31992Y0819(01)

Mededeling van de Commissie - Communautaire kaderregeling inzake overheidssteun voor het midden- en kleinbedrijf

Publicatieblad Nr. C 213 van 19/08/1992 blz. 0002 - 0008


Communautaire kaderregeling inzake overheidssteun voor het midden- en kleinbedrijf (92/C 213/02)

(Goedgekeurd door de Commissie op 20 mei 1992)

1. Inleiding

1.1. De betekenis van het midden- en kleinbedrijf (MKB, ook wel genoemd "kleine en middelgrote ondernemingen", KMO) in de economie is in de afgelopen jaren steeds meer onderkend. De belangrijke rol die deze ondernemingen spelen blijkt niet alleen uit een statische "momentopname" van de economie op een gegeven tijdstip, in termen van de produktie- en werkgelegenheidsaandelen die het MKB voor zijn rekening neemt (1). Zij blijkt ook op verschillende niveaus uit een dynamisch beeld van de economie over een bepaald tijdsbestek. Ten eerste spelen kleine en middelgrote ondernemingen een veel grotere dan de van hen verwachte rol bij het scheppen van arbeidsplaatsen, in het bijzonder wanneer grote ondernemingen arbeidskrachten afstoten. Ten tweede neigen dergelijke ondernemingen ertoe, omdat zij sterker blootstaan aan concurrentie doch terzelfder tijd flexibeler zijn en over meer aanpassingsvermogen beschikken dan grote ondernemingen, voorop te lopen bij de innovatie. Ten derde en als gevolg hiervan, zijn deze ondernemingen een belangrijke bron van mededinging op de markten - zij houden marktaandelen "onder druk" - en fungeren als de hoofdmotor van structurele veranderingen en regeneratie van de economie als geheel: zij vergemakkelijken de overgang van economische middelen van sectoren in verval naar expanderende sectoren.

Hiermee wordt de betekenis van grote ondernemingen niet ontkend. Het MKB en de grote bedrijven vullen elkaar aan. Het MKB is echter de levensader van alle economieën. De betrokken ondernemingen dragen bij tot de dynamisering van de economie, terwijl een ontbrekende ontwikkeling van kleine en middelgrote ondernemingen tot stagnatie leidt.

1.2. In sommige onderdelen van de economie is het MKB van bijzondere betekenis. Dit geldt bij voorbeeld voor de be- en verwerkende industrie waarin de toelevering een steeds grotere rol speelt. Hier maken vele grote producenten gebruik van toeleveranciers voor een steeds groter aandeel van de toegevoegde waarde van hun produkten en dragen de betrokken kleine en middelgrote bedrijven een steeds grotere verantwoordelijkheid voor O& O op hun specifieke specialisatiegebied (2). Kleine en middelgrote ondernemingen zijn ook van fundamentele betekenis voor de regionale ontwikkeling.

1.3. Terwijl de vitale betekenis van een "ondernemingscultuur" die de groei van het MKB bevordert algemeen wordt aanvaard, staat het ook vast dat dergelijke bedrijven in de moderne staat in vergelijking met gevestigde grote ondernemingen bepaalde handicaps ondervinden. Het is voor hen moeilijker de nodige financiering te verkrijgen. Tevens gaan zij in grotere mate gebukt onder de door de overheid opgelegde lasten. De kosten voor kleine bedrijven van de naleving van overheidsregelingen inzake gezondheid en veiligheid, financiële verslaggeving enzovoort kunnen hoger zijn en de fiscale lasten die zij moeten dragen zwaarder, zowel in termen van de door hun betaalde belastingtarieven (3) als wat de kosten van naleving van het fiscale stelsel betreft (bij voorbeeld de afdracht van de sociale verzekeringspremies en BTW).

1.4. De specifieke problemen waarmee kleine en middelgrote bedrijven te kampen hebben en de externe voordelen die zij opleveren in de vorm van een dynamischere en meer innovatieve economie die structurele wijzigingen kan verwerken en verloren gegane arbeidsplaatsen kan vervangen, vereisen een mate van positieve actie door de overheden om hun werkterrein te vereffenen en de schaal wellicht enigszins in hun voordeel te doen overslaan. Deze positieve actie moet niet gericht zijn op het uitschakelen van alle risico's, omdat deze de voornaamste aansporing voor efficiency en mededingingsvermogen vormen. Er dient in hoofdzaak te worden getracht een klimaat te scheppen, dat positief is voor kleine bedrijven, een "ondernemingscultuur", door middel van onderwijs en opleiding en de vereenvoudiging van administratieve vereisten. De positieve actie ter bevordering van de ontwikkeling van het MKB kan eveneens financiële stimulansen voor het starten van ondernemingen en investeringen omvatten.

