31991D0484

BESCHIKKING VAN DE RAAD van 9 september 1991 tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling op het gebied van niet-nucleaire energiebronnen (1990-1994) (91/484/EEG) -

Publicatieblad Nr. L 257 van 14/09/1991 blz. 0037 - 0046


BESCHIKKING VAN DE RAAD van 9 september 1991 tot vaststelling van een specifiek programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling op het gebied van niet-nucleaire energiebronnen (1990-1994) (91/484/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 130 Q, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

In samenwerking met het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat de Raad bij Besluit 90/221/Euratom, EEG (4) een derde kaderprogramma van communautaire werkzaamheden op het gebied van onderzoek en technologische ontwikkeling (1990-1994) heeft vastgesteld, waarin met name de acties worden omschreven die moeten worden ondernomen om de wetenschappelijke kennis en de technische vaardigheden te ontwikkelen die de Gemeenschap nodig heeft, met name voor de uitvoering van haar taak ten aanzien van niet-nucleaire energiebronnen; dat de onderhavige beschikking moet worden vastgesteld in het licht van de in de preambule van genoemd besluit uiteengezette motivering;

Overwegende dat in artikel 130 K van het Verdrag is bepaald dat het kaderprogramma door middel van specifieke, binnen elke actie te ontwikkelen programma's moet worden uitgevoerd;

Overwegende dat fundamenteel onderzoek op het gebied van de niet-nucleaire energiebronnen in de gehele Gemeenschap moet worden aangemoedigd;

Overwegende dat het nodig zou kunnen blijken om naast het specifieke programma inzake menselijk kapitaal en mobiliteit, de opleiding van onderzoekers en ingenieurs in het kader van het onderhavige programma aan te moedigen;

Overwegende dat het in het kader van dit programma wenselijk is het economische en sociale effect en de eventuele technologische risico's te laten evalueren;

Overwegende dat, krachtens artikel 4 en bijlage I van Besluit 90/221/Euratom, EEG, het voor het kaderprogramma als geheel noodzakelijk geachte bedrag, een bedrag van 57 miljoen ecu voor de gecentraliseerde actie met het oog op de verspreiding en de exploitatie van de resultaten omvat, dat naar rato van het voor elk specifiek programma uitgetrokken bedrag moet worden verdeeld;

Overwegende dat in Besluit 90/221/Euratom, EEG wordt bepaald dat het communautaire onderzoek in het bijzonder ten doel heeft de wetenschappelijke en technologische grondslag van de Europese industrie te versterken en de ontwikkeling van haar internationale concurrentiepositie te bevorderen; dat in dat besluit tevens is bepaald dat communautaire actie gerechtvaardigd is wanneer het onderzoek er onder andere toe bijdraagt de economische en sociale samenhang van de Gemeenschap te versterken en de harmonische ontwikkeling van de Gemeenschap in haar geheel te bevorderen, zulks met inachtneming van de beoogde wetenschappelijke en technische kwaliteit; dat het de bedoeling is dat het programma op het gebied van de niet-nucleaire energiebronnen bijdraagt de desbetreffende doelstellingen te verwezenlijken;

Overwegende dat het noodzakelijk is het midden- en kleinbedrijf (MKB) in de mate van het mogelijke aan dit programma te laten deelnemen; dat, onverminderd de wetenschappelijke en technische kwaliteit van het onderhavige programma, met hun bijzondere eisen rekening moet worden gehouden;

Overwegende dat, zoals bepaald in bijlage II bij Besluit 90/221/Euratom, EEG een bijdrage moet worden geleverd aan de ontwikkeling van nieuwe opties op energiegebied die tegelijk economisch levensvatbaar en milieuvriendelijk zijn;

Overwegende dat de O & O-activiteiten van dit programma voorafgaan aan de projecten ter bevordering van de technologische ontwikkeling op energiegebied, als omschreven in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 2008/90 (5), inzake het Thermie-programma, die slechts voor financiële steun in het kader van laatstgenoemd programma in aanmerking komen voor zover de onderzoek- en ontwikkelingsfase op de belangrijkste punten is afgesloten;

Overwegende dat het Comité voor wetenschappelijk en technisch onderzoek (Crest) is geraadpleegd,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

Voor de periode van 9 september 1991 tot en met 31 december 1994 wordt een in bijlage I nader omschreven specifiek programma voor onderzoek en technologische ontwikkeling op het gebied van niet-nucleaire energiebronnen vastgesteld.

Artikel 2

1. Het bedrag dat voor de uitvoering van het programma noodzakelijk wordt geacht, beloopt 155,43 miljoen ecu, inclusief uitgaven voor personeel en administratie ten belope van 18 miljoen ecu.

