31992L0109

Richtlijn 92/109/EEG van de Raad van 14 december 1992 inzake de vervaardiging en het in de handel brengen van bepaalde stoffen die worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen

Publicatieblad Nr. L 370 van 19/12/1992 blz. 0076 - 0082
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 15 Deel 12 blz. 0007
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 15 Deel 12 blz. 0007


RICHTLIJN 92/109/EEG VAN DE RAAD van 14 december 1992 inzake de vervaardiging en het in de handel brengen van bepaalde stoffen die worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

In samenwerking met het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat verscheidene Lid-Staten maatregelen hebben genomen om toezicht uit te oefenen op de vervaardiging en het in de handel brengen van bepaalde stoffen waarvan vaak gebruik wordt gemaakt bij de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen; dat andere Lid-Staten op het punt staan dergelijke maatregelen te nemen; dat het derhalve nodig is op communautair niveau gemeenschappelijke regels vast te stellen met het oog op de voltooiing van de interne markt, ten einde een distorsie van de mededinging in de legale handel te vermijden en te zorgen voor een eenvormige toepassing van de vastgestelde regels;

Overwegende dat op 19 december 1988 te Wenen het Verdrag van de Verenigde Naties is goedgekeurd tegen de sluikhandel in verdovende middelen en psychotrope stoffen, hierna "VN-Verdrag" te noemen; dat dit Verdrag deel uitmaakt van de wereldwijde inspanningen om het drugmisbruik te bestrijden; dat de Gemeenschap aan de onderhandelingen over dit Verdrag heeft deelgenomen en haar politieke bereidheid heeft getoond om binnen de grenzen van haar bevoegdheden op te treden;

Overwegende dat artikel 12 van het VN-Verdrag, dat betrekking heeft op de handel in precursoren, dit zijn stoffen die veelvuldig worden gebruikt bij de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, wat de handel tussen de Gemeenschap en derde landen betreft, ten uitvoer is gelegd door middel van Verordening (EEG) nr. 3677/90 van de Raad van 13 december 1990 houdende maatregelen om te voorkomen dat bepaalde stoffen worden misbruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen (4);

Overwegende dat ingevolge artikel 12 van het VN-Verdrag maatregelen moeten worden getroffen om toezicht uit te oefenen op de vervaardiging en het in de handel brengen van precursoren; dat de Commissie voor verdovende middelen van de Verenigde Naties bij besluit genomen tijdens haar 35e sessie een aantal stoffen heeft toegevoegd aan de lijst in de tabellen van de bijlage bij dat Verdrag; dat bij de onderhavige richtlijn overeenkomstige bepalingen dienen te worden vastgesteld om eventueel misbruik van drugs op te sporen, frauduleuze invoer in de Gemeenschap tegen te gaan en ervoor te zorgen dat op de gemeenschappelijke markt gemeenschappelijke controleregels worden toegepast;

Overwegende dat in artikel 12 van het VN-Verdrag wordt uitgegaan van een systeem van toezicht op de handel in de betrokken stoffen; dat het grootste deel van de handel in deze stoffen volkomen legaal is; dat de bescheiden bij en de etikettering van de zendingen van deze stoffen voldoende duidelijk moeten zijn; dat het voorts van belang is de bevoegde autoriteiten niet alleen de nodige middelen te geven om op te treden, maar ook, in de geest van het VN-Verdrag, mechanismen in het leven te roepen die berusten op een nauwe samenwerking met de betrokken deelnemers aan het handelsverkeer en op een betere vergaring, uitwisseling en benutting van gegevens;

Overwegende dat er echter steeds nieuwe manieren van misbruik worden uitgevonden en dat men op internationaal vlak van mening is dat de procedures van artikel 12 van het VN-Verdrag moeten worden verscherpt om daadwerkelijk een halt toe te roepen aan het misbruik van de betrokken stoffen;

Overwegende dat de Commissie en zeven Lid-Staten hebben deelgenomen aan de werkzaamheden van de CATF (Chemical Action Task Force) die op 10 juli 1990 op de Economische Topconferentie van Houston (de G-7) is opgericht ten einde doeltreffende procedures op te zetten om het misbruik van precursoren en essentiële chemische stoffen voor de illegale vervaardiging van drugs te voorkomen; dat tijdens de gehele duur van deze werkzaamheden een volledige coördinatie op Gemeenschapsniveau en nauw overleg met de vertegenwoordigers van industrie en handel hebben plaatsgevonden;

