31987R3975

Verordening (EEG) nr. 3975/87 van de Raad van 14 december 1987 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de mededingingsregels op ondernemingen in de sector luchtvervoer

Publicatieblad Nr. L 374 van 31/12/1987 blz. 0001 - 0008


VERORDENING (EEG) Nr. 3975/87 VAN DE RAAD van 14 december 1987 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de mededingingsregels op ondernemingen in de sector luchtvervoer

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 87,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien de adviezen van het Europese Parlement(2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité(3),

Overwegende dat de regels betreffende de mededinging deel uitmaken van de algemene regels van het Verdrag die ook op het luchtvervoer van toepassing zijn; dat de wijze van toepassing daarvan wordt geregeld in het hoofdstuk betreffende de mededingingsregels of volgens de daarin voorgeschreven procedures moet worden vastgesteld;

Overwegende dat krachtens Verordening nr. 141(4), Verordening nr. 17(5) niet van toepassing is op de vervoersector; dat Verordening (EEG) nr. 1017/68(6) slechts van toepassing is op het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren; dat Verordening (EEG) nr. 4056/86(7) alleen van toepassing is op zeevervoer; dat de Commissie op het ogenblik dan ook over geen enkel middel beschikt om rechtstreeks een onderzoek in te stellen naar gevallen van vermoedelijke inbreuk op de artikelen 85 en 86 van het Verdrag in de sector van het luchtvervoer; dat zij evenmin beschikt over eigen bevoegdheden om besluiten te nemen of sancties op te leggen om de door haar vastgestelde inbreuken te doen beëindigen;

Overwegende dat het luchtvervoer kenmerken vertoont die eigen zijn aan deze sector; dat, voorts, het internationale luchtvervoer wordt geregeld door een net van bilaterale overeenkomsten tussen Staten waarin de voorwaarden worden vastgesteld waaronder de door de partijen bij die overeenkomsten aangewezen luchtvaartmaatschappijen luchtdiensten tussen het grondgebied van die partijen mogen onderhouden;

Overwegende dat gedragingen die de mededinging met betrekking tot het luchtvervoer tussen de Lid-Staten ongunstig kunnen beïnvloeden aanzienlijke gevolgen voor de handel tussen Lid-Staten kunnen hebben; dat het derhalve wenselijk is dat regels worden vastgesteld volgens welke de Commissie in nauw en voortdurend contact met de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten de noodzakelijke maatregelen kan nemen voor de toepassing van de artikelen 85 en 86 op het internationale luchtvervoer tussen luchthavens in de Gemeenschap;

Overwegende dat een dergelijke regelgeving dient te voorzien in passende procedures, beslissingsbevoegdheden en sancties om de eerbiediging te garanderen van de verboden in artikel 85, lid 1, en artikel 86; dat in dat verband rekening moet worden gehouden met de procedurevoorschriften van Verordening (EEG) nr. 1017/68 die van toepassing is op vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren en waarin rekening wordt gehouden met bepaalde bijzondere aspecten van het vervoer in het algemeen;

Overwegende dat het recht van de betrokken ondernemingen om door de Commissie gehoord te worden, moet worden verzekerd, dat derden wier belangen bij een beschikking in het geding kunnen komen de gelegenheid moeten hebben vooraf opmerkingen te maken en dat een ruime openbaarheid van de gegeven beschikkingen moet worden gewaarborgd;

Overwegende dat alle beschikkingen welke de Commissie krachtens deze verordening geeft, onderworpen zijn aan toezicht van het Hof van Justitie overeenkomstig het Verdrag; dat bovendien overeenkomstig artikel 172 van het Verdrag aan het Hof van Justitie volledige rechtsmacht moet worden toegekend ten aanzien van de beschikkingen waarbij de Commissie geldboeten of dwangsommen oplegt;

Overwegende dat het passend is bepaalde overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van het verbod in artikel 85, lid 1, van het Verdrag uit te zonderen, mits daarmee uitsluitend technische verbeteringen of samenwerking worden beoogd en bereikt;

Overwegende dat het, gezien de specifieke aspecten van het luchtvervoer, in de eerste plaats de ondernemingen zelf zijn die ervoor moeten zorgen dat hun overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen met de mededingingsregels in overeenstemming zijn, zodat hun derhalve niet de verplichting behoeft te worden opgelegd deze bij de Commissie te melden;

Overwegende dat in bepaalde gevallen bij de ondernemingen de wens kan bestaan zich bij de Commissie ervan te vergewissen dat hun overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen in overeenstemming zijn met de voorschriften en dat hiertoe in een vereenvoudigde procedure dient te worden voorzien;

Overwegende dat deze verordening de toepassing van artikel 90 van het Verdrag onverlet laat,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

Werkingssfeer

1. Bij deze verordening worden de regels voor de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag op het luchtvervoer vastgesteld.