1.5. De Gemeenschap moedigt het MKB aan via haar actieprogramma (4) en de verschillende maatregelen uit hoofde van dit programma, zoals de Euro-Info-Centra, het BC-net, de vereenvoudiging en codificatie van de communautaire regelingen die van toepassing zijn op kleine en middelgrote ondernemingen, de startkapitaalfondsen (5), en haar actie voor innovatie en de overdracht van technologie in het kader van het Sprint-programma (6). Ook de nationale overheden nemen maatregelen ter verbetering van het bedrijfsklimaat voor kleine en middelgrote ondernemingen, met inbegrip van enige rechtstreekse financiële bijstand. Het algemeen beleid van de Commissie ten opzichte van overheidssteun ter bevordering van het MKB is altijd positief geweest (7). Zij heeft steunregelingen voor kleine bedrijven in de meeste Lid-Staten goedgekeurd. Deze regelingen nemen thans toe met de toenemende erkenning van de betekenis van deze bedrijven. Tegelijkertijd vergen het toenemende gevaar, dat door overheidssteun de mededinging op de eengemaakte Europese markt wordt vervalst, en het vereiste van een grotere economische en sociale samenhang, waarop in het Verdrag betreffende de Europese Unie opnieuw de nadruk wordt gelegd, een vermindering van bepaalde categorieën algemene steunregelingen die niet beperkt zijn tot het MKB, in het bijzonder algemene investeringsstimulansen buiten regionale ontwikkelingszones. Hierdoor komt het vraagstuk van de definitie van het MKB aan de orde. De Commissie dient derhalve thans duidelijk haar beleid inzake overheidssteun voor het MKB af te bakenen. Dit is het doel van de onderhavige kaderregeling. In deze regeling wordt eerst de cruciale vraag van de definitie aan de orde gesteld, en vervolgens worden de verschillende steunvormen en -intensiteiten behandeld, die de Commissie normalerwijze voor deze sector zal kunnen goedkeuren.

1.6. Deze kaderregeling is van toepassing op steun voor kleine en middelgrote ondernemingen in alle sectoren behalve die waarvoor op grond van het EEG- of EGKS-Verdrag speciale communautaire regels inzake staatssteun gelden. Voor alle steun aan KMO's in dergelijke bedrijfstakken zijn de betreffende sectoriële regelingen van toepassing. Dit is thans het geval in de staalindustrie, scheepsbouw, synthetische vezels, automobielindustrie, landbouw, visserij, vervoer en de kolenindustrie.

2. Definitie

2.1. Er is geen algemeen aanvaarde definitie van kleine en middelgrote ondernemingen. Verschillende landen en onderscheiden instellingen daarbinnen hanteren uiteenlopende definities. Soms wordt onderscheid gemaakt tussen kleine en middelgrote ondernemingen en soms niet. Deze variatie is dikwijls gerechtvaardigd, omdat zij een uiting is van uiterst uiteenlopende situaties en doeleinden (bij voorbeeld BTW-vrijstelling, versoepeling van administratieve vereisten, het in aanmerking komen voor financiering, of de gerichtheid van informatiecampagnes) (8). Deze uiteenlopende definities worden weerspiegeld in de verschillende beleidsmaatregelen van de Europese Gemeenschap ten behoeve van het MKB, bij voorbeeld inzake de financiering door de Europese Investeringsbank (EIB) en Structuurfondsen, vereenvoudiging, voorlichting en mededingingsbeleid (9). Ten behoeve van de controle op staatssteunmaatregelen moet de door de Commissie gehanteerde definitie van het MKB aan een aantal vereisten voldoen. Deze sector moet zodanig worden afgebakend, dat het merendeel van de ondernemingen met de in de punten 1.1 tot en met 1.3 beschreven gunstige externe effecten en handicaps daaronder valt. Zij mag niet zo ruim zijn dat zij talrijke grotere ondernemingen omvat, die niet noodzakelijkerwijze de gunstige externe effecten of de handicaps die voor de MKB-sector kenmerkend zijn, hebben. Steun die aan grotere ondernemingen wordt verleend op grond van overwegingen welke in hoofdzaak op kleinere ondernemingen van toepassing zijn, zal met meer waarschijnlijkheid de mededinging en het handelsverkeer tussen de Lid-Staten vervalsen. Ten slotte zal, indien de kaderregeling de doorzichtigheid wil verbeteren, de definitie van een kleine of middelgrote onderneming eenvoudig en voor een enkele uitleg vatbaar moeten zijn.

