31988R1022

Verordening (EEG) nr. 1022/88 van de Raad van 18 april 1988 tot uitbreiding van de werkingssfeer van het bij Verordening (EEG) nr. 1698/85 ingestelde anti-dumpingrecht tot bepaalde in de Gemeenschap geassembleerde elektronische schrijfmachines

Publicatieblad Nr. L 101 van 20/04/1988 blz. 0004 - 0008


*****

VERORDENING (EEG) Nr. 1022/88 VAN DE RAAD

van 18 april 1988

tot uitbreiding van de werkingssfeer van het bij Verordening (EEG) nr. 1698/85 ingestelde anti-dumpingrecht tot bepaalde in de Gemeenschap geassembleerde elektronische schrijfmachines

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening (EEG) nr. 2176/84 van de Raad van 23 juli 1984 betreffende beschermende maatregelen tegen invoer met dumping of subsidiëring uit landen die geen lid zijn van de Europese Economische Gemeenschap (1), gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 1761/87 (2), inzonderheid op artikel 13, lid 10,

Gezien het voorstel van de Commissie, ingediend na overleg in het kader van het in de genoemde verordening bedoelde Raadgevend Comité,

Overwegende hetgeen volgt:

A. Procedure

(1) In juli 1987 heeft de Commissie een klacht ontvangen die werd ingediend door de CETMA, het Comité van de Europese fabrikanten van schrijfmachines, namens de Franse, Duitse en Italiaanse producenten van elektronische schrijfmachines wier gezamenlijke produktie vrijwel de gehele communautaire produktie van het betrokken produkt uitmaakt. De klacht bevatte voldoende bewijs voor de conclusie dat na de inleiding van het onderzoek inzake elektronische schrijfmachines van oorsprong uit Japan (3), dat leidde tot het vaststellen van Verordening (EEG) nr. 1698/85 (4) waarbij een definitief anti-dumpingrecht op de invoer van die produkten werd ingesteld, een aantal ondernemingen elektronische schrijfmachines in de Gemeenschap assembleerden onder de omstandigheden bedoeld in artikel 13, lid 10, van Verordening (EEG) nr. 2176/84. De Commissie heeft na overleg derhalve door een bericht in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen (5) de aanvang van een onderzoek uit hoofde van bovengenoemd artikel 13, lid 10, aangekondigd, met betrekking tot door de volgende ondernemingen in de Gemeenschap geassembleerde elektronische schrijfmachines:

- Silver Reed International (Europe) Ltd, Watford, Verenigd Koninkrijk,

- Brother Industries (UK) Ltd, Wrexham, Verenigd Koninkrijk,

- Kyushu Matsushita (UK) Ltd, Newport, Verenigd Koninkrijk,

- Sharp Manufacturing Company of UK, Wrexham, Verenigd Koninkrijk,

- Canon Bretagne SA, Liffré, Frankrijk,

- TEC Elektronik-Werk GmbH, Braunschweig, Duitsland.

(2) De Commissie heeft de betrokken ondernemingen, de vertegenwoordigers van Japan en de indieners van de klacht hiervan in kennis gesteld en heeft de rechtstreeks betrokken partijen de gelegenheid geboden hun standpunt schriftelijk kenbaar te maken en te verzoeken om te worden gehoord.

(3) Alle betrokken ondernemingen alsmede de indieners van de klacht hebben hun standpunt schriftelijk medegedeeld en zijn desgevraagd door de Commissie gehoord.

(4) Door kopers van in de Gemeenschap geassembleerde elektronische schrijfmachines werden geen opmerkingen gemaakt. De Commissie heeft alle gegevens die zij voor de beoordeling van de aard van de beweerde assemblageverrichtingen nodig achtte, ingewonnen en geverifieerd en een onderzoek ingesteld ten kantore van de volgende ondernemingen:

- Astec Europe Ltd, Stourbridge, Verenigd Koninkrijk,

- Brother Industries (UK) Ltd, Wrexham, Verenigd Koninkrijk,

- Canon Bretagne SA, Liffré, Frankrijk,

- Kyushu Matsushita (UK) Ltd, Newport, Verenigd Koninkrijk,

- Sharp Manufacturing Company of UK Ltd, Wrexham, Verenigd Koninkrijk.

Bovendien heeft de Commissie een onderzoek uitgevoerd ten kantore van een leverancier van onderassemblages aan enkele van de betrokken ondernemingen. Aangezien deze onderneming niet rechtstreeks bij dit onderzoek betrokken is, verzocht zij niet met name genoemd te worden. Dit verzoek lijkt gezien de omstandigheden gerechtvaardigd te zijn.