2. Deze verordening heeft uitsluitend betrekking op het internationale luchtvervoer tussen luchthavens in de Gemeenschap.

Artikel 2

Uitzonderingen voor bepaalde technische overeenkomsten

1. Het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag is niet van toepassing op de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen als weergegeven in de bijlage, die uitsluitend tot doel en ten gevolge hebben te komen tot technische verbeteringen of technische samenwerking. Deze lijst is niet limitatief.

2. Zo nodig zal de Commissie de Raad voorstellen voorleggen tot wijziging van de lijst in de bijlage.

Artikel 3

Procedures naar aanleiding van een klacht of ambtshalve

1. Naar aanleiding van een kalcht of ambtshalve leidt de Commissie de procedure in tot beëindiging van inbreuken op artikel 85, lid 1, of artikel 86 van het Verdrag.

Tot het indienen van een klacht zijn gerechtigd:

a) de Lid-Staten,

b) natuurlijke of rechtspersonen die stellen hierbij een rechtmatig belang te hebben.

2. Op verzoek van de betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen kan de Commissie een verklaring afgeven dat, op grond van de gegevens die haar bekend zijn, er voor haar geen aanleiding bestaat tegen een overeenkomst, besluit of onderling afgestemde feitelijke gedraging, krachtens artikel 85, lid 1, of artikel 86 van het Verdrag op te treden.

Artikel 4

Resultaat van de procedures naar aanleiding van een klacht of ambtshalve

1. Indien de Commissie een inbreuk op artikel 85, lid 1, of artikel 86 van het Verdrag vaststelt, verplicht zij de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen bij beschikking aan de vastgestelde inbreuk een einde te maken.

Onverminderd de overige bepalingen van deze verordening kan de Commissie alvorens een beschikking te geven als bedoeld in de vorige alinea, aan de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen aanbevelingen doen om aan de inbreuk een einde te maken.

2. Indien de Commissie op grond van de haar bekende gegevens concludeert dat er geen aanleiding bestaat om krachtens artikel 85, lid 1, of artikel 86 van het Verdrag op te treden tegen een overeenkomst, een besluit of een onderling afgestemde feitelijke gedraging, geeft zij, indien de procedure is ingeleid naar aanleiding van een klacht, een beschikking waarbij de klacht als ongegrond wordt afgewezen.

3. Indien de Commissie aan het eind van een naar aanleiding van een klacht of ambtshalve ingeleide procedure concludeert dat een overeenkomst, een besluit of een onderling afgestemde feitelijke gedraging voldoet aan de voorwaarden van artikel 85, leden 1 en 3, van het Verdrag, geeft zij een beschikking tot toepassing van lid 3. In deze beschikking wordt de datum vermeld, met ingang waarvan zij van kracht wordt. Deze kan een vroegere datum zijn dan die van de beschikking.

Artikel 5

Toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag

Verzetprocedure

1. Ondernemingen en ondernemersverenigingen die ten gunste van de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen, als bedoeld in artikel 85, lid 1, waaraan zij deelnemen, een beroep wensen te doen op artikel 85, lid 3, dienen een verzoek bij de Commissie in.

2. Indien de Commissie het verzoek ontvankelijk acht, maakt zij, zodra zij over alle stukken van het dossier beschikt en op voorwaarde dat er geen procedure op grond van artikel 3 tegen de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging is ingeleid, zo spoedig mogelijk in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen de essentiële inhoud van het verzoek bekend en nodigt zij alle belanghebbende derden en de Lid-Staten uit, haar binnen 30 dagen hun opmerkingen kenbaar te maken. Bij de bekendmaking wordt rekening gehouden met het rechtmatige belang van de ondernemingen dat hun zakengeheimen niet aan de openbaarheid worden prijsgegeven.

