31986R4056

Verordening (EEG) nr. 4056/86 van de Raad van 22 december 1986 tot vaststelling van de wijze van toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag op het zeevervoer

Publicatieblad Nr. L 378 van 31/12/1986 blz. 0004 - 0013


VERORDENING (EEG) Nr. 4056/86 VAN DE RAAD

van 22 december 1986

tot vaststelling van de wijze van toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag op het zeevervoer

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 84,

lid 2, en artikel 87,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Gezien het advies van het Europese Parlement (1),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (2),

Overwegende dat de regels betreffende de mededinging deel uitmaken van de algemene regels van het Verdrag die ook op het zeevervoer van toepassing zijn; dat de wijze van toepassing daarvan wordt geregeld in het hoofdstuk van het Verdrag betreffende de genoemde concurrentieregels of volgens de daarin voorgeschreven procedures moet worden

vastgesteld;

Overwegende dat krachtens Verordening nr. 141 van de Raad (3) Verordening nr. 17 van de Raad (4) niet wordt toegepast op het vervoer, terwijl Verordening (EEG) nr. 1017/68 van de Raad (5) slechts van toepassing is op het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren; dat de Commissie op het ogenblik dan ook over geen enkel middel beschikt om rechtstreeks een onderzoek in te stellen naar gevallen van vermoedelijke inbreuk op de artikelen 85 en 86 in de sector van het zeevervoer; dat zij evenmin beschikt over de bevoegdheden tot het geven van beschikkingen en het opleggen van sancties welke nodig zijn om zelf de door haar vastgestelde inbreuken te doen beëindigen;

Overwegende dat, om in deze situatie verbetering te brengen, een verordening voor de toepassing van de concurrentieregels op het zeevervoer dient te worden vastgesteld; dat Verordening (EEG) nr. 954/79 van de Raad van 15 mei 1979 betreffende de bekrachtiging door de Lid-Staten van of de toetreding van de Lid-Staten tot het Verdrag van de Verenigde Naties inzake een gedragscode voor lijnvaartconferences (6) zal leiden tot de toepassing van de Gedragscode op een groot aantal conferences die diensten met de Gemeenschap onderhouden; dat de verordening tot toepassing van de concurrentieregels op het zeevervoer, bedoeld in de laatste overweging van Verordening (EEG) nr. 954/79, met de vaststelling van deze Code rekening zal moeten houden; dat de verordening ten aanzien van de conferenties die onder de Gedragscode vallen de Code eventueel moet aanvullen of verfijnen;

Overwegende dat het wenselijk lijkt de wilde vaart van de werkingssfeer van de onderhavige verordening uit te sluiten; dat over de tarieven van deze diensten hoe dan ook per geval afzonderlijk wordt onderhandeld overeenkomstig de voorwaarden van vraag en aanbod;

Overwegende dat deze verordening dient uit te gaan van de tweeledige noodzaak, enerzijds toepassingsregels vast te stellen waarmee de Commissie zich ervan kan vergewissen dat de mededinging op de gemeenschappelijke markt niet op onrechtmatige wijze wordt vervalst, en anderzijds een overdadige reglementering van de sector te vermijden;

Overwegende dat deze verordening het toepassingsgebied van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag nader moet aangeven met inachtneming van de speciale aspecten van het zeevervoer; dat de handel tussen Lid-Staten waarschijnlijk wel ongunstig wordt beïnvloed wanneer deze mededingingsregelingen of misbruiken betrekking hebben op het internationaal zeevervoer, met inbegrip van het vervoer binnen de Gemeenschap, uit of naar havens van de Gemeenschap; dat dergelijke mededingingsregelingen of misbruiken namelijk de mededinging enerzijds tussen de havens van de verschillende Lid-Staten kunnen beïnvloeden door hun respectievelijke aantrekkingszones te veranderen en anderzijds tussen de activiteiten in deze aantrekkingszones, en de handelsstromen binnen de gemeenschappelijke markt kunnen verstoren;

