31988R3651

Verordening (EEG) nr. 3651/88 van de Raad van 23 november 1988 tot instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van seriële impact dot matrix-printers van oorsprong uit Japan

Publicatieblad Nr. L 317 van 24/11/1988 blz. 0033 - 0046


*****

VERORDENING (EEG) Nr. 3651/88 VAN DE RAAD

van 23 november 1988

tot instelling van een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van seriële impact dot matrix-printers van oorsprong uit Japan

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2423/88 van de Raad van 11 juli 1988 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (1), inzonderheid op artikel 12,

Gezien het voorstel van de Commissie, ingediend na overleg in het in genoemde verordening bedoelde Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. Voorlopige maatregelen

(1) De Commissie heeft bij Verordening (EEG) nr. 1418/88 (2) een voorlopig anti-dumpingrecht ingesteld op de invoer van seriële impact dot matrix-printers van oorsprong uit Japan. Dit recht werd bij Verordening (EEG) nr. 2943/88 (3) voor ten hoogste twee maanden verlengd.

B. Verdere procedure

(2) Na de instelling van het voorlopige anti-dumpingrecht hebben alle exporteurs en een aantal onafhankelijke importeurs alsmede de bedrijfstak van de Gemeenschap die de klacht had ingediend, desgevraagd de gelegenheid gekregen door de Commissie te worden gehoord, hetgeen hun werd toegestaan. Zij hebben hun standpunt aangaande de bevindingen eveneens schriftelijk bekendgemaakt.

(3) De partijen zijn op hun verzoek eveneens in kennis gesteld van de voornaamste feiten en overwegingen op grond waarvan het voornemen bestond de instelling van definitieve rechten en de definitieve inning van bedragen die voor het voorlopig recht als waarborg waren gestort, aan te bevelen. Tevens werd hun een termijn toegekend waarbinnen zij, na deze inkennisstellingsbijeenkomsten, opmerkingen konden indienen. Hun commentaar werd in aanmerking genomen en de bevindingen van de Commissie werden, waar passend, gewijzigd ten einde daarmee rekening te houden.

(4) Naast de onderzoeken die tot de voorlopige vaststellingen hebben geleid, heeft de Commissie ten kantore van alle ondernemingen die achter de klacht staan, nader onderzoek verricht.

C. Het betrokken en het soortgelijke produkt

(5) De Commissie was in haar voorlopige bevindingen tot de slotsom gekomen dat het bij de bewuste produkten gaat om seriële impact dot matrix-printers waarmee door elektronisch aangedreven naalden op een afdrukmedium puntjes worden afgedrukt (SIDM-printers). Bovendien stelde de Commissie vast dat alle in de Gemeenschap vervaardigde SIDM-printers een soortgelijk produkt zijn als de uit Japan geëxporteerde SIDM-printers, met uitzondering van die voor een speciaal doel (punten 7 en 31 van de overwegingen van Verordening (EEG) nr. 1418/88 van de Commissie, hierna genoemd de »verordening van de Commissie").

Deze gevolgtrekkingen werden door de exporteurs en de importeurs aangevochten. Allereerst werd opnieuw beweerd dat er niet slechts één markt voor SIDM-printers bestond en dat er tussen de onderscheiden marktsegmenten, in een onderzoek van »Ernst & Whinney Conseil" omschreven in termen van eindgebruik, dit wil zeggen een segment aan het ondereinde, een middensegment, een correspondentie-kwaliteitssegment en een segment aan het boveneinde van de markt, duidelijke scheidslijnen konden worden getrokken. Derhalve werd betoogd dat ten minste vier of vijf verschillende soortgelijke produkten konden worden vastgesteld en dat er bijgevolg vier of vijf verschillende dumping- en schadevaststellingen nodig waren. Ten tweede stelden enkele exporteurs en één importeur dat specifieke printermodellen wegens de unieke specificaties, het exclusieve »design", de specifieke software en/of de specifieke toepassing en gebruik ervan, van de omschrijving van het soortgelijke produkt moesten worden uitgesloten.

a) Argumenten betreffende de omschrijving van het »soortgelijke produkt"

(6) De Commissie heeft al deze argumenten overwogen. Zij stelde vast dat niet werd betwist dat alle SIDM-printers op de markt van de Gemeenschap (ongeveer 800 modellen) op dezelfde inslagtechnologie berusten en dat hun wezenlijke fysieke en technische kenmerken identiek waren. Anderzijds is het duidelijk dat de talrijke printermodellen op de markt wat fysieke en technische specificaties, interfaces, software, gewicht, omvang, formaat, kwaliteit, eigenschappen en accessoires betreft van elkaar verschillen.

(7) De printermarkt wordt bovendien gekenmerkt door het feit dat de dot matrix-printer-technologie en de verschillende fysieke en technische kenmerken van de SIDM-printers, formaat, gewicht, specificaties en eigenschappen ervan aan snelle ontwikkelingen en veranderingen onderhevig zijn. In dit opzicht bevestigde het Duitse marktonderzoekbedrijf »IMV Info-Marketing Verlagsgesellschaft fuer Buerosysteme" te Duesseldorf (hierna te noemen »IMV Info-Marketing"), dat de markt op het ogenblik naar een decentralisatie van printinrichtingen tendeert, dit wil zeggen dat printers met een groot

vermogen door verscheidene minder duurzame, minder wegende, kleinere en goedkopere printers worden vervangen.

Het verband tussen prijs en prestatie van deze vervangende printers wordt volgens »IMV Info-Marketing" steeds gunstiger.

(8) Ten aanzien van toepassing en gebruik van de printers werden tegen de omschrijving van het »soortgelijke produkt" in de verordening van de Commissie door de exporteurs geen nieuwe argumenten naar voren gebracht. In het bijzonder kwamen zij niet met nieuwe elementen wat uiteenlopende kenmerken en gebruiksmogelijkheden betreft op grond waarvan er een duidelijke afbakening tussen de betrokken produkten kan worden aangebracht. Onder dergelijke omstandigheden was de Commissie van mening dat het, geconfronteerd met een gamma of opeenvolging van produkten die onderling niet duidelijk zijn afgebakend, van willekeur zou getuigen, de deur zou openen voor ontduiking en waarschijnlijk onuitvoerbaar zou zijn om deze produkten in een aantal afzonderlijke artikelen of reeksen van soortgelijke produkten op te splitsen.

(9) De Raad bevestigt in het licht van het verstrekte bewijsmateriaal de voorlopige bevindingen van de Commissie (zie punten 11 tot en met 17 van de overwegingen van de verordening van de Commissie) dat de SIDM-printermarkt in de Gemeenschap het best kan worden aangemerkt als een reeks produkten zonder duidelijk afgebakende onderlinge scheidingen. SIDM-printers die, ongeacht de verschillen die zij vertonen, in wezen dezelfde fysieke en technische kenmerken bezitten alsook in wezen dezelfde toepassing en gebruiksmogelijkheden kennen, dienen daarom als soortgelijke produkten te worden beschouwd.

b) Argumenten betreffende specifieke printermodellen

(10) Wat de verzoeken betreft om specifieke printermodellen niet onder de maatregel te begrijpen, voerde Seikosha aan dat haar printer SBP10, gezien de afdruksnelheid en andere kenmerken ervan, niet moet worden beschouwd als een produkt dat gelijk is aan de andere SIDM-printers op de markt van de Gemeenschap. De Commissie was evenwel van oordeel dat noch een hoge afdruksnelheid noch de kwaliteitsverschillen de SBP10-printer van andere sneldrukkende SIDM-printers doet onderscheiden. Immers alleen zodanige technische of kwaliteitsverschillen die maken dat het gebruik, het toepassingsgebied of de bij de consument gewekte indruk een bepaalde printer grondig van andere SIDM-printers doet onderscheiden, kunnen ertoe leiden dat een SIDM-printer »niet soortgelijk" is. Alhoewel het juist is dat de hoge snelheid van de SBP10, gemeten in tekens per seconde (tps), thans door geen enkele, binnen de Gemeenschap vervaardigde SIDM-printer wordt geëvenaard, verschaft het tps-criterium toch geen nauwkeurig beeld van de snelheid van een printer wat »typische" teksten betreft. Indien het resultaat van de SBP10 met die van de Europrint-modellen wordt vergeleken, is het verschil niet van dien aard dat deze printer zich wezenlijk van de andere, door producenten uit de Gemeenschap vervaardigde printermodellen onderscheidt.

(11) Eén exporteur (Hitachi Ltd) en één importeur (Apple Computer International) stelden dat zij in de Gemeenschap onderscheidenlijk uitvoer en invoer van SIDM-printers verzorgen voor gebruik in ofwel het »mainframe" van de exporteur ofwel het computersysteem van de importeur. Deze printers vormen een integrerend bestanddeel van deze computersystemen; zij hebben unieke specificaties die voor de vereisten van de onderscheiden computersystemen zijn ontworpen en kunnen slechts als onderdeel daarvan worden gebruikt. De importeur (Apple), die zelf geen SIDM-producent is, zou systeemprinters echter evenzeer van printerproducenten uit de Gemeenschap kunnen betrekken, terwijl de exporteur (Hitachi) zelf een SIDM-printerproducent is en zijn printers alleen als onderdeel van zijn »mainframe"-computersysteem uitvoert en ten verkoop aanbiedt.

