31990L0642

Richtlijn 90/642/EEG van de Raad van 27 november 1990 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op bepaalde produkten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit

Publicatieblad Nr. L 350 van 14/12/1990 blz. 0071 - 0079
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 35 blz. 0258
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 35 blz. 0258


RICHTLIJN VAN DE RAAD van 27 november 1990 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op bepaalde produkten van plantaardige oorsprong, met inbegrip van groenten en fruit (90/642/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat de plantaardige produktie in de Gemeenschap een zeer belangrijke plaats inneemt;

Overwegende dat de opbrengst van deze produktie aanhoudend in gevaar wordt gebracht door schadelijke organismen en onkruid;

Overwegende dat bescherming van planten en plantaardige produkten tegen de inwerking van deze organismen niet alleen is vereist om een daling van de opbrengsten of schade aan de geoogste produkten te voorkomen, maar ook om de produktiviteit in de landbouw te doen toenemen;

Overwegende dat een van de belangrijkste middelen om planten en plantaardige produkten tegen de inwerking van deze organismen te beschermen, het gebruik van chemische bestrijdingsmiddelen is ; dat het evenwel wenselijk is de verplichte maximumgehalten vast te stellen op een zo laag mogelijk niveau als in het licht van de goede landbouwpraktijken verantwoord is;

Overwegende dat deze bestrijdingsmiddelen op de plantaardige produktie echter niet slechts een nuttig effect hebben, aangezien het in de regel gaat om gevaarlijke stoffen of preparaten met gevaarlijke bijwerkingen;

Overwegende dat een groot aantal van deze bestrijdingsmiddelen en de metabolieten of afbraakprodukten daarvan voor de verbruikers van plantaardige produkten schadelijke gevolgen kunnen hebben ; dat deze bestrijdingsmiddelen niet mogen worden gebruikt onder omstandigheden die gevaar kunnen opleveren voor de gezondheid van mens of dier of voor het milieu;

Overwegende dat de Gemeenschap het gebruik van alternatieve biologische teeltmethoden dient aan te moedigen;

Overwegende dat bij Richtlijn 76/895/EEG van de Raad van 23 november 1976 betreffende de vaststelling van de maximale hoeveelheid residuen van bestrijdingsmiddelen in en op groenten en fruit (4), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 89/186/EEG (5), de maximumgehalten aan die residuen zijn vastgesteld en het vrije verkeer in de Gemeenschap van produkten met residugehalten die de vastgestelde maxima niet overschrijden, is gewaarborgd ; dat in de richtlijn evenwel is bepaald dat de Lid-Staten, in de gevallen waarin zij zulks gerechtvaardigd achten, kunnen toestaan dat op hun grondgebied produkten met hogere residugehalten in het verkeer worden gebracht;

Overwegende dat op grond van voornoemde bepaling in een aantal gevallen tussen de Lid-Staten verschillen kunnen blijven bestaan inzake de toegestane maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen, waardoor handelsbelemmeringen kunnen ontstaan en derhalve het vrije verkeer van goederen binnen de Gemeenschap kan worden gehinderd ; dat met het oog op de voltooiing van de interne markt in 1992 deze belemmeringen uit de weg moeten worden geruimd; (1) PB nr. C 46 van 25.2.1989, blz. 5. (2) PB nr. C 260 van 15.10.1990, blz. 56. (3) PB nr. C 329 van 30.12.1989, blz. 11. (4) PB nr. L 340 van 9.12.1976, blz. 26. (5) PB nr. L 66 van 10.3.1989, blz. 36.