Overwegende dat bepaalde typen van overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van technische aard van het kartelverbod kunnen worden uitgezonderd omdat zij de mededinging in de regel niet beperken;

Overwegende dat het gewenst is, ten behoeve van lijnvaartconferences een generieke vrijstelling van het kartelverbod mogelijk te maken; dat deze conferences namelijk een stabiliserende werking hebben welke een waarborg vormt voor betrouwbare dienstverlening aan verladers; dat zij er in het algemeen toe bijdragen dat een aanbod van geregelde, toereikende en doelmatige zeevervoerdiensten wordt verzekerd, met een redelijke mate van inachtneming van de belangen der vervoergebruikers; dat deze resultaten niet kunnen worden bereikt zonder de samenwerking die de scheepvaartmaatschappijen binnen de genoemde conferences op het gebied van de tarieven en eventueel van het aanbod van scheepsruimte of de verdeling van de te vervoeren tonnages en zelfs de ontvangsten ontwikkelen; dat de conferences meestal blijven blootstaan aan een daadwerkelijke concurrentie zowel van de zijde van de niet-conferencelijnen als van de wilde-vaartdiensten en in bepaalde gevallen van andere middelen van vervoer; dat de mobiliteit der vloten die de structuur van het aanbod in de sector zeevervoerdiensten kenmerkt bovendien een voortdurende concurrentie-

druk op de conferences uitoefent, die gewoonlijk niet de mogelijkheid hebben de concurrentie voor een wezenlijk deel van de betrokken zeevervoerdiensten uit te schakelen;

Overwegende dat het evenwel, ten einde gedragingen van de conferences die onverenigbaar zijn met artikel 85, lid 3, van het Verdrag te voorkomen, gewenst is, aan deze vrijstelling bepaalde voorwaarden en verplichtingen te verbinden;

Overwegende dat de bedoelde voorwaarden dienen te verhinderen dat de conferences concurrentiebeperkingen toepassen welke niet onmisbaar zouden zijn om de doelstellingen die de verlening van de vrijstelling rechtvaardigen te bereiken; dat de conferences met het oog daarop niet op een zelfde traject vervoertarieven en -voorwaarden mogen differentiëren alleen op grond van het land van herkomst of bestemming van de vervoerde produkten, waardoor zij binnen de Gemeenschap afleidingen van het verkeer zouden veroorzaken die bepaalde havens, verladers, vervoerders of tussenpersonen benadelen; dat bovendien getrouwheidsregelingen alleen moeten worden toegelaten volgens modaliteiten die niet eenzijdig de vrijheid van de vervoergebruikers en dus de mededinging in de vervoerssector beperken, zonder af te doen aan het recht van de conferences om sancties te nemen tegen diegenen onder hen die op onrechtmatige wijze de getrouwheidsverplichting zouden schenden welke de tegenprestatie vormt voor de kortingen, gereduceerde vervoertarieven of commissielonen die hun door de conferences worden verleend; dat de vervoergebruikers vrijelijk moeten kunnen bepalen van welke ondernemingen zij gebruik maken voor vervoer over land of kadediensten die niet onder de vracht of schadeloosstellingen vallen die met de rederij zijn overeengekomen;

Overwegende dat aan de vrijstelling eveneens bepaalde verplichtingen moeten worden verbonden; dat de vervoergebruikers in dat verband te allen tijde kennis moeten kunnen nemen van de vervoertarieven en -voorwaarden die door de leden van de conferences worden toegepast, met dien

verstande dat op het gebied van het vervoer over land dat door de zeevervoerders wordt georganiseerd, Verordening (EEG) nr. 1017/68 blijft gelden; dat bepalingen dienen te worden opgenomen over de onmiddellijke mededeling van arbitrale vonnissen en aanbevelingen van verzoeningsinstanties welke door partijen zijn aanvaard aan de Commissie zodat deze kan nagaan of de conferences daarin niet worden vrijgesteld van de voorwaarden in de genoemde verordening en aldus niet de voorschriften van de artikelen 85 en 86 overtreden;