Een andere onderneming, wier bedrijvigheid in de Gemeenschap ingevolge het bericht van aanvang van het onderzoek onderzocht diende te worden, namelijk TEC Elektronik-Werk GmbH, Braunschweig, Duitsland, staakte vóór het begin van het onderzoek de assemblage van elektronische schrijfmachines. Het onderzoek met betrekking tot deze onderneming werd derhalve bij besluit van de Commissie beëindigd.

(5) Het dumpingonderzoek bestreek de periode van 1 januari tot en met 31 juli 1987.

B. Betrekkingen of associatie met een exporteur

(6) Alle onder 1 genoemde ondernemingen bleken dochterondernemingen in volledige eigendom te zijn van Japanse exporteurs van elektronische schrijfmachines voor wie het bij Verordening (EEG) nr. 1698/85 ingestelde definitieve anti-dumpingrecht geldt.

(7) Eén onderneming, namelijk Silver Reed International (Europe) Ltd, stelde dat zij niet onder dit onderzoek mocht vallen aangezien de assemblage niet door Silver Reed werd verricht maar door Astec Europe Ltd. Uit onderzoek bleek evenwel dat Astec in dit verband niets anders deed dan het assembleren van alle onderdelen van elektronische schrijfmachines die werden geïmporteerd en bij haar door Silver Reed werden afgeleverd. Deze geassembleerde elektronische schrijfmachines werden vervolgens uitsluitend op de communautaire markt verkocht door de Silver Reed Group, die alle kosten tussen de import van de onderdelen en de verkoop van het eindprodukt voor haar rekening nam. De Silver Reed Group betaalde Astec wel voor de assemblage, maar deze betaling vormde slechts een gering percentage van haar totale verkoopkosten. In deze omstandigheden dienen de assemblageverrichtingen te worden beschouwd als te worden verricht door Silver Reed.

C. Produktie

(8) Alle ondernemingen zijn met hun assemblageverrichtingen begonnen ná de inleiding van de anti-dumpingprocedure met betrekking tot de invoer van elektronische schrijfmachines van oorsprong uit Japan van 24 maart 1984.

D. Onderdelen

(9) De waarde van de betrokken onderdelen werd voor de ondernemingen gewoonlijk vastgesteld op basis van de aankoopprijzen van deze onderdelen bij de levering aan de fabrieken in de Gemeenschap. Enkele ondernemingen verzochten fob- of cif-waarden te gebruiken. Dit verzoek diende te worden verworpen aangezien de relevante waarde die is van de onderdelen en materialen zoals deze bij de assemblageverrichtingen worden gebruikt, d.w.z. op in-fabriek-basis, na belastingen.

(10) De aankoopprijzen van de ondernemingen werden niet gebruikt in de hieronder in bijzonderheden beschreven gevallen waarin uit het onderzoek is gebleken dat zij de werkelijke waarde niet adequaat weergaven. De aankoopprijzen werden in deze gevallen vervangen door passende alternatieve prijzen.

Canon

(11) Uit het onderzoek is gebleken dat voor enkele modellen de overdrachtprijzen van bepaalde onderdelen en materialen van oorsprong uit Japan die Canon Inc. (Japan) aan haar dochteronderneming in de Gemeenschap berekende, niet alle door Canon Inc. gemaakte kosten dekten. De verkoopprijzen werden derhalve zodanig aangepast dat zij de aankoopprijs van Canon Inc. weergaven van die onderdelen die door derden waren vervaardigd, ofwel het geheel van alle produktiekosten van Canon Inc. zelf, vermeerderd met de uitgaven in verband met verkoop en administratie en andere algemene uitgaven die door Canon Inc. waren verricht en uit haar openbare boeken bleken.

Canon stelde dat één ondergeassembleerd bestanddeel dat het duurste in sommige modellen gebruikte onderdeel was, van oorsprong uit de Gemeenschap was. Er werd evenwel geconstateerd dat dit bestanddeel geheel en al uit onderdelen die uit Japan waren ingevoerd, in de Gemeenschap was geassembleerd door een dochteronderneming van een Japanse producent die gewoonlijk deze produkten in Japan vervaardigt en aldaar aan de moedermaatschappij van Canon toelevert. Op grondslag van de uit twee bronnen - ten eerste een producent van elektronische schrijfmachines die zelf een feitelijk identieke assemblageactiviteit verricht, en ten tweede de bovengenoemde onderneming - ontvangen inlichtingen werd geconcludeerd dat deze onderassemblage geen ingrijpende be- of verwerking vormt als vereist in artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 802/68 (1). De in de Gemeenschap verrichte eenvoudige assemblageactiviteit was in vergelijking met de in Japan verrichte vervaardiging van de onderdelen minimaal en niet ingrijpend van aard. Het bestanddeel was dientengevolg niet van oorsprong uit de Gemeenschap.