Overwegende dat de Lid-Staten daarom niet langer hogere gehalten mogen toestaan en voor bepaalde werkzame stoffen in en op groenten en fruit voor alle Lid-Staten de voor de produkten die in het verkeer worden gebracht verplicht toe te passen maximumgehalten moeten worden vastgesteld;

Overwegende dat met het oog op het vrije goederenverkeer binnen de Gemeenschap eveneens verplicht toe te passen maximumgehalten moeten worden vastgesteld voor bepaalde bestrijdingsmiddelen in en op een aantal andere produkten van plantaardige oorsprong;

Overwegende dat het in acht nemen van de maximumgehalten een vrij verkeer van de betrokken produkten en een adequate bescherming van de gezondheid van consumenten en dieren waarborgt;

Overwegende dat het vaststellen van verplicht toe te passen maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen evenwel een langdurig technisch onderzoek vergt, zodat dergelijke gehalten niet onmiddellijk verplicht kunnen worden gesteld voor residuen van bestrijdingsmiddelen waarvoor Richtlijn 76/895/EEG geldt;

Overwegende dat derhalve afzonderlijke bepalingen moeten worden vastgesteld om deze verplicht toe te passen maximumgehalten op te leggen en dat naarmate de verplichte maximumgehalten worden vastgesteld de betrokken residuen van bestrijdingsmiddelen uit Richtlijn 76/895/EEG moeten worden overgebracht naar die bepalingen;

Overwegende dat deze richtlijn derhalve geen afbreuk doet aan Richtlijn 76/895/EEG, die van toepassing blijft voor residuen van bestrijdingsmiddelen waarvoor de onderhavige richtlijn niet geldt;

Overwegende dat het vaststellen van een lijst van residuen van bestrijdingsmiddelen en de overeenkomstige maximumgehalten aan residuen onder de bevoegdheid van de Raad valt ; dat in deze lijst evenwel geen residuen mogen worden opgenomen van bestrijdingsmiddelen die nog onder Richtlijn 76/895/EEG vallen;

Overwegende dat het dienstig is deze richtlijn toe te passen op produkten die naar derde landen worden uitgevoerd, behalve in bepaalde gevallen waar kan worden aangetoond dat de importerende landen de specifieke behandelingen eisen waarvoor de maximumgehalten hoger liggen dan de gehalten die krachtens deze richtlijn voor de Gemeenschap worden vastgesteld ; dat het evenwel niet dienstig is deze richtlijn toe te passen op produkten die worden verwerkt tot andere produkten dan levensmiddelen en diervoeders, of die als zaaigoed of plantgoed worden gebruikt;

Overwegende dat de Lid-Staten adequate controlemaatregelen moeten vaststellen om ervoor te zorgen dat de produkten, wanneer zij in het verkeer worden gebracht, voldoen aan het bepaalde in deze richtlijn ; dat voor de vereiste controles een programma moet worden opgesteld, de controles moeten worden uitgevoerd en de resultaten daarvan moeten worden medegedeeld overeenkomstig Richtlijn 89/397/EEG van de Raad van 14 juni 1989 inzake de officiële controle op levensmiddelen (1);

Overwegende dat communautaire bemonsterings- en analysemethoden dienen te worden vastgesteld en dat de analysemethoden ten minste als referentiemethode moeten worden gebruikt ; dat de vaststelling van die methoden een technisch-wetenschappelijke uitvoeringsmaatregel is waarvoor een procedure dient te worden gevolgd waarbij in het kader van het Permanent Planteziektenkundig Comité een nauwe samenwerking plaatsvindt tussen de Lid-Staten en de Commissie ; dat de analysemethoden moeten beantwoorden aan de criteria die zijn vastgesteld in de bijlage bij Richtlijn 85/591/EEG van de Raad van 20 december 1985 betreffende de invoering van communautaire bemonsteringswijzen en analysemethoden voor de controle van voor menselijke voeding bestemde levensmiddelen (2);

Overwegende dat latere wijziging van de lijst van produkten van plantaardige oorsprong waarin of waarop residuen van bestrijdingsmiddelen aanwezig kunnen zijn, dient te geschieden door de Raad;

Overwegende dat de Lid-Staten moeten worden gemachtigd om de vastgestelde maximumgehalten tijdelijk te verlagen wanneer achteraf zou blijken dat zij gevaar inhouden voor de gezondheid van mens en dier ; dat ook voor die gevallen dient te worden voorzien in nauwe samenwerking tussen de Lid-Staten en de Commissie in het kader van het Permanent Planteziektenkundig Comité,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Deze richtlijn is van toepassing op de in kolom 1 van de bijlage vermelde produktgroepen, van welke produkten in kolom 2 voorbeelden worden gegeven, voor zover de produkten in deze groepen of de in kolom 3 aangegeven delen van die produkten bepaalde residuen van bestrijdingsmiddelen kunnen bevatten.