In de meeste gevallen hoeft er in de kaderregeling geen onderscheid te worden gemaakt tussen kleine en middelgrote ondernemingen. Bij steun voor meer marktgerichte activiteiten, zoals investeringen, is een dergelijk onderscheid echter wel noodzakelijk. De gevolgen voor het intracommunautaire handelsverkeer van een dergelijke steun voor kleine bedrijven kunnen normaliter gering worden geacht, terwijl steun voor middelgrote ondernemingen zeer wel het handelsverkeer kan verstoren.

2.2. Gezien de eerdergenoemde vereisten wordt "kleine of middelgrote onderneming" voor de doeleinden van deze kaderregeling gedefinieerd als een onderneming die:

- ten hoogste 250 werknemers heeft en

- of wel

- een jaaromzet heeft van niet meer dan 20 miljoen ecu, of

- een balanstotaal van niet meer dan 10 miljoen ecu, en

- waarvan niet meer dan 25 % van het kapitaal in het bezit is van één of meerdere ondernemingen die niet aan deze definitie voldoen, met uitzondering van publieke investeringsmaatschappijen, participatiemaatschappijen of, mits geen controle wordt uitgeoefend, institutionele beleggers.

Indien onderscheid moet worden gemaakt tussen kleine en middelgrote ondernemingen, wordt "kleine onderneming" gedefinieerd als een onderneming die

- ten hoogste vijftig werknemers heeft en

- of wel

- een jaaromzet van niet meer dan 5 miljoen ecu, of

- een balanstotaal van niet meer dan 2 miljoen ecu, en

- waarvan niet meer dan 25 % van het kapitaal in het bezit is van e´én of meerdere ondernemingen die niet aan deze definitie voldoen, met uitzondering van publieke investeringsmaatschappijen, participatiemaatschappijen of, mits geen controle wordt uitgeoefend, institutionele beleggers.

De drie criteria zijn cumulatief, dat wil zeggen dat een onderneming uitsluitend als "kleine of middelgrote" onderneming of als "kleine onderneming" wordt beschouwd, naar gelang van het geval, indien zij aan het onafhankelijkheidscriterium voldoet, de limiet van het werknemersaantal niet overschrijdt en niet ten minste een van de andere limieten inzake omzet of balanstotaal overschrijdt. De limiet voor het personeelsbestand is dezelfde als in de Vierde Richtlijn vennootschapsrecht inzake jaarrekeningen (10). De omzetlimieten van 20 en 5 miljoen ecu en het maximumniveau van het balanstotaal voor het MKB van 10 miljoen ecu liggen 25 % boven die van de Vierde Richtlijn, thans 16, 4 en 8 miljoen ecu. Deze optrekking is echter noodzakelijk als compensatie voor het feit dat de limiet met betrekking tot de omvang van het personeelsbestand altijd van toepassing is, te zamen met een van de twee financiële limieten, terwijl het ingevolge de Vierde Richtlijn voldoende is indien een bedrijf aan de twee financiële limieten voldoet om voor de gunstige behandeling onder de richtlijn in aanmerking te komen. Het onafhankelijkheidscriterium van ten hoogste 25 % eigendom van een grotere onderneming is gebaseerd op de in veel Lid-Staten gebruikelijke praktijk waarbij 25 % als maximumniveau met het oog op mogelijke controle wordt aangehouden. Hoewel het duidelijk niet zo nauwkeurig is als de criteria met betrekking tot een moeder-dochterverhouding in de Zevende Richtlijn betreffende de geconsolideerde jaarrekening (11), welke bepalen of bepaalde rechtsverplichtingen van toepassing zijn, volstaat het criterium voor de huidige doeleinden, namelijk om bij benadering de mate van zelfstandigheid aan te geven die van ontvangers van MKB-steun wordt verlangd, terwijl het de Lid-Staten vrij staat stringenter, en in ieder geval gedetailleerdere criteria toe te passen. Deelnemingen van publieke investeringsmaatschappijen of participatiemaatschappijen zijn gewoonlijk niet van invloed op het karakter van een bedrijf als kleine of middelgrote onderneming en behoeven derhalve niet in aanmerking te worden genomen. Hetzelfde geldt voor deelnemingen van institutionele beleggers zoals pensioenfondsen en verzekeringsmaatschappijen, die gewoonlijk een gepaste afstand bewaren ten opzichte van het bedrijf waarin zij hebben belegd.