Overwegende dat het overleg tussen de gebruikers of hun organisaties enerzijds en de conferences anderzijds een doeltreffender exploitatie van de zeevervoerdiensten kan waarborgen, waarbij beter rekening wordt gehouden met de behoeften der vervoergebruikers; dat derhalve enkele van de mededingingsregelingen die het resultaat van dit overleg zouden kunnen zijn, dienen te worden vrijgesteld;

Overwegende dat geen vrijstelling kan worden verkregen wanneer aan de in artikel 85, lid 3, gestelde voorwaarden niet is voldaan; dat de Commissie dus de bevoegdheid moet hebben de geëigende maatregelen te nemen in geval een vrijgestelde mededingingsregeling wegens bijzondere omstandigheden gevolgen blijkt te hebben die onverenigbaar zijn met artikel 85, lid 3; dat de reacties van de Commissie, gezien de bijzondere taak die de lijnvaartconferences in de sector geregelde vervoerdiensten vervullen, geleidelijk en evenredig moeten zijn; dat zij derhalve de bevoegdheid moet hebben, eerst aanbevelingen te doen en vervolgens beschikkingen te nemen;

Overwegende dat de nietigheid van rechtswege conform artikel 85, lid 2, voor overeenkomsten en besluiten die wegens discriminerende of andere kenmerken niet in aanmerking komen voor een vrijstelling uit hoofde van artikel 85,

lid 3, alleen geldt voor de onderdelen van de overeenkomst waarvoor het verbod van artikel 85, lid 1, geldt, en alleen voor de gehele overeenkomst indien deze onderdelen uit de overeenkomst als geheel niet blijken te kunnen worden losgemaakt; dat de Commissie derhalve tot taak heeft, wanneer zij een inbreuk op de generieke vrijstelling vaststelt, aan te geven welke onderdelen van de overeenkomst door het verbod worden getroffen en derhalve van rechtswege nietig zijn, dan wel de redenen aan te geven waarom deze onderdelen niet van de rest van de overeenkomst kunnen worden losgemaakt en waarom deze derhalve in haar geheel nietig is;

Overwegende dat, gezien de specifieke aspecten van het internationale zeevervoer, rekening moet worden gehouden met de mogelijkheid dat de toepassing van de onderhavige verordening op bepaalde mededingingsregelingen of gedragingen leidt tot conflicten met de wetten van bepaalde derde landen en schadelijke gevolgen kan hebben voor de belangrijke commerciële en maritieme belangen van de Gemeenschap; dat overleg, en in voorkomend geval, door de Raad toegestane onderhandelingen door de Commissie dienen te worden gevoerd met deze landen uit hoofde van het zeevervoerbeleid van de Gemeenschap;

Overwegende dat deze verordening de nodige procedures, beslissingsbevoegdheden en sancties dient te bevatten om de verboden in artikel 85, lid 1, en artikel 86 alsmede de toepassingsvoorwaarden voor artikel 85, lid 3, te doen naleven;

Overwegende dat in dat verband rekening moet worden gehouden met de procedurevoorschriften van Verordening (EEG) nr. 1017/68 welke geldt voor het vervoer per spoor, over de weg en over de binnenwateren en waarin rekening wordt gehouden met bepaalde aspecten van de vervoerswerkzaamheden in het algemeen;

Overwegende dat het in het bijzonder, gezien de specifieke aspecten van het zeevervoer, in de eerste plaats de ondernemingen zijn die moeten zorgen dat hun overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen in overeenstemming zijn met de concurrentieregels en hun derhalve niet de verplichting behoeft te worden opgelegd deze bij de Commissie aan te melden;

Overwegende nochtans, dat ondernemingen zich in bepaalde gevallen tot de Commissie zouden kunnen willen wenden ter bevestiging van het feit dat overeenkomsten, besluiten of onderling afgestemde feitelijke gedragingen overeenstemmen met de geldende voorschriften; dat dienaangaande een vereenvoudigde procedure moet worden ingevoerd,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

AFDELING I

Artikel 1

Doel en werkingssfeer van de verordening

1. Bij deze verordening worden de regels voor de toepassing van de artikelen 85 en 86 van het Verdrag op het zeevervoer vastgesteld.

