31991R3433

Verordening (EEG) nr. 3433/91 van de Raad van 25 november 1991 tot instelling van een definitief anti- dumpingrecht op de invoer van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje, van oorsprong uit, respectievelijk, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand, en tot definitieve inning van het voorlopige recht

Publicatieblad Nr. L 326 van 28/11/1991 blz. 0001 - 0005
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 11 Deel 19 blz. 0017
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 11 Deel 19 blz. 0017


VERORDENING (EEG) Nr. 3433/91 VAN DE RAAD van 25 november 1991 tot instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje, van oorsprong uit, respectievelijk, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand, en tot definitieve inning van het voorlopige recht

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2423/88 van de Raad van 11 juli 1988 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (1), inzonderheid op artikel 12,

Gezien het voorstel van de Commissie, ingediend na overleg in het bij de genoemde verordening ingestelde Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. VOORLOPIGE MAATREGELEN

(1) De Commissie heeft bij Verordening (EEG) nr. 1386/91 (2) een voorlopig anti-dumpingrecht ingesteld op de invoer in de Gemeenschap van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje (hierna aanstekers genoemd) van oorsprong uit, respectievelijk, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand, vallende onder GN-code ex 96 13 10 00 (Taric-code: 9613 10 00 * 10). De Raad heeft dit recht bij Verordening (EEG) nr. 2832/91 (3) met ten hoogste twee maanden verlengd.

B. VERDERE PROCEDURE

(2) Na de instelling van het voorlopige anti-dumpingrecht werd de belanghebbende partijen die een daartoe strekkend verzoek hadden ingediend de mogelijkheid geboden om door de Commissie te worden gehoord. Zij hebben hun standpunt ten aanzien van de bevindingen ook schriftelijk bekendgemaakt.

(3) De partijen werden schriftelijk in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de Commissie voornemens was de instelling van definitieve rechten en de definitieve invordering van de uit hoofde van het voorlopige recht gestorte bedragen aan te bevelen. Tevens werd de belanghebbenden een termijn toegekend binnen welke zij opmerkingen ten aanzien van deze kennisgeving naar voren konden brengen.

(4) De door de partijen naar voren gebrachte mondelinge en schriftelijke opmerkingen werden in overweging genomen en de bevindingen van de Commissie werden, waar nodig, dienovereenkomstig gewijzigd.

C. PRODUKT

(5) Een aantal exporteurs en één importeur herhaalden het argument dat zij reeds hadden aangevoerd tijdens de administratieve procedure die aan de instelling van het voorlopige recht voorafging, namelijk dat de door de communautaire producenten vervaardigde aanstekers geen soortgelijke produkten zijn omdat sommige van de in de Gemeenschap vervaardigde modellen meer ontstekingen kunnen produceren.

De Raad bevestigt evenwel de bevindingen van de Commissie op dit punt zoals deze in overweging 13 van Verordening (EEG) nr. 1386/91 zijn uiteengezet en ten aanzien waarvan geen nieuw bewijsmateriaal werd voorgelegd.

De Raad bevestigt derhalve dat de door de communautaire producenten vervaardigde en verkochte aanstekers tot één enkele categorie van produkten behoren en in ieder opzicht gelijk zijn aan de uit Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Taiwan ingevoerde produkten in de zin van artikel 2, lid 12, van Verordening (EEG) nr. 2423/88.

D. DUMPING

(6) De Thaise producent en exporteur Thai Merry Co. Ltd verschafte nieuw bewijsmateriaal betreffende het bedrag dat door de Commissie bij de voorlopige vaststelling van de normale waarde in mindering werd gebracht. Op basis van dit bewijsmateriaal werd voor Thai Merry Co. Ltd een nieuwe berekening van de dumpingmarge uitgevoerd. De dumpingmarge, uitgedrukt als een percentage van de cif-waarde, werd voor deze onderneming vastgesteld op 14,14 %.

(7) Aangezien Thailand bij de berekening van de normale waarde voor China als een vergelijkbaar land werd beschouwd, diende de dumpingmarge voor de Volksrepubliek China eveneens te worden gewijzigd. Deze bedraagt thans 16,94 %.

(8) Een Chinese exporteur, Gladstrong Investments Ltd, die gedurende de referentieperiode niet naar de Gemeenschap had uitgevoerd, vroeg om van de toepassing van het recht te worden uitgezonderd. Aangezien de Commissie niet in staat was de nodige vaststellingen te doen met betrekking tot deze exporteur, kon het verzoek niet door de Raad worden aanvaard. De Raad wijst er evenwel op dat de Commissie bereid is onverwijld een nieuw onderzoek te openen zodra deze exporteur de Commissie met voldoende bewijsmateriaal aantoont dat hij, hetzij gedurende de periode van onderzoek niet naar de Gemeenschap heeft geëxporteerd, hetzij na de periode van onderzoek met de uitvoer van het betrokken produkt is begonnen of voornemens is dit produkt na afloop van deze periode naar de Gemeenschap uit te voeren en dat hij niet verbonden noch geassocieerd is met een van de bij het onderzoek betrokken ondernemingen ten aanzien waarvan dumping werd vastgesteld.