2. De indicatieve verdeling van de middelen is in bijlage II vervat.

3. Ingeval door de Raad ter toepassing van artikel 1, lid 4, van Besluit 90/221/Euratom, EEG een besluit wordt genomen, wordt de onderhavige beschikking op dienovereenkomstige wijze aangepast.

Artikel 3

Bijlage III behelst de nadere regels voor de uitvoering van het programma en het percentage van de financiële deelneming van de Gemeenschap.

Artikel 4

1. De Commissie stelt in de loop van het tweede jaar van de tenuitvoerlegging een nieuw onderzoek in naar het programma en legt aan het Europese Parlement en de Raad een verslag voor over de resultaten daarvan, zo nodig vergezeld van wijzigingsvoorstellen.

2. Aan het eind van het programma laat de Commissie de bereikte resultaten evalueren door een groep onafhankelijke deskundigen. Het verslag van deze groep wordt, samen met de opmerkingen van de Commissie, aan de Raad en het Europese Parlement voorgelegd.

3. De in de leden 1 en 2 bedoelde verslagen worden opgesteld aan de hand van de in bijlage I van de onderhavige beschikking omschreven doelstellingen en overeenkomstig artikel 2, lid 4, van Besluit 90/221/Euratom, EEG.

Artikel 5

1. In de door de Commissie gesloten contracten worden de rechten en verplichtingen van iedere partij vastgesteld, met inbegrip van de regeling voor de verspreiding, de bescherming en de exploitatie van de onderzoekresultaten, overeenkomstig de krachtens artikel 130 K, tweede alinea, van het Verdrag vastgestelde bepalingen.

2. Overeenkomstig de doelstellingen van bijlage I wordt een werkprogramma vastgesteld en, zo nodig, bijgewerkt, waarin gedetailleerde doelstellingen en de aard van de te ondernemen projecten worden aangegeven, en waarin tevens de ter zake vast te stellen financiële bepalingen worden omschreven. De Commissie stelt op grond van het jaarlijkse werkprogramma uitnodigingen tot het indienen van voorstellen voor projecten op.

Artikel 6

1. De Commissie is voor de uitvoering van het programma verantwoordelijk. Zij wordt bijgestaan door een Comité van raadgevende aard, bestaande uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en voorgezeten door de vertegenwoordiger van de Commissie.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de aangelegenheid, advies uit over dit ontwerp, zo nodig door middel van een stemming.

3. Het advies wordt in de notulen opgenomen; voorts heeft iedere Lid-Staat het recht te verzoeken dat zijn standpunt in de notulen wordt opgenomen.

4. De Commissie houdt zoveel mogelijk rekening met het door het Comité uitgebrachte advies. Zij brengt het Comité op de hoogte van de wijze waarop zij rekening heeft gehouden met zijn advies.

Artikel 7

1. De procedure van artikel 6 geldt met name voor:

- de opstelling en bijwerking van het in artikel 5, lid 2, bedoelde werkprogramma;

- de inhoud van de aanbestedingen;

- de beoordeling van de in bijlage III bedoelde onderzoekprojecten alsmede het geraamde bedrag van de bijdrage van de Gemeenschap voor deze projecten;

- de uitzonderingen op de algemene regels, als vastgesteld in bijlage III;

- de deelneming aan de acties door organisaties en ondernemingen van derde landen, als bedoeld in artikel 8, leden 1 en 2;

- iedere aanpassing van de verdeling van het bedrag dat ter indicatie is aangegeven in bijlage II;

- de maatregelen die moeten worden getroffen om het programma te beoordelen;

- de regeling voor de verspreiding, de bescherming en de exploitatie van de resultaten van het onderzoek dat in het kader van het programma is verricht.

2. De Commissie stelt het Comité op de hoogte van de tenuitvoerlegging van begeleidende maatregelen en gecooerdineerde acties als bedoeld in bijlage III.

Artikel 8

1. De Commissie wordt gemachtigd om overeenkomstig artikel 130 N van het Verdrag, onderhandelingen te voeren over internationale overeenkomsten met derde landen die lid zijn van de COST, inzonderheid met EVA-landen en landen in Midden- en Oost-Europa, ten einde deze bij het programma in zijn geheel of een deel ervan te betrekken.

2. Aan de in Europese derde landen gevestigde organisaties en ondernemingen kan, in het licht van het criterium van wederzijds voordeel, worden toegestaan aan een project in het kader van dit programma deel te nemen.

Geen enkele contractant gevestigd in de in lid 2 bedoelde landen die deelneemt aan een actie in het kader van dit programma, komt in aanmerking voor financiering die door de Gemeenschap ten behoeve van het programma wordt verstrekt. Deze contractant neemt een deel van de algemene administratieve kosten voor haar rekening.

