31987L0486

Richtlijn 87/486/EEG van de Raad van 22 september 1987 tot wijziging van Richtlijn 80/217/EEG tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van klassieke varkenspest

Publicatieblad Nr. L 280 van 03/10/1987 blz. 0021 - 0023
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 24 blz. 0151
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 24 blz. 0151


*****

RICHTLIJN VAN DE RAAD

van 22 september 1987

tot wijziging van Richtlijn 80/217/EEG tot vaststelling van gemeenschappelijke maatregelen ter bestrijding van klassieke varkenspest

(87/486/EEG)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Beschikking 87/230/EEG van de Raad van 7 april 1987 tot wijziging van Richtlijn 80/1095/EEG, en de Beschikkingen 80/1096/EEG en 82/18/EEG voor wat betreft de duur van en de financiële middelen voor de maatregelen met het oog op de uitroeiing van de klassieke varkenspest (1), inzonderheid op artikel 2,

Gezien het voorstel van de Commissie (2),

Gezien het advies van het Europese Parlement (3),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (4),

Overwegende dat de Raad uit hoofde van artikel 2 van Beschikking 87/230/EEG met name een besluit neemt over de maatregelen die de Lid-Staten ten uitvoer moeten leggen om de klassieke varkenspest in de Gemeenschap uit te roeien; dat dergelijke maatregelen een weerslag zullen hebben op het geheel van de tot dusver vastgestelde communautaire voorschriften met betrekking tot de veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van de handel in dieren en vlees; dat derhalve, ten einde de doeltreffendheid van die maatregelen te waarborgen, de bepalingen in die voorschriften op passende wijze dienen te worden gewijzigd;

Overwegende dat bij Richtlijn 80/217/EEG (5), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3768/85 (6), de bij een uitbraak van klassieke varkenspest toe te passen maatregelen zijn vastgesteld en met name is bepaald hoe te werk moet worden gegaan, wanneer tot preventieve noodinenting wordt besloten;

Overwegende dat de in zo'n geval ingeënte varkens en het vlees daarvan gevaar opleveren voor verspreiding van de ziekte in delen van het grondgebied waar niet wordt ingeënt, met bijgevolg een risico van vermindering van de produktiviteit op de varkenshouderijen en van een daling van het inkomen van degenen die in deze sector werken; dat derhalve te dier zake nationale beperkende maatregelen moeten worden toegepast,

HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:

Artikel 1

Richtlijn 80/217/EEG wordt als volgt gewijzigd:

1. artikel 9, lid 2, onder a), eerste streepje, wordt als volgt gelezen:

»- verplaatsing en vervoer van varkens over openbare of particuliere wegen zijn verboden, behoudens in het geval van doorvoer door het gebied per trein en via autosnelwegen en, indien de noodzaak daarvan wordt aangetoond, via de grote verbindingswegen,";

2. artikel 14 wordt als volgt gelezen:

»Artikel 14

1. De Lid-Staten zien erop toe dat

- injecties met hyperimmuun serum en serovaccinatie worden verboden,

- de vervaardiging, de verkoop met welk doel dan ook, de distributie en het gebruik van varkenspest vaccin onder officiële controle worden geplaatst.

2. De Lid-Staten die inenten in het kader van een door de Commissie ter toepassing van Richtlijn 80/1095/EEG goedgekeurd plan voor uitroeiing, zien erop toe dat aan de volgende eisen wordt voldaan:

a) de vaccins moeten onder officiële controle bereid zijn en voldoen aan de bepalingen van de Europese farmacopee;

b) de voorschriften met betrekking tot het varkenspestvaccin en de wijze van distributie, van verkoop in welke vorm ook, van opslag en van gebruik worden volgens de procedure van artikel 16 vastgesteld;

c) de uit derde landen ingevoerde varkenspestvaccins worden eveneens aan de voorwaarden als bedoeld onder a) en b) onderworpen.

Lid 1 is eveneens van toepassing in geval van noodinenting verricht overeenkomstig de leden 4 tot en met 6.

3. Wanneer in een of meer bedrijven of in een of meer produktie-eenheden varkenspest wordt vastgesteld, kunnen, onverminderd de nationale bepalingen, wanneer deze voorzien in preventieve inenting van varkens tegen varkenspest hetzij op een gedeelte, hetzij op het geheel van het grondgebied, de maatregelen ter bestrijding van de ziekte worden aangevuld met een zo spoedig mogelijke inenting onder officiële controle van de varkens in de andere met besmetting bedreigde bedrijven of produktie-eenheden, binnen een inentingsgebied of produktielijn, afgebakend door de bevoegde autoriteit. Alle ingeënte varkens worden volgens de aanwijzingen van de bevoegde autoriteit van een blijvend merkteken voorzien.

4. Indien de bevoegde autoriteit besluit in een bepaald gebied alle varkens systematisch in te enten, dienen gedurende een periode die zes maanden na het eind van de eerste inenting eindigt, de volgende maatregelen te worden toegepast die door de bevoegde autoriteit kunnen worden verlengd:

a) alle varkens in het inentingsgebied worden zo spoedig mogelijk ingeënt; gedurende deze inenting mogen de varkens op de bedrijven in het inentingsgebied het bedrijf niet verlaten;

b) onverminderd het bepaalde onder a) mogen ingeënte varkens een bedrijf niet eerder verlaten dan zeven dagen na de inenting, voor zover zij worden overgebracht naar een bedrijf in een gebied waar onder officiële controle wordt ingeënt of, in het geval van voor onmiddellijke slacht bestemde varkens, naar een of meer in het beschermde gebied gelegen slachthuizen of, bij ontstentenis daarvan, in een door de bevoegde overheid aangewezen slachthuis in de nabijheid van dit gebied;

c) ieder varken dat op een bedrijf in een inentingsgebied wordt geboren of binnengebracht, moet worden ingeënt overeenkomstig de voorschriften van de bevoegde autoriteit;

d) na naar een bedrijf te zijn overgebracht mogen ingeënte gebruiksvarkens dit slechts verlaten om naar een of meer slachthuizen in het beschermingsgebied of, bij gebreke daarvan, naar een door de bevoegde autoriteit aangewezen slachthuis in de nabijheid van dit gebied te worden gebracht ten einde onmiddellijk te worden geslacht.