(12) In het licht van deze argumenten kwam de Commissie tot de bevinding dat het niet ongebruikelijk is dat SIDM-printers specifiek voor een welbepaald computersysteem worden ontworpen en vervaardigd. Aangezien SIDM-printers niet als op zichzelf staande produkten kunnen worden gebruikt doch met een computer moeten zijn verbonden, maken zij steeds deel uit van een systeem. De wezenlijke fysieke en technische kenmerken, de toepassing en het gebruik van deze specifiek ontworpen en vervaardigde printers blijven gelijksoortig aan die van andere SIDM-printers die niet exclusief voor een bepaald computersysteem zijn ontworpen en vervaardigd. Bovendien zijn de betrokken produkten seriële impact dot matrix-naaldprinters en geen computersystemen. Daarom kunnen SIDM-printers die een integrerend bestanddeel vormen van een door de fabrikant en/of de exporteur van de bewuste printers geleverd computersysteem en die uitsluitend binnen een dergelijk computersysteem worden ingevoerd en verkocht, niet als gelijksoortig aan de binnen de Gemeenschap vervaardigde SIDM-printers worden beschouwd. Het loutere feit dat printers exclusief voor een computersysteem van een importeur worden ontworpen en vervaardigd, zonder daarvan een integrerend bestanddeel te vormen en zonder daarmee te worden ingevoerd, kan niet als een toereikende reden worden geacht om te verklaren dat deze printers niet soortgelijk zijn aan de in de Gemeenschap vervaardigde SIDM-printers.

(13) Epson stelde dat haar compacte miniprintermodellen 15011, 160, 180 en 183, die voor gebruik met de draagbare computers PX16 en HX20 en de EHT-in de hand te houden-computers zijn ontworpen, ten opzichte van de printermodellen van de producenten uit de Gemeenschap geen soortgelijke produkten zijn.

Met betrekking tot dit argument stelde de Commissie vast, ten eerste, dat deze printers niet de wezenlijke fysieke en technische kenmerken van SIDM-naaldprinters bezitten. Deze compacte mini printers zijn namelijk regelinslag dot matrix-printers, die eer regel voor regel drukken dan teken voor teken. Ten tweede vergen zij smaller papier dan het papier dat in SIDM-printers wordt gebruikt. Ten derde zijn het in de hand te houden lichtgewichtprinters die voor de specifieke behoeften aan op ongeacht welke plaats te produceren listings dienen.

(14) De in de Gemeenschap vervaardigde en door de onderhavige procedure bestreken SIDM-printers zijn daarentegen op zijn minst tafel(»desk top")printers en worden niet als draagbare printers voor gebruik in een draagbaar vestzakcomputersysteem beschouwd. De Commissie beschouwt deze printers daarom als verschillend van de in de Gemeenschap vervaardigde SIDM-naaldprinters. De Raad bevestigt deze bevinding en komt tot de slotsom dat deze printers buiten de door deze procedure bestreken produkten vallen.

(15) Wat de verzoeken om uitzonderingen voor andere printermodellen betreft: deze zijn behandeld in de punten 24 tot en met 29 van de overwegingen van de verordening van de Commissie. Aangezien hieromtrent geen nieuwe argumenten zijn aangevoerd, bevestigt de Raad de voorlopige gevolgtrekkingen van de Commissie.

(16) In het licht van de bevindingen die in de verordening van de Commissie (punten 11 tot en met 31 van de overwegingen) zijn uiteengezet en van de bovenstaande overwegingen, komt de Raad tot de slotsom dat SIDM-naaldprinters in voldoende mate gelijk zijn om in de context van deze procedure als soortgelijk produkt te worden beschouwd. Alle in de Gemeenschap vervaardigde SIDM-printers zijn derhalve produkten van dezelfde aard als de uit Japan ingevoerde produkten, met uitzondering van printers voor een speciaal doel, van printers die een integrerend bestanddeel van een computersysteem vormen en te zamen met dat systeem worden ingevoerd en verkocht, en van in de hand te houden vestzakprinters.

D. Normale waarde

(17) Voor die produkten waarvoor het voorlopige recht gold, werd de normale waarde met het oog op de definitieve bevindingen over het algemeen aan de hand van de voor de voorlopige vaststelling van dumping gebruikte methoden vastgesteld, rekening houdende met door de betrokken partijen verschaft nieuw bewijsmateriaal.

(18) Eén exporteur stelde dat in de normale waarde, zoals die voor enkele van zijn verkopen op de binnenlandse markt was vastgesteld, rekening diende te worden gehouden met de waarde van bepaalde goederen die, naar zijn zeggen, als een vorm van korting op de voor het betrokken produkt betaalde prijs nog daarbij werden gegeven. Vastgesteld is evenwel dat deze kortingen alleen op accessoires werden verleend en dientengevolge met de betrokken verkopen niet in rechtstreeks verband stonden.

(19) Enkele exporteurs bleven erom verzoeken dat, ten dienste van de vaststelling van de normale waarde door middel van de binnenlandse prijzen, rekening zou worden gehouden met overdrachtsprijzen tussen verbonden ondernemingen of verkoopkantoren van deze exporteurs op de Japanse markt. De Commissie bleef evenwel, om de in de punten 33, 39 en 40 van de overwegingen van haar verordening vermelde redenen, van oordeel dat een dergelijke benadering hier niet geëigend was, hetgeen de Raad hierbij bevestigt.

(20) Enkele exporteurs maakten bezwaar tegen het buitensluiten van bepaalde verkopen, of verkoopkanalen, van de berekening van de normale waarde ingeval deze op binnenlandse prijzen werd gebaseerd, aangezien deze verkopen in feite in het raam van normale handelstransacties waren verricht. De Commissie was evenwel ervan overtuigd dat, in geval van een dergelijke buitensluiting, de verkopen gedurende het referentietijdvak in grote hoeveelheden waren verricht en tegen prijzen die geen mogelijkheid gaven om daarmee in normaal handelsverkeer alle redelijk gemaakte kosten te dekken en dit binnen de referentieperiode als bepaald in artikel 2, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2423/88. Deze gevolgtrekking wordt door de Raad onderschreven.

De Raad bevestigt met het oog op de definitieve bevindingen dat, onder dergelijke omstandigheden en in de gevallen waarin de overblijvende verkopen, dit wil zeggen de verkopen die worden geacht bij normale handelstransactie te geschieden, minder dan 5 % van het op de Gemeenschap gerichte uitvoervolume van het betrokken bijzondere model vormen, de normale waarden door middel van samengestelde waarden werden vastgesteld.

(21) Ten aanzien van de methode voor het samenstellen van normale waarden en in het bijzonder de bedragen voor uitgaven voor verkoop, administratie en andere algemene uitgaven alsmede die van de winst, stelde een exporteur dat, aangezien hij het betrokken produkt niet op de binnenlandse markt had verkocht, de uitgaven in verband met verkoop en administratie en andere algemene uitgaven en een bedrag voor winst, van zijn betrekkelijk geringe aantal verkopen van andere, hiermee geen verband houdende, produkten de grondslag dienden te vormen voor het passende cijfer dat voor deze uitgaven en winst aan de samengestelde waarde van de betrokken produkten zou moeten worden toegerekend.

De Commissie zag evenwel geen reden tot wijziging van haar opvatting, zoals weergegeven in punt 36 van de overwegingen van de verordening van de Commissie, namelijk dat het feit dat een individuele exporteur het betrokken produkt niet verkoopt, en daarom geen verkooporganisatie op zijn binnenlandse markt heeft, de grondslag voor het ramen van de uitgaven voor verkoop, administratie en algemene uitgaven alsmede van een winstbedrag bij de samenstelling van de normale waarde voor de exporteur niet vermag te wijzigen, welk standpunt de Raad hierbij onderschrijft. Bovendien wordt thans in artikel 2, lid 3, onder b) ii), van Verordening (EEG) nr. 2423/88 bevestigd dat dergelijke uitgaven en winst alsdan dienen te worden berekend door deze te relateren aan de door andere producenten of exporteurs in het land van oorsprong of van uitvoer bij winstgevende verkopen van het soortgelijk produkt verrichte uitgaven en door dezen geboekte winst.

(1) PB nr. L 209 van 2. 8. 1988, blz. 1.

(2) PB nr. L 130 van 26. 5. 1988, blz. 12.

(3) PB nr. L 264 van 24. 9. 1988, blz. 56.

(22) Enkele exporteurs maakten bezwaar tegen een toerekening, bij de samenstelling van hun normale waarden, op basis van de uitgaven in verband met verkoop en administratie en andere algemene uitgaven alsmede van door andere producenten of exporteurs bij hun winstgevende verkopen van het soortgelijke produkt in Japan behaalde winst. De betrokken exporteurs hadden in deze gevallen bij normale handelstransacties niet 5 % of meer van het uitvoervolume van het betrokken bijzondere model naar de Gemeenschap verkocht, zodat onder deze omstandigheden, overeenkomstig de normale praktijk van de Commissie, de normale waarde overeenkomstig artikel 2, lid 3, onder b) ii), van Verordening (EEG) nr. 2423/88 werd samengesteld. Een van de exporterende ondernemingen, die de voorafgaande bevindingen van de Commissie inzake de 5 %-regel niet had betwist, voerde later aan dat zij het soortgelijke produkt in dusdanige hoeveelheden op de binnenlandse markt had verkocht dat deze toereikend waren om bij de berekening van de samengestelde normale waarden de uitgaven voor verkoop, administratie en de andere algemene uitgaven, alsmede de winst, voor deze verkopen in aanmerking te laten komen. Er werd evenwel niet voldoende bewijs voor deze bewering voorgelegd, zodat de Raad derhalve de voorlopige bevindingen van de Commissie bevestigt.

De Raad bevestigt derhalve het standpunt van de Commissie dat onder deze omstandigheden, overeenkomstig artikel 2, lid 3, onder b) ii), van Verordening (EEG) nr. 2423/88, het bedrag van uitgaven voor verkoop, administratie en de algemene uitgaven alsmede dat van de winst, dient te worden berekend door deze te relateren aan de door andere exporteurs bij winstgevende verkopen van het soortgelijke produkt op de Japanse markt verrichte uitgaven en de door dezen aldaar behaalde winst.