Artikel 9

Deze beschikking is gericht tot de Lid-Staten. Gedaan te Brussel, 9 september 1991. Voor de Raad

De Voorzitter

W. KOK

(1) PB nr. C 174 van 16. 7. 1990, blz. 77 en PB nr. C 76 van 21. 3. 1991, blz. 9. (2) PB nr. C 48 van 25. 2. 1991, blz. 130, en PB nr. C 240 van 16. 9. 1991. (3) PB nr. C 31 van 6. 2. 1991, blz. 20. (4) PB nr. L 117 van 8. 5. 1990, blz. 28. (5) PB nr. L 185 van 17. 7. 1990, blz. 1.

BIJLAGE I

WETENSCHAPPELIJKE EN TECHNISCHE DOELSTELLINGEN EN INHOUD VAN HET PROGRAMMA

De beleidslijnen van het Derde Kaderprogramma, de wetenschappelijke en technische doelstellingen die het nastreeft en de motivering waarop het steunt, maken integrerend deel uit van dit specifieke programma.

Doel is een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van nieuwe opties op energiegebied die tegelijkertijd economisch levensvatbaar en milieuvriendelijker zijn, inclusief energiebesparende technologieën, door gemeenschappelijke activiteiten die de Lid-Staten op deze weg kunnen voorthelpen. In deze context wordt extra aandacht geschonken aan werk op het gebied van energietechnologieën die, ondanks hun grote potentieel en het feit dat zij geen negatieve gevolgen voor het milieu en in het bijzonder het klimaat hebben, momenteel niet onder economisch bevredigende omstandigheden te gebruiken zijn, aangezien dit werk nog niet volledig door de industrie kan worden gefinancierd.

Voor deze beschikking worden de in het kader van dit programma uitgevoerde deelprogramma's en projecten omschreven als gezamenlijke werkzaamheden voor onderzoek en technologische ontwikkeling die tot doel hebben een bijdrage te leveren aan de ontwikkeling van nieuwe opties op energiegebied welke zowel economisch levensvatbaar als milieuvriendelijk zijn, met inbegrip van energiebesparingstechnologieën.

De geplande activiteiten omvatten: of wel technologische projecten om technische uitvoeringsmogelijkheden van vernieuwende concepten te onderzoeken, te structureren of te testen voordat deze door de industrie ontwikkeld worden, of wel projecten betreffende fundamenteel strategisch onderzoek om nieuwe gebieden van de fundamentale kennis te ontwikkelen waarnaar door de industrie onderzoek zou kunnen worden verricht.

De projecten ter stimulering van energietechnologieën welke aansluiten bij de projecten die in aanmerking komen voor het onderhavige programma, worden uitsluitend gefinancierd uit hoofde van Verordening (EEG) nr. 2008/90 betreffende het Thermie-programma; er dient te worden gezorgd voor nauwe cooerdinatie met dit programma.

Ook dient te worden gezorgd voor cooerdinatie met de andere specifieke onderzoekprogramma's, met name "Landbouw en agro-industrie" en "Industriële en materiaaltechnologieën".

Onderzoek naar modellering is een horizontaal onderzoekthema dat betere kennis van de betrokken processen en evaluatie van de technologische strategieën mogelijk moet maken.

Op basis en uit hoofde van de voornoemde elementen volgt hierna een analytische beschrijving van de inhoud van dit specifieke programma.

Thema 1: Analyse van strategieën en modellering

Doel van de modelleringsactiviteiten is het opstellen van O & O-strategieën op energiegebied en het analyseren van nationaal of communautair beleid met betrekking tot energie en milieu. Dank zij dit programma zal de huidige capaciteit voor het uitwerken van energieprognoses en het beoordelen van energiebeleid worden vergroot door het invoeren van het milieu en de interne markt als nieuwe dimensies. Er zullen nieuwe concepten worden ontwikkeld die bij de vroegere werkzaamheden buiten beschouwing waren gebleven of onvoldoende tot hun recht waren gekomen.

Analyse van strategieën

Er zullen modellen worden gebruikt voor de evaluatie van de strategische rol die energiebesparing op vraag- en aanbodniveau en toepassing van hernieuwbare energiebronnen kunnen spelen voor de beperking van de schadelijke effecten van energieproduktie en -gebruik op het milieu. De nadruk zal daarbij vooral worden gelegd op de emissie van broeikasgassen, met name van CO2. Er zullen verschillende opties voor een energiebeleid worden uitgewerkt, met verschillende scenarios voor de beperking van de CO2-uitstoot.

