31992L0106

Richtlijn 92/106/EEG van de Raad van 7 december 1992 houdende vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor bepaalde vormen van gecombineerd vervoer van goederen tussen Lid-Staten

Publicatieblad Nr. L 368 van 17/12/1992 blz. 0038 - 0042
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 7 Deel 4 blz. 0148
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 7 Deel 4 blz. 0148


RICHTLIJN 92/106/EEG VAN DE RAAD van 7 december 1992 houdende vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor bepaalde vormen van gecombineerd vervoer van goederen tussen Lid-Staten

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 75 en op artikel 84, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat Richtlijn 75/130/EEG van de Raad van 17 februari 1975 houdende vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor bepaalde vormen van gecombineerd rail/wegvervoer van goederen tussen de Lid-Staten (4) herhaaldelijk is gewijzigd; dat die richtlijn ten gevolge van nieuwe wijzigingen duidelijkheidshalve moet worden omgewerkt;

Overwegende dat de totstandbrenging van de interne markt een toeneming van de verkeersstromen teweegbrengt en dat de Gemeenschap het nodige dient te doen om haar vervoerspotentieel zo goed mogelijk in het algemeen belang te beheren, hetgeen gebruikmaking van gecombineerd vervoer inhoudt;

Overwegende dat het, gezien de toenemende problemen in verband met de verstopte wegen, het milieu en de verkeersveiligheid, in het algemeen belang is het gecombineerd vervoer als alternatief voor het wegvervoer verder te ontwikkelen;

Overwegende dat er zodanige maatregelen moeten worden genomen dat de vervoerstechnieken zich in progressieve zin verder kunnen ontwikkelen in overeenstemming met het intermodale karakter van de vervoerstakken en met de specifieke middelen en behoeften van vervoerders en gebruikers; dat dergelijke maatregelen gericht moeten zijn op gecombineerd vervoer waarbij het wegvervoer wordt gecombineerd met andere vervoerswijzen, namelijk spoor, binnenvaart en zeevaart;

Overwegende dat het gebruik van het gecombineerd vervoer kan worden gestimuleerd door deze techniek te ontdoen van iedere kwantitatieve beperking en door verschillende nog in het wegvervoer bestaande administratieve verplichtingen op te heffen;

Overwegende dat deze liberalisering betrekking moet hebben op qua afstand beperkte wegtrajecten om met de techniek van het gecombineerd vervoer een werkelijke ontlasting van de wegen te bereiken;

Overwegende dat de liberalisering van de begin- en eindtrajecten over de weg van een gecombineerd vervoer moet worden uitgebreid tot het gecombineerd vervoer dat via zee loopt, mits het traject over zee een belangrijk deel van het gecombineerd vervoer uitmaakt;

Overwegende dat het dienstig is dat de Commissie om de twee jaar een verslag indient over de toepassing van deze richtlijn, en wel de eerste maal vóór 1 juli 1995;

Overwegende dat de ontwikkeling van het gecombineerd vervoer tevens zal worden vergemakkelijkt door stimulerende maatregelen; dat het derhalve dienstig is dat de belasting op het bezitten van en het rijden met bedrijfsvoertuigen wordt verminderd naar de mate waarin deze voertuigen per spoor worden vervoerd, en dat de begin- en eindtrajecten over de weg worden vrijgesteld van alle verplichte heffingen;

Overwegende dat de toegang van het vervoer voor eigen rekening tot het gecombineerd vervoer dient te worden vergemakkelijkt;

Overwegende dat deze richtlijn de verplichtingen van de Lid-Staten wat de termijnen voor omzetting en toepassing van de gecodificeerde richtlijnen betreft, onverlet dient te laten,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Deze richtlijn is van toepassing op het gecombineerd vervoer, onverminderd het bepaalde in Verordening (EEG) nr. 881/92 (5).