(23) Weer een andere exporteur stelde dat geen toerekening mocht geschieden om bepaalde uitgaven voor verkoop, administratie en de andere algemene uitgaven van dochter- of verbonden distributieondernemingen mee te tellen. De Commissie is van oordeel, dat ten einde alle gemaakte kosten in de samengestelde normale waarde op te nemen, in overeenstemming met artikel 2, lid 3, onder b) ii), van Verordening (EEG) nr. 2423/88, er wel met dergelijke kosten op passende wijze rekening dient te worden gehouden, hetgeen de Raad bevestigt.

(24) Ten aanzien van een bedrag voor winst stelden sommige exporteurs dat het in hun normale waarden opgenomen cijfer buitensporig was. Doch, in de gevallen waarin een individueel cijfer voor een exporteur kon worden berekend, werd dat cijfer, met andere woorden de op winstgevende verkopen werkelijk geboekte winst, bij de samenstelling van de normale waarde gebruikt.

(25) Sommige exporteurs voerden eveneens aan dat, door de berekening tot de verkoop van toestellen bij normale handelstransacties te beperken en daarbij bepaalde verliesgevende verkopen niet in aanmerking te nemen, een kunstmatig hoge winstmarge werd verkregen. Bovendien werd betoogd dat bij normale handelstransacties betreffende dot matrix-printers bepaalde verliesgevende verkopen als normale handelspraktijk waren aan te merken. De Commissie verwierp deze opvatting aangezien in artikel 2, lid 4, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 is bepaald dat de normale waarde onder dergelijke omstandigheden moet worden vastgesteld op basis van alléén de overige, dit wil zeggen winstgevende, verkopen.

(26) Voor de exporteurs ten aanzien waarvan de beschikbare gegevens ontoereikend waren om deze berekening te maken of die met verlies handel dreven of die niet tot verkopen of tot ontoereikende verkopen van vergelijkbare produkten op de binnenlandse markt kwamen, werd, met het oog op de verscheidenheid van de aangetroffen winstmarges, een gewogen gemiddelde winstmarge toegepast voor soortgelijke produkten van de andere exporteurs ten aanzien waarvan voldoende gegevens beschikbaar waren.

De gewogen gemiddelde winstmarge werd berekend op 37 %.

De door de Commissie gehanteerde methode betreffende het opnemen van een bedrag voor winst in de samengestelde normale waarden is volledig in overeenstemming met de methode van artikel 2, lid 3, onder b) ii), van Verordening (EEG) nr. 2423/88, zodat de Raad dienovereenkomstig hierbij de bevindingen van de Commissie bevestigt.

(27) Met betrekking tot de verkopen van het betrokken produkt aan onafhankelijke afnemers die het produkt onder hun eigen merknamen doorverkochten (OEM's), bleef één exporteur verlangen dat de normale waarden moesten worden gebaseerd op een gewogen gemiddelde van alle verkopen bij normale handelstransacties op de Japanse markt, met andere woorden een gewogen gemiddelde van zowel verkopen van eigen merk als OEM-verkopen. De Raad bevestigt hierbij het standpunt van de Commissie als weergegeven in punt 38 van de overwegingen van de verordening van de Commissie. Bovendien is de Raad van mening dat hoewel alle seriële impact dot matrix-printers moeten worden beschouwd als soortgelijke produkten in de zin van artikel 2, lid 12, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 (zie punten 5 tot en met 9 van de overwegingen van deze verordening), het vaststellen van een enkele normale waarde voor alle modellen van het betrokken produkt geen eerlijke vergelijking met uitvoerprijzen mogelijk zou maken, zoals bepaald in artikel 2, leden 9 en 10, van Verordening (EEG) nr. 2423/88. Voor het uitvoeren van een dergelijke eerlijke vergelijking werden voor elk model normale waarden vastgesteld en werd een vergelijking gemaakt met de prijs bij uitvoer van hetzelfde of het meest daarop gelijkende model. Een dergelijke benadering is in overeenstemming met die welke voor de berekening van de schadedrempel wordt aangenomen, in welk geval ten dienste van de vaststelling van niveaus van prijsonderbieding, alleen identieke of soortgelijke modellen werden vergeleken. (28) Eveneens bevestigt de Raad het standpunt van de Commissie inzake bepaalde uitgaven voor verkoop, administratie en andere algemene uitgaven, gedragen door verkoopondernemingen of -kantoren in Japan, zoals vermeld in de punten 39 en 40 van de overwegingen van de verordening van de Commissie.

E. Prijs bij uitvoer

(29) Met betrekking tot de uitvoer door Japanse producenten, rechtstreeks aan onafhankelijke importeurs in de Gemeenschap, werden de prijzen bij uitvoer vastgesteld op basis van de voor het verkochte produkt werkelijk betaalde of te betalen prijzen.

(30) In andere gevallen werd naar dochterondernemingen uitgevoerd die op hun beurt het produkt in de Gemeenschap invoerden. In dergelijke gevallen werd het, gezien de betrekkingen tussen de exporteur en de importeur, passend geacht de prijzen bij uitvoer samen te stellen op basis van de prijzen waartegen het ingevoerde produkt voor het eerst aan een onafhankelijke koper was doorverkocht.

Kortingen, prijsverlagingen en de waarde van vrije goederen die rechtstreeks verband houden met een betrokken verkoop, werden afgetrokken van de prijs aan de onafhankelijke afnemer en een passende correctie werd gemaakt om rekening te houden met alle tussen invoer en wederverkoop gemaakte kosten, met inbegrip van alle rechten en heffingen.

(31) Bovendien werd een aantal verkopen aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap verricht door dochterondernemingen van de exporteurs, zowel binnen als buiten de Gemeenschap. In enkele gevallen leek het dat, ofschoon de verbonden onderneming niet de formele importeur was, deze toch bepaalde functies van importeur vervulde en bepaalde kosten droeg die gewoonlijk door een importeur worden gedragen. Zij nam bestellingen aan, nam het produkt af van de exporteur en verkocht dit onder meer door aan niet-verbonden afnemers. Deze afnemers waren gewoonlijk distributeurs van het betrokken produkt in gebieden waarin de exporteur geen dochteronderneming had die de produkten invoerde en verspreidde. De verkopen van enkele exporteurs gingen eveneens naar een onafhankelijke afnemer in de Gemeenschap langs meer dan een van de dochterondernemingen van de exporteur om. In al dergelijke gevallen, met uitzondering van één, waren beide dochterondernemingen binnen de Gemeenschap gelegen en wat de uitzondering betreft was één dochter binnen en één buiten de Gemeenschap gelegen. In deze gevallen werden kosten die gewoonlijk door een importeur worden gemaakt, nu door beide dochterondernemingen van de betrokken exporteurs gedragen. In al deze gevallen was er een prijs die door een dochteronderneming aan de exporteurs was betaald en een hogere prijs die door de tweede aan de eerste dochter was betaald. Er werd gesteld dat de werkelijk betaalde of te betalen prijs bij uitvoer in de zin van artikel 2, lid 8, onder a), van Verordening (EEG) nr. 2423/88 in al die gevallen de prijs diende te zijn die door ongeacht welke dochteronderneming bij verkoop aan onafhankelijke afnemers in de Gemeenschap was gefactureerd. De Commissie is van mening dat, in deze gevallen, de produkten voor uitvoer naar de Gemeenschap werden verkocht door de exporteur in Japan aan een dochteronderneming die of wel binnen of wel buiten de Gemeenschap was gelegen. Deze dochters, of zij nu het produkt formeel invoerden of niet, vervullen taken die kenmerkend zijn voor een importerende dochter. Gezien de betrekking tussen de exporteur en zijn dochter, wordt de prijs bij uitvoer in dergelijke gevallen derhalve als overdrachtprijs wegens onbetrouwbaarheid verworpen. De prijs bij uitvoer moest daarom worden samengesteld aan de hand van de prijs waartegen het produkt voor het eerst aan een onafhankelijke koper was verkocht, met een correctie voor alle kosten die door de betrokken dochteronderneming of -ondernemingen waren gemaakt, zoals bepaald in artikel 2, lid 8, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2423/88.

(32) De Raad bevestigt de bevindingen van de Commissie inzake de vaststelling van de uitvoerprijzen zoals deze in de punten 45 tot en met 49 van de overwegingen van de verordening van de Commissie zijn uiteengezet.

F. Vergelijking

(33) Voor een juiste vergelijking van de normale waarde met de prijzen bij uitvoer heeft de Commissie zo nodig rekening gehouden met verschillen die van invloed kunnen zijn op de vergelijkbaarheid van de prijzen, zoals verschillen in fysieke hoedanigheden en verschillen in verkoopkosten in die gevallen waarin beweringen inzake een rechtstreeks verband van deze verschillen met de betrokken verkopen naar genoegen konden worden aangetoond. Dit was het geval met betrekking tot verschillen in kredietvoorwaarden, garanties, commissies, aan verkopers betaalde salarissen, kosten voor verpakking, vervoer, verzekering, verlading en bijkomende kosten.

(34) De normale waarde en de prijzen bij uitvoer, deze laatste gebaseerd op zowel de betaalde als de samengestelde prijzen bij uitvoer, werden op hetzelfde handelsniveau vergeleken. De prijzen of samengestelde waarden waarop correcties werden aangebracht, werden vastgesteld op het niveau van de verkoopondernemingen of verkooporganisaties voor binnenlandse verkopen van de uitvoerondernemingen. De prijzen bij uitvoer werden vastgesteld af verkooponderneming, onderscheidenlijk verkooporganisatie voor uitvoer.