Gezien de problemen die zich voordoen met betrekking tot het milieu en het broeikaseffect zal in de desbetreffende analyses rekening worden gehouden met de Europese en mondiale dimensies die het gevolg zijn van de rol van de derde landen.

Ontwikkeling van nieuwe methoden

Deze taak houdt theoretisch onderzoek in naar het effect van de interne markt op het energiesysteem, de sociale aspecten die een rol spelen in de besluitvorming, de verwerking van onzekerheid en de economische weerslag van de verschillende beleidsmodellen. Nieuwe werkinstrumenten voor de analyse van strategieën zullen worden getest en operationeel gemaakt.

Thema 2: Energieproduktie uit fossiele bronnen met minimale uitstoot

Dit onderzoek is erop gericht de energieproduktie uit fossiele bronnen te optimaliseren en de negatieve milieu-effecten van grootschalig gebruik van fossiele grondstoffen te beperken door middel van de verdere ontwikkeling en uitbreiding van de acties die reeds in het kader van het Joule-programma zijn ondernomen.

Voor deze werkzaamheden worden twee hoofdlijnen overwogen; ten eerste de geavanceerde energieproduktietechnieken en ten tweede de verwijdering en binding van CO2, alsmede de modellering van de verbranding. Er zal een technisch-economische evaluatie plaatsvinden van de verschillende mogelijkheden, de ecologische gevolgen en de maatregelen die noodzakelijk zijn om deze gevolgen te beperken, terwijl tegelijkertijd geofysische methoden en hulpmiddelen zullen worden ontwikkeld. Afhankelijk van het resultaat van deze evaluatie zal er dan verder worden geëxperimenteerd met de systemen die de grootste beloften inhouden voor een hoogrendabele elektriciteitsproduktie met CO2-invang en op het gebied van CO2-verwijdering.

Energieproduktie uit fossiele bronnen met behulp van geavanceerde technologieën

Doel is het rendement van de energieproduktie uit fossiele bronnen te verhogen met behulp van geavanceerde technologieën. De theoretische en experimentele werkzaamheden dienen om de technische haalbaarheid en de kosten (kosten per geproduceerd kWh, kapitaalkosten) van deze geavanceerde technologieën na te gaan. Zij moeten bijdragen tot de ontwikkeling van hoogrendabele omzettingssystemen met meervoudige cyclus, waaronder wervelbedverbrandingssystemen, voor de produktie van elektriciteit uit fossiele brandstoffen. Het rendement daarvan kan 50 % of meer bedragen, tegenover de huidige 38 %. Door dergelijke systemen moet de emissie van broeikasgassen per geproduceerd kWh worden beperkt en kunnen de energieverliezen en kosten die met emissiebeperkende maatregelen samenhangen, worden gecompenseerd. De ontwikkeling zal worden bestudeerd van fossiele-brandstofverbranding met zuurstof en hercirculatie van CO2, vanwege het mogelijke effect daarvan op het rendement en op de emissiebeperking.

Gezien de essentiële rol van koolwaterstoffen en ter beveiliging van de toekomstige energievoorziening van de Gemeenschap, zullen de O & O-activiteiten op het gebied van koolwaterstoffen worden voortgezet met inachtneming van de eisen die het milieubehoud stelt. De activiteiten zullen tevens betrekking hebben op fundamenteel onderzoek betreffende technieken voor de opsporing, evaluatie en exploitatie van nieuwe velden, in het bijzonder kleinere en complexere velden, alsmede op de winning van olie uit de velden met behulp van zeer moderne technieken en op het eindgebruik van de brandstoffen.

Beperking van emissies

Doel is emissies te beperken door invanging en veilige opberging van verontreinigende stoffen. De werkzaamheden op dit gebied bestaan uit twee elementen. Ten eerste technisch-economische evaluaties en daarmee verband houdende modellerings- en technische studies met het oog op de maximale beperking van de emissies uit met fossiele brandstoffen gestookte elektriciteitscentrales en bij de produktie van methanol en waterstof uit fossiele brandstoffen. Dit kan ook van belang zijn voor onderzoek naar en ontwikkeling van passende technieken, te gebruiken om de uitstoot van afvalstoffen uit met fossiele brandstoffen gestookte elektriciteitscentrales en uit olieraffinaderijen te beperken. Ten tweede de ontwikkeling van technieken voor een veilige en stabiele geologische opberging van CO2 in nieuwe reservoirs en in verlaten of in bedrijf zijnde olie- en gasvelden. Dit houdt onder meer onderzoek in naar de wisselwerking tussen CO2 en de minerale stoffen in de geologische lokaties. De opslag van CO2 in de diepe oceaan zal worden bestudeerd evenals de problemen in verband met de mogelijkheden voor opslag, recycling en isolering van CO2 bij het vestigen van grote centrales. Ter ondersteuning van dit gedeelte van het programma zullen geavanceerde geofysische methoden en hulpmiddelen worden ontwikkeld voor de evaluatie van CO2-opslag, de opsporing van koolwaterstoffen en de constructie van opslagreservoirs. Uitwassen, absorptie of andere methoden om CO2 uit stookgassen af te scheiden, gevolgd door binding van het CO2, zullen eveneens worden onderzocht.

