31990D0242

90/242/EEG: Beschikking van de Raad van 21 mei 1990 inzake een financiële actie van de Gemeenschap voor de uitroeiing van schape- en geitebrucellose

Publicatieblad Nr. L 140 van 01/06/1990 blz. 0123 - 0127
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 32 blz. 0203
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 32 blz. 0203


*****

BESCHIKKING VAN DE RAAD

van 21 mei 1990

inzake een financiële actie van de Gemeenschap voor de uitroeiing van schape- en geitebrucellose

(90/242/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 43,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat het feit dat schape- en geitebrucellose nog steeds voorkomt, met name in de Lid-Staten rond de Middellandse Zee, een ernstige bedreiging vormt voor de gezondheid van mens en dier;

Overwegende dat het voortduren van deze ziekte een belemmering vormt voor het vrije verkeer van schapen en geiten;

Overwegende dat de uitroeiing van deze ziekte een essentiële voorwaarde is om, wat betreft het handelsverkeer in schapen en geiten en de produkten en bijprodukten daarvan, de interne markt voor schapen en geiten tot stand te brengen, om de produktiviteit van de schapen- en geitenhouderij te verhogen en derhalve ook om de levensstandaard van de in deze sector werkzame personen te verbeteren;

Overwegende dat de betrokken Lid-Staten een programma voor de uitroeiing van schape- en geitebrucellose moeten indienen;

Overwegende dat het bovendien noodzakelijk is de voorwaarden vast te stellen waaronder maatregelen inzake het slachten, afzonderen, reinigen en ontsmetten dienen te worden aangewend, alsmede ten aanzien van het gebruik van bepaalde dierlijke produkten;

Overwegende dat de financiële steun van de Gemeenschap zal worden verleend in de vorm van een gedeeltelijke vergoeding aan de Lid-Staten van de slachtvergoeding die aan eigenaars van besmette schapen en geiten is uitgekeerd voor de snelle opruiming van die dieren;

Overwegende dat de uitroeiingsprogramma's moeten voorzien in maatregelen die de doeltreffendheid van de actie garanderen; dat deze maatregelen moeten kunnen worden vastgesteld en aangepast aan de ontwikkeling van de situatie volgens een procedure waarbij een nauwe samenwerking tot stand komt tussen de Lid-Staten en de Commissie;

Overwegende dat de Lid-Staten regelmatig van het verloop van de actie op de hoogte dienen te worden gehouden,

HEEFT DE VOLGENDE BESCHIKKING VASTGESTELD:

Artikel 1

De Franse Republiek, de Helleense Republiek, de Republiek Italië, het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek moeten binnen drie maanden na kennisgeving van deze beschikking een programma indienen voor de uitroeiing van schape- en geitebrucellose (Brucella melitensis).

Artikel 2

Voor de toepassing van deze beschikking

1. wordt verstaan onder:

a) »schapen en geiten": de dieren als omschreven in artikel 1 van Verordening (EEG) nr. 3013/89 van de Raad van 25 september 1989 houdende een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector schape- en geitevlees (4);

b) »officiële test op brucellose": een serologische test als omschreven in de bijlage of elke andere test die volgens de procedure van artikel 12 van deze beschikking door de Commissie wordt goedgekeurd;

2. gelden, voor zover nodig, de definities van artikel 2 van Richtlijn 64/432/EEG (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 89/360/EEG (2).

Artikel 3

Het in artikel 1 bedoelde programma moet:

1. aangeven welke centrale autoriteiten belast worden met de uitvoering en cooerdinatie van het programma;

2. ervoor zorgen dat van de aanwezigheid of de vermoedelijke aanwezigheid van brucellose verplicht en onmiddellijk kennis wordt gegeven aan de bevoegde autoriteit;

3. voorzien in een registratieregeling voor schapen- en geitenhouderijen;

4. zo zijn opgezet dat alle bedrijven bij voltooiing van het programma als officieel brucellosevrij of als brucellosevrij zijn erkend;

5. de therapeutische behandeling van brucellose verbieden;

6. aangeven in welke delen van het grondgebied tegen brucellose wordt ingeënt en in welke delen inenting is verboden;