Overwegende dat het eindverslag van de CATF op 15 juli 1991 door de Economische Topconferentie van Londen (de G-7) is goedgekeurd;

Overwegende dat, terwijl het VN-Verdrag in dat eindverslag als de grondslag voor de internationale samenwerking ter zake wordt beschouwd, daarin tevens een aantal aanbevelingen wordt gedaan ter verscherping van de nationale en internationale maatregelen op basis van genoemd Verdrag;

Overwegende dat ervoor dient te worden gezorgd dat voor de vervaardiging of het gebruik van geregistreerde stoffen van categorie 1 van bijlage I van de onderhavige richtlijn een vergunning nodig is; dat voorts alleen toelating voor de terbeschikkingstelling van deze stoffen mag worden verleend voor levering aan personen die specifiek gemachtigd zijn, in het algemeen of op bijzondere gronden, om deze stoffen te ontvangen, te bezitten of te behandelen;

Overwegende dat maatregelen dienen te worden genomen om een nauwe samenwerking met de betrokken deelnemers aan het handelsverkeer tot stand te brengen, opdat dezen de bevoegde autoriteiten van verdachte transacties in kennis stellen;

Overwegende dat het van belang is mechanismen voor administratieve samenwerking op te zetten; dat de bevoegde autoriteiten in de Gemeenschap zich ter zake dienen te laten leiden door Verordening (EEG) nr. 1468/81 van de Raad van 19 mei 1981 betreffende wederzijdse bijstand tussen de administratieve autoriteiten van de Lid-Staten en samenwerking tussen deze autoriteiten en de Commissie, met het oog op de juiste toepassing van de douane- en landbouwvoorschriften (5); dat in het bijzonder moet worden gelet op de vertrouwelijke aard van de ontvangen en uitgewisselde gegevens;

Overwegende dat de Lid-Staten sancties dienen in te stellen met een voldoende afschrikkende werking om inbreuken op de bepalingen ter uitvoering van deze richtlijn te voorkomen,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

1. Deze richtlijn beoogt een intracommunautair toezicht in te stellen op een aantal stoffen die vaak worden gebruikt voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen en psychotrope stoffen, zulks ter voorkoming van misbruik.

2. Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

a) "geregistreerde stof": elke in bijlage I genoemde stof, met inbegrip van mengsels welke dergelijke stoffen bevatten. Uitgesloten zijn geneesmiddelen of andere preparaten welke geregistreerde stoffen bevatten die op zodanige wijze zijn samengesteld dat deze stoffen niet op eenvoudige wijze kunnen worden gebruikt of met eenvoudige middelen kunnen worden teruggewonnen;

b) "in de handel brengen": het al dan niet tegen betaling aan derden ter beschikking stellen van geregistreerde stoffen die in de Gemeenschap zijn vervaardigd of in het vrije verkeer gebracht;

c) "deelnemer aan het handelsverkeer": elke natuurlijke of rechtspersoon die betrokken is bij de vervaardiging, de verwerking, de handel in of de distributie van geregistreerde stoffen in de Gemeenschap of die betrokken is bij andere aanverwante activiteiten zoals bemiddeling en opslag van geregistreerde stoffen;

d) "Internationaal Comité van toezicht op verdovende middelen": het comité dat is ingesteld bij het Enkelvoudig Verdrag inzake verdovende middelen van 1961, zoals gewijzigd bij het Protocol van 1972.

TITEL II

TOEZICHT OP HET IN DE HANDEL BRENGEN

Artikel 2

Documenten en etikettering

Elke Lid-Staat treft de nodige maatregelen om te waarborgen dat het in de handel brengen van geregistreerde stoffen onderworpen is aan de volgende voorschriften:

1. Alle transacties die leiden tot het in de handel brengen van geregistreerde stoffen van de categorieën 1 en 2 van bijlage I dienen naar behoren te zijn gedocumenteerd:

a) in het bijzonder moeten handelsbescheiden zoals facturen, vrachtbrieven, administratieve bescheiden, vervoerdocumenten en andere verzendingsdocumenten voldoende informatie bevatten om de volgende elementen met zekerheid te kunnen vaststellen:

- omschrijving van de geregistreerde stof van de categorieën 1 of 2 van bijlage I;

- hoeveelheid en gewicht van de geregistreerde stof en, indien deze een mengsel is, hoeveelheid en gewicht van dit mengsel alsook hoeveelheid en gewicht of percentage van de stof(fen) van de categorieën 1 of 2 van bijlage I die het mengsel bevat;

- naam en adres van de leverancier, de distributeur en de geadresseerde;

b) voorts moet de documentatie een verklaring van de afnemer bevatten, waarin de gebruiksdoeleinden van de stoffen worden gespecificeerd. De toepassingsmodaliteiten van deze bepaling worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 10, lid 2. Daarbij zal naar behoren rekening worden gehouden met de mogelijkheid voor vaste afnemers van een leverancier van een geregistreerde stof van categorie 2 van bijlage I, om één verklaring af te geven die geldt voor alle transacties voor die stof gedurende een periode van één jaar.

