31988L0220

Richtlijn 88/220/EEG van de Raad van 22 maart 1988 tot wijziging van Richtlijn 85/611/EEG tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), voor wat betreft het beleggingsbeleid van bepaalde icbe's

Publicatieblad Nr. L 100 van 19/04/1988 blz. 0031 - 0032
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 6 Deel 2 blz. 0173
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 6 Deel 2 blz. 0173


*****

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 22 maart 1988

tot wijziging van Richtlijn 85/611/EEG tot cooerdinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's), voor wat betreft het beleggingsbeleid van bepaalde icbe's

(88/220/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 57, lid 2, derde zin,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

In samenwerking met het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat artikel 22, leden 1 en 2, van Richtlijn 85/611/EEG (4) de belegging van activa van de icbe in effecten van een zelfde uitgevende instelling beperkt tot 5 %, welk percentage eventueel kan worden opgetrokken tot 10;

Overwegende dat deze begrenzing bijzondere problemen doet rijzen voor de in Denemarken gevestigde icbe's wanneer zij een aanzienlijk deel van hun activa willen beleggen op de nationale obligatiemarkt, aangezien deze markt beheerst wordt door hypothecaire obligaties en het aantal instellingen dat deze obligaties uitgeeft zeer gering is;

Overwegende dat deze hypothecaire obligaties in Denemarken onderworpen zijn aan een bijzondere regeling en een bijzonder toezicht, dat de bescherming van de houders beoogt, en dat zij ingevolge deze regeling worden gelijkgesteld met door de staat uitgegeven of gegarandeerde obligaties;

Overwegende dat artikel 22, lid 3, van Richtlijn 85/611/EEG een afwijking van het in de leden 1 en 2 van dit artikel bepaalde inhoudt in het geval van door een Lid-Staat uitgegeven of gegarandeerde obligaties en in dit kader de icbe's toestaat tot 35 % van hun activa met name te beleggen in dergelijke obligaties;

Overwegende dat een soortgelijke afwijking, maar met een meer beperkte draagwijdte, gerechtvaardigd is ten aanzien van de obligaties uit de particuliere sector, die zelfs bij het ontbreken van een garantie van staatswege niettemin bijzondere garanties voor de belegger bieden krachtens de daarop toepasselijke specifieke regelingen; dat het dientengevolge dienstig is te voorzien in een soortgelijke afwijking voor al deze obligaties die voldoen aan gemeenschappelijk vastgestelde criteria, het aan de Lid-Staten over te laten de lijst op te stellen van de obligaties waaraan zij voornemens zijn, in voorkomend geval, een afwijking te verlenen en te voorzien in een procedure van informatie van de andere Lid-Staten gelijk aan die welke is voorzien in artikel 20 van Richtlijn 85/611/EEG,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Aan artikel 22 van Richtlijn 85/611/EEG worden de volgende leden toegevoegd:

»4. De Lid-Staten kunnen de in lid 1 gestelde begrenzing tot ten hoogste 25 % verhogen voor bepaalde obligaties die worden uitgegeven door een kredietinstelling die haar maatschappelijke zetel in een Lid-Staat heeft en die bij de wet is onderworpen aan een bijzonder overheidstoezicht met het oog op de bescherming van de houders van deze obligaties. Meer in het bijzonder moet de opbrengst van de

uitgifte van deze obligaties overeenkomstig de wet worden belegd in activa die gedurende de gehele looptijd van de obligaties voldoende dekking bieden voor de daaruit voortvloeiende verplichtingen en die bij een ingebreke blijven van de uitgevende instelling bij voorrang bestemd zijn voor de aflossing van de hoofdsom en betaling van de gekweekte rente.

Wanneer een icbe meer dan 5 % van haar activa belegt in de in de eerste alinea bedoelde obligaties die door een zelfde uitgevende instelling zijn uitgegeven, mag de totale waarde van deze beleggingen niet meer dan 80 % van de waarde van de activa van de icbe bedragen.

De Lid-Staten delen de Commissie krachtens artikel 20, lid 1, de lijst mede van de categorieën van bovenbedoelde obligaties en van de categorieën uitgevende instellingen die krachtens de wet en de in de eerste alinea bedoelde voorschriften inzake toezicht, bevoegd zijn obligaties uit te geven die aan de bovengenoemde criteria voldoen. Bij deze lijsten dient een nota te worden gevoegd waarin de juridische aard van de geboden garanties wordt toegelicht. De in artikel 20, lid 2, omschreven procedure is van toepassing.

5. De in de leden 3 en 4 bedoelde effecten worden niet in aanmerking genomen voor toepassing van de in lid 2 bedoelde begrenzing van 40 %.

De in de leden 1, 2, 3 en 4 gestelde begrenzingen mogen niet worden gecumuleerd; bijgevolg mogen de beleggingen in effecten van een zelfde uitgevende instelling die overeenkomstig de leden 1, 2, 3 en 4 worden verricht, hoe dan ook te zamen niet meer dan 35 % van de activa van de icbe bedragen.".

Artikel 2

De Lid-Staten doen de nodige maatregelen in werking treden om aan deze richtlijn te voldoen binnen dezelfde termijnen als die welke in Richtlijn 85/611/EEG zijn gesteld. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 3

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 22 maart 1988.

Voor de Raad

De Voorzitter

M. BANGEMANN

(1) PB nr. C 155 van 21. 6. 1986, blz. 4.

(2) Advies gepubliceerd in PB nr. C 125 van 11. 5. 1987, blz. 162 en besluit van 10 februari 1988 (nog niet verschenen in het Publikatieblad).

(3) PB nr. C 333 van 29. 12. 1986, blz. 10.

(4) PB nr. L 375 van 31. 12. 1985, blz. 3.