31989L0682

Richtlijn 89/682/EEG van de Raad van 21 december 1989 tot wijziging van Richtlijn 86/298/EEG betreffende kantelbeveiligingsinrichtingen aan de achterzijde op land- of bosbouwsmalspoortrekkers op wielen

Publicatieblad Nr. L 398 van 30/12/1989 blz. 0029 - 0030
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 13 Deel 19 blz. 0127
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 13 Deel 19 blz. 0127


RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 21 december 1989

tot wijziging van Richtlijn 86/298/EEG betreffende kantelbeveiligingsinrichtingen aan de achterzijde op land- of bosbouwsmalspoortrekkers op wielen

(89/682/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Euro-

pese Economische Gemeenschap, inzonderheid op arti-

kel 100 A,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

In samenwerking met het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat het van belang is maatregelen vast te stellen waardoor geleidelijk gedurende de periode tot 31 december 1992 de interne markt tot stand wordt gebracht; dat de interne markt een ruimte zonder binnengrenzen vormt waarin het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal is gewaarborgd;

Overwegende dat in artikel 13 van Richtlijn 86/298/EEG (4) is bepaald dat die richtlijn moet worden aangevuld met bepalingen waarbij de dynamische beproevingsprocedure met aanvullende slagproeven wordt uitgebreid;

Overwegende dat in de statische beproevingsprocedure reeds een aanvullende proef is opgenomen en dat het noodzakelijk is in de dynamische beproevingsprocedure eveneens een aanvullende proef op te nemen - een proef waarbij op de meest getrouwe wijze de situatie bij het kantelen van een trekker wordt weerspiegeld - zodat beide procedures die respectievelijk betrekking hebben op de statische en op de dynamische proeven gelijkwaardigheid verkrijgen en aldus het evenwicht tussen beide proeven wordt hersteld;

Overwegende dat de parameters en de zuiver theoretische berekeningen die aanvankelijk ten grondslag lagen aan de aanvullende dynamische slagproef, zijn getoetst aan praktijkexperimenten die over de betrouwbaarheid daarvan geen enkele twijfel hebben doen rijzen;

Overwegende dat het tevens dienstig is het toepassingsgebied van Richtlijn 86/298/EEG te wijzigen ten einde in artikel 1, tweede streepje, nauwkeurigere gegevens betreffende de banden op voor- en achteras op te nemen, zodat elke mogelijkheid tot uiteenlopende interpretatie wordt uitgesloten,

PB nr. C 256 van 9. 10. 1989, blz. 77.

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 86/298/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1.

artikel 1, tweede streepje, wordt vervangen door:

"- instelbare of vaste minimumspoorbreedte van minder dan 1 150 mm bij de as die met bredere banden is uitgerust; wanneer de as met de breedste banden wordt verondersteld op een maximumspoorbreedte van 1 150 mm te zijn ingesteld, moet de spoorbreedte van de andere as zodanig kunnen worden ingesteld dat de buitenranden van de smalste banden niet verder reiken dan de buitenranden van de banden op de andere as. Indien beide assen met velgen en banden van dezelfde afmetingen zijn uitgerust, moet de vaste of instelbare spoorbreedte van beide assen minder dan 1 150 mm bedragen.'';

2.

punt 3.1.1 van bijlage II wordt vervangen door:

"3.1.1.

Na elk onderdeel van de dynamische proef mag de beveiligingsinrichting geen breuken of scheuren vertonen, als omschreven in punt 3.1 van bijlage III, onder A.

Indien tijdens de dynamische proef niet te verwaarlozen breuken of scheuren optreden, moet onmiddellijk na de slag- of verbrijzelingsproef waardoor deze breuken of scheuren ontstonden, nogmaals een slag- of verbrijzelingsproef, als omschreven in punt 1.6 van bijlage III, onder A, worden uitgevoerd.'';

3.

punt 1.6 van bijlage III, onder A, wordt vervangen door:

"1.6.

Aanvullende proeven

"1.6.1.

Indien tijdens een slagproef niet te verwaarlozen breuken of scheuren optreden, moet onmiddellijk na de slagproef waarbij de breuken of scheuren ontstonden nogmaals een soortgelijke proef worden uitgevoerd, waarbij de valhoogte echter gelijk is aan

Hm = 10 × 12 + 4a

Hm =

H

10

×

12 + 4a

1 + 2a

Hierin is "a'' de verhouding tussen de permanente vervorming en de elastische vervorming (a = Dp/De), gemeten op het trefpunt.

De bijkomende permanente vervorming als gevolg van de tweede slag mag niet meer bedragen dan 30 % van de door de eerste slag veroorzaakte permanente vervorming.

Om de aanvullende proef te kunnen uitvoeren, moet de elastische vervorming tijdens alle slagproeven worden gemeten.

"1.6.2.

Indien tijdens een verbrijzelingsproef niet te verwaarlozen breuken of scheuren optreden, moet onmiddellijk na de verbrijzelingsproef waarbij de breuken of scheuren ontstonden, nogmaals een soortgelijke verbrijzelingsproef worden uitgevoerd, ditmaal met een kracht die gelijk is aan 1,2 Fv.'';

4.

in bijlage VI wordt het volgende punt ingevoegd:

"7.3.

Vermelding en resultaten van de eventuele aanvullende dynamische proef.''.

Artikel 2

De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk twaalf maanden te rekenen vanaf 3 januari 1990 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie hiervan onmiddellijk in kennis.

Artikel 3

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 21 december 1989.

Voor de Raad

De Voorzitter

E. CRESSON

(1) PB nr. C 311 van 6. 12. 1988, blz. 9.

(2) PB nr. C 120 van 16. 5. 1989, blz. 70, en (3) PB nr. C 102 van 24. 4. 1989, blz 5.

(4) PB nr. L 186 van 8. 7. 1986, blz 26.