2. De voorschriften van punt 1 zijn evenwel niet van toepassing op transacties die betrekking hebben op stoffen van categorie 2 van bijlage I, wanneer de betrokken hoeveelheden de in bijlage II aangegeven waarden niet te boven gaan.

3. De deelnemers aan het handelsverkeer zien erop toe dat de geregistreerde stoffen van de categorieën 1 en 2 van bijlage I van een etiket zijn voorzien alvorens ze in de handel worden gebracht. Op het etiket worden de namen van de stoffen aangebracht zoals deze zijn vermeld in bijlage I. Daarnaast mogen de deelnemers aan het handelsverkeer ook hun gewone etiketten gebruiken.

4. De deelnemers aan het handelsverkeer moeten de documenten betreffende hun activiteiten bewaren die nodig zijn om aan de voorschriften van punt 1 te voldoen.

5. De in de punten 1 en 4 bedoelde documenten moeten worden bewaard gedurende ten minste drie jaar te rekenen vanaf het einde van het kalenderjaar waarin de in punt 1 bedoelde transactie heeft plaatsgevonden en moeten op verzoek van de bevoegde autoriteiten onmiddellijk beschikbaar zijn voor controle.

Artikel 3

Elke Lid-Staat wijst de voor de toepassing van deze richtlijn bevoegde autoriteit(en) aan.

Hij deelt de Commissie de naam van de aldus aangewezen bevoegde autoriteit(en) mede.

Artikel 4

Geregistreerde stoffen van de categorieën 1 en 2 van bijlage I

1. De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat voor de vervaardiging of het in de handel brengen in de Gemeenschap van de geregistreerde stoffen van categorie 1 van bijlage I een door de bevoegde autoriteiten verleende vergunning is vereist.

2. De bevoegde autoriteiten dienen bij hun beslissing of een vergunning zal worden verleend, met name rekening te houden met de competentie en de integriteit van de aanvrager.

De vergunning kan door de bevoegde autoriteiten worden opgeschort of ingetrokken indien er redenen zijn om aan te nemen dat de houder niet langer geschikt is om een vergunning te hebben of dat aan de voorwaarden voor de verlening van de vergunning niet langer wordt voldaan.

3. De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deelnemers aan het handelsverkeer die houder zijn van de in lid 1 bedoelde vergunning, de specifieke geregistreerde stoffen van categorie 1 van bijlage I alleen ter beschikking stellen aan personen die specifiek gemachtigd zijn, in het algemeen of op bijzondere gronden, deze stoffen te ontvangen, te bezitten of te behandelen.

4. De deelnemers aan het handelsverkeer die betrokken zijn bij de vervaardiging of het in de handel brengen van geregistreerde stoffen van categorie 2 van bijlage I, moeten de adressen van de bedrijfsruimten waar zij deze stoffen vervaardigen of van waaruit zij deze stoffen verhandelen aan de bevoegde autoriteiten opgeven en wijzigingen in die adressen aan deze autoriteiten meedelen.

Artikel 5

Samenwerking

De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat een nauwe samenwerking tot stand wordt gebracht tussen de bevoegde autoriteiten en de deelnemers aan het handelsverkeer opdat deze laatsten

- de bevoegde autoriteiten onverwijld in kennis stellen van alle voorvallen, zoals ongebruikelijke orders en transacties betreffende geregistreerde stoffen, die doen vermoeden dat deze stoffen die in de handel zullen worden gebracht dan wel vervaardigd, misbruikt kunnen worden voor de illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen;

- de bevoegde autoriteiten de algemene informatie verstrekken die deze autoriteiten hun over hun transacties betreffende geregistreerde stoffen kunnen vragen.

TITEL III

CONTROLEMAATREGELEN

Artikel 6

Bevoegdheden van de bevoegde autoriteiten

Ten einde de juiste toepassing van de artikelen 2 en 4 te waarborgen, treft iedere Lid-Staat in het kader van zijn nationale recht de nodige maatregelen om de bevoegde autoriteiten in staat te stellen:

a) informatie te verkrijgen omtrent alle orders voor of transacties met geregistreerde stoffen;

b) de bedrijfsruimten van de betrokken deelnemers aan het handelsverkeer te betreden ten einde bewijzen van onregelmatigheden te verzamelen.