Canon verzocht de in eigen fabriek gemaakte assemblagekosten van één onderassemblage in de waarde van de communautaire onderdelen op te nemen. Dit verzoek kan evenwel niet worden ingewilligd omdat de assemblagekosten niet kunnen worden opgenomen in de waarde van onderdelen of materialen die bij de assemblage of produktieverrichtingen zijn gebruikt; zij vormen namelijk een aan deze onderdelen of materialen in het assemblageproces toegevoegde waarde.

Er werd geconstateerd dat de waarde van de door Canon gebruikte Japanse onderdelen naar gelang van het model uiteenliep van 76 % tot 95 % van de totale waarde der onderdelen, terwijl de gewogen gemiddelde waarde van Japanse onderdelen voor alle gedurende het onderzoektijdvak geassembleerde modellen 80 % bedroeg.

Brother

(12) De gewogen gemiddelde waarde van Japanse onderdelen voor alle door Brother vervaardigde modellen bleek minder dan 60 % te bedragen. Het onderzoek wordt derhalve bij een besluit van de Commissie beëindigd.

Kyushu Matsushita

(13) Uit het onderzoek kwam voor bijna alle modellen dezelfde toestand naar voren als in de tweede alinea van punt 11 hierboven is beschreven. Dezelfde gevolgtrekking werd gemaakt.

Er werd geconstateerd dat de waarde van de door Kyushu Matsushita gebruikte Japanse onderdelen naar gelang van het model uiteenliep van 77 % tot 94 % van de totale waarde der onderdelen, terwijl de gewogen gemiddelde waarde van de Japanse onderdelen voor alle gedurende het onderzoektijdvak geassembleerde modellen 82 % bedroeg.

Sharp

(14) Uit het onderzoek bleek dat de overdrachtprijs van bepaalde onderdelen en materialen van oorsprong uit Japan die door Sharp Corporation (Japan) aan haar dochteronderneming in de Gemeenschap werden geleverd, niet alle kosten dekte die door Sharp Corporation waren gemaakt. Voor Sharp kunnen dezelfde opmerkingen als in de eerste alinea van punt 11 worden gemaakt en kan dezelfde conclusie worden getrokken.

Sharp stelde dat een voor de meeste modellen gebruikt ondergeassembleerd bestanddeel, het duurste van alle, van oorsprong uit de Gemeenschap was. Er werd evenwel geconstateerd dat Sharp Corporation (Japan) alle specifieke bestanddelen verkocht aan een niet-verbonden EG-onderneming die de onderassemblage uitvoerde en het produkt vervolgens aan Sharp verkocht. Sharp voerde aan dat de volledige verkoopprijs bij de berekening als communautaire waarde moest worden gezien. Op de grondslag van de inlichtingen van een onderneming die een volledige produktiecyclus van het betrokken produkt uitvoert en op basis van algemeen bekende feiten met betrekking tot dit produkt, werd geconcludeerd dat deze onderassemblage geen ingrijpende be- of verwerking vormde als bedoeld in artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 802/68. De in de Gemeenschap verrichte eenvoudige assemblageactiviteit was in vergelijking met de vervaardiging van de componenten die in Japan had plaatsgevonden, minimaal en niet ingrijpend van aard. Dit bestanddeel was daarom niet van oorsprong uit de Gemeenschap.

De waarde van door Sharp gebruikte Japanse onderdelen bleek naar gelang van het model uiteen te lopen van 72 % tot 97 % van de totale waarde der onderdelen, terwijl de gewogen gemiddelde waarde van Japanse onderdelen voor alle gedurende het onderzoektijdvak geassembleerde modellen 75,7 % bedroeg.

Silver Reed

(15) Er werd geconstateerd dat de waarde van door Silver Reed gebruikte Japanse onderdelen naar gelang van het model uiteenliep van 95 % tot 97 %, terwijl de gewogen gemiddelde waarde van de Japanse onderdelen voor alle gedurende het onderzoektijdvak geassembleerde modellen 96 % bedroeg.