2. Deze verordening heeft uitsluitend betrekking op internationale diensten voor het zeevervoer van of naar een of meer havens van de Gemeenschap, met uitzondering van de wilde vaart.

3. In de zin van deze verordening wordt verstaan onder:

a) "wilde vaart'': het zeevervoer van goederen in bulk of als stortgoed in grote verpakking (break-bulk) in een schip dat op basis van een reisbevrachtings- of tijdbevrachtings-

overeenkomst, of van enige andere vorm van overeenkomst, geheel of gedeeltelijk aan één of meer verladers wordt verhuurd voor niet geregelde of niet bekendgemaakte afvaarten, wanneer over de vrachttarieven per geval afzonderlijk vrij wordt onderhandeld overeenkomstig de voorwaarden van vraag en aanbod;

b) "lijnvaartconference of conference'': een groep van twee of meer vervoerders die schepen exploiteren, die internationale lijndiensten onderhoudt voor het vervoer van lading op een bepaalde route of routes binnen omschreven geografische grenzen en die een overeenkomst of regeling, van welke aard ook, heeft getroffen binnen het kader waarvan zij opereren op basis van eenvormige of gemeenschappelijke vervoertarieven en enigerlei andere overeengekomen voorwaarden met betrekking tot het aanbieden van lijndiensten;

c) "vervoergebruiker'': een onderneming (bij voorbeeld verladers, geadresseerden, expediteurs, enz.), voor zover deze met een "conference'' of scheepvaartonderneming voor het vervoer van goederen een contractuele of andere regeling is aangegaan, of blijk geeft van het voornemen daartoe, dan wel een vereniging van verladers;

Artikel 2

Technische regelingen

1. Het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag is niet van toepassing op overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die uitsluitend tot doel en ten gevolge hebben te komen tot technische verbeteringen of technische samenwerking door middel van:

a)

de vaststelling of de uniforme toepassing van normen of typen voor schepen en andere vervoermiddelen, materieel, bedrijfsbenodigdheden en vaste installaties;

b)

de uitwisseling of het gemeenschappelijk gebruik voor het vervoerbedrijf, van schepen, ruimte in schepen of compartimenten en andere vervoermiddelen, personeel, materieel en vaste installaties;

c)

de organisatie en uitvoering van opeenvolgend of aanvullend zeevervoer, alsmede de vaststelling of toepassing van algemene prijzen en voorwaarden voor dit vervoer;

d)

de cooerdinatie van dienstregelingen voor op elkaar aansluitende trajecten;

e)

het samenvoegen van afzonderlijke zendingen;

f)

de vaststelling of toepassing van uniforme regels betreffende de structuur en de toepassingsvoorwaarden van vervoertarieven.

2. De Commissie zal zo nodig de Raad voorstellen voorleggen tot wijziging van de lijst in lid 1.

Artikel 3

Vrijstelling voor regelingen tussen vervoerders betreffende de exploitatie van lijnvaartdiensten

Van het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag zijn, onder de in artikel 4 van deze verordening genoemde voorwaarde, vrijgesteld de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen van alle of van een deel der leden van een lijnvaartconference of van verscheidene lijnvaartconferences die ten doel hebben het vaststellen van vervoertarieven en -voorwaarden en, in voorkomend geval, een of meer van de volgende doelstellingen beogen:

a) de cooerdinatie van de dienstregelingen van de schepen, hun afvaart- of aanloopdata;

b) het vaststellen van de frequentie van de reizen of de aanloop;

c) de cooerdinatie of de onderlinge verdeling van de reizen of de aanloop tussen leden van de "conference'';

d) de regeling van de door elk der leden aangeboden vervoerscapaciteit;

e) de verdeling van de vervoerde tonnage of de opbrengsten onder de leden.

