofilattico Sperimentale delle Venezie Sezione Diagnostica di Basaldella di Campoformido Laboratorio di Ittipatologia Via della Roggia 92 33030 Basaldella di Campoformido (Udine).

Luxemburg: Institut National de Recherches Vétérinaires Groeselenberg 99 1180 Bruxelles.

Nederland: Centraal Diergeneeskundig Instituut Hoofdgebouw Edelhertweg 15 8219 PH Lelystad Postbus 65 8200 AB Lelystad.

Centraal Diergeneeskundig Instituut Vestiging Virologie Houtribweg 39 8221 RA Lelystad Postbus 365 8200 AJ Lelystad.

Portugal: Laboratório Nacional de Investigaçao Veterinária Estrada De Benfica 701 1500 Lisboa.

Verenigd Koninkrijk: Fish Disease Laboratory 14 Albany Road Granby Industrial Site Weymouth Dorset DT4 9TU.

The Marine Laboratory PO Box 101 Victoria Road Abderdeen AB9 8D8.

BIJLAGE B

COMMUNAUTAIR REFERENTIELABORATORIUM VOOR VISZIEKTEN Statens Veterinaere Serumlaboratorium Landbrugsministeriet Hangoevej 2 8200 Aarhus N Denemarken.

BIJLAGE C

FUNCTIES EN TAKEN VAN HET COMMUNAUTAIRE REFERENTIELABORATORIUM VOOR VISZIEKTEN Functies en taken van het communautaire referentielaboratorium voor de ziekten van de lijsten I en II:

1. cooerdinatie, in overleg met de Commissie, van de in de Lid-Staten toegepaste methoden voor de diagnose van de betrokken ziekten en met name:

a) nauwkeurige omschrijving, opslag en levering van stammen van het betrokken ziekteverwekkende agens van de betrokken ziekten voor gebruik bij serologisch onderzoek en voor de bereiding van antiserum;

b) levering van referentiesera en andere referentiereagentia aan de nationale referentielaboratoria met het oog op de standaardisering van de in de Lid-Staten gebruikte tests en reagentia;

c) aanleg en instandhouding van een verzameling stammen en isolaten van het ziekteverwekkende agens van de betrokken ziekte;

d) periodieke organisatie van communautaire vergelijkende tests van de diagnoseprocedures;

e) verzameling en vergelijking van gegevens en informatie inzake de gebruikte diagnosemethoden en de resultaten van de in de Gemeenschap verrichte tests;

f) karakterisering van isolaten van het ziekteverwekkende agens van de betrokken ziekte via de meest geavanceerde en geschikte methoden om een beter inzicht in de epizooetiologie van de ziekte te krijgen;

g) het volgen van de ontwikkelingen, over de gehele wereld, op het gebied van toezicht, epizooetiologie en voorkoming van de betrokken ziekte;

h) het op peil houden van deskundigheid met betrekking tot het ziekteverwekkende agens van de betrokken ziekte en andere hiermee samenhangende ziekteverwekkende agentia ten einde een snelle differentiële diagnose mogelijk te maken;

i) verwerving van gedegen kennis over de vervaardiging en het gebruik van immunologische geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik voor de uitroeiing en beheersing van de betrokken ziekte;

2. actieve steun bij het identificeren van de haarden van de betrokken ziekte in de Lid-Staten door het onderzoeken van de isolaten van het ziekteverwekkende agens die worden toegezonden voor bevestiging van de diagnose, karakterisering en epidemiologische studies;

3. bevordering van opleiding en na- en bijscholing van deskundigen op het gebied van laboratoriumdiagnose met het oog op de harmonisatie van de diagnosetechnieken in de hele Gemeenschap;

4. samenwerking op het gebied van diagnosemethoden voor de ziekten van lijst I met de bevoegde laboratoria in de derde landen waar die ziekten heersen.

BIJLAGE D

MINIMUMCRITERIA VOOR DE RAMPENPLANNEN De rampenplannen moeten ten minste:

1. voorzien in de oprichting op nationaal niveau van een crisisteam dat alle noodmaatregelen in de betrokken Lid-Staat dient te cooerdineren;

2. een lijst bevatten van lokale crisiscentra die over de nodige voorzieningen beschikken om de controlemaatregelen op lokaal niveau te cooerdineren;

3. nauwkeurige informatie bevatten over het bij de noodmaatregelen betrokken personeel, zijn vakbekwaamheid en zijn verantwoordelijkheden;

4. ervoor zorgen dat elk lokaal crisiscentrum snel contact kan opnemen met de personen of organismen die direct of indirect bij een besmetting zijn betrokken;

5. ervoor zorgen dat de uitrusting en het materieel beschikbaar zijn om de noodmaatregelen naar behoren te kunnen uitvoeren;

6. nauwkeurige instructies bevatten over de maatregelen die moeten worden genomen wanneer gevallen van besmetting of verontreiniging worden vermoed en bevestigd;

7. voorzien in scholingsprogramma's om de kennis van de ter plaatse te volgen procedures en van de administrative procedures op peil te houden en te verbeteren;

8. in voorkomend geval, ten behoeve van de diagnoselaboratoria, ervoor zorgen dat deze over een dienst voor postmortaal onderzoek beschikken, alsmede over voldoende capaciteit voor het verrichten van serologisch, histologisch en ander onderzoek, en dat de technieken om snel een diagnose te stellen, worden geactualiseerd (in dit verband moeten regelingen worden getroffen voor het snel vervoeren van monsters);

9. voorzien in de nodige uitvoeringsbepalingen.