TITEL IV

ADMINISTRATIEVE SAMENWERKING

Artikel 7

Voor de toepassing van deze richtlijn en onverminderd artikel 10 zijn de bepalingen van Verordening (EEG) nr. 1468/81, inzonderheid die betreffende de vertrouwelijkheid, van overeenkomstige toepassing. Elke Lid-Staat deelt aan de andere Lid-Staten en aan de Commissie mee welke autoriteiten bevoegd zijn om op te treden als correspondent in de zin van artikel 2, lid 2, van die verordening.

TITEL V

SLOTBEPALINGEN

Artikel 8

Elke Lid-Staat stelt de sancties vast die worden toegepast in geval van inbreuk op de bepalingen vastgesteld ter uitvoering van deze richtlijn. Deze sancties moeten zwaar genoeg zijn om aan te zetten tot inachtneming van deze bepalingen.

Artikel 9

1. Ten einde de bepalingen inzake het toezicht op geregistreerde stoffen zo nodig te kunnen bijstellen, verstrekken de bevoegde autoriteiten van elke Lid-Staat jaarlijks aan de Commissie alle relevante informatie over de toepassing van de bij deze richtlijn vastgestelde toezichtsmaatregelen, met name aangaande de voor illegale vervaardiging van verdovende middelen of psychotrope stoffen gebruikte stoffen alsmede de bij misbruik en illegale vervaardiging gehanteerde methodes.

2. Aan de hand van de uit hoofde van lid 1 verstrekte informatie stelt de Commissie overeenkomstig artikel 12, lid 12, van het VN-Verdrag en in overleg met de Lid-Staten een jaarverslag op dat aan het Internationaal Comité van toezicht op verdovende middelen wordt voorgelegd.

Artikel 10

1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 10 van Verordening (EEG) nr. 3677/90 ingestelde Comité. Het Comité behandelt elk vraagstuk met betrekking tot de toepassing van deze richtlijn dat zijn voorzitter, op eigen initiatief of op verzoek van een vertegenwoordiger van een Lid-Staat, aan het Comité voorlegt.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

De Commissie stelt maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het advies dat het Comité heeft uitgebracht, worden zij onverwijld door de Commissie ter kennis van de Raad gebracht. In dat geval stelt de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten uit voor een termijn van drie maanden na de datum van kennisgeving.

De Raad kan binnen de in de voorgaande alinea genoemde termijn met een gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

3. De in lid 2 omschreven procedure geldt met name voor:

a) de vaststelling, zo nodig, van de voorwaarden betreffende de in artikel 2 bedoelde documentatie bij en etikettering van mengsels en bereidingen van stoffen van categorie 2 van bijlage I;

b) wijzigingen van de bijlagen van deze richtlijn in geval de tabellen in de bijlage van het VN-Verdrag worden gewijzigd;

c) wijzigingen van de in bijlage II vermelde grenswaarden.

Artikel 11

1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 januari 1993 aan de artikelen 7 en 10 en vóór 1 juli 1993 aan de overige artikelen van deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst mede van de voornaamste bepalingen van intern recht die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen. De Commissie stelt de andere Lid-Staten daarvan in kennis.

Artikel 12

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 14 december 1992.

Voor de Raad

De Voorzitter

N. LAMONT

(1) PB nr. C 21 van 29. 1. 1991, blz. 17.

(2) PB 125 van 13. 5. 1992, blz. 195, en besluit van 18 november 1992 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).

(3) PB nr. C 159 van 17. 6. 1991, blz. 58.

(4) PB 357 van 20. 12. 1990, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 900/92 (PB nr. L 96 van 10. 4. 1992, blz. 1).

(5) PB 144 van 2. 6. 1981, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 945/87 (PB nr. L 90 van 2. 4. 1987, blz. 3).

BIJLAGE I

CATEGORIE 1

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De zouten van de in deze categorie opgesomde stoffen in alle gevallen waarin deze zouten kunnen bestaan.

CATEGORIE 2

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

De zouten van de in deze categorie opgesomde stoffen in alle gevallen waarin deze zouten kunnen bestaan.

CATEGORIE 3

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

(*) De zouten van de in deze categorie opgesomde stoffen in alle gevallen waarin deze zouten kunnen bestaan.

BIJLAGE II

>RUIMTE VOOR DE TABEL>