E. Andere omstandigheden

(16) Met andere relevante omstandigheden als bedoeld in artikel 13, lid 10, onder a), van Verordening (EEG) nr. 2176/84 met betrekking tot de hierboven genoemde assemblageverrichtingen werd rekening gehouden.

(17) In de meeste gevallen, met Brother als uitzondering, werd geconstateerd dat de onderdelen van oorsprong uit de Gemeenschap van een betrekkelijk eenvoudige soort en van lage waarde waren, in één geval slechts beperkt tot verpakkingsmaterialen; alle onderdelen van hogere technologische waarde waren uit Japan ingevoerd en er bleken weinig echte pogingen gedaan te zijn om wezenlijk verandering te brengen in het patroon van de oorsprong van de goederen.

(18) Enkele ondernemingen stelden dat het onmogelijk was leveringsbronnen in de Gemeenschap te vinden die het vereiste kwaliteitsniveau verzekeren. Dit bleek een onjuiste bewering te zijn. De producenten in de Gemeenschap van elektronische schrijfmachines van vergelijkbare kwaliteit als die van de betrokken ondernemingen betrekken hun goederen in de Gemeenschap en Brother heeft bewezen dat het niet noodzakelijk is om voornamelijk onderdelen van Japanse oorsprong te gebruiken.

(19) Voorts werd beweerd dat het uitzonderlijk moeilijk was in de eerste stadia van de produktie van nieuwe modellen buiten Japan een hoog bevoorradingspeil voor onderdelen te bereiken. Het voorbeeld van Brother, die altijd een hoog niveau van bevoorrading uit de Gemeenschap heeft gehad, heeft aangetoond dat deze bewering onjuist is.

(20) Met betrekking tot rechtstreekse werkgelegenheid is geconstateerd dat door de betrokken ondernemingen, in het bijzonder door Brother, een aantal nieuwe arbeidsplaatsen is geschapen. De onderzochte ondernemingen verrichten echter slechts assemblageactiviteiten, terwijl de producenten in de Gemeenschap gewoonlijk een geïntegreerde, meer omvattende produktie hebben waarvoor meer personeel nodig is. Aangezien de toeneming van de verkopen van geassembleerde elektronische schrijfmachines leidt tot een daling van de verkopen van de producenten in de Gemeenschap, kan slechts worden geconcludeerd dat de activiteiten van de assemblageondernemingen tot een nettoverlies aan werkgelegenheid in de Gemeenschap hebben geleid.

(21) Met betrekking tot onderzoek en ontwikkeling werd bovendien geconstateerd dat daarvan in de Gemeenschap niets werd verricht. Sharp stelde in dit verband dat zijn zogenoemde »Creatief Centrum Europa" en zijn »Technisch Onderzoekbureau" wel degelijk in aanmerking dienden te worden genomen. Doelstelling van eerstgenoemde instantie is »het ontwerp van produkten van Sharp zodanig te verbeteren dat zij zo goed mogelijk overeenkomen met de Europese levenswijze". Doelstelling van laatstgenoemde is »gegevens inzake de meest geavanceerde engineeringtechnieken en -ontwik- kelingen te onderzoeken en te verzamelen" en »alle beschikbare gegevens inzake technologische, onderzoek- en ontwikkelings- alsmede engineeringprocessen in Europa nauwkeurig te vergelijken, te analyseren en de ondernemingen van Sharp van verbeteringen en ontwikkelingen in kennis te stellen". Hieruit blijkt niet duidelijk dat deze werk zaamheden op elektronische schrijfmachines betrekking hebben en zij worden in ieder geval niet geacht in de Gemeenschap verricht onderzoek en ontwikkeling te vormen.

(22) Enkele ondernemingen voerden aan door het opzetten van assemblageverrichtingen technologie naar de Gemeenschap overgedragen te hebben. Doch aangezien de technologie inzake de assemblage van elektronische schrijfmachines reeds langer in de Gemeenschap dan in Japan bekend was, kan dit argument niet worden aanvaard.

(23) De firma Kyushu Matsushita verzocht in aanmerking te nemen dat zij nooit volledige elektronische schrijfmachines naar de Gemeenschap had uitgevoerd. Het bij Verordening (EEG) nr. 1698/85 ingestelde anti-dumpingrecht is evenwel in gelijke mate op Kyushu Matsushita van toepassing en derhalve is artikel 13, lid 10, van Verordening (EEG) nr. 2176/84 in casu van toepassing.