3. Indien de Commissie de ondernemingen die haar daartoe een verzoek hebben gedaan, niet binnen 90 dagen, te rekenen vanaf de dag van de bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen, mededeelt dat ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 85, lid 3, van het Verdrag ernstige twijfel bestaat, wordt de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging zoals in het verzoek beschreven, geacht voor de voorafgaande tijd en voor ten hoogste zes jaar na de dag van de bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van het verbod vrijgesteld te zijn.

Indien de Commissie na afloop van de termijn van 90 dagen, maar vóór het aflopen van de termijn van zes jaar vaststelt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 85, lid 3, niet is voldaan, geeft zij een beschikking waarin het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag van toepassing wordt verklaard. Deze beschikking kan terugwerkende kracht hebben indien de betrokkenen onjuiste gegevens hebben verstrekt of indien zij misbruik maken van een vrijstelling van het bepaalde in artikel 85, lid 1, of artikel 86 hebben overtreden.

4. De Commissie kan de verzoekende ondernemingen de in de eerste alinea van lid 3 bedoelde mededeling toezenden en dient, indien een Lid-Staat erom verzoekt, dit te doen binnen een termijn van 45 dagen nadat het verzoek aan deze Lid-Staat is toegezonden uit hoofde van artikel 8, lid 2. Dit verzoek dient gestaafd te zijn met overwegingen met betrekking tot de mededingingsregels van het Verdrag.

Indien de Commissie vaststelt dat aan de voorwaarden van artikel 85, leden 1 en 3, van het Verdrag is voldaan, geeft zij een beschikking tot toepassing van artikel 85, lid 3. In deze beschikking wordt de datum vermeld, met ingang waarvan zij van kracht wordt. Dit kan een vroegere datum zijn dan die van het verzoek.

Artikel 6

Geldigheidsduur en intrekking van de beschikkingen tot toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdraag

1. In de overeenkomstig artikel 4 of artikel 5 gegeven beschikking tot toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag wordt aangegeven voor welke periode zij geldt; deze periode is over het algemeen niet korter dan zes jaar. De beschikking kan voorwaarden en verplichtingen inhouden.

2. De beschikking kan worden verlengd, indien de voorwaarden voor de toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag vervuld blijven.

3. De Commissie kan haar beschikking intrekken of wijzigen of de betrokkenen bepaalde handelingen verbieden:

a) indien de feitelijke omstandigheden op een voor de beschikking wezenlijk punt zijn gewijzigd;

b) indien de betrokkenen zich gedragen in strijd met een bij de beschikking opgelegde verplichting;

c) indien de beschikking berust op onjuiste inlichtingen of door bedrog is verkregen, of

d) indien de betrokkenen misbruik maken van de in de beschikking vervatte ontheffing van artikel 85, lid 1.

In de gevallen, genoemd onder b), c) of d), kan de beschikking met terugwerkende kracht worden ingetrokken.

Artikel 7

Bevoegdheid

Onverminderd de rechtsmacht van het Hof van Justitie inzake de betrokken beschikking, is uitsluitend de Commissie bevoegd om een beschikking te geven overeenkomstig artikel 85, lid 3, van het Verdrag.

De autoriteiten van de Lid-Staten blijven bevoegd om te beslissen of een zaak onder de bepalingen van artikel 85, lid 1, of artikel 86, van het Verdrag valt, zolang de Commissie geen procedure heeft ingeleid met het oog op het opstellen van een beschikking in de betrokken zaak, noch de in artikel 5, lid 3, eerste alinea, bedoelde mededeling heeft verzonden.

Artikel 8

Contact met de autoriteiten van de Lid-Staten

1. Bij de in deze verordening bedoelde procedures onderhoudt de Commissie een nauw en voortdurend contact met de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten; deze zijn gerechtigd opmerkingen te maken over deze procedures.

2. De Commissie doet de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten onverwijld een afschrift toekomen van de klachten en verzoeken en van de belangrijkste documenten welke haar in het kader van deze procedures zijn toegezonden of door haar worden verzonden.

3. Alvorens een beschikking naar aanleiding van een procedure als bedoeld in artikel 3, en alvorens een beschikking overeenkomstig artikel 5, lid 3, tweede alinea, of lid 4, tweede alinea, dan wel overeenkomstig artikel 6 te geven, wordt het Adviescomité voor overeenkomsten en machtsposities in het luchtvervoer geraadpleegd. Het Adviescomité wordt eveneens geraadpleegd vóór de aanvaarding van de in artikel 19 bedoelde uitvoeringsbepalingen.