7. het aantal bedrijven vermelden, alsmede de geografische ligging daarvan, en het aantal dieren dat, zolang het programma loopt, jaarlijks moet worden onderzocht;

8. aangeven welke bedragen op nationale begroting worden uitgetrokken voor de uitroeiing van schape- en geitebrucellose en hoe die bedragen over de verschillende posten zijn verdeeld, waarbij met name een raming moet worden gegeven van de slachtvergoeding per dier en van de totale kosten op jaarbasis voor de uitvoering van de maatregelen;

9. voorzien in de invoering van een identificatiesysteem met behulp waarvan de verplaatsingen van schapen en geiten kunnen worden gecontroleerd;

10. voorzien in een onmiddellijke en adequate schadeloosstelling van de eigenaars van schapen en geiten die zijn geslacht omdat zij positief hebben gereageerd op een officiële test op brucellose of omdat zij er door de bevoegde autoriteiten van worden verdacht met brucellose te zijn besmet;

11. garanderen dat de bevoegde autoriteiten, wanneer een dier op een bedrijf ervan wordt verdacht met brucellose te zijn besmet, zo spoedig mogelijk een onderzoek instellen ten einde de aanwezigheid van de ziekte te bevestigen of te weerleggen.

In afwachting van de uitkomsten van dat onderzoek treffen de bevoegde autoriteiten de volgende maatregelen:

- het bedrijf wordt onder officieel toezicht geplaatst;

- alle verkeer naar of van het bedrijf wordt verboden, tenzij de bevoegde autoriteiten daarvoor toestemming hebben gegeven met het oog op de onmiddellijke slachting van de betrokken dieren;

- alle verdachte dieren worden van de andere dieren op het bedrijf afgezonderd;

12. garanderen dat de in punt 11 bedoelde maatregelen niet worden ingetrokken totdat de aanwezigheid van of de vermoedelijke besmetting met brucellose op het betrokken bedrijf officieel is weerlegd;

13. garanderen dat, wanneer de aanwezigheid van brucellose op een bedrijf officieel is bevestigd, de bevoegde autoriteit de nodige maatregelen neemt om verspreiding van de ziekte te voorkomen en er met name op toeziet dat:

a) alle verkeer van dieren naar of van het betrokken beslag wordt verboden, behoudens machtiging van de bevoegde autoriteiten om dieren die bestemd zijn om onverwijld te worden geslacht, uit het beslag te verwijderen;

b) dieren waarbij het bestaan van brucellose officieel is bevestigd, dieren waarvoor de uitslag van het onder c) bedoelde onderzoek ongunstig was, dieren die door voornoemde dieren besmet kunnen zijn, alsmede dieren die door de bevoegde autoriteiten als besmet worden beschouwd, tot de in artikel 4 bedoelde slachting worden afgezonderd en gekenmerkt;

c) de overige dieren onmiddellijk een officiële test op brucellose ondergaan;

d) melk van besmette dieren van een bedrijf op adequate wijze wordt geïsoleerd en alleen op dat bedrijf en na een adequate warmtebehandeling kan worden gebruikt voor het maken van diervoeder of voor de bereiding van kaas;

e) melk van niet-besmette dieren van een besmet bedrijf dit bedrijf slechts kan verlaten na een adequate warmtebehandeling;

f) hele en halve geslachte dieren, voeten, delen, alsmede slachtafvallen van besmette dieren, bestemd om als diervoeder te worden gebruikt, zodanig worden behandeld dat elke besmetting wordt voorkomen;

g) foetussen, doodgeboren dieren, aan brucellose bezweken dieren en placenta's zorgvuldig en onmiddellijk worden verwijderd en vernietigd, behalve wanneer zijn moeten worden geanalyseerd;

h) stro en alle stoffen die met besmette dieren of de placenta in contact zijn geweest onmiddellijk worden vernietigd, verbrand of begraven na met een ontsmettingsmiddel te zijn besproeid dat door de bevoegde autoriteit is goedgekeurd, of, indien het materiaal betreft, dat dit vóór hergebruik met genoemd ontsmettingsmiddel wordt ontsmet;

i) de controle van inrichtingen zoals destructiebedrijven plaatsvindt in het kader van officiële voorschriften waardoor gewaarborgd wordt dat het vervaardigde produkt geen enkel gevaar voor verspreiding van brucellose inhoudt;