Artikel 4

Voorwaarde voor de vrijstelling

De in de artikelen 3 en 6 bedoelde vrijstelling wordt verleend op voorwaarde dat de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging binnen de gemeenschappelijke markt geen nadeel toebrengt aan bepaalde havens, vervoergebruikers of vervoerders doordat voor het vervoer van dezelfde goederen in het gebied dat onder de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging valt, vervoertarieven en -voorwaarden worden toegepast die verschillen naar gelang van het land van herkomst of bestemming of van de haven van lading of lossing, tenzij deze tarieven en voorwaarden economisch kunnen worden gerechtvaardigd.

Elke overeenkomst, elk besluit of, indien het daarvan kan worden losgemaakt, elk deel van zo'n overeenkomst of besluit dat niet in overeenstemming is met de voorgaande alinea, is van rechtswege nietig krachtens artikel 85, lid 2, van het Verdrag.

Artikel 5

Aan de vrijstelling verbonden verplichtingen

De volgende verplichtingen zijn aan de in artikel 3 bedoelde vrijstelling verbonden:

1.

Overleg

Er dient overleg te worden gepleegd ten einde te zoeken naar oplossingen voor geschilpunten omtrent algemene beginselen tussen vervoergebruikers enerzijds en conferences anderzijds ten aanzien van tarieven, voorwaarden en kwaliteit van lijnvaartdiensten.

Dit overleg dient plaats te hebben wanneer één van de bovenvermelde partijen erom verzoekt.

2.

Getrouwheidsregelingen

De bij een conference aangesloten scheepvaartmaatschappijen mogen met de vervoergebruikers getrouwheidsregelingen sluiten en toepassen, waarvan het type en de inhoud via overleg tussen de conference en de organisaties van vervoergebruikers worden vastgesteld. Deze regelingen dienen garanties te bevatten die uitdrukkelijk de rechten van de vervoergebruikers en die van de leden van de conferences stipuleren. Zij zijn gebaseerd op het contractsysteem of op een ander wettig systeem.

Bij de getrouwheidsregelingen dienen de volgende voorwaarden in acht te worden genomen:

a)

Elke conference moet de vervoergebruikers hetzij een systeem van contante korting, hetzij een keuze tussen zulk een systeem en een systeem van uitgestelde korting voorstellen:

-

in het geval van een systeem van contante korting moet elk van de partijen de getrouwheidsregeling zonder sanctie en met een opzegtermijn van ten hoogste zes maanden te allen tijde kunnen beëindigen; deze termijn wordt op drie maanden gebracht wanneer er een geschil bestaat over het tarief van de conference;

-

in het geval van een systeem van uitgestelde korting mag noch de getrouwheidsperiode waarover de korting wordt berekend, noch de daaropvolgende getrouwheidsperiode die wordt verlangd vóór betaling van deze korting, langer duren dan zes maanden; deze termijn wordt op drie maanden gebracht wanneer er een geschil bestaat over het tarief van de conference.

b)

Na raadpleging van de betrokken vervoergebruikers moet de conference het volgende opstellen:

i)

een lijst van de met de vervoergebruikers overeengekomen ladingen en delen van ladingen die uitdrukkelijk zijn uitgesloten van de werkingssfeer van de getrouwheidsregeling; 100 % getrouwheidsregelingen mogen worden aangeboden, maar mogen niet eenzijdig worden opgelegd;

ii)

een lijst van de omstandigheden waaronder de vervoergebruikers van hun getrouwheidsverplichting worden ontslagen. Daartoe behoren de gevallen waarin:

-

de zendingen plaatsvinden vanuit of naar een haven in het gebied dat onder de conference valt maar welke verbinding niet is bekendgemaakt en waarin een verzoek om afwijking gerecht-

vaardigd is, en

-

de wachttijd in een haven een tijdsduur overschrijdt welke per haven en per produkt of categorie van produkten na raadpleging van de

vervoergebruikers die bij een goede verbinding met de haven rechtstreeks belang hebben, dient te worden aangegeven.