4. Het Adviescomité is samengesteld uit functionarissen die bevoegd zijn op het gebied van het luchtvervoer en van mededingingsregelingen en machtsposities. Elke Lid-Staat wijst twee functionarissen aan die hem vertegenwoordigen en die bij verhindering door een andere functionaris kunnen worden vervangen.

5. De raadpleging vindt plaats op uitnodiging van de Commissie in een gemeenschappelijke bijeenkomst, op zijn vroegst twee weken na de verzending der convocaties. Voor elk der te onderzoeken gevallen wordt hierbij een uiteenzetting van de zaak gevoegd, alsmede een opgave van de voornaamste stukken van het dossier en een voorontwerp van een beschikking.

6. Het Adviescomité kan advies uitbrengen, ook indien bepaalde leden afwezig of niet vertegenwoordigd zijn. Een verslag van de uitkomsten van de raadpleging wordt bij de ontwerp-beschikking gevoegd. Dat verslag wordt niet openbaar gemaakt.

Artikel 9

Verzoek om inlichtingen

1. Ter vervulling van de taken welke haar zijn opgedragen in deze verordening, kan de Commissie alle noodzakelijke inlichtingen inwinnen bij de Regeringen en de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten, alsmede bij ondernemingen en ondernemersverenigingen.

2. Wanneer de Commissie tot een onderneming of een ondernemersvereniging een verzoek om inlichtingen richt, zendt zij gelijktijdig een afschrift van dit verzoek aan de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op welks grondgebied het hoofdkantoor van die onderneming of ondernehmersvereniging zich bevindt.

3. In haar verzoek geeft de Commissie de rechtsgrond en het doel van dit verzoek aan; tevens wijst zij op de sancties waarin artikel 12, lid 1, onder b), voorziet voor het verstrekken van onjuiste inlichtingen.

4. Tot het verstrekken van de gevraagde inlichtingen zijn verplicht: de eigenaren van een onderneming of degenen die hen vertegenwoordigen, en, in het geval van rechtspersonen, vennootschappen of verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, degenen die volgens de wet of de statuten belast zijn met de vertegenwoordiging.

5. Indien een onderneming of ondernemersvereniging de gevraagde inlichtingen binnen de door de Commissie gestelde termijn niet, dan wel onvolledig verstrekt, verlangt de Commissie de inlichtingen bij beschikking. Deze beschikking omschrijft de gevraagde inlichtingen, stelt een passende termijn vast binnen welke deze moeten worden verstrekt en wijst op de in artikel 12, lid 1, onder b), en in artikel 13, lid 1, onder c), voorziene sancties, alsmede op het recht om tegen de beschikking in beroep te gaan bij het Hof van Justitie.

6. De Commissie zendt tegelijkertijd een afschrift van haar beschikking aan de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op welks grondgebied zich het hoofdkantoor van de onderneming of ondernemersvereniging bevindt.

Artikel 10

Verificaties door de autoriteiten van de Lid-Staten

1. Op verzoek van de Commissie verrichten de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten de verificaties welke de Commissie op grond van artikel 11, lid 1, nodig oordeelt of welke zij krachtens artikel 11, lid 3, bij beschikking heeft gelast. De functionarissen van de bevoegde autoriteiten der Lid-Staten die belast zijn met het uitvoeren van de verificaties, oefenen hun bevoegdheden uit op vertoon van een schriftelijke opdracht, verstrekt door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op welks grondgebied de verificatie moet plaatsvinden. In deze opdracht wordt melding gemaakt van onderwerp en doel van de verificatie.

2. Functionarissen van de Commissie kunnen, op verzoek van de Commissie of van de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op welks grondgebied de verificatie moet worden verricht, de functionarissen van de bevoegde autoriteit bijstaan bij het vervullen van hun opdracht.

Artikel 11

Bevoegdheid van de Commissie tot verificatie

1. Ter vervulling van de taken welke haar zijn opgedragen in deze verordening, kan de Commissie alle noodzakelijke verificaties verrichten bij ondernemingen en ondernemersverenigingen. Te dien einde beschikken de functionarissen van de Commissie, die in haar opdracht handelen, over de volgende bevoegdheden:

a) het controleren van de boeken en bescheiden van het bedrijf;

b) het maken van afschriften of uittreksels uit deze boeken en bescheiden;

c) het ter plaatse vragen van mondelinge inlichtingen;

d) het betreden van alle door de ondernemingen en ondernemingsverenigingen gebruikte lokaliteiten, terreinen en vervoermiddelen.