(35) Eén exporteur bleef correctie verlangen voor verschillen tussen hoeveelheden die binnenlands werden verkocht en die welke voor uitvoer naar de Gemeenschap werden verkocht. Deze eis berustte op een beweerd verschil in kosten als gevolg van verschillen in produktieomvang. Er werd evenwel geen aanvullend bewijsmateriaal toegevoegd aan het materiaal dat voor de voorlopige bevindingen met betrekking tot kostenbesparingen bij het produceren van verschillende hoeveelheden reeds beschikbaar was. De Raad bevestigt daarom de bevinding van de Commissie dat de vordering dient te worden verworpen. (36) De Raad bevestigt eveneens de bevindingen van de Commissie inzake de vergelijking van de normale waarde en de prijs bij uitvoer, weergegeven in de punten 52 en 54 tot en met 56 van de overwegingen van de verordening van de Commissie.

G. Dumpingmarge

(37) De normale waarde voor elk van de modellen van elke exporteur werd per transactie vergeleken met de uitvoerprijzen van vergelijkbare modellen. Uit het onderzoek van de feiten blijkt met betrekking tot de invoer van dot matrix-printers van oorsprong uit Japan dat alle geverifieerde Japanse exporteurs dumping hebben toegepast, waarbij de dumpingmarge gelijk is aan het verschil tussen de vastgestelde normale waarde en de prijs bij uitvoer naar de Gemeenschap.

(38) De dumpingmarges verschilden naar gelang van de exporteur en, uitgedrukt als percentage van de waarden cif grens Gemeenschap, waren de gewogen gemiddelde marges als volgt:

Alps Electrical Co. Ltd 6,1 %

Brother Industries Ltd 39,6 %

Citizen Watch Co. Ltd 43,3 %

Copal Co. Ltd 18,6 %

Fujitsu Ltd 86,0 %

Japan Business Computer Co. Ltd 22,4 %

Juki Corporation (voorheen Tokyo Juki) 80,0 %

Nakajima Ltd 12,0 %

NEC Corporation 67,5 %

OKI Electric Industry Co. Ltd 8,1 %

Seiko Epson Corporation 29,7 %

Seikosha Co. Ltd 73,0 %

Shinwa Digital Industry Co. Ltd 9,5 %

Star Micronics Co. Ltd 13,6 %

Tokyo Electric Co. Ltd 4,8 %.

(39) Voor die exporteurs die de vragenlijst van de Commissie niet hebben beantwoord noch zich op andere wijze hebben bekendgemaakt, werd de dumpingmarge, overeenkomstig artikel 7, lid 7, onder b), van Verordening (EEG) nr. 2423/88, op grond van de beschikbare gegevens vastgesteld.

De Commissie was in dit verband van mening dat de resultaten van haar onderzoek de meest geschikte basis zouden vormen voor het bepalen van de dumpingmarge en dat het een gelegenheid tot ontduiking van het recht zou bieden wanneer zou worden aangenomen dat de dumpingmarge voor deze exporteurs lager zou zijn dan de hoogste dumpingmarge van 86 % die ten aanzien van een exporteur die wel aan het onderzoek had medegewerkt, werd vastgesteld. Het wordt derhalve passend geacht voor deze groep exporteurs die dumpingmarge te nemen.

Ten aanzien van de onderneming die heeft geweigerd met de Commissie samen te werken bij het inleidend onderzoek is in de feiten vóór het definitieve onderzoek geen wijziging opgetreden en de Raad bevestigt derhalve dat het dienstig zou zijn de definitieve conclusies voor deze onderneming te baseren op de beschikbare feiten, te weten de uitkomsten van het onderzoek.

(40) Er werd geoordeeld dat in dit geval uit te gaan van een lagere dumpingmarge voor deze exporteur dan de voor een exporteur die aan het onderzoek had meegewerkt vastgestelde hoogste dumpingmarge ook de gelegenheid in het leven zou roepen de rechten te ontlopen en het niet meewerken zou stimuleren. Om deze redenen werd het passend geoordeeld in het geval van deze onderneming de hoogste dumpingmarge te gebruiken.

H. Bedrijfstak van de Gemeenschap

(41) De Commissie vatte het begrip »bedrijfstak van de Gemeenschap" op als verwijzende naar de vier producenten in de Gemeenschap die lid zijn van Europrint (zie punt 69 van de verordening van de Commissie). Deze conclusie berustte op de overweging dat de vier Europrint-leden ongeveer 65 % van de totale produktie van SIDM-printers in de Gemeenschap vervaardigden, een groot gedeelte dus van de totale produktie in de Gemeenschap van het soortgelijke produkt, en dat de redenen die drie Europrint-leden ertoe gebracht hebben SIDM-printers uit Japan in te voeren, alsmede de omvang, de waarde en andere omstandigheden van deze invoer als gewettigde maatregelen van zelfbescherming konden worden beschouwd (zie de punten 63 tot en met 67 van de overwegingen van de verordening van de Commissie).

(42) Met betrekking tot deze conclusie voerden enkele exporteurs ten eerste aan dat het niet nodig was dat de drie producenten Japanse SIDM-printers invoerden en een volledige reeks printers aanboden, ten tweede dat deze invoer schade veroorzaakte voor de importerende producenten aangezien deze SIDM-printers van dezelfde soort zijn als de door de producent zelf vervaardigde SIDM-printers, en ten derde dat het bedrag en de groei van deze invoer uitwijzen dat de grenzen van wat redelijkerwijs als een maatregel van loutere zelfbescherming kon worden omschreven, zijn overschreden.

(43) Aangaande het eerste argument zij ten eerste eraan herinnerd dat alle drie producenten uit de Gemeenschap soortgelijke typen printers vervaardigden alvorens zij in de jaren 1984 tot en met 1986 ertoe besloten deze zelfvervaardigde printers door laaggeprijsde printers van Japanse oorsprong te vervangen. De drie producenten vergrootten derhalve niet alleen hun assortiment printers doch vervingen eigengemaakte printers door Japanse modellen. Ten tweede is het duidelijk dat mogelijke klanten meer geneigd zijn geautomatiseerde kantooruitrusting te kopen van een leverancier die een volledige reeks printers te bieden heeft. Aan de drie producenten uit de Gemeenschap kan derhalve hun besluit een volledige reeks SIDM-printermodellen te blijven aanbieden, niet worden verweten. Ten derde wordt niet betwist dat de voornaamste reden voor deze invoer het feit is dat, wegens het lage prijsniveau op de printermarkt door de invoer uit Japan, de kosten voor de ontwikkeling en produktie van dergelijke vervangende nieuwe printermodellen door de drie ondernemingen niet binnen redelijke tijd hadden kunnen worden terugverdiend.

(44) Het tweede argument van de exporteurs haalt twee verschillende zaken dooreen, namelijk de vaststelling van het soortgelijke produkt en de vraag of de ingevoerde modellen rechtstreeks in mededinging staan met de printers uit de eigen produktie van de importeurs. Voor de vaststelling van het soortgelijke produkt is naar de mening van de Raad het feit dat er tussen de verschillende produkten geen duidelijke scheidslijnen kunnen worden getrokken, voldoende om vast te stellen dat over het algemeen alle SIDM-printers soortgelijke produkten zijn. Dit ontbreken van duidelijke scheidslijnen betekent evenwel niet dat de producenten uit de Gemeenschap zichzelf door het invoeren van deze printers schade hebben berokkend. Aangezien de meeste Japanse exporteurs printermodellen in de onderscheiden marktsegmenten verkopen en een volledige reeks printermodellen aanbieden, kan er in het geheel geen sprake zijn van aan zichzelf toegebrachte schade wanneer hun concurrenten in de Gemeenschap door middel van deze invoer eveneens een dergelijk gamma printermodellen trachten aan te bieden.

(45) Ten aanzien van het derde argument heeft de Commissie de invoercijfers van drie producenten gedurende het onderzoektijdvak opnieuw onderzocht. Zij constateerde dat deze invoer onderscheidenlijk 10,68 %, 28,9 % en 47,4 % van de totale produktie van deze producenten vertegenwoordigde. De Commissie overwoog wat dit aangaat dat deze ingevoerde printers alle (volgens de definitie van het onderzoek van Ernst & Whinney Conseil) thuishoorden aan het ondereinde van de markt. Dit marktsegment is het belangrijkste van de printermarkt en is in het jongste verleden aanzienlijk sneller gegroeid dan de totale markt. Bovendien wensten de producenten uit de Gemeenschap de marktaandelen die zij door het opgeven van hun eigen produktie in deze sector hadden verloren, terug te winnen. Het volume, de waarde, en de groei van deze invoer kunnen derhalve niet als onevenredig aan hun eigen produktieniveaus worden aangemerkt.

(46) Gezien het voorgaande en omwille van de redenen en omstandigheden die de producenten van de Gemeenschap ertoe hebben gebracht Japanse SIDM-printers in te voeren (zie de punten 63 tot en met 67 van de overwegingen van de verordening van de Commissie), is de Raad tot de gevolgtrekking gekomen dat de invoer van SIDM-printers uit Japan door de Europrint-leden als redelijke maatregel van zelfbescherming is aan te merken. Dientengevolge behoeven de drie Europrint-leden niet te worden uitgesloten van de producenten uit de Gemeenschap die de bedrijfstak van de Gemeenschap vertegenwoordigen.