(9) Ten aanzien van de Dong Guan Tian Bao Lighter Factory, een andere Chinese exporteur, die zijn, overigens onvolledige, antwoord op de door de diensten van de Commissie toegezonden vragenlijst meer dan zes maanden na de in deze vragenlijst vermelde datum indiende, zal de voor de Volksrepubliek China vastgelegde dumpingmarge worden toegepast.

(10) Gao Yao Co. gaf de mening te kennen dat het anti-dumpingrecht op de invoer door Gao Yao Co. dient te worden opgeheven en dat de normale waarde voor Gao Yao Co. dient te worden berekend overeenkomstig artikel 2, lid 6, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 en niet overeenkomstig artikel 2, lid 5, van deze verordening.

Artikel 2, lid 5, was volgens deze onderneming niet van toepassing aangezien de invoer in de Gemeenschap niet vanuit de Volksrepubliek China doch vanuit Hong-Kong plaatsvond en dat Gao Yao Co. (Hong-Kong) als de exporteur diende te worden beschouwd en niet Gao Yao Co. (China).

De Raad bevestigt evenwel dat in dit geval de betrokken produkten slechts in Hong-Kong werden overgeladen en dat de normale waarde derhalve dient te worden vastgesteld overeenkomstig artikel 2, lid 5, van Verordening (EEG) nr. 2423/88.

(11) De Thaise exporteurs voerden aan dat de winstmarge van 8 % die voor de vaststelling van de normale waarde aan de produktiekosten was toegevoegd, te hoog was. Bij het onderzoek werd vastgesteld dat alle verkopen van Thai Merry Co. Ltd op de binnenlandse markt met verlies plaatsvonden. Bovendien werden de verkopen op de binnenlandse markt van Politop Co. Ltd niet representatief geacht en waren er geen andere producenten of exporteurs in Thailand in deze bedrijfstak. De Commissie heeft de winstmarge derhalve vastgesteld op 8 % op basis van de winst die werd gerealiseerd door andere exporteurs uit landen die hun medewerking hadden verleend aan het onderzoek.

(12) Met het oog op het bovenstaande bevestigt de Raad de conclusies die zijn neergelegd in de overwegingen 19 tot en met 29 van Verordening (EEG) nr. 1386/91, rekening houdend met de vorenbedoelde correcties ten aanzien van Thai Merry Co. Ltd en het effect daarvan op de marge die voor de Volksrepubliek China werd vastgesteld.

De definitieve gewogen gemiddelde marges, uitgedrukt als een percentage van de cif-waarde voor elk van de betrokken exporteurs, luiden als volgt:

Japan

Tokai Corporation, Yokohama: 96,56 %

Volksrepubliek China: 16,94 %

Republiek Korea

Samji Industrial, Inchon: 31,58 %

Thailand

Politop Co. Ltd, Bangkok: 5,87 %

Thai Merry Co. Ltd, Samutsakorn: 14,14 %.

E. CAUSAAL VERBAND TUSSEN DE SCHADE EN DE DUMPING

(13) Een aantal exporteurs stelde andermaal de kwestie van de vergelijking van de prijzen van de aanstekers op het niveau van de wederverkoop aan de eerste onafhankelijke koper in de Gemeenschap aan de orde. Aangevoerd werd dat bepaalde ingevoerde aanstekers minder gas bevatten, een kleinere vlam produceerden en de consument derhalve op een ander manier aanspraken dan de door de communautaire producenten vervaardigde aanstekers.

In overweging 34 van Verordening (EEG) nr. 1386/91 is duidelijk aangegeven dat de Commissie bepaalde aanstekers niet bij het onderzoek naar de prijsonderbieding heeft betrokken en dat zij uitsluitend rekening heeft gehouden met aanstekers die een vergelijkbare hoeveelheid gas bevatten. De Raad bevestigt derhalve de bevindingen van de Commissie met betrekking tot de prijsonderbieding.

(14) Geen enkele partij heeft nieuw bewijsmateriaal ten aanzien van de schade naar voren gebracht. De Raad bevestigt derhalve de conclusies van de Commissie met betrekking tot de schade zoals deze in Verordening (EEG) nr. 1386/91 zijn uiteengezet.

(15) In de overwegingen 44 tot en met 50 van Verordening (EEG) nr. 1386/91 poneert de Commissie de stelling dat de gecumuleerde invoer met dumping uit Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand aanzienlijke schade heeft berokkend aan de communautaire industrie.