In deze richtlijn wordt verstaan onder "gecombineerd vervoer": het goederenvervoer tussen Lid-Staten waarbij de vrachtwagen, de aanhangwagen, de oplegger met of zonder trekker, de wissellaadbak of de container van 20 voet en meer gebruik maken van de weg voor het eerste of het laatste gedeelte in het traject, en voor het andere gedeelte van het spoor of de binnenwateren, of van een zeetraject wanneer dat traject meer bedraagt dan 100 km hemelsbreed gemeten, en het begin- of het eindvervoer over de weg verrichten:

- hetzij tussen de laadplaats van de goederen en het dichtstbij gelegen geschikte station van inlading, voor wat het beginvervoer betreft, en tussen het dichtstbij gelegen geschikte station van uitlading en de losplaats van de goederen, voor wat het eindvervoer betreft;

- hetzij binnen een afstand van ten hoogste 150 km hemelsbreed gemeten, vanaf de rivier- of zeehaven van in- of van uitlading.

Artikel 2

Elke Lid-Staat moet het in artikel 1 bedoelde gecombineerd vervoer uiterlijk op 1 juli 1993 vrijstellen van ieder contingenterings- en vergunningenstelsel.

Artikel 3

In geval van gecombineerd beroepsgoederenvervoer moet een vervoerdocument dat ten minste voldoet aan de voorschriften van artikel 6 van Verordening nr. 11 van de Raad van 27 juni 1960 ter uitvoering van artikel 79, lid 3, van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap betreffende de opheffing van discriminaties inzake vrachtprijzen en vervoervoorwaarden (6), worden aangevuld met de vermelding van de spoorwegstations van in- of uitlading voor wat het traject per spoor betreft, of van de rivierhavens van in- of uitlading voor wat het traject over de binnenwateren, of van de zeehavens van in- of uitlading voor wat het traject over zee betreft. Deze vermeldingen worden aangebracht voordat met het vervoer wordt aangevangen en worden bevestigd door het plaatsen van een stempel van de spoorweg- of havenadministraties in de betrokken spoorwegstations of in de rivier- of zeehavens, wanneer het gedeelte van het vervoer dat per spoor, over de binnenwateren of over zee is verricht, is beëindigd.

Artikel 4

In een Lid-Staat gevestigde ondernemers van wegvervoer die met betrekking tot het goederenvervoer tussen de Lid-Staten aan de voorwaarden voor toelating tot het beroep en voor toegang tot de vervoersmarkt voldoen, mogen in het kader van gecombineerd vervoer tussen Lid-Staten al dan niet grensoverschrijdend begin- en/of eindvervoer verrichten dat een integrerend bestanddeel uitmaakt van het gecombineerd vervoer.

Artikel 5

1. De Commissie brengt vóór 1 juli 1995 en vervolgens om de twee jaar verslag uit aan de Raad over:

- de economische ontwikkeling van het gecombineerd vervoer;

- de toepassing van het Gemeenschapsrecht op dat gebied;

- de uitwerking, in voorkomend geval, van nieuwe acties ter bevordering van het gecombineerd vervoer.

2. Bij het opstellen van het in lid 1 bedoelde verslag wordt de Commissie bijgestaan door de vertegenwoordigers van de Lid-Staten om de daartoe nodige gegevens te verzamelen.

Dit verslag behelst een analyse van de gegevens en van het statistisch materiaal over, met name:

- de verkeersverbindingen waarbij van gecombineerd vervoer gebruik wordt gemaakt;

- het aantal zendingen van voertuigen (een samenstel wordt als één voertuig gerekend), wissellaadbakken en containers over de verschillende verkeersverbindingen;

- de vervoerde hoeveelheid in ton;

- de verrichte prestaties in ton/km.

In het verslag worden in voorkomend geval voorstellen voor oplossingen gedaan aan de hand waarvan later deze gegevens en de toestand van het gecombineerd vervoer kunnen worden verbeterd.