3. Toepasbaarheid van de voorschriften inzake staatssteun

3.1. Artikel 92, lid 1, van het EEG-Verdrag verbiedt, behoudens mogelijke uitzonderingen, financiële overheidsbijstand aan specifieke ondernemingen of specifieke produkties die de mededinging vervalst of dreigt te vervalsen en het handelsverkeer tussen Lid-Staten nadelig beïnvloedt. Overheidssteun aan kleine en middelgrote ondernemingen voldoet normaliter aan de criteria van artikel 92, lid 1. Zij verleent bepaalde ondernemingen een voordeel, anders dan algemene maatregelen waarvan ondernemingen in de gehele economie kunnen profiteren, en kan een nadelig invloed uitoefenen op het intracommunautaire handelsverkeer aangezien vele kleine en middelgrote ondernemingen een deel van hun produktie uitvoeren naar andere Lid-Staten en de nationale produktie van dergelijke ondernemingen in de meeste bedrijfstakken de mogelijkheden voor invoer van elders uit de Gemeenschap vermindert.

3.2. De minimis

Het is echter ook duidelijk dat hoewel alle financiele bijstand aan ondernemingen de mededingingsvoorwaarden in zekere mate ongunstig beïnvloedt, niet alle steun merkbare gevolgen heeft voor het handelsverkeer en de mededinging tussen Lid-Staten. Dit geldt met name voor steun die in zeer kleine hoeveelheden wordt verstrekt, in hoofdzaak doch niet uitsluitend aan kleine en middelgrote ondernemingen, en dikwijls ingevolge regelingen die beheerd worden door plaatselijke of regionale autoriteiten.

In het belang van de administratieve vereenvoudiging ten behoeve van het MKB is het gewenst dat steun tot een bepaalde absolute limiet, waaronder artikel 92, lid 1, geacht kan worden niet van toepassing te zijn, niet langer van tevoren bij de Commissie behoeft te worden aangemeld ingevolge artikel 93, lid 3. Gezien de ervaring van het verleden, kan dit "de minimis"-cijfer gesteld worden op betalingen van 50 000 ecu per onderneming met het oog op een ruim bepaald soort uitgaven welke voor steun in aanmerking komen (bij voorbeeld investeringen, opleiding) gedurende een periode van drie jaar. In de toekomst zullen eenmalige steunbetalingen van ten hoogste dit bedrag voor een bepaald soort uitgaven gedurende drie jaar en regelingen op grond waarvan het steunbedrag dat een bepaalde onderneming mag ontvangen met betrekking tot een bepaald soort uitgaven gedurende een periode van drie jaar tot dat bedrag beperkt is, niet langer worden onderworpen aan de aanmeldingsplicht ingevolge artikel 93, lid 3, mits de toekenning van de steun of de steunregeling de uitdrukkelijke voorwaarde bevat dat steun die hetzelfde bedrijf in de toekomst eventueel voor hetzelfde soort uitgaven uit andere bronnen of op grond van andere regelingen ontvangt de totale som die het bedrijf aan steun ontvangt niet boven de limiet van 50 000 ecu brengt. Hoewel er geen beperkingen zullen worden gesteld aan de omvang van de ondernemingen die voor een dergelijke "de minimis"-faciliteit in aanmerking kunnen komen, zal deze duidelijk in hoofdzaak van belang zijn voor kleinere ondernemingen. Opgemerkt zij dat de aan bepaalde regels onderworpen sectoren die in punt 1.6 hierboven worden opgesomd, niet van deze faciliteit gebruik kunnen maken.

3.3. Steun aan het MKB die onder artikel 92, lid 1, valt

In gevallen waarin overheidssteun onder artikel 92, lid 1, valt, omdat zij een merkbare invloed kan hebben op het handelsverkeer tussen de Lid-Staten en de mededinging kan zij in aanmerking komen voor een vrijstelling. De ruimste vrijstellingsclausule is artikel 92, lid 3, onder c), volgens welke de Commissie beschikt over de bevoegdheid steun toe te staan om de ontwikkeling van bepaalde economische activiteiten of bepaalde regionale economieën te vergemakkelijken, indien de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt daardoor niet zodanig worden veranderd dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad.

Gezien de positieve externe gevolgen die aan het MKB worden toegeschreven, de betekenis van de betrokken ondernemingen voor bijzondere sectoren van de industrie en voor de regionale ontwikkeling, en de specifieke problemen waarmee zij te kampen hebben, kan er geen twijfel zijn dat overheidssteun voor kleine en middelgrote ondernemingen "de ontwikkeling van bepaalde vormen van economische bedrijvigheid of van bepaalde regionale economieën" vergemakkelijkt.