j) mest uit de stallen of andere ruimten die voor de dieren worden gebruikt, op een voor de dieren van het bedrijf ontoegankelijke plaats wordt ondergebracht, met een passend ontsmettingsmiddel dat door de bevoegde autoriteit is goedgekeurd wordt besproeid en ten minste drie weken wordt bewaard. Deze mest mag in geen geval worden gebruikt voor het bemesten van tuinbouwgewassen. Besproeiing met een ontsmettingsmiddel is niet noodzakelijk indien de mest bedekt wordt met een laag aarde. Vloeibaar afval uit de stallen of andere ruimten die voor de dieren worden gebruikt, moet worden ontsmet, indien het niet te zamen met de mest wordt verwijderd.

Artikel 4

De Lid-Staten zien erop toe dat dieren waarbij officieel brucellose is geconstateerd op grond van een bacteriologisch, pathologisch-anatomisch, allergisch of serologisch onderzoek, alsmede dieren die door de bevoegde autoriteiten als besmet worden beschouwd, onder officieel toezicht zo spoedig mogelijk worden geslacht, en wel uiterlijk dertig dagen nadat de eigenaar of de houder officieel in kennis is gesteld van de resultaten van de tests en van de krachtens het uitroeiingsprogramma op hem rustende verplichting de betrokken schapen en/of geiten binnen genoemde termijn te doen slachten.

De Commissie kan, volgens de procedure van artikel 12, een Lid-Staat machtigen de in de eerste alinea bedoelde termijn op vijfenveertig dagen te brengen ten einde rekening te houden met moeilijkheden die met bepaalde geografische situaties verband houden.

Artikel 5

Het in artikel 1 bedoelde programma moet bovendien garanderen dat:

1. na slachting van de in artikel 4 bedoelde dieren en alvorens het beslag weer wordt aangevuld, de stallen en andere ruimten waarin de dieren worden ondergebracht, en alle recipiënten, installaties en andere voorwerpen die voor het vee worden gebruikt, onder officieel toezicht en overeenkomstig de instructies van de officiële dierenarts worden schoongemaakt en ontsmet. Weiden waar deze dieren hebben verbleven mogen niet eerder weer in gebruik worden genomen dan na het verstrijken van een periode van zestig dagen nadat de betrokken dieren van genoemde weiden zijn verwijderd;

2. alle vervoermiddelen, recipiënten en gebruiksvoorwerpen na elk vervoer van dieren uit een besmet bedrijf of van materiaal of stoffen die met deze dieren in contact zijn geweest, worden schoongemaakt en ontsmet. De plaatsen waar deze dieren worden geladen, moeten na gebruik worden schoongemaakt en ontsmet;

3. het te gebruiken ontsmettingsmiddel en de toe te passen concentraties door de bevoegde autoriteit worden goedgekeurd;

4. nadat de in artikel 4 bedoelde dieren zijn geslacht en voordat het beslag weer wordt aangevuld, geen enkel dier het besmette bedrijf kan binnenkomen of verlaten, tenzij daartoe door de bevoegde autoriteit toestemming is gegeven met het oog op onmiddellijke slachting;

5. officiële tests op brucellose worden verricht op het besmette bedrijf ten einde te bevestigen dat de ziekte is uitgeroeid;

6. pas met de wederopbouw van het bestand wordt begonnen nadat de daartoe op het bedrijf aanwezige dieren van meer dan zes maanden met gunstig resultaat een of meer officiële tests op brucellose hebben ondergaan.

In geval van ingeënte schapen en geiten, moeten evenwel alle dieren van een bedrijf vóór de leeftijd van zeven maanden zijn ingeënt met een REV 1-vaccin of met enig ander volgens de procedure van artikel 12 door de Commissie goedgekeurd vaccin, en mogen deze tests slechts worden uitgevoerd op de dieren die meer dan 18 maanden oud zijn. In bepaalde bijzondere omstandigheden kan de Commissie volgens de procedure van artikel 12 een Lid-Staat machtigen, in het kader van het onderzoek van het volgens artikel 6 in te dienen programma, om deze tests uit te voeren op dieren die ouder zijn dan 30 maanden;

7. indien brucellose wordt geconstateerd bij schapen of geiten die

- zijn teruggekeerd na de transhumance,

- met name bij het grazen, het melken of de transhumance geregeld in contact zijn met schapen en geiten van andere bedrijven,

alle bedrijven die dieren hebben aangeleverd om ze met name te laten deelnemen aan de transhumance, of om ze te laten grazen of te laten melken, als één groot besmet bedrijf worden beschouwd en aan officiële tests op brucellose worden onderworpen, ten einde te bevestigen dat de ziekte is uitgeroeid.