Artikel 6

1. De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de in lid 3 vermelde belastingen op de wegvoertuigen (vrachtwagens, trekkers, aanhangwagens of opleggers), wanneer zij een traject afleggen in gecombineerd vervoer, binnen de grenzen, onder de voorwaarden en overeenkomstig de modaliteiten die zij na overleg met de Commissie vaststellen, of wel forfaitair, of wel in verhouding tot het door deze voertuigen per spoor afgelegde traject, worden verminderd of terugbetaald.

De in de eerste alinea bedoelde verminderingen of terugbetalingen worden door de Staat waar de voertuigen zijn geregistreerd, toegekend op basis van het in deze Staat per spoor afgelegde traject.

De Lid-Staten mogen deze verminderingen of terugbetalingen echter toestaan met inachtneming van de trajecten per spoor die gedeeltelijk dan wel volledig zijn afgelegd buiten de Lid-Staat waar de voertuigen zijn geregistreerd.

2. Onverminderd de bepalingen die voortvloeien uit een eventuele aanpassing op communautair vlak van de nationale stelsels inzake belastingen op bedrijfsvoertuigen, mogen de voertuigen die uitsluitend worden gebruikt voor de tractie over de weg op begin- of eindtrajecten van een gecombineerd vervoer, wanneer zij afzonderlijk worden belast, vrijgesteld worden van de in lid 3 genoemde belastingen.

3. De in de leden 1 en 2 bedoelde belastingen zijn de volgende:

- België:

verkeersbelasting op de autovoertuigen/taxe de circulation sur les véhicules automobiles;

- Denemarken:

vaegtafgift af motorkoeretoejer m. v.;

- Duitsland:

Kraftfahrzeugsteuer;

- Frankrijk:

taxe spéciale sur certains véhicules routiers;

- Griekenland:

ôÝëç êõêëïoeïñssáò áõôïêéíÞôùí;

- Spanje:

a) impuesto sobre actividades económicas,

b) impuesto sobre vehículos de tracción mecánica;

- Ierland:

vehicle excise duties;

- Italië:

a) tassa automobilistica,

b) addizionale del 5 % sulla tassa automobilistica;

- Luxemburg:

taxe sur les véhicules automoteurs;

- Nederland:

motorrijtuigenbelasting;

- Portugal:

a) imposto de camionagem,

b) imposto de circulaçao;

- Verenigd Koninkrijk:

vehicle excise duties.

Artikel 7

Wanneer een aanhangwagen of oplegger, toebehorende aan een onderneming die voor eigen rekening gecombineerd vervoer verricht, op een van de eindtrajecten wordt getrokken door een trekker die toebehoort aan een beroepsgoederenvervoer verrichtende onderneming, wordt dit vervoer vrijgesteld van het in artikel 3 bedoelde document; in dat geval dient evenwel een ander document te worden overgelegd waaruit het per spoor, over de binnenwateren respectievelijk over zee afgelegde of af te leggen traject blijkt.

Artikel 8

Het begin- of eindvervoer over de weg in het kader van gecombineerd vervoer wordt van elke verplichte tariefregeling vrijgesteld.

Artikel 9

Wanneer het in het kader van gecombineerd vervoer plaatsvindende beginvervoer over de weg door de onderneming van verzending voor eigen rekening wordt verricht, in de zin van de Eerste Richtlijn van de Raad van 23 juli 1962 betreffende de vaststelling van gemeenschappelijke regels voor bepaalde soorten goederenvervoer over de weg (7), kan de onderneming waarvoor de vervoerde goederen bestemd zijn, in afwijking van de definitie in bovengenoemde richtlijn, het eindvervoer over de weg naar de plaats van bestemming van de goederen voor eigen rekening verrichten met een trekker die haar eigendom is of door haar op afbetaling is gekocht dan wel door haar is gehuurd overeenkomstig Richtlijn 84/647/EEG van de Raad van 19 december 1984 betreffende het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg (8) en die door haar werknemers wordt bestuurd, terwijl de aanhangwagen of de oplegger door de onderneming van verzending is geregistreerd dan wel gehuurd.