I. Schade

a) Omvang en marktaandelen van de invoer met dumping

(47) De Commissie heeft in haar voorlopige bevindingen vastgesteld dat het marktaandeel van de Japanse exporteurs in de Gemeenschap was toegenomen van 49 % in 1983 tot 73 % in 1986. Terwijl de totale markt van SIDM-printers van 800 000 eenheden in 1983 tot 2 093 000 eenheden in 1986 groeide, dat wil zeggen een groei van 162 %, vertoont het Japanse marktaandeel een groei van 390 000 eenheden in 1983 tot 1 522 000 eenheden in 1986, een groei van 290 %. De Commissie constateerde eveneens tussen 1983 en 1986 een aanzienlijke stijging van de Japanse aanwezigheid op de markt in de verschillende, door sommige marktonderzoekers (IDC en Dataquest) in termen van afdruksnelheid gedefinieerde marktsegmenten, waarvan in het onderzoek van Ernst & Whinney Conseil melding is gemaakt. In het segment aan het ondereinde steeg het aandeel van de Japanse exporteurs van 65 % tot 88 % en daalde dat van de bedrijfstak van de Gemeenschap van 24 % tot 7 %. In het middelste marktsegment steeg het aandeel van de Japanse exporteurs van 46 % tot 65 % en daalde het aandeel van de bedrijfstak in de Gemeenschap van 34 tot 25 %. In het bovenste segment van de markt steeg het aandeel van de Japanse exporteurs van 4 % tot 47 % en daalde dat van de bedrijfstak van de Gemeenschap van 61 % tot 28 %. Ernst & Whinney Conseil gaf als toelichting op deze ontwikkeling dat de producenten uit de Gemeenschap aan het ondereinde van de markt het minst succesvol waren en tot Japanse OEM-verkopen overgingen om deze reeks produkten onder hun eigen merknamen te voeren.

(48) Met betrekking tot de cijfers voor het ondereinde van de markt stelden de exporteurs dat het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap wegens de OEM-invoer van de drie Europrint-leden diende te worden gecorrigeerd. De ingevoerde printers van deze producenten worden onder hun eigen merknaam verkocht. Volgens de exporteurs werd hierdoor het marktaandeel van de bedrijfstak van de Gemeenschap aanzienlijk te laag geschat. De Raad is evenwel van mening dat voor deze zogenoemde OEM-invoer de producenten van de Gemeenschap veeleer als distributeur van Japanse SIDM-printers dan als producent optreden. Voor correctie bestaat derhalve geen reden.

b) Prijzen

aa) D r u k o p d e p r i j z e n

(49) Uitgaande van het onderzoek van Ernst and Whinney Conseil constateerde de Commissie dat de tendens voor de prijs per eenheid in de gehele SIDM-printermarkt in de Gemeenschap gedurende het tijdvak 1983 tot en met 1986 over de gehele lijn een daling van 25 tot 35 % te zien gaf. De prijsdaling was veel groter aan het ondereinde en aan het boveneinde van de markt dan in het middelste segment. Deze verschillende prijsverlagingsfactoren zijn in overeenstemming met de sterke groei, in relatieve termen, van het marktaandeel van de Japanse exporteurs aan het ondereinde en aan het boveneinde van de markt. De bedrijfstak van de Gemeenschap moest deze tendens tot druk op de prijzen derhalve wel volgen.

bb) P r i j s o n d e r b i e d i n g

(50) Aangaande prijsonderbieding heeft de Commissie een gedetailleerd onderzoek verricht naar prijsonderbieding betreffende de prijzen van de Japanse exporteurs en die van de fabrikanten uit de Gemeenschap, in beide gevallen berekend aan de eerste niet-verbonden koper.

Allereerst werden representatieve SIDM-printermodellen van de vier Europrint-leden uitgezocht. De als representatief genomen SIDM-printermodellen stonden voor ongeveer 68 % van de totale verkopen van alle modellen van de bedrijfstak van de Gemeenschap binnen de Gemeenschap. Vervolgens werden op basis van een model-vergelijkstudie verstrekt door IMV Info-Marketing en in nauwe samenwerking daarmee, de SIDM-printermodellen van de Japanse exporteurs vastgesteld die, in zoverre het technische specificaties, eigenschappen, snelheid, toepassing en gebruik betreft, het meest op de modellen van de Europrint-leden geleken. De geselecteerde Japanse printermodellen stonden voor ongeveer 65 % van alle verkopen van de Japanse exporteurs in de Gemeenschap gedurende het onderzoektijdvak. Ten derde werden dan de netto gewogen gemiddelde prijzen van deze vergelijkbare printermodellen in Frankrijk, Duitsland, Italië en het Verenigd Koninkrijk vergeleken, voor de OEM-, distributie-, dealer- en eindverbruikersverkoopkanalen.

(51) Waar geen overeenkomende prijzen in de verschillende verkoopkanalen werden geconstateerd, werden aanpassingen aangebracht (25 % tussen de verkoopkanalen van dealer en van distributeur). Wanneer de Commissie ervan overtuigd was dat belangrijke technische of fysieke verschillen aanmerkelijke invloed hadden op de consumentenopvatting van de printers en op de prijzen, werden adequate aanpassingen verricht of werden de printermodellen van de vergelijking uitgezonderd. Aanvullende aanpassingen werden verricht voor verschillen in het gewicht van de vergeleken printermodellen (voor een verschil van 50 tot 74 %: 10 % prijsaanpassingen, voor verschillen van 75 tot 99 %: 20 % prijsaanpassing).

(52) Enkele exporteurs betoogden dat de aanpassingen voor verschillen in gewicht te gering waren en dat extra correcties moesten worden aangebracht voor verschillen in de duurzaamheid van de printers (dat wil zeggen voor het »gemiddelde tijdsverloop tot het optreden van gebreken" en de levensduur van de printkop). Een andere exporteur voerde aan dat verschillen in de produktiekosten tussen zijn SIDM-printers en de printers van de Gemeenschap in aanmerking moesten worden genomen.

De Commissie kon deze argumenten evenwel niet aanvaarden. Voor zover het de verschillen in gewicht betreft verklaarden de marktonderzoekinstellingen IMV Info-Marketing en Ernst & Whinney Conseil, dat gewichtsverschillen slechts tot op zekere hoogte voor prijsvergelijkingen in aanmerking mochten worden genomen. Terwijl IMV Info-Marketing verklaarde dat een nauwkeurige aanpassing voor gewicht onmogelijk was, kwam Ernst & Whinney Conseil met een formule ter berekening van dergelijke aanpassingen. Deze organisatie gaf echter eveneens toe dat de formule op veronderstellingen en ramingen berustte en niet op nauwkeurige, betrouwbare en te verifiëren gegevens. Dat sommige printers zwaarder waren, kon ook het gevolg zijn van ouderwetse produktietechnieken waardoor zij niet noodzakelijk van hogere kwaliteit of aantrekkelijker voor de consument waren. Onder deze omstandigheden werden alleen beperkte aanpassingen voor gewicht passend geacht. Ten aanzien van aanpassingen voor duurzaamheid constateerde de Commissie, op basis van het advies van IMV Info-Marketing dat deze verschillen, zo zij al bestaan, niet te kwantificeren zijn. Bovendien bestaan er geen algemeen aanvaarde normen om deze verschillen te meten. Derhalve werden geen aanpassingen toegekend. Deze bevindingen van de Commissie worden door de Raad onderschreven.

(53) Uit de vergelijking van de prijzen blijkt dat op drie na alle Japanse producenten in doorsnee de prijzen van vergelijkbare modellen van de producenten uit de Gemeenschap hadden onderboden. De gewogen gemiddelde prijsonderbieding beliep 3,93 % tot 43,42 %. Van de drie niet-onderbiedende exporteurs hadden er twee of wel zeer geringe hoeveelheden uitgevoerd of wel door middel van specifieke afnemers verkocht, of wel waren beide feiten op hen van toepassing. Alle drie verkochten zij tegen prijzen die, toegepast op de vergelijkbare printermodellen van de bedrijfstak van de Gemeenschap, geen redelijke opbrengst op de verkopen mogelijk zouden hebben gemaakt.

De Raad concludeert onder deze omstandigheden dat de prijzen van de invoer met dumping aanzienlijk onder de prijzen van vergelijkbare, in de Gemeenschap vervaardigde SIDM-printers liggen.

c) Andere ter zake doende economische factoren

(54) De Commissie constateerde in haar voorlopige bevindingen (zie de punten 83 tot en met 87 van de overwegingen van de verordening van de Commissie) dat capaciteit, produktie en de verkopen van SIDM-printers van de bedrijfstak in de Gemeenschap, tussen 1983 en 1986 waren gestegen. Het gebruik van de capaciteit bleef evenwel stabiel op ongeveer 70 %. Gedurende hetzelfde tijdvak stegen de in de Gemeenschap geproduceerde voorraden van onverkochte SIDM-printers sneller dan de verkopen ervan. Bovendien was de gewogen gemiddelde opbrengst van dergelijke verkopen voor de onderzochte periode ongeveer 1 %, terwijl in 1984 de bedrijfstak van de Gemeenschap die de klacht had ingediend, als geheel een gewogen gemiddelde opbrengst van de verkopen van zijn eigen SIDM-printerproduktie van ongeveer 9 % had. In dit verband zij erop gewezen dat de gemiddelde produktiekosten voor SIDM-printers van de bedrijfstak van de Gemeenschap van 1984 tot 1987 (eerste kwartaal) afnam. Desalniettemin maakte de bedrijfstak van de Gemeenschap steeds minder winst. Bovendien investeerden de producenten uit de Gemeenschap veeleer om hun produktiekosten te drukken dan om nieuwe capaciteit te scheppen. Ten slotte hebben zij zich gedwongen gezien hun uitgaven voor onderzoek en ontwikkeling van printers die duidelijk onder die van hun voornaamste Japanse mededingers liggen, te verlagen.

d) Gevolgtrekkingen

(55) In de punten 88 tot en met 92 van de overwegingen van de verordening van de Commissie zijn de redenen uiteengezet die de Commissie tot de conclusie hebben geleid dat de SIDM-printerindustrie van de Gemeenschap aanzienlijke schade heeft geleden. De cijfers betreffende de SIDM-printermarkt, in zijn geheel genomen, vertonen een gestage toeneming van de vraag en derhalve een voortdurend groeiende markt. Daartegenover blijkt uit de cijfers betreffende de producenten van de Gemeenschap dat hun prestaties niet de markttendensen volgden, daar hun aanwezigheid op de markt aanmerkelijk terugliep. Bovendien heeft de steile terugval van hun winstgevendheid de Raad tot het oordeel gebracht dat de bedrijfstak van de Gemeenschap op een laag en een nog steeds verslechterend peil van financiële prestaties bleef en aanzienlijke schade leed.