De Commissie constateerde dat de snelle toename van de invoer van goedkope Japanse, Chinese, Koreaanse en Thaise aanstekers samenviel met een even snelle teruggang van de produktie, de benuttingsgraad van de produktiecapaciteit, de verkopen, het marktaandeel, de prijzen, de winsten en de werkgelegenheid in de communautaire bedrijfstak.

Na de publikatie van Verordening (EEG) nr. 1386/91 werden de Commissie geen nieuwe feiten of argumenten betreffende deze bevindingen voorgelegd. De Raad bevestigt derhalve de conclusies van de Commissie zoals deze in de overwegingen 44 tot en met 50 van de genoemde verordening zijn neergelegd.

F. SCHADEDREMPEL

(16) Wat het compenseren van de schade betreft, is de Commissie van mening dat het streven erop gericht dient te zijn het verschil tussen de huidige verkoopprijzen van de exporteurs en de prijs die de communautaire bedrijfstak in staat zal stellen een winst van 15 % te realiseren, op te heffen.

De Japanse producent en exporteur achtte deze winstmarge van 15 % te hoog.

(17) Volgens de communautaire producenten is een winstmarge van 15 % het minimum dat noodzakelijk is om bijkomende investeringen in produktiefaciliteiten en in onderzoek en ontwikkeling mogelijk te maken, zonder welke de toestand in deze tak van industrie verder zal verslechteren en de door dumping veroorzaakte schade niet zal worden opgeheven.

Bij de vaststelling van dit percentage werd rekening gehouden met het feit dat de belangrijkste producenten in de wereld traditioneel een winst van 12 tot 20 % realiseren.

In het licht van het bovenstaande bevestigt de Raad de bevindingen van de Commissie ten aanzien van de schadedrempel als uiteengezet in overweging 59 van Verordening (EEG) nr. 1386/91.

G. BELANG VAN DE GEMEENSCHAP

(18) Volgens de Japanse exporteur bestond het gevaar dat de invoer uit Japan zou worden vervangen door goedkope invoer uit andere niet tot de Gemeenschap behorende landen - zowel bij deze procedure betrokken landen als andere -, indien ten aanzien van Japan een hoog anti-dumpingrecht zou worden vastgesteld.

(19) De Raad is er niet van overtuigd dat het voorgestelde recht ertoe zal leiden dat de Japanse invoer door goedkope invoer uit andere derde landen wordt vervangen en is de mening toegedaan dat, zelfs indien zulks het geval zou zijn, dit niet strijdig is met de belangen van de Gemeenschap. Zoals de Raad reeds in eerdere verordeningen heeft opgemerkt, zouden anti-dumpingrechten voor de communautaire industrie niet het effect van protectionistische maatregelen mogen hebben en zouden zij geen onoverkomelijke hindernis mogen vormen voor de exporteurs. Zij hebben uitsluitend ten doel eerlijke en transparante mededingingsvoorwaarden te herstellen door de communautaire industrie te beschermen tegen oneerlijke handelspraktijken. Indien sommige exporteurs hun marktpositie na de instelling van de anti-dumpingrechten zien verslechteren, dan kan dit uitsluitend worden toegeschreven aan het feit dat zij zich niet staande weten te houden in een markt waar eerlijke mededingingsvoorwaarden gelden.

(20) De Raad bevestigt de bevindingen van de Commissie zoals deze in afdeling G van Verordening (EEG) nr. 1386/91 zijn uiteengezet en is van mening dat het in het belang van de Gemeenschap is anti-dumpingrechten in te stellen ten einde de door de invoer met dumping uit Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand veroorzaakte schade op te heffen.

H. RECHT

(21) Uit de berekening van de dumpingmarge en de schadedrempel, zoals deze in Verordening (EEG) nr. 1386/91 is opgenomen, en uit de opmerkingen die vervolgens naar voren werden gebracht, concludeert de Raad dat voor de Volksrepubliek China en Thailand (Thai Merry Co. Ltd en Politop Co. Ltd) de rechten dienen te worden vastgesteld op het niveau van de feitelijke dumping die met betrekking tot deze landen werd geconstateerd, en voor Japan (Tokai Corporation) en de Republiek Korea (Samji Industrial) op basis van de vastgestelde schadedrempel.

De rechten bedragen derhalve:

- Tokai Corporation, Japan: 35,7 %

- Samji Industrial, Republic of Korea: 22,7 %

- Gao Yao Co., Volksrepubliek China: 16,9 %

- Thai Merry Co. Ltd, Thailand: 14,1 %

- Politop Co. Ltd, Thailand: 5,8 %.