F. Gevolgtrekkingen

(24) Gezien het voorgaande wordt geconcludeerd dat de werkingssfeer van het anti-dumpingrecht tot bepaalde in de Gemeenschap geassembleerde elektronische schrijfmachines dient te worden uitgebreid. De hoogte van het te innen recht, dat de vorm van een forfaitair recht voor elke onderneming krijgt, werd zo bepaald dat het overeenstemt met het voor de betrokken exporteurs geldende procentuele anti-dumpingrecht, over de cif-waarde van de onderdelen en materialen uit Japan zoals bepaald voor de onderzoekperiode.

G. Verbintenissen

(25) De ondernemingen tegen wie beschermende maatregelen noodzakelijk geacht worden, zijn in kennis gesteld van de belangrijkste feiten en overwegingen op grond waarvan de onderhavige maatregelen zijn voorgesteld. Al deze ondernemingen, met uitzondering van Silver Reed, hebben verbintenissen aangeboden, die in het bijzonder betrekking hadden op het bereiken van een bepaald aandeel onderdelen van oorsprong uit de Gemeenschap. De Commissie acht deze verbintenissen momenteel niet aanvaardbaar, om redenen die de belanghebbende ondernemingen afzonderlijk zijn medegedeeld. De Commissie wordt evenwel uitgenodigd de aanvaardbaarheid van de verbintenissen aan een nader onderzoek te onderwerpen en tot de noodzakelijke verificatie over te gaan zodra zij er door de betrokken ondernemingen van in kennis is gesteld dat de omstandigheden die de huidige uitbreiding van het anti-dumpingrecht tot geassembleerde produkten rechtvaardigen, niet langer bestaan.

Eveneens dienen bevredigende garanties te worden verstrekt dat deze omstandigheden in de toekomst niet opnieuw zullen optreden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Het definitieve anti-dumpingrecht dat bij Verordening (EEG) nr. 1698/85 werd ingesteld op de invoer van elektronische schrijfmachines, al dan niet van een rekenmechanisme voorzien, van oorsprong uit Japan, wordt hierbij eveneens ingesteld op elektronische schrijfmachines, al dan niet van een rekenmechanisme voorzien, overeenkomende met GN-codes 8469 10 00, ex 8469 21 00, ex 8469 29 00 en ex 8470 90 00, die in de Gemeenschap in de handel worden gebracht na in de Gemeenschap te zijn geassembleerd door:

- Canon Bretagne (F),

- Kyushu Matsushita (UK),

- Sharp (UK),

- Silver Reed (UK).

2. Het recht bedraagt per door de betrokken ondernemingen geassembleerde eenheid:

- Canon Bretagne (F) 44,00 Ecu,

- Kyushu Matsushita (UK) 40,94 Ecu,

- Sharp (UK) 21,82 Ecu,

- Silver Reed (UK) 56,14 Ecu.

Artikel 2

1. Onderdelen en materialen, die geschikt zijn voor gebruik bij de assemblage of produktie van elektronische schrijfmachines door de in artikel 1, lid 1, genoemde ondernemingen en van oorsprong zijn uit Japan, kunnen alleen geacht worden zich in het vrije verkeer te bevinden voor zover zij niet bij de bovengenoemde assemblage- of produktieverrichtingen worden aangewend.

2. Aldus geassembleerde of vervaardigde elektronische schrijfmachines dienen bij de bevoegde autoriteiten te worden aangegeven alvorens zij de assemblage- of produktiefabriek verlaten om in de Gemeenschap in de handel te worden gebracht. Voor het heffen van een anti-dumpingrecht wordt deze aangifte geacht gelijkwaardig te zijn aan de in artikel 2 van Richtlijn 79/695/EEG (1) bedoelde aangifte.

3. De voor douanerechten geldende bepalingen zijn van toepassing.

Artikel 3

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Luxemburg, 18 april 1988.

Voor de Raad

De Voorzitter

G. STOLTENBERG

(1) PB nr. L 201 van 30. 7. 1984, blz. 1.

(2) PB nr. L 167 van 26. 6. 1987, blz. 9.

(3) PB nr. C 83 van 24. 3. 1984, blz. 4.

(4) PB nr. L 163 van 22. 6. 1985, blz. 1.

(5) PB nr. C 235 van 1. 9. 1987, blz. 2.

(1) PB nr. L 148 van 28. 6. 1968, blz. 1.

(1) PB nr. L 205 van 13. 8. 1979, blz. 19.