Artikel 6

De Commissie onderzoekt de door de autoriteiten van de betrokken Lid-Staten opgestelde programma's om na te gaan of zij aan de goedkeuringsvoorwaarden voldoen, dan wel moeten worden gewijzigd. De programma's, met inbegrip van eventuele wijzigingen, worden door de Commissie goedgekeurd volgens de procedure van artikel 12.

Artikel 7

De in deze beschikking vervatte maatregel komt in aanmerking voor financiële steun van de Gemeenschap. Artikel 8

1. Gedurende drie jaar vanaf de datum die door de Commissie in haar besluit tot goedkeuring van de in artikel 1 bedoelde programma's wordt vastgesteld, verleent de Gemeenschap financiële steun met het oog op schadeloosstelling van de eigenaars van de overeenkomstig artikel 4 geslachte dieren.

2. Het in het hoofdstuk landbouwuitgaven ten laste van de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen uit te trekken steunbedrag wordt voor de in lid 1 vastgestelde periode op 15 miljoen ecu geraamd.

Artikel 9

1. Binnen de in artikel 8 vastgestelde grenzen komen voor de financiële steun van de Gemeenschap in aanmerking de uitgaven die door de Lid-Staten op grond van artikel 4 worden gedaan, op voorwaarde dat alle vastgestelde maatregelen worden uitgevoerd en in overeenstemming zijn met het volgens de procedure van artikel 12 goedgekeurde programma.

2. De Gemeenschap vergoedt de Lid-Staten 40 ecu per op grond van het uitroeiingsprogramma geslacht schaap of geslachte geit.

Ten einde echter bepaalde bijzondere situaties te ondervangen, waaronder ook de noodzaak de uitroeiiingsmaatregelen op te voeren, kan het niveau van de financiële bijdrage van de Gemeenschap door de Commissie volgens de procedure van artikel 12 worden verhoogd, en wel tot maximaal 50 % van de door de Lid-Staten gemaakte kosten uit hoofde van de schadeloosstelling van de eigenaars voor het slachten van de dieren.

3. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden indien nodig vastgesteld volgens de procedure van artikel 12.

Artikel 10

1. De betalingsaanvragen hebben betrekking op dieren die in de Lid-Staat in de loop van het kalenderjaar zijn geslacht, en zij worden bij de Commissie ingediend vóór 1 juli van het daaropvolgende jaar.

2. De Commissie beslist over het verlenen van steun na raadpleging van het in artikel 12 genoemde Comité.

3. De bepalingen ter uitvoering van dit artikel worden indien nodig vastgesteld volgens de procedure van artikel 12.

Artikel 11

De artikelen 8 en 9 van Verordening (EEG) nr. 729/70 van de Raad van 21 april 1970 betreffende de financiering van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2048/88 (2), zijn van overeenkomstige toepassing.

Artikel 12

1. In de gevallen waarin wordt verwezen naar de in dit artikel omschreven procedure, leidt de voorzitter van het bij Besluit 68/361/EEG (3) ingestelde Permanent Veterinair Comité, hierna »het Comité" genoemd, deze procedure onverwijld bij het Comité in, hetzij op eigen initiatief, hetzij op verzoek van een Lid-Staat.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt het Comité een ontwerp voor van de te nemen maatregelen. Het Comité brengt over die maatregelen advies uit binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de materie. Het Comité spreekt zich uit met de meerderheid van stemmen die in artikel 148, lid 2, van het Verdrag is voorgeschreven voor de aanneming van de besluiten die de Raad op voorstel van de Commissie dient te nemen. Bij de stemming in het Comité worden de stemmen van de vertegenwoordigers van de Lid-Staten gewogen overeenkomstig genoemd artikel. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. De Commissie stelt de beoogde maatregelen vast wanneer zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.

