31991R3921

Verordening (EEG) nr. 3921/91 van de Raad van 16 december 1991 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot binnenlands goederen- en personenvervoer over de binnenwateren in een Lid-Staat waar zij niet gevestigd zijn

Publicatieblad Nr. L 373 van 31/12/1991 blz. 0001 - 0003
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 7 Deel 4 blz. 0049
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 7 Deel 4 blz. 0049


VERORDENING (EEG) Nr. 3921/91 VAN DE RAAD van 16 december 1991 tot vaststelling van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot binnenlands goederen- en personenvervoer over de binnenwateren in een Lid-Staat waar zij niet gevestigd zijn

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 75,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat het tot stand brengen van een gemeenschappelijk vervoerbeleid overeenkomstig artikel 75, lid 1, onder b), van het Verdrag onder andere de vaststelling inhoudt van de voorwaarden waaronder vervoersondernemers worden toegelaten tot binnenlands vervoer in een Lid-Staat waar zij niet gevestigd zijn;

Overwegende dat deze bepaling impliceert dat ten aanzien van degene die de diensten verricht, elke beperking op grond van nationaliteit of vestiging in een andere Lid-Staat dan die waarin de dienst moet worden verricht, wordt opgeheven;

Overwegende dat, overeenkomstig de algemene beginselen van het Verdrag waarin de gelijkheid van behandeling is neergelegd en de desbetreffende jurisprudentie van het Hof van Justitie, vervoersondernemers in een Lid-Staat waar zij niet gevestigd zijn, tot binnenlands vervoer moeten worden toegelaten onder dezelfde voorwaarden als die waaraan de betrokken Lid-Staat haar eigen vervoersondernemers onderwerpt;

Overwegende dat distorsies van de mededinging en verstoringen van de ordening der betrokken markten moeten worden vermeden;

Overwegende dat de wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen die van kracht zijn in de Lid-Staat waar de diensten worden verricht, voor zover de toepassing daarvan beperkingen op het vrij verrichten van diensten inhoudt, moeten worden gerechtvaardigd door het algemeen belang; dat deze bepalingen slechts van toepassing zijn voor zover het algemeen belang wordt gewaarborgd door de bepalingen waaraan de niet in de betrokken Lid-Staat gevestigde vervoersondernemer is onderworpen in de Lid-Staat waar hij wel is gevestigd en voor zover hetzelfde resultaat kan worden verkregen door minder dwingende voorschriften;

Overwegende dat moet worden voorzien in een overgangsperiode,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Met ingang van 1 januari 1993 mogen alle ondernemers in het goederen- of personenvervoer over de binnenwateren in een andere Lid-Staat dan die waar zij zijn gevestigd, voor rekening van derden binnenlands goederen- of personenvervoer over de binnenwateren, hierna "cabotage" genoemd, verrichten, op voorwaarde dat zij - in een Lid-Staat gevestigd zijn overeenkomstig de daar vigerende wetgeving, en, in voorkomend geval,

- aldaar zijn toegelaten tot het internationale goederen- of personenvervoer over de binnenwateren.

Indien zij aan deze voorwaarden voldoen, mogen zij cabotagevervoer tijdelijk verrichten zonder in de betrokken Lid-Staat een zetel of andere vestiging op te richten.

Artikel 2

1. Om tot cabotage te worden toegelaten, mogen vervoersondernemers voor het verrichten van dat vervoer daarenboven alleen vaartuigen gebruiken waarvan de eigenaar(s) a) een natuurlijk persoon is (natuurlijke personen zijn) die zijn (hun) woonplaats in een Lid-Staat heeft (hebben) en die onderdaan is (zijn) van een Lid-Staat of b) een rechtspersoon is (rechtspersonen zijn) die i) zijn (hun) zetel in een Lid-Staat heeft (hebben) en ii) voor het grootste gedeelte in handen is (zijn) van onderdanen van de Lid-Staten.