2. De met de opdracht belaste functionarissen van de Commissie oefenen hun bevoegdheden uit op vertoon van een schriftelijke opdracht, waarin melding wordt gemaakt van onderwerp en doel der verificaties, alsmede van de sancties waarin artikel 12, lid 1, onder c), voorziet voor het niet volledig tonen van de ter inzage gevraagde boeken of bescheiden. Voordat de verificatie plaatsvindt, stelt de Commissie tijdig de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op welks grondgebied een verificatie moet worden verricht, in kennis van de verificatie en van de identiteit der functionarissen die met de uitvoering van deze opdracht zijn belast.

3. De ondernemingen en ondernemersverenigingen zijn verplicht zich te onderwerpen aan de verificaties welke de Commissie bij beschikking heeft gelast. Deze beschikking maakt melding van onderwerp en doel van de verificatie, geeft de datum aan waarop de verificatie een aanvang neemt en wijst op de in artikel 12, lid 1, onder c), en in artikel 13, lid 1, onder d), voorziene sancties, alsmede op het recht om tegen de beschikking in beroep te gaan bij het Hof van Justitie.

4. Alvorens de in lid 3 genoemde beschikking te geven, raadpleegt de Commissie de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op welks grondgebied de verificatie moet worden verricht.

5. De functionarissen van de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op welks grondgebied de verificatie moet worden verricht, kunnen, op verzoek van deze autoriteit of van de Commissie, de functionarissen van de Commissie bijstaan bij het vervullen van hun opdracht.

6. Wanneer een onderneming zich verzet tegen een verificatie waartoe krachtens dit artikel opdracht is gegeven, verleent de betrokken Lid-Staat de nodige bijstand aan de functionarissen aan wie de Commissie opdracht tot verificatie heeft gegeven, ten einde hun de vervulling van deze opdracht mogelijk te maken. Daartoe nemen de Lid-Staten uiterlijk op 31 juli 1989, na raadpleging van de Commissie, de nodige maatregelen.

Artikel 12

Geldboeten

1. De Commissie kan bij beschikking aan ondernemingen of ondernemersverenigingen geldboeten opleggen van ten minste 100 en ten hoogste 5 000 Ecu wanneer zij opzettelijk of uit onachtzaamheid:

a) bij een verzoek als bedoeld in artikel 3, lid 2, of artikel 5, onjuiste of misleidende inlichtingen verstrekken;

b) in antwoord op een verzoek als bedoeld in artikel 9, lid 3 of lid 5, onjuiste inlichtingen verstrekken of inlichtingen niet verstrekken binnen de termijn, gesteld bij een krachtens artikel 9, lid 5, gegeven beschikking;

c) bij een krachtens artikel 10 of artikel 11 verrichte verificatie geen volledige inzage geven van de ter inzage gevraagde boeken en bescheiden van het bedrijf, of zich niet onderwerpen aan verificatie welke de Commissie bij een krachtens artikel 11, lid 3, gegeven beschikking heeft gelast.

2. Wanneer ondernemingen of ondernemersverenigingen opzettelijk of uit onachtzaamheid:

a) inbreuk maken op artikel 85, lid 1, of artikel 86 van het Verdrag, of

b) zich gedragen in strijd met een verplichting, opgelegd krachtens artikel 6, lid 1, kan de Commissie bij beschikking aan deze ondernemingen of ondernemersverenigingen geldboeten opleggen van 1 000 tot 1 000 000 Ecu, of tot een hoger bedrag dat evenwel 10 % van de omzet van elk der betrokken ondernemingen in het voorafgaande boekjaar niet mag overschrijden.

Bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete wordt niet alleen rekening gehouden met de zwaarte, maar ook met de duur van de inbreuk.

3. Het bepaalde in artikel 8 is van toepassing.

4. De beschikkingen gegeven krachtens de leden 1 en 2 hebben geen strafrechtelijk karakter.

5. De in lid 2, onder a), bedoelde geldboeten kunnen niet worden opgelegd voor gedragingen welke plaatshebben nadat deze bij de Commissie zijn aangemeld en voordat de Commissie ten aanzien hiervan een beschikking heeft gegeven krachtens artikel 85, lid 3, van het Verdrag, voor zover deze gedragingen binnen de grenzen blijven welke in de kennisgeving zijn genoemd.