4. Wanneer de voorgestelde maatregelen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of indien geen advies is uitgebracht, dient de Commissie onverwijld bij de Raad een voorstel in betreffende de te nemen maatregelen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

Indien de Raad drie maanden na indiening van het voorstel geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde maatregelen door de Commissie vastgesteld.

Artikel 13

1. De Commissie verricht, in samenwerking met de nationale autoriteiten, geregeld controles ter plaatse om zich uit veterinair oogpunt van de uitvoering van de programma's te vergewissen.

De Lid-Staten doen het nodige om deze controles te vergemakkelijken en zien er met name op toe dat de deskundigen, indien zij daarom vragen, alle door hen benodigde gegevens en bescheiden ontvangen om de uitvoering van de programma's te kunnen beoordelen.

De algemene toepassingsbepalingen van dit artikel, met name inzake de frequentie en de wijze van uitvoering van de in de eerste alinea bedoelde controles, de toepassingsbepalingen ten aanzien van de aanwijzing van de veterinaire deskundigen, alsmede de procedure die dezen in acht moeten nemen voor het opstellen van hun verslag, worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 12.

De Commissie brengt de Lid-Staten in het Comité regelmatig van de ontwikkelingen op de hoogte, aan de hand van de inlichtingen die de autoriteiten van de Lid-Staten haar verstrekken, welke een gedetailleerd rapport tegelijk met de betalingsaanvragen bij de Commissie indienen, en eventueel aan de hand van de verslagen van deskundigen, die zich voor rekening van de Gemeenschap ter plaatse hebben begeven.

2. Mocht tijdens de tenuitvoerlegging blijken dat het uitroeiingsprogramma moet worden gewijzigd, dan wordt er een nieuw goedkeuringsbesluit genomen volgens de procedure van artikel 12.

Artikel 14

Vóór het einde van de in artikel 8 bedoelde periode van drie jaar dient de Commissie bij de Raad een verslag in over de toepassing van de in deze beschikking bedoelde programma's, zo nodig vergezeld van voorstellen met het oog op de verdere harmonisatie van de nationale profylaxe, waarover de Raad zich met gekwalificeerde meerderheid van stemmen uitspreekt.

Artikel 15

Deze beschikking is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 21 mei 1990.

Voor de Raad

De Voorzitter

M. O'KENNEDY

(1) PB nr. C 327 van 30. 12. 1989, blz. 51.

(2) PB nr. C 113 van 7. 5. 1990.

(3) PB nr. C 62 van 12. 3. 1990, blz. 49.

(4) PB nr. L 289 van 7. 10. 1989, blz. 1.

(1) PB nr. 121 van 29. 7. 1964, blz. 1977/64.

(2) PB nr. L 153 van 6. 6. 1989, blz. 29.

(1) PB nr. L 94 van 28. 4. 1970, blz. 13.

(2) PB nr. L 185 van 15. 7. 1988, blz. 1.

(3) PB nr. L 255 van 18. 10. 1968, blz. 23.

BIJLAGE

Officiële test op brucellose (B. melitensis)

1. Bengaals rood

De Bengaals-roodtest mag worden gebruikt als screeningtest om uit te maken of een schapen- of geitenhouderij als officieel brucellosevrij of als brucellosevrij kan worden erkend.

2. Complementbindingsreactie (CBR)

a) De CBR mag worden gebruikt voor het onderzoek van individuele dieren.

b) De CBR mag worden gebruikt om uit te maken of een schapen- of geitenhouderij als officieel brucellosevrij of als brucellosevrij kan worden erkend.

c) Indien het serum ten minste 20 ICFT-eenheden per ml bevat, moet het resultaat als positief worden beschouwd.

3. De gebruikte antigenen moeten door het nationale laboratorium zijn erkend en moeten zijn geijkt ten opzichte van het tweede internationale standaardserum tegen Brucella abortus.

4. Het te onderzoeken serum (voor dagelijkse controle) moet worden geijkt ten opzichte van het standaardserum en moet overeenkomen met het tweede internationale standaardserum tegen Brucella abortus dat is bereid door het Central Veterinary Laboratory te Weybridge, Surrey, Verenigd Koninkrijk.