Het beginvervoer over de weg, dat in het kader van gecombineerd vervoer door de onderneming van verzending wordt verricht met een trekker die haar eigendom is of door haar op afbetaling is gekocht dan wel door haar is gehuurd overeenkomstig Richtlijn 84/647/EEG en die door haar werknemers wordt bestuurd, terwijl de aanhangwagen of de oplegger geregistreerd dan wel gehuurd is door de onderneming waarvoor de vervoerde goederen bestemd zijn, dient in afwijking van de richtlijn van 23 juli 1962 eveneens als vervoer voor eigen rekening te worden beschouwd indien het eindvervoer overeenkomstig de eerste richtlijn voor eigen rekening verricht wordt door de onderneming van bestemming.

Artikel 10

1. De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om vóór 1 juli 1993 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de Lid-Staten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die bepalingen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

2. De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van de belangrijke bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 11

1. Richtlijn 75/130/EEG (9) wordt ingetrokken onverminderd de verplichtingen van de Lid-Staten voor wat betreft de termijn voor omzetting en toepassing als vermeld in de bijlage, deel A.

2. Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn worden beschouwd als verwijzingen naar deze richtlijn en moeten worden gelezen volgens de concordantietabel in de bijlage, deel B.

Artikel 12

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten. Gedaan te Brussel, 7 december 1992. Voor de Raad

De Voorzitter

J. MacGREGOR

(1) PB nr. C 282 van 30. 10. 1992, blz. 8. (2) Advies uitgebracht op 20 november 1992 (nog niet verschenen in het Publikatieblad). (3) Advies uitgebracht op 24 november 1992 (nog niet verschenen in het Publikatieblad). (4) PB nr. L 48 van 22. 2. 1975, blz. 31. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 881/92 (PB nr. L 95 van 9. 4. 1992, blz. 1). (5) Verordening (EEG) nr. 881/92 van de Raad van 26 maart 1992 betreffende de toegang tot de markt van het goederenvervoer over de weg in de Gemeenschap van of naar het grondgebied van een Lid-Staat of over het grondgebied van een of meer Lid-Staten (PB nr. L 95 van 9. 4. 1992, blz. 1). (6) PB nr. 52 van 16. 8. 1960, blz. 1121/60. (7) PB nr. 70 van 6. 8. 1962, blz. 2005/62. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 881/92 (PB nr. L 95 van 9. 4. 1992, blz. 1). (8) PB nr. L 335 van 22. 12. 1984, blz. 72. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 90/398/EEG (PB nr. L 202 van 31. 7. 1990, blz. 46). (9) Met inbegrip van de akten tot wijziging daarvan, te weten de Toetredingsakte van 1985 en de Richtlijnen 79/5/EEG, 82/3/EEG, 82/603/EEG, 86/544/EEG en 91/224/EEG.

BIJLAGE

DEEL A

Termijn voor omzetting en toepassing

Richtlijn Termijn voor omzetting 75/130/EEG (PB nr. L 48 van 22. 2. 1975, blz. 31) 30 juni 1975 79/ 5/EEG (PB nr. L 5 van 9. 1. 1979, blz. 33) 1 juli 1979 82/ 3/EEG (PB nr. L 5 van 9. 1. 1982, blz. 12) - 82/603/EEG (PB nr. L 247 van 23. 8. 1982, blz. 6) 1 april 1983 86/544/EEG (PB nr. L 320 van 15. 11. 1986, blz. 33) 1 juli 1987 91/224/EEG (PB nr. L 103 van 23. 4. 1991, blz. 1) 1 januari 1992

DEEL B

Concordantietabel

Huidige richtlijn Richtlijn 75/130/EEG Artikel 1 Artikel 1 Artikel 2 Artikel 2 Artikel 3 Artikel 3 Artikel 4 Artikel 6 Artikel 5 Artikel 7 Artikel 6 Artikel 8 Artikel 7 Artikel 9 Artikel 8 Artikel 11 Artikel 9 Artikel 12

Artikel 10

- Artikel 11 - Artikel 12 Artikel 13 Bijlage -