De conference moet echter vooraf door de vervoerge-

bruiker binnen een bepaalde termijn in kennis worden gesteld van diens voornemen om hetzij de zending uit een door de conference niet bekendgemaakte haven te verzenden, hetzij vanuit een door de conference aangelopen haven gebruik te maken van een niet tot de conference behorend schip, zodra hij aan de hand van de gepubliceerde tabel van de afvaarten heeft kunnen vaststellen dat de maximum wachttijd zal worden overschreden.

3.

Niet door de vrachtprijs gedekte diensten

Voor het inlandtransport en de kadediensten die niet worden gedekt door de vrachtprijs of door de bedragen waarover de scheepvaartonderneming en de vervoergebruikers overeenstemming hebben bereikt, zijn de vervoergebruikers gerechtigd zich tot de ondernemingen hunner keuze te wenden.

4.

Openbaarheid van vervoertarieven

De vervoertarieven, de daarmee samenhangende voorwaarden, regelingen en wijzigingen daarop, worden te allen tijde op verzoek tegen een redelijke vergoeding ter beschikking gesteld van vervoergebruikers of dienen ter inzage te liggen op het kantoor van de scheepvaartondernemingen en van hun agenten. Ze dienen alle voorwaarden te behelzen betreffende het laden en lossen, de juiste omvang van de diensten die vallen onder het vervoertarief, gerelateerd aan het vervoer over zee en dat over land, of onder enig ander tarief dat door de scheepvaartonderneming berekend wordt, alsmede de usances ter zake.

5.

Mededeling aan de Commissie van arbitrale vonnissen en aanbevelingen

Arbitrale vonnissen en aanbevelingen van de verzoeningsinstanties die door partijen zijn aanvaard, moeten onmiddellijk aan de Commissie medegedeeld worden wanneer daarin geschillen worden beslecht betreffende gedragingen van de conferences als bedoeld in artikel 4 en de punten 2 en 3 van het onderhavige artikel.

Artikel 6

Vrijstelling voor mededingingsregelingen tussen vervoergebruikers en lijnvaartconferences betreffende het gebruik van lijnvaartdiensten

Overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen tussen vervoergebruikers enerzijds, en de lijnvaartconferences anderzijds, alsmede mededingingsregelingen tussen vervoergebruikers die eventueel daartoe noodzakelijk zijn, met betrekking tot de tarieven, voorwaarden en kwaliteit van lijndiensten, voor zover zij zijn genoemd in artikel 5, punten 1 en 2, zijn vrijgesteld van het verbod van artikel 85, lid 1, van het Verdrag.

Artikel 7

Toezicht op de vrijgestelde mededingingsregelingen

1.

Inbreuk op een verplichting

Indien de betrokkenen inbreuk maken op een verplichting die volgens artikel 5 is verbonden aan de in artikel 3

bedoelde vrijstelling, kan de Commissie, om deze inbreuken te beëindigen en onder de in Afdeling II gestelde voorwaarden:

- aanbevelingen doen aan de betrokkenen;

- in geval van niet-nakoming van deze aanbevelingen door de betrokkenen, en afhankelijk van de ernst van de betrokken inbreuk, een beschikking geven waarin hun bepaalde handelingen worden verboden of gelast, dan wel hun onder intrekking van de hun verleende generieke vrijstelling een individuele vrijstelling wordt verleend overeenkomstig artikel 11, lid 4, dan wel hun de generieke vrijstelling wordt ontnomen.

2.