De lijst van de residuen van de betrokken bestrijdingsmiddelen en het overeenkomstige maximumgehalte aan residuen wordt vastgesteld door de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen. Een residu van een bestrijdingsmiddel wordt niet in de lijst opgenomen zolang daarvoor in Richtlijn 76/895/EEG een maximumgehalte is vastgesteld.

2. Deze richtlijn geldt onverminderd: a) het bepaalde in Richtlijn 64/54/EEG van de Raad van 5 november 1963 betreffende de aanpassing van de wetgevingen van de Lid-Staten inzake conserveermiddelen die mogen worden gebruikt in voor menselijke voeding bestemde waren (3), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 85/585/EEG (4), met betrekking tot bifenyl (difenyl), orthofenylfenol, natriumorthofenylfenolaat en 2-(thiazool-4-yl)-benzimidazool (thiabendazool), waarvoor deze bepalingen zullen blijven gelden totdat deze stoffen en de overeenkomstige maximumgehalten aan residuen worden opgenomen in de in lid 1 bedoelde lijst; (1) PB nr. L 186 van 30.6.1989, blz. 23. (2) PB nr. L 372 van 31.12.1985, blz. 50. (3) PB nr. 12 van 27.1.1964, blz. 161/64. (4) PB nr. L 372 van 31.12.1985, blz. 43.

b) het bepaalde in Richtlijn 74/63/EEG van de Raad van 17 december 1973 inzake ongewenste stoffen en produkten in diervoeding (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 87/519/EEG (2);

c) het bepaalde in Richtlijn 76/895/EEG;

d) het bepaalde in Richtlijn 86/362/EEG van de Raad van 24 juli 1986 tot vaststelling van maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen in en op granen (3), gewijzigd bij Richtlijn 88/298/EEG (4).

3. Deze richtlijn is ook van toepassing op de in lid 1 bedoelde produkten die bestemd zijn voor de uitvoer naar derde landen. De maximumgehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen die overeenkomstig deze richtlijn zijn opgesteld, zijn echter niet van toepassing op de vóór de uitvoer behandelde produkten wanneer duidelijk kan worden aangetoond dat: a) het derde land van bestemming deze bijzondere behandeling eist om het binnenbrengen van schadelijke organismen op zijn grondgebied te voorkomen, of

b) de behandeling noodzakelijk is om de produkten tijdens het vervoer naar en de opslag in het derde land van bestemming tegen schadelijke organismen te beschermen.

4. Deze richtlijn geldt niet voor de in lid 1 bedoelde produkten indien duidelijk blijkt dat zij zijn bestemd voor: a) vervaardiging van andere produkten dan levensmiddelen en diervoeders, of

b) uitzaai of aanplant.

Artikel 2

In de zin van deze richtlijn wordt verstaan onder: a) residuen van bestrijdingsmiddelen : de resten van bestrijdingsmiddelen of metabolieten, afbraakprodukten of reactieprodukten daarvan, die zijn opgenomen in de in artikel 1 bedoelde lijst en die op of in de in dat artikel bedoelde produkten voorkomen;

b) in het verkeer brengen : iedere overdracht, al dan niet tegen vergoeding, van de in artikel 1 bedoelde produkten nadat deze zijn geoogst.

Artikel 3

1. Op of in de in artikel 1 bedoelde produkten of, in voorkomend geval, delen van produkten mogen vanaf het tijdstip waarop zij in het verkeer worden gebracht, geen hogere gehalten aan residuen van bestrijdingsmiddelen voorkomen dan is aangegeven in de in artikel 1 bedoelde lijst.