J. Oorzaak van schade door de invoer met dumping

(56) In punt 108 van de overwegingen van haar verordening had de Commissie geconcludeerd dat de omvang van de invoer met dumping, de penetratie daarvan op de markt, en de prijzen waartegen de printers met dumping waren aangeboden, afzonderlijk genomen, aanzienlijke schade voor de bedrijfstak van de Gemeenschap opleverden.

(57) De exporteurs en importeurs kwamen met betrekking tot deze gevolgtrekking namelijk met twee argumenten: ten eerste dat de Commissie in gebreke was gebleven het specifiek schadelijke gevolg van de invoer met dumping door elk van de CJPRINT-leden aan te tonen en ten tweede dat de moeilijke toestand op de markt voor de bedrijfstak van de Gemeenschap door henzelf dan wel door andere factoren was veroorzaakt, zoals laaggeprijsde invoer met dumping uit andere derde landen dan Japan. Wat dit aangaat betoogden de exporteurs voorts dat de producenten uit de Gemeenschap altijd al een conservatief marktgedrag hadden dat in de zich snel ontwikkelende printermarkt niet het aangewezen gedrag was, dat zij de verkeerde marktstrategieën toepasten (namelijk die van de gespecialiseerde markt), dat zij niet bereid waren voldoende middelen vrij te maken voor de noodzakelijke investeringen voor onderzoek en ontwikkeling, en ten slotte dat zij alleen schade ondervonden van hun eigen hoge-kostenstructuren.

(58) De Raad kan deze argumenten niet aanvaarden. Met betrekking tot het eerste zij erop gewezen dat in artikel 4, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 2423/88 de vaststelling wordt verlangd dat de schade veroorzaakt is door invoer met dumping. Deze bepaling, die naar alle invoer met dumping verwijst, kan niet op een dusdanig strikte wijze worden uitgelegd dat de schadelijke gevolgen van de verkopen voor elke exporteur, afzonderlijk genomen, moeten worden vastgesteld. Een dergelijke individuele schadevaststelling zou meestentijds onmogelijk zijn en aldus Verordening (EEG) nr. 2423/88 onhanteerbaar maken. Bovendien zou uitvoer met dumping die, afzonderlijk bezien, geen aanzienlijke schade veroorzaakte, buiten een antidumpingprocedure vallen terwijl het cumulatieve effect daarvan mogelijk aanzienlijke schadelijke gevolgen zou hebben. Immers, volgens de doelstellingen in Verordening (EEG) nr. 2423/88 onderzoekt men de invloed van de invoer op de Gemeenschapsindustrie in zijn geheel en als gevolg daarvan worden maatregelen ten aanzien van alle uitvoerders getroffen zelfs indien de volumes van de exporten onderling minder hoog zijn (zie arrest van het Europese Hof van Justitie van 5 oktober 1988, zaak 294/86, Technointorg tegen Commissie, nog niet gepubliceerd). De Raad is derhalve van oordeel dat de schadelijke gevolgen van de invoer met dumping van alle betrokken exporteurs op cumulatieve grondslag, en niet afzonderlijk voor elke exporteur, te beoordelen zijn.

(59) Aangaande het tweede argument is uit nader onderzoek door de Commissie gebleken dat de marktstrategieën en de OEM-invoer van de bedrijfstak van de Gemeenschap sterke invloed hadden ondergaan van de laaggeprijsde invoer van Japanse printers sedert 1983. Het prijsniveau voor SIDM-printers op de markt van de Gemeenschap is inderdaad enerzijds sedert de stijging van de invoer van SIDM-printers uit Japan constant gedaald terwijl anderzijds de kosten van de producenten uit de Gemeenschap, ondanks aanzienlijke inspanningen daartoe, deze prijsdaling niet evenredig hebben gevolgd. De bedrijfstak van de Gemeenschap kan derhalve noch worden verweten dat zij zich op marktsegmenten richtte waar een geringe prijselasticiteit bestond, ten minste voor een bepaalde tijdsduur, en waarin laaggeprijsde Japanse invoer nog geen hoge marktpenetratie kende, noch dat zij laag geprijsde SIDM-printers uit Japan invoerde. Uit het onderzoek is verder gebleken dat de marketingstrategieën van de bedrijfstak van de Gemeenschap voornamelijk werden beïnvloed door gebrek aan financiële middelen wegens een verminderde winstgevendheid die zelf weer het gevolg was van de laaggeprijsde invoer met dumping. Wat ten slotte het argument inzake kwaliteit aangaat, benadrukten de Japanse exporteurs met het oog op de vaststelling van prijsonderbieding, dat de in de Gemeenschap vervaardigde printers gewoonlijk van gelijke, zo niet betere kwaliteit zijn dan vergelijkbare printers van Japanse oorsprong.

(60) Eveneens werd door bepaalde exporteurs betoogd dat de invoer van laaggeprijsde SIDM-printers uit andere derde landen dan Japan aanzienlijk negatieve gevolgen op de markt en op het prijsniveau hadden. Afgaande op de inlichtingen die door deze exporteurs waren verstrekt, waren de gevolgen van deze invoer evenwel tot één Lid-Staat beperkt en zijn deze slechts na het einde van het onderzoektijdvak van aanmerkelijk belang geworden. Zij kunnen derhalve op de markt van de Gemeenschap niet de schadelijke weerslag hebben gehad zoals door de exporteurs wordt beweerd. Daarenboven oordeelt de Raad, in overeenstemming met de Jurisprudentie van het Hof (zie zijn arrest van 5 oktober 1988, Canon tegen Raad, gevoegde zaken 277/85 en 300/85, nog niet gepubliceerd), dat de schade niet alleen mag worden vastgesteld indien dumping de hoofdoorzaak is en dat men op grond daarvan de verantwoordelijkheid voor de schade veroorzaakt door de uitvoerders, aan hen toe mag rekenen, zelfs indien de verliezen, als gevolg van de dumping, slechts een deel vormen van een nog grotere schade die aan andere factoren te wijten is. Ten slotte is het feit dat een producent van de Gemeenschap met moeilijkheden wordt geconfronteerd die aan andere oorzaken zijn te wijten dan dumping, geen reden om die producent elke bescherming tegen door dumping veroorzaakte schaden te onthouden.

(61) Concluderend bevestigt de Raad de bevindingen van de Commissie, dat de omvang van de invoer met dumping, de penetratie daarvan op de markt, de prijzen waartegen de gedumpte printers in de Gemeenschap zijn aangeboden en de verliezen en het verlies aan winstgevendheid van de bedrijfstak van de Gemeenschap haar aanzienlijke schade hebben toegebracht.

K. Belang van de Gemeenschap

(62) De Commissie heeft in haar voorlopige bevindingen de positie van de printerindustrie van de Gemeenschap, de verwerkende industrie, de printerdealers en de eindgebruikers overwogen. Op grond van de argumenten in de punten 109 tot en met 120 van de overwegingen van de verordening van de Commissie concludeerde zij dat het voor de Gemeenschap van het grootste belang was de schade als gevolg van dumping op te heffen.

(63) De exporteurs hebben deze gevolgtrekkingen betwist met voornamelijk drie argumenten. Ten eerste beweerden zij dat de vier Europrint-leden ieder deel uitmaken van grotere industriële conglomeraten die over voldoende middelen beschikken om de nodige investeringen voor toekomstige generaties printertechnologie te verrichten, hun activiteiten op het gebied van marketing op te voeren en hun produktiekosten te verminderen. Ten tweede zouden de verwerkende industrie, de verdelers en dealers, doch bovenal de eindgebruikers de schadelijke gevolgen moeten dragen van printerprijzen die door de instelling van het recht zijn opgedreven. Ten derde zou elk op SIDM-printers van Japanse oorsprong geheven recht slechts ertoe dienen de hogere kostenstructuur van de producenten binnen de Gemeenschap te beschermen. Eén exporteur legde in het bijzonder de nadruk erop dat hij over zijn verkopen van SIDM-printers in de Gemeenschap een aanzienlijk rendement behaalde. Aangezien onafhankelijke studies hadden uitgewezen dat de produktiekosten van de Europrint-modellen hoger zijn dan die van de vergelijkbare modellen van deze exporteur (zelfs in de veronderstelling van gelijksoortige geproduceerde hoeveelheden en voorwaarden) zouden de anti-dumpingrechten een instrument worden ter bescherming van het besluit van de producenten van de Gemeenschap modellen te vervaardigen waarmee meer kosten gemoeid zijn dan met die van genoemde exporteur. De anti-dumpingmaatregelen zouden derhalve een duidelijk protectionistische uitwerking hebben hetgeen niet in het belang van de Gemeenschap kan zijn.

(64) Wat het eerste argument betreft dient te worden opgemerkt dat, zoals de Commissie reeds in haar verordening vermeldde, het feit dat alle leden van Europrint deel uitmaken van een grotere onderneming hen niet in de gelegenheid zal stellen de technologische uitdaging, met andere woorden de verbetering van de huidige SIDM-technologie, te aanvaarden of, en dit nog in mindere mate, nieuwe niet-inslagtechnologieën te ontwikkelen. De ervaring heeft geleerd dat zelfs ondernemingen die over de gehele lijn winsten boeken niet ertoe geneigd zijn lange tijd te investeren in afdelingen van hun onderneming waar geringe resultaten worden geboekt of verliezen worden geleden.