Het blijft echter de vraag, of overheidssteun voor het MKB de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt zodanig verandert dat het gemeenschappelijk belang wordt geschaad. Dit hangt af van het steuntype en de steunintensiteit. Steun voor activiteiten die betrekkelijk veraf liggen van de markt, zoals die ten behoeve van het verkrijgen van bijstand van adviesbureaus ter verbetering van het management, beïnvloedt het handelsverkeer slechts indirect en in geringe mate. Ten aanzien van steun voor andere activiteiten die dichter bij de markt liggen, zoals investeringen, kan redelijkerwijze worden betoogd, dat het handelsverkeer daardoor minder wordt beïnvloed wanneer deze verleend wordt aan kleine en middelgrote ondernemingen dan wanneer het om grote bedrijven gaat. De reden hiervoor is dat de omzet van individuele kleine en middelgrote ondernemingen geringer is dan die van grote bedrijven, een factor die nog geaccentueerd wordt door de dikwijls lagere omzet per werknemer in het geval van het MKB, en omdat kleine en middelgrote ondernemingen in het bijzonder talrijk zijn in bedrijfstakken waarin betrekkelijk weinig intracommunautair handelsverkeer plaatsvindt (bij voorbeeld bouwnijverheid, bepaalde onderdelen van de levensmiddelenindustrie, detailhandel, talrijke diensten). Ook dan kan echter de invloed van investeringssteun op het handelsverkeer aanzienlijk toenemen aan de "middelgrote" kant van het MKB-gamma. Afhankelijk van het bovenstaande en mits bepaalde aanvaardbare steunintensiteiten niet worden overschreden, zal het effect van MKB-steun op de voorwaarden waaronder het handelsverkeer plaatsvindt over het algemeen niet zo groot zijn, dat het ingaat tegen de belangen van de Gemeenschap, vooral indien de positieve externe gevolgen van de activiteiten van het MKB in aanmerking worden genomen.

3.4. Conclusie

Geconcludeerd kan worden dat, naast steun die redelijkerwijze beschouwd kan worden als niet onder artikel 92, lid 1, te vallen ("de minimis"), steun voor het MKB met bepaalde maximale intensiteiten aan de hand van het betrokken steuntype over het algemeen in aanmerking komt voor een vrijstelling ingevolge artikel 92, lid 3, onder c), en dat de Commissie in het algemeen terecht de verenigbaarheid van dergelijke steun met de gemeenschappelijke markt veronderstelt.

4. Algemeen aanvaardbare steunintensiteiten voor kleine en middelgrote ondernemingen

Het is de vaste praktijk van de Commissie, overheidssteun voor de volgende doeleinden en met de volgende intensiteiten in aanmerking te laten komen voor een vrijstelling ingevolge artikel 92, lid 3, onder c), indien het gaat om kleine en middelgrote ondernemingen, zoals hierboven gedefinieerd.

4.1. Algemene investeringssteun

De Commissie is thans van mening dat algemene investeringssteunregelingen, dat wil zeggen waarbij investeringssteun wordt geboden ongeacht de omvang van de onderneming en de vestigingsplaats, onverenigbaar zijn met de gemeenschappelijke markt en niet langer kunnen worden toegestaan. De redenen voor deze benadering zijn tweeledig. Ten eerste zijn investeringen normale bedrijfsuitgaven die in het belang van een onderneming zijn en derhalve onder normale omstandigheden geen overheidsbijstand zouden mogen vergen. Indien een dergelijke dicht bij de markt liggende activiteit wordt gestimuleerd in een in toenemende mate geïntegreerde markt zoals deze zich thans in de Gemeenschap ontwikkelt, zal deze steun tenderen tot een vervalsing van de mededinging en leiden tot verkeerde aanwending van middelen.

Ten tweede zal algemeen beschikbare investeringssteun ingaan tegen de doelstelling van een toenemende economische en sociale samenhang in de Gemeenschap. Wanneer investeringssteun beschikbaar is in niet-ontwikkelingszones in de meer welvarende delen van de Gemeenschap, vermindert zij de aantrekkelijkheid van de stimulansen die in ontwikkelingszones worden aangeboden, met name in de minder ontwikkelde regio's.