Thema 3: Hernieuwbare energiebronnen

Doel is de technologische beschikbaarheid te versnellen en de spoedige marktintegratie voor te bereiden van de technische opties die de meeste beloften inhouden. In een wereldomspannende benadering wordt er met name naar gestreefd het omzettingsrendement van zonne-, wind-, mini-waterkracht-, golfgenerator-, getijde-, biomassa- en geothermische systemen te verhogen, de kosten ervan te verlagen en de aantrekkelijkheid ervan voor projectontwikkelaars, industrie en consument te verbeteren.

Het zonnehuis

Doel is bij te dragen tot ontwerp-concepten voor het gebruik van zonne-energie door de integratie van thermisch gebruik en van fotovoltaïsche cellen in nieuwe en oude huizen en gebouwen. Het onderzoek is gericht op een maximale benutting van zonnestraling en omgevingswarmte voor verwarming en stroomvoorziening in dergelijke gebouwen, op het aanbieden van betere woon- en/of werkomstandigheden en op het gebruik van modulaire en rendabele bouwelementen, met name door de aanwending van nieuwe of traditionele materialen.

De nadruk komt te liggen op de verdere ontwikkeling van componenten voor zonneverwarming, inrichtingen en concepten voor warmteopslag en de ontwikkeling en integratie van fotovoltaïsche cellen en modules. Ontwerp-concepten en proefsystemen zullen worden ontwikkeld in het kader van een brede poging om zonnearchitectuur in nieuwe en gerenoveerde gebouwen, alsook het gebruik van nieuwe technologieën in de architectuur in het algemeen, te stimuleren. Prenormatief onderzoek in de bouwsector en bij de stedebouw moet gesteund worden.

Duurzame elektriciteitscentrales

Doel is hernieuwbare energiebronnen te ontwikkelen voor toekomstige grootschalige toepassingen in de elektriciteitsvoorziening, bij voorbeeld aan het net gekoppelde zonneënergie-installaties, windmolens en golfenergie-, getijdenenergie- en kleine waterkrachtsystemen en installaties voor de gecombineerde opwekking van warmte en kracht uit biobrandstoffen en organische afvalstoffen, met onder meer ook veilige, milieuvriendelijke opslag- en hulpsystemen zoals met zonneënergie geproduceerde waterstof.

Er zal onderzoek worden verricht naar de optimalisering qua omvang en technologie van grote windmolens met een vermogen in de orde van grootte van 1 MW, met het oog op verdere kostenverlaging. De werkzaamheden op dit gebied zullen onder meer betrekking hebben op nieuwe materialen en componenten, bij voorbeeld composietwieken, ontwerpcriteria en uiteindelijk een serie nieuwe proefsystemen die geschikt zijn voor grootschalig gebruik op het land en op zee. Voorts zal er een vergelijkende evaluatie worden verricht van de kosten, het rendement en de milieu-effecten van de twee families zonneënergiecentrales met grote capaciteit (in de orde van grootte van 1 MW).

Ook onderzoek gericht op optimalisering van aan het net gekoppelde fotovoltaïsche systemen en componenten daarvan zal worden uitgevoerd. De nadruk moet daarbij liggen op de verdere rendementsverbetering en kostenverlaging van zonnecellen. Er zal de nodige aandacht worden geschonken aan fundamenteel O & O en innoverende ideeën. Onderzoek op het gebied van thermische zonneënergie, golfenergie en getijdenenergie dat bestaat uit studies en verkennend onderzoek strekt tot een zo spoedig mogelijk gebruik van het aanzienlijke potentieel van deze energiebronnen. Er zullen analyses worden gemaakt van het gecombineerde gebruik van de verschillende duurzame energiesystemen voor de stroomvoorziening in de toekomst.

Biomassa

Doel is het bevorderen van de ontwikkeling van energieproduktie uit biomassa, voor onderzoek naar de technieken voor conversie en gebruik van biomassa, met inbegrip van experimenten met autonome regionale energiesystemen. De cooerdinatie met de acties uit hoofde van het specifieke programma Landbouw- en agro-industrieel onderzoek vindt plaats via de Commissie, bijgestaan door de twee bij het programma betrokken Comités.