Bij gedroogde produkten waarvoor geen specifieke maximumgehalten zijn vastgesteld, geldt het maximumgehalte dat is aangegeven in de in artikel 1 bedoelde lijst, waarbij rekening wordt gehouden met de concentratie van residuen ingevolge het drogingsproces.

2. De Lid-Staten waarborgen door controles die ten minste bij wege van steekproeven worden uitgevoerd het in acht nemen van de in lid 1 bedoelde maximumgehalten. De vereiste controles worden verricht overeenkomstig Richtlijn 89/397/EEG, met name overeenkomstig artikel 4 van die richtlijn.

Artikel 4

1. De bevoegde instantie/instanties van de Lid-Staten stelt/stellen programma's op waarin de aard en de frequentie worden vastgesteld van de controles die overeenkomstig artikel 3, lid 2, over een gegeven periode moeten worden uitgevoerd.

2. Vóór 1 augustus van elk jaar zenden de Lid-Staten de Commissie alle dienstige informatie toe over de uitvoering gedurende het voorgaande jaar van de in lid 1 bedoelde programma's, waarbij ze nadere bijzonderheden verschaffen omtrent: - de criteria die aan de opstelling van deze programma's ten grondslag lagen,

- het aantal en de aard van de uitgevoerde controles,

- het aantal en de aard van de geconstateerde overtredingen.

3. De Commissie zendt met ingang van 1993 ieder jaar vóór 1 november aan de Lid-Staten, na hen in het kader van het Permanent Planteziektenkundig Comité te hebben geraadpleegd, een aanbeveling inzake een gecoördineerd controleprogramma voor het volgende jaar. Deze aanbeveling kan worden bijgesteld telkens wanneer dat later tijdens de uitvoering van het gecoördineerde programma noodzakelijk blijkt.

In het gecoördineerde programma worden met name de criteria aangegeven die bij voorrang voor de uitvoering van het programma moeten worden gehanteerd.

De in lid 2 bedoelde informatie bevat een afzonderlijk en specifiek hoofdstuk over de uitvoering van het gecoördineerde programma.

4. Vijf jaar na de vaststelling van deze richtlijn legt de Commissie de Raad een verslag voor over de toepassing van dit artikel, in voorkomend geval vergezeld van passende voorstellen.

Artikel 5

De Lid-Staten mogen het in het verkeer brengen, op hun grondgebied, van de in artikel 1 bedoelde produkten noch verbieden noch belemmeren op grond van de aanwezigheid van residuen van bestrijdingsmiddelen, indien het residugehalte van de produkten of het betrokken deel van de produkten niet meer bedraagt dan de in artikel 1 bedoelde maximumgehalten. (1) PB nr. L 38 van 11.2.1974, blz. 31. (2) PB nr. L 304 van 27.10.1987, blz. 38. (3) PB nr. L 221 van 7.8.1986, blz. 37. (4) PB nr. L 126 van 20.5.1988, blz. 53.

Artikel 6

1. Voor de controles bedoeld in artikel 3 worden voor groenten en fruit de bemonsteringsmethoden toegepast die zijn vastgesteld bij Richtlijn 79/700/EEG van de Commissie (1). De bemonsteringsmethoden voor andere produkten dan groenten en fruit alsmede de analysemethoden voor deze controles worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 9.

Het bestaan van communautaire analysemethoden sluit niet uit dat Lid-Staten andere beproefde en wetenschappelijk aanvaardbare methoden mogen gebruiken, op voorwaarde dat dit geen belemmering vormt voor het vrije verkeer van produkten waarvan op grond van de communautaire methoden is vastgesteld dat zij voldoen aan deze richtlijn. Bij eventuele verschillen in interpretatie van de resultaten, zijn de resultaten op grond van de communautaire methoden doorslaggevend.

2. De overeenkomstig lid 1 vastgestelde analysemethoden moeten voldoen aan de in de bijlage bij Richtlijn 85/591/EEG aangegeven criteria.