(22) De Raad bevestigt, om de redenen die door de Commissie in overweging 60 van Verordening (EEG) nr. 1386/91 zijn genoemd, dat het hoogste recht dat voor elk land is vastgesteld, dient te worden toegepast ten aanzien van de ondernemingen die de vragenlijst van de Commissie niet hebben beantwoord of zich niet op andere wijze kenbaar hebben gemaakt.

I. VERBINTENIS

(23) Een van de twee Thaise exporteurs, Thai Merry Co. Ltd, heeft een verbintenis aangeboden die aanvaardbaar wordt geacht. Deze verbintenis zal de prijs van de betrokken produkten op een zodanig niveau brengen dat de door de Commissie vastgestelde dumping hierdoor wordt opgeheven.

Na overleg, waarbij één Lid-Staat bezwaar aantekende tegen deze oplossing, werd de verbintenis bij Besluit 91/604/EEG van de Commissie (4) aanvaard.

J. INNING VAN HET VOORLOPIGE RECHT

(24) De Thaise exporteur, Thai Merry Co. Ltd, heeft gevraagd dat de ingevoerde produkten die reeds waren verzonden vóór de datum waarop de voorlopige maatregelen van toepassing werden en die na deze datum werden ingeklaard, niet met voorlopige anti-dumpingrechten zouden worden belast, en dat derhalve in dergelijke gevallen zou worden afgezien van de definitieve invordering van het voorlopige recht.

(25) Volgens de artikelen 2, lid 1, en 11, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 worden de anti-dumpingrechten geheven op het tijdstip waarop de betrokken produkten in de Gemeenschap in het vrije verkeer worden gebracht. In tegenstelling tot Verordening (EEG) nr. 288/82 van de Raad van 5 februari 1982 inzake de gemeenschappelijke regeling voor de invoer (5), waaraan de exporteur refereert, voorziet de anti-dumpingverordening, die van toepassing is op produkten welke onder oneerlijke mededingingsvoorwaarden worden ingevoerd, niet in uitzonderingen op deze regel. Voorts zij eraan herinnerd dat de Commissie zich aanzienlijke inspanningen heeft getroost om de belanghebbenden op de hoogte te houden. De importeurs kunnen dus niet met rede aanvoeren dat zij geen kennis droegen van de procedure of van de voortgang van het onderzoek in de periode tussen het tijdstip waarop de procedure werd ingeleid en het tijdstip waarop het voorlopige recht werd vastgesteld.

(26) Gezien de hoogte van de vastgestelde dumpingmarges en de omvang van de aan de communautaire industrie toegebrachte schade, acht de Raad het noodzakelijk dat de uit hoofde van het voorlopige anti-dumpingrecht gestorte bedragen definitief worden geïnd tot het bedrag van het opgelegde definitieve recht,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Op de invoer van niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje vallende onder GN-code ex 9613 10 00 (Taric-code 9613 10 00 * 10) van oorsprong uit, respectievelijk, Japan, de Volksrepubliek China, de Republiek Korea en Thailand, wordt een definitief anti-dumpingrecht ingesteld.

2. Het recht dat van toepassing is op de nettoprijs franco grens Gemeenschap, niet ingeklaard, bedraagt:

a) 35,7 % voor produkten van oorsprong uit Japan,

b) 16,9 % voor produkten van oorsprong uit de Volksrepubliek China,

c) 22,7 % voor produkten van oorsprong uit de Republiek Korea,

d) 14,1 % voor produkten van oorsprong uit Thailand (aanvullende Taric-code 8543), met uitzondering van de ingevoerde produkten die werden vervaardigd en voor uitvoer naar de Gemeenschap verkocht door Politop Co. Ltd, Bangkok, waarvoor het recht 5,8 % bedraagt (aanvullende Taric-code 8544).

3. Het in lid 2, onder d), bedoelde recht is niet van toepassing op niet-navulbare zakgasaanstekers met vuursteentje die naar de Gemeenschap worden uitgevoerd door Thai Merry Co. Ltd (aanvullende Taric-code 8542).

4. De ter zake van de douanerechten geldende bepalingen zijn van toepassing.

Artikel 2

De bedragen die als zekerheid zijn gestort uit hoofde van het voorlopige anti-dumpingrecht ingesteld bij Verordening (EEG) nr. 1386/91 worden definitief geïnd ten belope van het definitief ingestelde recht.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 25 november 1991. Voor de Raad

De Voorzitter

J. M. M. RITZEN

(1) PB nr. L 209 van 2. 8. 1988, blz. 1. (2) PB nr. L 133 van 28. 5. 1991, blz. 20. (3) PB nr. L 272 van 28. 9. 1991, blz. 1. (4) Zie bladzijde 31 van dit Publikatieblad. (5) PB nr. L 35 van 9. 2. 1982, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2978/91 (PB nr. L 284 van 12. 10. 1991, blz. 1).