Dezelfde argumentatie gaat in zekere mate ook op voor algemeen beschikbare steun voor investeringen door middelgrote en kleine ondernemingen, althans aan de "middelgrote" kant van het MKB-gamma. Voor middelgrote ondernemingen zijn de "anticoncurrentiële" en "antisamenhang"-argumenten tegen investeringssteun in niet-ontwikkelingszones waarschijnlijk sterker dan de argumenten betreffende de ontwikkeling van het midden- en kleinbedrijf die ten voordele van een dergelijke steun pleiten. Indien investeringssteun in niet-ontwikkelingszones beschikbaar is voor zelfs de grootste MKB's, zal deze niet alleen een gevaar van mededingingsverstoringen inhouden doch ook de stimulans voor kleine en middelgrote ondernemingen om in minder begunstigde gebieden te investeren, verminderen. Het verschil tussen het voor het MKB beschikbare steunpeil in niet-ontwikkelingszones van de centrale, meer welvarende Lid-Staten, en in de ontwikkelingszones van zowel de centrale als de minder welwarende perifere Lid-Staten (die dikwijls niet in staat zijn om het steunpeil te bieden, dat theoretisch toegestaan is), kan dan ook zeer gering zijn. Hoewel het risico van een dergelijk tegendraads effect voor zeer kleine ondernemingen gering kan zijn, neemt het kennelijk toe naarmate de onderneming groter wordt.

De Commissie is verplicht dergelijke neveneffecten te bestrijden. In het nieuwe artikel 130 B van het EEG-Verdrag waarover de staatshoofden en regeringsleiders van de Gemeenschap in het Verdrag betreffende de Europese Unie overeenstemming hebben bereikt, wordt gesteld: "De vaststelling en de tenuitvoerlegging van het beleid en van de maatregelen van de Gemeenschap en de totstandbrenging van de interne markt houden rekening met de doelstellingen van artikel 130 A [economische en sociale samenhang] en dragen bij tot de verwezenlijking daarvan.".

De Commissie heeft derhalve, behoudens de hieronder aangegeven uitzondering met betrekking tot de regio's die voor steun naar aanleiding van doelstelling 2 of 5 b) van de Structuurfondsen in aanmerking komen, besloten investeringssteun buiten de nationale ontwikkelingszones (dat wil zeggen regio's die onder een nationaal regionaal ontwikkelingsprogramma vallen en onafhankelijk van de Structuurfondsen zijn) alleen toe te staan tot maximaal 15 % bruto (12) voor kleine bedrijven, zoals hierboven omschreven, en tot 7,5 % bruto voor andere MKB's, dat wil zeggen bedrijven in de categorie "van middelgrote omvang".

In nationale ontwikkelingszones zal de Commissie zowel kleine als middelgrote ondernemingen in aanmerking laten komen, boven het door de Commissie toegestane geldende percentage van regionale steun, voor nog eens tien procentpunten bruto investeringssteun in gebieden als bedoeld in artikel 92, lid 3, onder c), en 15 procentpunten brutosteun extra in de gebieden als bedoeld in artikel 92, lid 3, onder a) (13). Wanneer evenwel regionale steun en steun voor het MKB samengaan, zal voor de gebieden als bedoeld in artikel 92, lid 3, onder c), een globaal plafond van 30 % netto en voor de gebieden van artikel 92, lid 3, onder a), van 75 % netto gelden. De resulterende matrix van plafonds (zie bijgevoegde tabel) beoogt een zo hoog mogelijk steunpeil toe te staan in de gebieden die daaraan het meeste behoefte hebben en een verschil tussen ontwikkelings- en niet-ontwikkelingsregio's voor alle ondernemingen behalve de kleinste te behouden.

Het steunplafond dat geldt wanneer in ontwikkelingszones regionale steun en steun voor het MKB samengaan, is van toepassing onafhankelijk van het feit of de steun volledig uit nationale middelen wordt verstrekt of medegefinancierd wordt uit de Structuurfondsen van de Gemeenschap, met name het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO).

Sommige delen van de Gemeenschap komen in aanmerking voor steun uit de Structuurfondsen ingevolge doelstelling 2 of 5 b (14), doch zijn geen nationale ontwikkelingszones. De Commissie heeft besloten dat ook in dergelijke regio's het MKB (zowel kleine als middelgrote bedrijven) tot eind 1993 investeringssteun mag ontvangen tot een per iedere regeling vast te stellen niveau.

De toegestane maximale steunintensiteit geldt voor alle vormen van steun.

4.2. Steun ten behoeve van investeringen voor milieubescherming

Krachtens de kaderregeling voor steun voor milieudoeleinden (15) wordt aan investeringen voor milieubescherming, zoals voor de beheersing van vervuiling, vermindering van CO2, bescherming van de ozonlaag, enzovoort, een gunstiger behandeling verleend dan aan algemene investeringen. Dit geldt ongeacht de vestigingsplaats en de grootte van het bedrijf, maar kleine en middelgrote ondernemingen in ontwikkelingszones kunnen uiteraard aanspraak maken op het geldende steunpercentage voor algemene investeringen (regionale steun en aanvulling voor MKB), hetgeen in de meeste gevallen hoger is dan de 15 % netto die krachtens de kaderregeling voor steun voor milieudoeleinden thans is toegestaan en zij zullen niet aan dezelfde strenge voorwaarden worden onderworpen.