Hernieuwbare energie voor elektriciteit, lokale brandstof en watervoorziening op het platteland

Met betrekking tot elektriciteit en water, is het de bedoeling een geïntegreerde aanpak voor plattelandsontwikkeling te bereiken. Deze heeft betrekking op vrijstaande lokale elektriciteitscentrales waarbij gebruik wordt gemaakt van fotovoltaïsche systemen en andere zonneënergiesystemen alsmede windkracht (elektriciteitsvoorziening van afgelegen woningen en nieuwe agro-industriële bedrijven, op zonneënergie werkende waterpompen, ontzilting van zeewater met zonneënergie, enz.). De ontwikkeling van opslagsystemen voor elektriciteit is van bijzonder belang voor dergelijke, niet aan het net gekoppelde systemen. Wat de brandstoffen betreft, wordt vooral de technologie voor het gebruik van biomassaresiduen en energiegewassen in rendabele en milieuvriendelijke systemen voor plaatselijke energieopwekking of voor lokale netwerken verder ontwikkeld. Een belangrijk aspect is het gecombineerde gebruik van deze systemen en de integratie ervan met andere hernieuwbare energiebronnen. In het bijzonder moet rekening worden gehouden met de behoeften van landelijke gebieden, bij voorbeeld in de Lid-Staten van het Middellandse-Zeegebied, en van sommige ontwikkelingslanden.

Geothermische energie

Hoofddoel is de ontwikkeling van één Europees prototypesysteem voor energieonttrekking aan droge hete gesteentes. Na de keuze van de lokatie(s) en afhankelijk van een bevredigende evaluatie van de resultaten, wordt de voornaamste opdracht het aanleggen van en werken met een kunstmatig reservoir gebaseerd op het patroon van natuurlijke breuken in de diepe rotsbodem. Om dit hoofddoel te bereiken, zal het wetenschappelijk onderzoek op passende lokaties worden gericht op de lokalisering van breuken, de ontwikkeling van en de controle op het reservoir en de wisselwerking tussen water en rotsen.

Ook corrosie en scaling in conventionele geothermische hoge- en lage-enthalpiesystemen zullen worden bestudeerd, evenals problemen in verband met het reïnjecteren van gebruikte vloeistoffen ten einde de benutting van geschikte geothermische bronnen te vergroten.

Voorts zal de diepe geologie van Europa met geofysische en geochemische methoden worden bestudeerd om een beter inzicht te krijgen in de processen die hebben geleid tot de ontwikkeling van geothermische en koolwaterstofreservoirs.

Thema 4: Energiegebruik en -beheersing

Nieuwe opties op het gebied van energieomzetting

Algemeen doel is de ontwikkeling van hoogrendabele en schone elektrochemische energieomzettingssystemen voor elektriciteitsproduktie, gecombineerde energieopwekking, waterstof- en methanolproduktie, transport en industriële elektrochemische reactoren.

Met betrekking tot grote brandstofcellen voor elektriciteitsproduktie, gecombineerde energieopwekking en scheepsmotoren, is het doel op lange termijn de ontwikkeling van olie-, gas- of kolengestookte vasteoxide (SOFC)- en gesmolten-carbonaat (MCFC)-brandstofcelcentrales met MW-vermogens. Het ligt in de bedoeling brandstofcelcentrales te ontwikkelen die, in vergelijking met conventionele systemen, een energiebesparing van 30 tot 40 % opleveren en een 10 tot 100 maal lagere vervuiling veroorzaken. Met name wordt gedacht aan de ontwikkeling van een prototype-SOFC-centrale met een vermogen van 20 kW, hetgeen past in een plan voor de ontwikkeling van centrales voor gecombineerde energieopwekking met een vermogen van 200 kW ten behoeve van de industrie in 1997, en de ontwikkeling van prototypes van MCFC-centrales met interne en externe omzetting en vermogens van respectievelijk 10 en 100 kW.

Kleine methanol- en waterstof-brandstofcellen met een vermogen van 20-50 kW zullen worden ontwikkeld met het oog op kleinschalige elektriciteitsproduktie en transport.

Voorts moet onderzoek worden verricht naar schone, energiebesparende produktie van waterstof en methanol met op SOFC gebaseerde technologieën, die in het geval van waterstof moeten leiden tot 40 % elektriciteitsbesparing. Ook industriële elektrochemische reactoren voor de produktie van chemische produkten met behulp van elektrolyse en oxidatie komen in aanmerking.

Technologieën voor energiebesparing

Doel is de ontwikkeling en verbetering van technologieën die een groot effect kunnen opleveren met betrekking tot warmte- en elektriciteitsbesparing en vermindering van verontreinigingen. Deze technologieën moeten leiden tot een energiebesparing van 20-25 % in nieuwe apparatuur, gebouwen en processen.