5. In afwijking van lid 4 kunnen de bevoegde autoriteiten echter varkensbeslagen met een zeer grote genetische waarde aan de systematische inenting onttrekken, mits alle maatregelen worden getroffen om de gezondheid van deze varkensbeslagen te beschermen en deze te onderwerpen aan een periodieke serologische controle.

6. Indien een Lid-Staat besluit in een bepaald gebied de gebruiksvarkens in te enten, zijn gedurende een periode van zes maanden na het einde van de eerste inenting de volgende maatregelen van toepassing, die door de bevoegde autoriteit kunnen worden verlengd:

a) de inenting moet zo spoedig mogelijk worden uitgevoerd;

b) in afwijking van lid 4, onder a), kunnen gebruiksvarkens die zijn gemest op het bedrijf waar zij zijn geboren, van de inenting worden vrijgesteld. Deze varkens mogen het bedrijf slechts verlaten om te worden geslacht in een of meer slachthuizen in het inentingsgebied of, bij gebreke daarvan, in het door de bevoegde autoriteit aangewezen dichtstbij zijnde slachthuis;

c) biggen mogen niet ingeënt worden alvorens zij een leeftijd bereikt hebben waarop er sprake is van een goede immuniteitsontwikkeling;

d) ingeënte gebruiksvarkens mogen het bedrijf pas zeven dagen na de inenting verlaten en mogen alleen worden overgebracht naar een bedrijf dat in een inentingsgebied is gelegen;

e) de in een bedrijf van het inentingsgebied gebrachte gebruiksvarkens moeten worden ingeënt overeenkomstig de voorschriften van de bevoegde autoriteit;

f) na aankomst op het bedrijf van bestemming mogen de onder c), d) en e) bedoelde varkens dit bedrijf alleen verlaten om naar een of meer slachthuizen in het inentingsgebied of, bij gebreke daarvan, naar het door de bevoegde autoriteit aangewezen dichtsbij zijnde slachthuis te worden gebracht ten einde onmiddellijk te worden geslacht;

g) wanneer niet ingeënte fokvarkens uit bedrijven in het inentingsgebied worden overgebracht naar bedrijven buiten het inentingsgebied, mogen tot 30 dagen na aankomst van de varkens uit het inentingsgebied geen varkens buiten laatstgenoemde bedrijven worden gebracht, tenzij om onmiddellijk te worden geslacht; voor drachtige zeugen loopt die periode tot 30 dagen nadat zij hebben geworpen. 7. Bovendien zien de Lid-Staten die overeenkomstig de leden 4 tot en met 6 een spoedinenting verrichten, erop toe dat vertrek uit een inentingsgebied

- van levende varkens wordt verboden, behalve naar een ander inentingsgebied dat in dezelfde Lid-Staat is gelegen of om onmiddellijk te worden geslacht in een door de bevoegde autoriteit aangewezen slachthuis in de nabijheid van het inentingsgebied. In laatstgenoemd geval wordt het verkregen vlees overeenkomstig het tweede streepje gestempeld,

- van vers varkensvlees naar een andere Lid-Staat wordt verboden; op dit vlees wordt hetzij het nationale stempel, hetzij het stempel van artikel 5 bis van Richtlijn 72/461/EEG aangebracht.

Deze verboden gelden zolang er wordt ingeënt en gedurende minimaal

- drie maanden na beëindiging van de inenting in het betrokken gebied,

- of drie maanden nadat de laatste besmettingshaard in het betrokken gebied is geconstateerd, wanneer de ziekte zich binnen drie maanden volgende op het einde van de inenting voordoet.

Het in de eerste alinea, eerste streepje, bedoelde verbod geldt evenwel niet voor levende varkens van bedrijven waaraan de in lid 5 bedoelde afwijking is toegestaan.

Volgens de procedure van artikel 16 bis kan het bepaalde in dit lid, na een kritische analyse van de epidemiologische gegevens en op basis van gemotiveerde conclusies, worden uitgebreid tot een gebied of een deel van een gebied waar in het kader van een door de Commissie goedgekeurd programma overeenkomstig Richtlijn 80/1095/EEG wordt ingeënt, wanneer zich daar verschillende besmettingshaarden van klassieke varkenspest voordoen.";

3. artikel 14 bis wordt als volgt gewijzigd:

- in lid 2 wordt »artikel 14, leden 3 en 4" vervangen door »artikel 14, leden 4 en 5",

- in lid 3 wordt »artikel 14, leden 3 en 4" vervangen door »artikel 14, leden 4 en 5".

Artikel 2

De Lid-Staten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 31 december 1987 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Artikel 3

Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten.

Gedaan te Brussel, 22 september 1987.

Voor de Raad

De Voorzitter

L. TOERNAES

(1) PB nr. L 99 van 11. 4. 1987, blz. 16.

(2) PB nr. C 295 van 21. 11. 1986, blz. 5.

(3) PB nr. C 76 van 23. 3. 1987, blz. 169.

(4) PB nr. C 83 van 30. 3. 1987, blz. 3.

(5) PB nr. L 47 van 21. 2. 1980, blz. 11.

(6) PB nr. L 362 van 31. 12. 1985, blz. 8.