4.3. Steun voor advisering, scholing en verspreiding van kennis

Voor hulp en advies door externe consulenten of voor opleidingen voor nieuwe of gevestigde kleine of middelgrote bedrijven en voor hun staf, in management- en financiële aangelegenheden, in nieuwe technologie (met name informatietechnologie), in milieubeschermingsmaatregelen, aangaande de bescherming van intellectuele eigendomsrechten en dergelijke, of de beoordeling van de uitvoerbaarheid van nieuwe ontwikkelingen, wordt over het algemeen steun van ten hoogste 50 % bruto toegestaan. Iedere regeling wordt echter op zijn merites beoordeeld, waarbij de afstand van de activiteit tot de markt, eventuele limieten voor het steunbedrag per onderneming, mogelijkheden van cumulatie en andere relevante factoren met name in overweging worden genomen. In bepaalde uitzonderlijke omstandigheden kan de Commissie steun van meer dan 50 % toestaan. Met name kan een hogere steunintensiteit voor algemene voorlichtingscampagnes worden verleend, aangezien de financiële voordelen voor de individuele ondernemingen betrekkelijk klein zijn.

4.4. Steun voor O & O

Voor O & O kan, voor het MKB dat onder nationale steunprogramma's ten behoeve van O & O vallen, steun van ten hoogste tien procentpunten boven de voor grote ondernemingen toegestane steun worden goedgekeurd, zoals voorzien in de kaderregeling voor O & O-steun (16).

4.5. Steun voor andere doeleinden

Het merendeel van de bij de Commissie voor het MKB aangemelde steunregelingen behoort tot de bovengenoemde categorieën. De Commissie kan echter bereid zijn steun voor andere te rechtvaardigen wijzen van bevordering van het midden- en kleinbedrijf goed te keuren, zoals de bevordering van samenwerking.

5. Versnelde goedkeuringsprocedure voor steunmaatregelen ten behoeve van het MKB

De Commissie heeft verklaard dat zij normaliter geen bezwaar zal maken tegen regelingen voor kleine of middelgrote ondernemingen zoals gedefinieerd in punt 2.2 hierboven indien de steun qua intensiteit of qua bedrag gering is, en wel hetzij

- ten hoogste 7,5 % bruto van de investeringskosten, als de regeling is bedoeld voor investeringen;

- ten hoogste 3 000 ecu per geschapen arbeidsplaats indien de regeling bestemd is voor de schepping van arbeidsplaatsen, of

- niet meer dan in totaal 200 000 ecu indien de regeling niet bestemd is voor investeringen of het scheppen van arbeidsplaatsen

en mits steun onder deze regeling niet kan worden gecumuleerd met andere steun zodat deze limieten worden overschreden.

Voor steunmaatregelen vallend in één van de drie bovengenoemde categorieën heeft de Commissie een speciale snelle goedkeuringsprocedure ingevoerd. Deze procedure en de gunstige vóóronderstelling bij dergelijke steunvoornemens zullen van toepassing blijven bij nieuwe steunregelingen voor het MKB. De "versnelde procedure" zal ook van toepassing blijven bij wijzingen (17) van goedgekeurde bestaande regelingen, voor het MKB of anderszins. Anders dan bij "de minimis"-steun het geval is (zie punt 3.2 hierboven) moet steun die voor versnelde goedkeuring in aanmerking komt, worden aangemeld.

6. Aanmelding, bestaande goedkeuringen, duur en herziening van de kaderregeling

6.1. Behalve in het geval van als "de minimis" aangemerkte steun of steunregelingen heeft deze kaderregeling geen invloed op de verplichting van de Lid-Staten krachtens artikel 93, lid 3, van het EEG-Verdrag kennis te geven van alle steunregelingen voor kleine en middelgrote ondernemingen en alle wijzigingen van dergelijke regelingen.

6.2. De kaderregeling laat regelingen die reeds goedgekeurd waren ten tijde van de bekendmaking van de kaderregeling onverlet, zulks echter onder voorwaarde van de mogelijkheid van onderzoek ingevolge artikel 93, lid. 1

6.3. De Commissie zal deze kaderregeling hanteren bij haar beoordeling van steunregelingen voor kleine en middelgrote ondernemingen gedurende drie jaar na de datum van haar bekendmaking. Zij zal de werking van deze kaderregeling vóór deze datum opnieuw in ogenschouw nemen.