Op basis van de huidige werkzaamheden op het gebied van energiebesparing in de industrie konden nieuwe doelstellingen worden vastgesteld. Mat name moeten procesintensivering en procesintegratie zodanig worden uitgebreid dat milieu-aspecten erin worden betrokken. Als gevolg hiervan zijn, in nauwe samenwerking met de industrie, de volgende prioriteiten vastgesteld: proceseenheden zoals scheidingstechnieken, warmtewisselaars, procesintensivering en chemische reactoren; procesintegratie die kan leiden tot energiebesparing en minder vervuiling; apparatuur voor het omzetten van energie zoals toestellen voor katalytische verbranding, industriële hoge-temperatuurwarmtepompen voor verwarmings- en koelingsdoeleinden waarbij tevens naar vervangingsprodukten voor CFK's wordt gezocht; elektriciteitsbesparing.

Gezien de mogelijkheden om door middel van nieuwe en verbeterde technologieën in de huishoudelijke sector energie te besparen en als gevolg daarvan de emissie van broeikasgassen te beperken, zullen de O & O-werkzaamheden erop zijn gericht deze mogelijkheden werkelijkheid te doen worden.

Onderzoek naar energiebesparing in gebouwen zal in het bijzonder worden gericht op passieve koeltechnologie, waarme wordt gestreefd naar een vermindering van het elektriciteitsverbruik voor koelingsdoeleinden, met name in Zuideuropese landen. Er zullen nieuwe technieken voor daglichttoepassing worden ontwikkeld ten einde energiegebruik voor verlichtings- en koelingsdoeleinden te verminderen. De werkzaamheden met betrekking tot warmtepompen zullen in de toekomst worden gericht op de integratie van katalytische verbrandingstoestellen en goedkope compacte warmtewisselaars. Het onderzoek op het gebied van aërogels wordt uitgebreid tot de ontwikkeling van sterk isolerende doorzichtige en aanpasbare vensters. Luchtbeheersystemen in gebouwen komen ook in aanmerking.

Er zullen nieuwe energiebesparingssystemen worden ontwikkeld ten einde architecten te voorzien van hulpmiddelen voor de invoering van energiebesparende technieken in de bouwsector en bij stadsplanning. Er zal bijzondere aandacht worden besteed aan prenormatief onderzoek in de bouwsector op het gebied van passieve zonneënergie, waarmee een aanzienlijke energiebesparing mogelijk is.

Rationeel energiegebruik in het vervoer, met onder meer geschikte vervangingsstoffen voor conventionele brandstoffen

Doel is de ontwikkeling van geavanceerde technologieën die kunnen leiden tot een hoogrendabel en schoon vervoer. Het onderzoek op dit gebied, waaraan ook de industrie zal deelnemen, is gericht op de korte, middellange en lange termijn en heeft betrekking op zowel verbrandingsmotoren als met brandstofcellen en accu's aangedreven elektrische voertuigen. De cooerdinatie met de werkzaamheden op het gebied van het vervoer die in het kader van de programma's Industriële technologie en Materialen worden uitgevoerd, vindt plaats via de Commissie, bijgestaan door de twee bij het programma betrokken Comités.

Als vervolg op vroegere werkzaamheden inzake de optimalisering van verbrandingsmotoren zal onderzoek worden verricht naar: geavanceerde benzinemotoren, onder meer arm-mengsel-, tweetakt- en "stratified charge"-motoren; uitlaatsystemen met katalysator, integratie daarvan met de motor en optimalisering van de combinatie uitlaat/motor; verder fundamenteel onderzoek naar verbranding; op schone brandstof (waterstof, methanol, samengeperst aardgas, brandstof uit biomassa) werkende verbrandingsmotoren. Het onderzoek op het gebied van dieselmotoren zal worden gericht op energierendement en de vermindering van roet- en deeltjesvorming tot de voor de toekomst vereiste niveaus.

Onderzoek naar op waterstof werkende polymeerbrandstofcellen en integratie daarvan in elektrische voertuigen zal gericht zijn op een rendement van 60-65 % (3-4 maal hoger dan benzinemotoren). Om het gebruik van methanol en methaan in dergelijke elektrische voertuigen mogelijk te maken, moeten er compacte en goedkope methanol- en methaanomzetters worden ontwikkeld. Een andere onderzoekrichting betreft het gebruik van brandstofcellen waarin methanol rechtstreeks worden geoxideerd, zodat er geen reformer meer nodig is. Met de werkzaamheden wordt gestreefd naar een schaalvergroting tot 1 kWh in 1994.