2. Een Lid-Staat kan bij wijze van uitzondering voorzien in afwijkingen van de voorwaarde van lid 1, onder b), ii). De betrokken Lid-Staat raadpleegt de Commissie over de doorslaggevende criteria die in aanmerking moeten worden genomen.

3. Een attest, afgegeven door de Lid-Staat waar het vaartuig is ingeschreven, of, indien het vaartuig niet is ingeschreven, door de Lid-Staat waar de eigenaar is gevestigd, moet worden voorgelegd als bewijs dat de vervoersondernemer aan de in de lid 1 gestelde voorwaarden voldoet. Dit attest moet zich aan boord van het vaartuig bevinden.

De verklaring volgens welke een vaartuig tot de Rijnvaart behoort, bedoeld in Verordening (EEG) nr. 2919/85 van de Raad van 17 oktober 1985 houdende vaststelling van de voorwaarden waaraan moet worden voldaan om in aanmerking te komen voor het regime dat door de Herziene Rijnvaartakte wordt gereserveerd voor de vaartuigen die tot de Rijnvaart behoren (1), vervangt het in de eerste alinea genoemde attest.

Artikel 3

1. Onder voorbehoud van de toepassing van de communautaire voorschriften, zijn de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de Lid-Staat van ontvangst op de volgende gebieden van toepassing op het verrichten van cabotage:

a) tarieven en contractuele voorwaarden van het vervoer, alsmede bevrachtings- en exploitatievoorwaarden;

b) technische voorschriften inzake de vaartuigen.

De technische voorschriften waaraan vaartuigen moeten voldoen die voor het verrichten van cabotage worden gebruikt, zijn die welke gelden voor vaartuigen die tot het internationale vervoer worden toegelaten;

c) navigatie- en politievoorschriften;

d) vaar- en rusttijden;

e) BTW op vervoersdiensten.

2. De in lid 1 bedoelde bepalingen moeten op de niet in de betrokken Lid-Staat gevestigde vervoersondernemers worden toegepast onder dezelfde voorwaarden als die waaraan die Lid-Staat zijn eigen onderdanen onderwerpt, opdat discriminatie op grond van nationaliteit of plaats van vestiging daadwerkelijk wordt uitgesloten.

3. Indien blijkt dat de in lid 1 genoemde lijst van voorschriften van de Lid-Staat van ontvangst door de omstandigheden moet worden aangepast, wordt die lijst door de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen gewijzigd.

Artikel 4

In afwijking van artikel 1 en onverminderd artikel 5, gelden tot 1 januari 1995 de volgende bepalingen:

a) de Franse Republiek kan de cabotage op haar grondgebied beperken tot twee reizen op de rechtstreekse terugweg, die aansluiten op internationaal goederen- of personenvervoer,

b) de Bondsrepubliek Duitsland kan de cabotage op haar grondgebied beperken tot één reis op de rechtstreekse terugweg, die aansluit op internationaal goederen- of personenvervoer,

c) deze verordening is niet van toepassing op het vervoer tussen havens binnen de Duitse deelstaten Brandenburg, Mecklenburg-Vorpommern, Sachsen, Sachsen-Anhalt en Thueringen, alsmede Berlijn.

Artikel 5

De Lid-Staten voeren ten aanzien van de communautaire vervoersondernemers geen nieuwe beperkingen in op de vrijheid tot het verrichten van diensten zoals deze feitelijk is bereikt bij de inwerkingtreding van deze verordening.

Artikel 6

Deze verordening laat de rechten uit hoofde van de Herziene Rijnvaartakte (Akte van Mannheim) onverlet.

Artikel 7

De Lid-Staten stellen tijdig de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast voor de tenuitvoerlegging van deze verordening en stellen de Commissie hiervan in kennis.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 16 december 1991.

Voor de RaadDe VoorzitterH. MAIJ-WEGGEN

(1) PB nr. C 331 van 20. 12. 1985, blz. 2.

(2) PB nr. C 255 van 13. 10. 1986, blz. 229.

(3) PB nr. C 328 van 22. 12. 1986, blz. 34.

(1) PB nr. L 280 van 22. 10. 1985, blz. 4.