3. De Lid-Staten stellen de andere Lid-Staten en de Commissie in kennis van de overeenkomstig lid 1 gebruikte andere methoden.

Artikel 7

Wijzigingen in de bijlage ten gevolge van wetenschappelijke en technische ontwikkelingen worden vastgesteld door de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Artikel 8

1. Wanneer een Lid-Staat op grond van nieuwe informatie of van een herbeoordeling van bestaande informatie van oordeel is dat een in de in artikel 1 bedoelde lijst vastgesteld maximumgehalte een gevaar oplevert voor de gezondheid van mens of dier en dat bijgevolg snel moet worden opgetreden, kan deze Lid-Staat dit gehalte voor zijn grondgebied tijdelijk verlagen. In dat geval stelt hij de andere Lid-Staten en de Commissie onverwijld in kennis van de genomen maatregelen en van de redenen waarom de maatregelen zijn getroffen.

2. De Commissie onderzoekt snel de door de in lid 1 bedoelde Lid-Staat gegeven motiveringen en raadpleegt de Lid-Staten in het kader van het Permanent Planteziektenkundig Comité, hierna te noemen "het Permanent Comité" ; zij brengt onmiddellijk advies uit en neemt de geëigende maatregelen. De Commissie stelt de Raad en de Lid-Staten onmiddellijk in kennis van de genomen maatregelen. Elke Lid-Staat kan de maatregelen van de Commissie binnen vijftien dagen na de kennisgeving aan de Raad voorleggen. De Raad kan binnen vijftien dagen na de datum waarop de zaak aan hem is voorgelegd, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

3. Wanneer de Commissie van oordeel is dat de in de in artikel 1 bedoelde lijst vastgestelde maximumgehalten moeten worden gewijzigd om de in lid 1 bedoelde moeilijkheden op te lossen en om de menselijke gezondheid te beschermen, leidt zij met het oog op de vaststelling van die wijzigingen de procedure in van artikel 10. In dat geval mag de Lid-Staat, die maatregelen op grond van lid 1 heeft genomen, deze handhaven tot de Raad of de Commissie overeenkomstig de bovengenoemde procedure een besluit heeft genomen.

Artikel 9

1. In gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de voorzitter deze procedure, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een Lid-Staat, onverwijld in bij het Permanent Comité.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Permanent Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Permanent Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Permanent Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Permanent Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Permanent Comité.

4. Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Permanent Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

5. Indien de Raad na verloop van drie maanden na de indiening van het voorstel bij de Raad geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

Artikel 10

1. In gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de voorzitter deze procedure, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een Lid-Staat, onverwijld in bij het Permanent Comité.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Permanent Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Permanent Comité brengt advies uit over dit ontwerp binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Permanent Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Permanent Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel. (1) PB nr. L 207 van 15.8.1979, blz. 26.

3. De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Permanent Comité.

4. Wanneer de beoogde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Permanent Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

5. Indien de Raad na verloop van vijftien dagen na de indiening van het voorstel bij de Raad geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

Artikel 11

1. De Lid-Staten treffen de maatregelen die nodig zijn om uiterlijk op 31 december 1992 aan deze richtlijn te voldoen.

2. Wanneer de Lid-Staten de in lid 1 bedoelde maatregelen treffen, wordt in die maatregelen naar de onderhavige richtlijn verwezen of wordt hiernaar verwezen bij de officiële bekendmaking van die maatregelen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de Lid-Staten.

Artikel 12

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 27 november 1990.

Voor de Raad

De Voorzitter

V. SACCOMANDI

BIJLAGE Lijst van de in artikel 1 bedoelde produkten en het deel van het produkt waarvoor het maximumgehalte aan residuen geldt

NB : Gekoelde en bevroren produkten worden met verse produkten gelijkgesteld.

>PIC FILE= "T0048004">

>PIC FILE= "T0048005">

>PIC FILE= "T0048006">

>PIC FILE= "T0048007">