Dergelijke investeringen zijn des te onwaarschijnlijker daar hiervoor aanzienlijke bedragen benodigd zijn met het risico van geen of gering rendement. Gelijksoortige overwegingen gelden voor uitbreiding van activiteiten op het gebied van marketing of investeringen ter vermindering van de produktiekosten. De Raad bevestigt derhalve de bevindingen van de Commissie dat, zonder bescherming tegen oneerlijke handelspraktijken, de industrie van de Gemeenschap nog verder achterop zou komen bij de SIDM-printermarkt en derhalve bij de ontwikkeling van nieuwe printertechnologie. Aangezien printers en computers nauw met elkaar verbonden zijn, zou het opgeven van, of aanzienlijke besnoeiingen in, de produktie van printers eveneens ernstige gevolgen hebben voor de communautaire industrie van elektronische gegevensverwerking.

(65) Wat de verwerkende industrie, de verdelers, dealers en eindgebruikers betreft, dient in aanmerking te worden genomen dat de eventuele netto-kostenstijging voor de gebruikers van SIDM-printers, ten gevolge van de hoogte van het recht, slechts een betrekkelijk klein deel van de totale operationele kosten van de gebruikers van SIDM-printers zou uitmaken. Bovendien waren de vroegere prijsvoordelen het gevolg van oneerlijke handelspraktijken en er bestaat geen enkele garantie of rechtvaardiging voor een handhaving van deze onbillijk lage prijzen. Bovendien moeten deze belangen worden afgewogen tegen de veelvoudige consequenties in de Gemeenschap welke onder andere inhouden dat werkloosheid ontstaat, dat ontoereikende bescherming wordt geboden aan de communautaire industrie en dat het voortbestaan van een levensvatbare Europese produktie van SIDM-printers in gevaar wordt gebracht. De voordelen op korte termijn van lage prijzen worden namelijk grotendeels teniet gedaan door de nadelen van het verlies van een in de Gemeenschap gewortelde printerproduktie. Om deze redenen is de Raad van mening dat het in het belang van de Gemeenschap is bescherming te bieden aan een communautaire produktiecapaciteit van SIDM-printers.

(66) Op het stuk van kosten zij opgemerkt dat de producenten van de Gemeenschap tijdens de laatste jaren hun produktiekosten reeds hebben verminderd. Er dient evenwel eveneens nota van te worden genomen dat de aanhoudende vermindering van winstgevendheid ten gevolge van teruglopende verkopen ten gevolge van de enorme hoeveelheden invoer met dumping, de producenten van de Gemeenschap ervan weerhouden heeft hun kostenstructuur in de noodzakelijke mate te verbeteren en meer kosten-efficiënte SIDM-printers te vervaardigen. Ook na de instelling van rechten zal de bedrijfstak van de Gemeenschap worden blootgesteld aan prijs- en kwaliteitsconcurrentie. De Raad oordeelt dat de belangen van de Gemeenschap doeltreffend tegen invoer met dumping worden gewaarborgd door beschermende maatregelen, zelfs indien een anti-dumpingrecht niet ertoe leidt de klacht indienende bedrijfstak af te schermen van de concurrentie die zij ondervindt van produkten afkomstig uit andere Lid-Staten of uit andere derde landen die zich niet schuldig maken aan dumping (zie arrest van het Hof van 5 oktober 1988, zaak 250/85, Brother tegen Raad, nog niet gepubliceerd). Daarenboven, het feit dat een producent uit de Gemeenschap moeilijkheden ondervindt, die tevens het gevolg zijn van andere oorzaken dan van dumping, is geen reden om deze producent de beschermende maatregelen ter bestrijding van de door dumpingpraktijken veroorzaakte schade te ontnemen. De wederinstelling van een situatie van eerlijke concurrentie zal de producenten van de Gemeenschap in staat stellen, zoals dit in het verleden het geval was met de Japanse exporteurs, profijt te trekken van besparingen op grond van schaalvergroting, waardoor zij op het gebied van onderzoek en ontwikkeling intensievere inspanningen kunnen verrichten, nieuwe produktiemethoden kunnen invoeren en ten slotte hun produktiekosten nog verder kunnen verminderen. Eveneens kan worden verwacht dat de verwerkende industrie, de printerhandel, de eindgebruikers en de consumenten hun voordeel zullen kunnen trekken uit een dergelijke verbetering van de economische omstandigheden van de communautaire bedrijfstak. De Raad is derhalve van mening dat anti-dumpingrechten die het bedrag dat nodig is om de schade op te heffen niet overschrijden, niet die door de exporteurs aangevoerde protectionistische uitwerking zullen hebben.

(67) De andere door de exporteurs of importeurs naar voren gebrachte argumenten werden reeds in detail behandeld in de voorlopige bevindingen van de Commissie.

Er werden dienaangaande geen nieuwe argumenten ingediend. De Raad concludeert bijgevolg om bovengenoemde en de in de punten 103 tot en met 120 van de overwegingen van de verordening van de Commissie genoemde redenen, dat het in het grootste belang van de Gemeenschap is dat de door dumping veroorzaakte schade wordt opgeheven en dat de bedrijfstak van de Gemeenschap tegen de invoer met dumping van SIDM-printers uit Japan wordt beschermd.

L. Recht

(68) Ten einde de door de communautaire producenten geleden schade op te heffen zouden zij in staat moeten zijn de verkoopprijzen voor de door hen vervaardigde SIDM-printers aanzienlijk te verhogen zonder verlies aan marktaandeel in de Gemeenschap en wellicht zelfs met een hernieuwde stijging daarvan. Bijgevolg dient het recht zodanig te zijn dat de prijsonderbieding van elke Japanse exporteur van SIDM-printers wordt opgeheven en de producenten van de Gemeenschap hun prijzen kunnen verhogen ten einde een passende opbrengst over hun verkopen te behalen. Bij een marktsituatie waarin de prijzen reeds sterk zijn verlaagd door de invoer met dumping (zie de punten 49 tot en met 53) is het namelijk niet toereikend alleen de prijsonderbieding uit de weg te ruimen doch moet het recht de producenten van de Gemeenschap eveneens een redelijk rendement over hun verkopen garanderen.

a) De wijze van berekening

(69) Ter berekening van het recht en voor zover het gaat om de opheffing van prijsonderbieding stelde de Commissie de gewogen gemiddelde marge van prijsonderbieding voor elke exporteur vast (zie punt 53). Het gemiddelde prijsniveau van elke Japanse exporteur, berekend op basis van de vergeleken modellen, werd vervolgens vergeleken met het gemiddelde prijsniveau van de communautaire bedrijfstak, welke op 100 werd geïndexeerd.

(70) Wat het rendement over de verkopen van SIDM-printers in de Gemeenschap betreft was de Commissie van mening dat de winstmarge van ongeveer 9 % die de communautaire bedrijfstak in het jaar 1984 kende, niet geschikt was voor deze berekening aangezien de winstgevendheid in dat jaar werd beïnvloed doordat de producenten van de Gemeenschap de rivaliteit van IBM ondergingen. In verband hiermee werd een rendement van 12 %, vóór belasting, over de verkopen van SIDM-printers geacht een passend minimum voor de bedrijfstak van de Gemeenschap te zijn. Dit rendement zou bijkomende kosten voor onderzoek en ontwikkeling, extra kosten ter verbetering van het marketingbeleid en de publiciteitsactiviteiten alsook de bijkomende kosten voor de juiste financiering in de Gemeenschap moeten dekken. Deze extra inspanningen zouden de producenten van de Gemeenschap ertoe in staat moeten stellen een teloorgegane aanwezigheid op de markt terug te winnen en de achterstand op het gebied van SIDM- en niet-inslag-printtechnologie in te lopen. In dit verband werd rekening gehouden met het gemiddelde rendement dat de producenten van de Gemeenschap over hun verkopen van SIDM-printers (eigen produktie) in de Gemeenschap gedurende de periode waarop het onderzoek betrekking had, behaalden (1 %).

In verband met het vorenstaande werd een netto-winstfactor berekend welke staat voor het verschil tussen de gemiddelde huidige prijzen van de communautaire bedrijfstak en een streefprijs die de communautaire producenten zou moeten veroorloven een rendement van 12 % over hun verkopen te behalen. Deze netto-winstfactor is 12,5 en de streefprijs van de bedrijfstak van de Gemeenschap moest bijgevolg worden vastgesteld op 112,5 (het gemiddelde prijsniveau van de bedrijfstak van de Gemeenschap was daarbij op 100 gesteld).

(71) Ten einde voor elke Japanse exporteur een individuele schadefactor (schadedrempel) te berekenen werd de individuele marge van prijsonderbieding bij de netto-winstfactor opgeteld. Deze schadedrempel is de prijs welke nodig is ter opheffing van de door elke exporteur veroorzaakte schade. Voor die exporteurs ten aanzien waarvan geen prijsonderbieding werd geconstateerd, werd het verschil tussen de gemiddelde verkoopprijs voor de Japanse modellen en de streefprijs voor het vergelijkbare communautaire model vastgesteld.

Voor deze berekening werd dezelfde methode als vermeld in de punten 50 en 51 toegepast. Vastgesteld werd dat alle drie de exporteurs hun modellen voor minder dan de streefprijzen voor de vergelijkbare modellen van de Gemeenschap verkochten, waarbij het verschil tussen de gewogen gemiddelde verkoopprijs van de exporteur en de streefprijs voor de producenten van de Gemeenschap de schadedrempel voor elk van deze exporteurs vormde.

(72) Ten einde de hoogte van het op te leggen recht vast te stellen, moest de in punt 71 bedoelde individuele schadedrempel worden uitgedrukt als percentage van de cif-waarde van de invoer. Met het oog hierop werd voor elke exporteur de gewogen gemiddelde verkoopprijs voor zijn verkopen aan de eerst niet-verbonden koper, welke prijs werd gebruikt voor de vaststelling van de prijsonderbieding (zie punt 50), vergeleken met de gemiddelde cif-waarde van deze verkopen. De individuele schadedrempel werd vervolgens uitgedrukt als percentage van de gewogen gemiddelde wederverkoopprijs van elke exporteur op cif-niveau. Het resultaat van deze berekening is de verhoging van de prijs grens Gemeenschap welke nodig is om de door elke exporteur berokkende schade op te heffen.

b) Argumenten van de exporteurs

(73) Enige exporteurs beweerden dat de berekening van de schadedrempel en het recht niet op individuele en specifiek op de exporteur gerichte basis zou moeten worden verricht, doch zou moeten plaatsvinden op een algemene en voor alle exporteurs gelijke basis op grond van het feit dat, aangezien het bestaan van de schade wordt vastgesteld op algemene en cumulatieve basis en prijsonderbieding slechts één mogelijke oorzaak van de schade is, een individuele berekening van het recht, alleen gebaseerd op prijsonderbieding en nagestreefde winst, niet adequaat is.