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(1) Ondernemingen met minder dan 200 werknemers, met inbegrip van eenmansbedrijven, nemen 62,7 % van de totale werkgelegenheid in de Europese Gemeenschap voor hun rekening - Commissie van de Europese Gemeenschappen, compilatie van gegevens, verzameld in het kader van een gemeenschappelijk project van het Bureau voor de statistiek van de Europese Gemeenschappen en DG XXIII inzake MKB-statistieken, december 1989; zie tevens "Enterprises in the European Community", Commissie van de Europese Gemeenschappen, Brussel - Luxemburg 1990.

(2) Zie COM(89) 402 en SEC(91) 1286, mededelingen van de Commissie aan de Raad betreffende respectievelijk "De ontwikkeling van de toelevering in de Gemeenschap" en "Naar een Europese toeleveringsmarkt".

(3) Dit geldt in het bijzonder voor bedrijven zonder eigen rechtspersoonlijkheid die over het algemeen inkomstenbelasting verschuldigd zijn en tegen het hoogste marginale tarief kunnen worden belast. In de meeste Lid-Staten is dit tarief hoger dan dat van de vennootschapsbelasting dat gewoonlijk op bedrijven met rechtspersoonlijkheid, ongeacht hun omvang, van toepassing is.

(4) Resolutie van de Raad van 3 november 1986 (PB nr. C 287 van 14. 11. 1986, blz. 1).

(5) Resoluties van de Raad van 30 juni 1988 (PB nr. C 197 van 27. 7. 1988, blz. 6) en 27 mei 1991 (PB nr. C 146 van 5. 6. 1991, blz. 3) en besluit van de Raad van 28 juli 1989 (PB nr. L 239 van 16. 8. 1989, blz. 33), inzake de verbetering van het ondernemingsklimaat en de bevordering van de ontwikkeling van ondernemingen, met name in het midden- en kleinbedrijf, zoals gewijzigd bij besluit van de Raad van 18 juni 1991 (PB nr. L 175 van 4. 7. 1991, blz. 32).

(6)Beschikking van de Raad van 17 april 1989 (PB nr. L 112 van 25. 4. 1989, blz. 12).

(7)Zie met name de beleidsverklaring in het Zesde Verslag inzake het mededingingsbeleid (1976), punten 253 tot en met 255.

(8) Zie het verslag aan de Raad betreffende definities van kleine en middelgrote bedrijven, SEC(92) 351 def. van 29 april 1992, blz. 2: "Het midden- en kleinbedrijf kan niet in absolute zin worden afgebakend. De vraag naar een sluitende omschrijving heeft slechts zin binnen de context van een welbepaalde maatregel, waarvoor het noodzakelijk wordt geacht een categorie bedrijven op grond van hun 'omvang` te onderscheiden van andere bedrijven. De criteria die worden gekozen om bedrijven op deze wijze te differentiëren, zijn uit de aard der zaak afhankelijk van het beoogde doel.".

(9) Zie het verslag aan de Raad betreffende de definities van kleine en middelgrote bedrijven.

(10)PB nr. L 222 van 14. 8. 1978, blz. 11, laatstelijk gewijzigd in PB nr. L 317 van 16. 11. 1990, blz. 57.

(11) PB nr. L 193 van 18. 7. 1983, blz. 1.

(12) Dat wil zeggen, de nominale (voor belasting) waarde van subsidies en de geactualiseerde waarde, voor belasting, van intrestsubsidies telkens als percentage van de kosten van de investering. Nettocijfers drukken de waarde na belasting uit.

(13) Zie mededeling van de Commissie inzake de wijze van toepassing van artikel 92, lid 3, onder a) en c), op regionale steunmaatregelen (PB nr. C 212 van 12. 8. 1988, blz. 2). Het dient te worden opgemerkt dat de lijst van a) en c) regio's die als aanhangsel bij deze mededeling is opgenomen, niet geheel is bijgewerkt.

(14) Zie beschikkingen van de Commissie van 21 maart 1989 (verlengd) en 10 mei 1989 (PB nr. L 112 van 25. 4. 1989, blz. 19 en nr. L 198 van 12. 7. 1989, blz. 1).

(15)Mededeling aan de Lid-Staten, bijlage bij schrijven SG(87) D/3795 van 23 maart 1987.

(16) PB nr. C 83 van 11. 4. 1986, blz. 2.

(17)Te weten, verlenging in de tijd, verhoging van de begroting met ten hoogste 20 %, een combinatie van deze twee, of verscherping van de voorwaarden om voor steun in aanmerking te komen.