Deze bepaling is echter niet van toepassing zodra de Commissie de betrokken ondernemingen of ondernemersverenigingen heeft medegedeeld dat zij, na voorafgaand onderzoek, van oordeel is dat overeenkomsten, besluiten of gedragingen onder artikel 85, lid 1, van het Verdrag vallen en dat toepassing van artikel 85, lid 3, niet gerechtvaardigd is.

Artikel 13

Dwangsommen

1. De Commissie kan bij beschikking aan ondernemingen of ondernemersverenigingen dwangsommen opleggen ten bedrage van ten minste 50 en ten hoogste 1 000 Ecu voor elke dag waarmede de in de beschikking gestelde termijn wordt overschreden, ten einde hen te dwingen:

a) een einde te maken aan een inbreuk op artikel 85, lid 1, of artikel 86 van het Verdrag, waarvan zij de beëindiging heeft bevolen krachtens artikel 4;

b) een krachtens artikel 6, lid 3, verboden handeling na te laten;

c) tot het volledig en juist verschaffen van inlichtingen welke de Commissie heeft verlangd bij een krachtens artikel 9, lid 5, gegeven beschikking;

d) zich te onderwerpen aan een verificatie welke de Commissie bij een krachtens artikel 11, lid 3, gegeven beschikking heeft gelast.

2. Wanneer ondernemingen of ondernemersverenigingen de verplichting nagekomen zijn, ter afdwinging waarvan de dwangsom was opgelegd, kan de Commissie vaststellen dat het uiteindelijk verschuldigde bedrag lager zal zijn dan het bedrag dat zou voortvloeien uit de oorspronkelijke beschikking.

3. Het bepaalde in artikel 8 is van toepassing.

Artikel 14

Rechtsmacht van het Hof van Justitie

Het Hof van Justitie heeft volledige rechtsmacht in de zin van artikel 172 van het Verdrag ter zake van beroep tegen beschikkingen van de Commissie waarin een geldboete of dwangsom wordt vastgesteld; het kan de opgelegde geldboete of dwangsom intrekken, verlagen of verhogen.

Artikel 15

Rekeneenheid

Voor de toepassing van de artikelen 12 tot en met 14 is de Ecu die welke voor de opstelling van de begroting van de Gemeenschap krachtens de artikelen 207 en 209 van het Verdrag is gebruikt.

Artikel 16

Horen van belanghebbenden en derden

1. Alvorens de in artikel 3, lid 2, bedoelde verklaring te weigeren, of beschikkingen te geven op grond van artikel 4, artikel 5, lid 3, tweede alinea, en lid 4, artikel 6, lid 3, en de artikelen 12 en 13, stelt de Commissie de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen in de gelegenheid hun standpunt kenbaar te maken ter zake van de punten van bezwaar welke de Commissie in aanmerking neemt of heeft genomen.

2. Voor zover de Commissie of de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten dit noodzakelijk achten, kunnen zij ook andere natuurlijke of rechtspersonen horen. Indien natuurlijke of rechtspersonen verzoeken gehoord te worden en blijk geven hierbij in voldoende mate belang te hebben, moet aan dit verzoek gevolg worden gegeven.

3. Wanneer de Commissie voornemens is een beschikking te geven tot toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag, maakt zij het essentiële gedeelte van de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging in kwestie in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen bekend; hierbij worden alle belanghebbende derden uitgenodigd opmerkingen kenbaar te maken binnen de door de Commissie vastgestelde termijn van ten minste één maand. Bij de bekendmaking wordt rekening gehouden met het rechtmatige belang van de ondernemingen dat hun zakengeheimen niet aan de openbaarheid worden prijsgegeven.

Artikel 17

Beroepsgeheim

1. De krachtens de artikelen 9 tot en met 11 ingewonnen inlichtingen mogen slechts worden gebruikt voor het doel waarvoor zij zijn gevraagd.

2. Onverminderd hetgeen in de artikelen 16 en 18 is bepaald, zijn de Commissie en de bevoegde autoriteiten der Lid-Staten, alsmede hun functionarissen verplicht inlichtingen welke zij bij de toepassing van deze verordening hebben ingewonnen en welke naar hun aard onder het beroepsgeheim vallen, niet openbaar te maken.

3. De leden 1 en 2 vormen geen beletsel voor de openbaarmaking van algemene informatie of overzichten waarin geen gegevens zijn opgenomen met betrekking tot individuele ondernemingen of ondernemersverenigingen.