Met betrekking tot dit argument zij opgemerkt dat schade kan worden vastgesteld op grond van tal van factoren. De vaststelling of een recht dat lager is dan de vastgestelde dumpingmarge zal toereiken om de schade op te heffen, vergt moeilijke en gecompliceerde economische beoordelingen die onvermijdelijk in zekere mate discretionair uitvallen. In deze context is de Raad van mening dat in dit geval de uitwerkingen van de dumping voornamelijk resulteerden in verkopen van de Japanse exporteurs tegen lagere prijzen dan die van de bedrijfstak van de Gemeenschap. De verwijzing naar prijsonderbieding en het gebruik van een streefprijs waartegen de producenten van de Gemeenschap zouden hebben verkocht wanneer geen dumping had plaatsgevonden, zijn derhalve volgens de Raad de juiste middelen voor een vaststelling van de omvang van de schade. Aangezien de marges van prijsonderbieding individueel konden worden berekend en aanzienlijk uiteenliepen, was de Raad van mening dat in het onderhavige geval het bedrag van de prijsonderbieding van de ene exporteur niet zou moeten worden gebruikt voor de berekening van het recht van de andere.

(74) Enige exporteurs voerden aan dat de Commissie bij de berekening van het recht rekening zou moeten houden met het feit dat een groot verschil tussen het laagste en het hoogste vastgestelde recht de exporteurs met hoge dumpingrechten uit de markt van de Gemeenschap zou kunnen werken. Dit zou de concurrentie kunnen verminderen en alleen van voordeel zijn voor de Japanse exporteurs met lage dumpingrechten.

De Commissie kon dit argument niet aanvaarden. In de eerste plaats wordt gesteld dat het alleen op gissingen berust. In de tweede plaats is de Commissie van mening dat het in het belang van de Gemeenschap is opnieuw een eerlijke concurrentiesituatie in te stellen. De Raad bevestigt dit standpunt.

Bijgevolg zouden de anti-dumpingrechten noch een protectionistische uitwerking op de industrie van de Gemeenschap moeten hebben, noch een onnodig grote handicap voor de Japanse exporteurs moeten veroorzaken. Zij zijn eerder ertoe bestemd opnieuw een eerlijke en redelijke concurrentie in te stellen en te beschermen dan individuele concurrenten te beschermen. Wanneer daarom de marktpositie van sommige exporteurs na de instelling van anti-dumpingrechten nadelige gevolgen ondervindt, is dit alleen het gevolg van hun onvermogen het hoofd te bieden aan een eerlijke en redelijke concurrentiesituatie op de markt.

(75) Op grond van deze overwegingen bevestigt de Raad het standpunt van de Commissie dat het niet in het belang van de Gemeenschap zou zijn de gevolgen van de oneerlijke handelspraktijken van de desbetreffende exporteurs af te zwakken en hen dusdoende tegen de uitwerking van een normale situatie op de handelsmarkt en billijke concurrentie te beschermen.

Concluderend, en op grond van de methode voor de berekening van het recht als omschreven in de punten 69 tot en met 71, bedoeld bij artikel 13, lid 3, van Verordening (EEG) nr. 2423/88, acht de Raad het gepast de volgende rechten op te leggen:

Alps Electrical Co. Ltd 6,1 %

Brother Industries Ltd 35,1 %

Citizen Watch Co. Ltd 37,4 %

Copal Co. Ltd 18,6 %

Fujitsu Ltd 47,0 %

Japan Business Computer Co. Ltd 6,4 %

Juki Corporation (voorheen Tokyo Juki) 27,9 %

Nakajima Ltd 12,0 %

Nec Corporation 32,9 %

Oki Electric Industry Co. Ltd 8,1 %

Seiko Epson Corporation 25,7 %

Seikosha Co. Ltd 36,9 %

Shinwa Digital Industry Co. Ltd 9,5 %

Star Micronics Co. Ltd 13,6 %

Tokyo Electric Co. Ltd 4,8 %.

(76) Voor degenen die noch hebben geantwoord op de vragenlijst van de Commissie, noch zich op andere wijze bekend hebben gemaakt of volledige toegang tot de door de Commissie voor haar verificatie van de boeken van de onderneming nodig geachte gegevens hebben geweigerd, achtte de Raad het gewenst het hoogst berekende recht, dit wil zeggen 47 %, op te leggen. Het zou namelijk een vergoeding voor het niet-verlenen van medewerking zijn te bepalen dat de rechten voor deze exporteurs lager zouden zijn dan het hoogste vastgestelde anti-dumpingrecht.

(77) De definitieve anti-dumpingrechten zouden moeten worden toegepast op alle modellen SIDM-printers uit Japan met de volgende uitzonderingen: ten eerste, de SIDM-printers welke worden gebruikt in bankmachines, geautomatiseerde telmachines, elektrische kasregisters, verkooppuntmachines, rekenmachines, machines voor de uitgifte dan wel afgifte van kaartjes of ontvangstbewijzen die slechts een enkele specialiteit hebben en/of magnetische streepcodelezers en/of inrichtingen om automatisch bladzijden om te slaan; ten tweede, SIDM-naaldprinters die een integrerend deel uitmaken van en uitsluitend bestemd zijn voor een door de fabrikant en/of exporteur van de betrokken printers geleverd computersysteem en die alleen als deel van een dergelijk systeem worden geïmporteerd of verkocht; ten derde in de hand te houden, draagbare SIDM-printers welke bestemd zijn voor het gebruik in draagbare en/of in de hand te houden computers, welke regelinslag dot matrix-printers zijn en uitsluitend worden gebruikt om waar dan ook datalistings te kunnen verkrijgen.

M. Inning van het voorlopige recht

(78) Gezien de omvang van de vastgestelde dumpingmarges en de ernst van de aan de communautaire bedrijfstak berokkende schade, acht de Raad het nodig dat de als voorlopige anti-dumpingrechten gestorte bedragen dienen te worden geïnd, hetzij volledig, hetzij tot een maximum van het definitief ingestelde recht in die gevallen waarin het definitieve recht minder bedraagt dan het voorlopige recht. Geïnde voorlopige anti-dumpingrechten of bedragen die als waarborg werden gestort voor SIDM-printers welke niet door de definitieve anti-dumpingrechten worden bestreken, moeten worden terugbetaald, HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Een definitief anti-dumpingrecht wordt ingesteld op de invoer van seriële impact dot matrix-naaldprinters vallende onder GN-code ex 8471 92 90, van oorsprong uit Japan.

2. Het recht bedraagt 47,0 % van de nettoprijs franco grens Gemeenschap, niet ingeklaard; dit recht geldt niet voor de invoer van de in lid 1 omschreven produkten, die door de hierna te noemen ondernemingen voor uitvoer naar de Gemeenschap worden verkocht; het voor die ondernemingen toepasselijke recht beloopt namelijk voor:

Alps Electrical Co. Ltd 6,1 %

Brother Industries Ltd 35,1 %

Citizen Watch Co. Ltd 37,4 %

Copal Co. Ltd 18,6 %

Japan Business Computer Co. Ltd 6,4 %

Juki Corporation 27,9 %

Nakajima All Precision Co. Ltd 12,0 %

Nec Corporation 32,9 %

Oki Electric Industry Co. Ltd 8,1 %

Seiko Epson Corporation 25,7 %

Seikosha Co. Ltd 36,9 %

Shinwa Digital Industry Co. Ltd 9,5 %

Star Micronics Co. Ltd 13,6 %

Tokyo Electric Co. Ltd 4,8 %.

3. Het in dit artikel gespecificeerde recht is niet van toepassing op de in lid 1 beschreven produkten die aan de volgende specificaties beantwoorden:

- seriële impact dot matrix-naaldprinters voor het gebruik in bankmachines, geautomatiseerde telmachines, elektrische kasregisters, verkooppuntmachines, rekenmachines, machines voor uitgifte dan wel afgifte van kaartjes of ontvangstbewijzen die slechts één enkele specialiteit hebben en/of magnetische streepcodelezers en/of inrichtingen om automatisch bladzijden om te slaan;

- seriële impact dot matrix-naaldprinters die een integrerend deel uitmaken van en uitsluitend geconcipieerd zijn voor een door de fabrikant en/of exporteur van de betrokken printers geleverd computersysteem en alleen als deel van een dergelijk computersysteem worden geïmporteerd en/of verkocht;

- in de hand te houden, draagbare SIDM-naaldprinters welke bestemd zijn voor gebruik in draagbare en/of in in de hand te houden computers, welke regelinslag dot matrix-printers zijn en uitsluitend worden gebruikt om waar dan ook listings te kunnen verkrijgen.

Artikel 2

De bedragen die ingevolge Verordening (EEG) nr. 1418/88 als waarborg voor het voorlopige anti-dumpingrecht zijn gestort, worden geïnd ten belope van het definitief ingestelde recht voor zover het bedrag van het definitieve recht lager is dan dat van het voorlopige anti-dumpingrecht en ten belope van het voorlopige recht in de overige gevallen. Als zekerheid gestelde bedragen die de bedragen van het definitief ingestelde recht overschrijden, worden terugbetaald.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 23 november 1988.

Voor de Raad

De Voorzitter

Th. PANGALOS