Tenslotte zal onderzoek plaatsvinden met het oog op het opschalen van nieuwe rendabele vast-lithiumaccu's met polymeerelektrolyten tot 20 kWh en de integratie daarvan in elektrische voertuigen, zulks ten einde met één acculading een bereik van 300 km te halen.

BIJLAGE II

INDICATIEVE VERDELING VAN HET NOODZAKELIJK GEACHTE BEDRAG

(in miljoen ecu)

Thema Verdeling 1. Analyse van strategieën en modellering 9 2. Energieproduktie uit fossiele bronnen met minimale uitstoot 36 3. Hernieuwbare energiebronnen 57,43 4. Energiegebruik en -beheersing 53 Totaal 155,43 (1) (2)

(1) Met inbegrip van de kosten voor personeel ten belope van 11 miljoen ecu en de administratiekosten ten belope van 7 miljoen ecu.

(2) Er wordt een noodzakelijk geacht bedrag van 1,57 miljoen ecu, dat niet begrepen is in deze 155,43 miljoen ecu, uitgetrokken als bijdrage van het specifieke proramma "Niet-nucleaire energie" aan de gecentraliseerde actie verspreiding en exploitatie van de resultaten.

De verdeling tussen de onderscheiden thema's sluit niet uit dat projecten verscheidene gebieden kunnen bestrijken.

BIJLAGE III

NADERE REGELS VOOR DE UITVOERING VAN HET PROGRAMMA EN ACTIES INZAKE VERSPREIDING EN EXPLOITATIE VAN DE RESULTATEN

1. De Commissie voert het programma uit op basis van de in bijlage I gegeven doelstellingen en wetenschappelijke en technische inhoud daarvan.

2. De in artikel 3 bedoelde nadere regels voor de uitvoering van het programma hebben betrekking op projecten voor onderzoek en technologische ontwikkeling, begeleidende maatregelen en gecooerdineerde acties. Bij de selectie ervan moet rekening worden gehouden met de in bijlage III van Besluit 90/221/Euratom, EEG genoemde criteria en met de doelstellingen in bijlage I van het onderhavige programma.

A. Projecten voor onderzoek

Voor de projecten worden voor gezamenlijke rekening contracten voor onderzoek en technologische ontwikkeling gesloten, terwijl de Gemeenschap een financiële bijdrage levert die normaal gesproken niet meer dan 50 % beloopt. Universiteiten en andere onderzoekcentra die aan acties voor gezamenlijke rekening deelnemen, kunnen voor elke actie afzonderlijk een financiering ten belope van 50 % van de totale uitgaven aanvragen, dan wel een financiering ten belope van 100 % van de bijkomende marginale kosten.

De onderzoekacties voor gezamenlijke rekening moeten in het algemeen worden uitgevoerd door in de Gemeenschap gevestigde deelnemers. Aan de projecten, waaraan bij voorbeeld universiteiten, onderzoekorganisaties en industriële ondernemingen, waaronder ook kleine en middelgrote ondernemingen, kunnen deelnemen, moeten in het algemeen minstens twee partners deelnemen die onafhankelijk van elkaar zijn en gevestigd zijn in verschillende Lid-Staten. De contracten die betrekking hebben op de onderzoekacties voor gezamenlijke rekening, moeten in het algemeen worden afgesloten na een selectieprocedure die berust op in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekendgemaakte uitnodigingen tot het indienen van voorstellen.

Bij gelijke wetenschappelijke kwaliteit schenkt de Commissie, in overleg met het Comité, bijzondere aandacht aan projecten die passen bij de regionale energieplanningen.

B. Begeleidende maatregelen

De in artikel 7 bedoelde begeleidende maatregelen houden het volgende in:

- het organiseren van studiebijeenkomsten, workshops en wetenschappelijke conferenties;

- interne cooerdinatie door de instelling van integratiegroepen;

- geavanceerde opleidingsactiviteiten met de nadruk op het multidisciplinaire aspect;

- bevordering van de exploitatie van de resultaten;

- onafhankelijke wetenschappelijke en strategische evaluatie van de werking van de projecten van het programma.

C. Gecooerdineerde acties

De gecooerdineerde acties houden in dat de Gemeenschap pogingen onderneemt om de afzonderlijke onderzoekacties in de Lid-Staten te cooerdineren. De communautaire financiële deelname kan oplopen tot 100 % van de kosten.

3. De verspreiding van de in het kader van de uitvoering van de projecten verworven kennis vindt plaats binnen het programma en tevens door middel van een gecentraliseerde actie overeenkomstig het besluit bedoeld in artikel 4, lid 3, van Besluit 90/221/Euratom, EEG.