Artikel 18

Bekendmaking van beschikkingen

1. De Commissie maakt de beschikkingen bekend die zij op grond van artikel 3, lid 2, artikel 4, artikel 5, lid 3, tweede alinea, en lid 4, en artikel 6, lid 3, vaststelt.

2. De bekendmaking vermeldt de betrokken partijen en de essentiële gedeelten van de beschikking; hierbij wordt rekening gehouden met het rechtmatige belang van de ondernemingen, dat hun zakengeheimen niet aan de openbaarheid worden prijsgegeven.

Artikel 19

Uitvoeringsbepalingen

De Commissie is bevoegd uitvoeringsbepalingen vast te stellen met betrekking tot vorm, inhoud en overige bijzonderheden van de in artikel 3 bedoelde klachten, de in artikel 3, lid 2, en artikel 5 bedoelde verzoeken en met betrekking tot het horen van belanghebbenden en derden, als bepaald in artikel 16, leden 1 en 2.

Artikel 20

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1988.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 14 december 1987.

Voor de Raad

De Voorzitter

U. ELLEMANN-JENSEN

(1) PB nr. C 182 van 9. 7. 1984, blz. 2.

(2) PB nr. C 182 van 19. 7. 1982, blz. 120, en PB nr. C 345 van 21. 12. 1987.

(3) PB nr. C 77 van 21. 3. 1983, blz. 20.

(4) PB nr. 124 van 28. 12. 1962, blz. 2751/62.

(5) PB nr. 13 van 21. 2. 1962, blz. 204/62.

(6) PB nr. L 175 van 23. 7. 1968, blz. 1.

(7) PB nr. L 378 van 31. 12. 1986, blz. 4.

Lijst bedoeld in artikel 2

a) Het invoeren of uniform toepassen van verplichte of aanbevolen technische normen voor vliegtuigen, vliegtuigonderdelen, materieel en vliegtuigbenodigdheden, wanneer zulke normen worden vastgesteld door een organisatie die doorgaans internationale erkenning geniet, ofwel door een fabrikant van vliegtuigen of materieel;

b) het invoeren of uniform toepassen van technische normen voor vaste installaties voor vliegtuigen, wanneer zulke normen worden vastgesteld door een organisatie die doorgaans internationale erkenning geniet;

c) het uitwisselen, leasen, poolen of onderhouden van vliegtuigen, vliegtuigonderdelen, materieel of vaste installaties, met het oog op het verzorgen van luchtdiensten en het gezamenlijk aankopen van vliegtuigonderdelen, mits dergelijke regelingen worden getroffen op een niet-discriminerende basis;

d) het invoeren, exploiteren en onderhouden van technische communicatienetten, mits dergelijke regelingen worden getroffen op een niet-discriminerende basis;

e) het uitwisselen, poolen of opleiden van personeel voor technische en exploitatiedoeleinden;

f) het organiseren en uitvoeren van vervangend vervoer van personen, post en bagage, in geval van een defect of vertraging van een vliegtuig, door middel van chartering of terbeschikkingstelling van een vervangend vliegtuig op grond van een contractuele regeling;

g) het organiseren en uitvoeren van opeenvolgend of bijkomend luchtvervoer, en het vaststellen en toepassen van algemene prijzen en voorwaarden voor dit vervoer;

h) het samenvoegen van individuele zendingen;

i) het instellen of toepassen van eenvormige regels voor de structuur en de toepassingsvoorwaarden van luchtvaarttarieven, mits door dergelijke regels noch direct noch indirect vervoertarieven of -voorwaarden worden vastgesteld;

j) afspraken inzake verkoop, bevestiging en aanvaarding van vervoerbiljetten tussen luchtvaartmaatschappijen (interlining) alsmede de daartoe ingestelde terugbetalings-, evenredigheids- of boekhoudsystemen;

k) het vereffenen en afhandelen van rekeningen tussen luchtvaartmaatschappijen door middel van een verrekeningsbureau, met inbegrip van de diensten die hierbij noodzakelijk of accessoir zijn; het vereffenen en afhandelen van rekeningen tussen luchtvaartmaatschappijen en hun aangewezen agenten door middel van een gecentraliseerd en geautomatiseerd afhandelingsplan of -systeem, met inbegrip van de diensten die daarbij noodzakelijk of accessoir zijn.