Met artikel 85, lid 3, onverenigbare gevolgen

a)

Indien overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen die voor de in de artikelen 3 of 6 bedoelde vrijstelling in aanmerking komen, wegens de hieronder omschreven bijzondere omstandigheden desalniettemin gevolgen hebben welke onverenigbaar zijn met de voorwaarden van arti-

kel 85, lid 3, van het Verdrag, neemt de Commissie, na ontvangst van een klacht of op eigen initiatief, de onder c) omschreven maatregelen onder de in Afdeling II gestelde voorwaarden. De zwaarte van deze maatregelen moet in verhouding staan tot de ernst van de situatie.

b)

Bijzondere omstandigheden worden onder meer geschapen door:

II i)

handelingen van lijnvaartconferences of een wijziging in de marktcondities in een bepaald vaargebied die tot afwezigheid of uitschakeling van feitelijke of potentiële mededinging leiden, zoals belemmerende praktijken waardoor het verkeer niet toegankelijk is voor mededingers,

Iii)

handelingen van conferences die de technische of economische vooruitgang kunnen belemmeren of kunnen verhinderen dat de voordelen hiervan ten goede komen aan de consument,

iii)

handelingen van derde landen die

- de deelneming van buitenstaanders aan een vaargebied beletten,

- onbillijke tarieven opleggen aan leden van een lijnvaartconference of

- regelingen voorschrijven die anderszins technische of economische vooruitgang belemmeren (ladingverdeling, beperkingen met betrekking tot scheepstypen).

c)

IIi)

Indien feitelijke of potentiële mededinging ontbreekt of dreigt te worden uitgeschakeld ten gevolge van maatregelen van een derde land, treedt de Commissie in overleg met de bevoegde autoriteiten van dat land, zo nodig gevolgd door onderhandelingen volgens door de Raad verstrekte richtlijnen, ten einde de situatie te verhelpen.

Indien de bijzondere omstandigheden evenwel in strijd met artikel 85, lid 3, onder b), van het Verdrag leiden tot de afwezigheid of uitschakeling van feitelijke of potentiële mededinging, trekt de Commissie de generieke vrijstelling in. Terzelfder tijd beslist zij of, en zo ja onder welke bijkomende voorwaarden en verplichtingen een individuele vrijstelling voor de betrokken conference-overeenkomst kan worden verleend, onder andere ten einde toegang tot de markt te krijgen voor outsiders.

Iii)

Indien de onder b) genoemde bijzondere omstandigheden andere dan de onder punt i) genoemde gevolgen hebben, treft de Commissie een of meer van de in punt 1 genoemde maatregelen.

Artikel 8

Gevolgen die onverenigbaar zijn met artikel 86 van het Verdrag

1. Misbruik van machtsposities in de zin van artikel 86 van het Verdrag is verboden zonder dat hiervoor een voorafgaand besluit is vereist.

2. Wanneer de Commissie, op eigen initiatief of op verzoek van een Lid-Staat of van een natuurlijke of rechtspersoon die zich op een rechtmatig belang beroept, tot de bevinding komt dat gedragingen van conferences die de in artikel 3 genoemde vrijstelling genieten in bepaalde gevallen niettemin gevolgen hebben die onverenigbaar zijn met arti-

kel 86 van het Verdrag, kan zij de generieke vrijstelling intrekken en uit hoofde van artikel 10 alle passende maatregelen nemen om een eind te maken aan de inbreuken op artikel 86 van het Verdrag.

3. Alvorens een besluit te nemen uit hoofde van lid 2, kan de Commissie aan de betrokken conference aanbevelingen doen met het oog op het beëindigen van de inbreuk.

Artikel 9

Conflicten van internationaal recht

1. Indien de toepassing van deze verordening op bepaalde mededingingbeperkende regelingen of gedragingen kan leiden tot strijdigheid met wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen van bepaalde derde landen waardoor belangrijke commerciële en scheepvaartbelangen van de Gemeenschap in gevaar zouden komen, pleegt de Commissie bij de eerste gelegenheid met de bevoegde autoriteiten van de betrokken derde landen overleg ten einde die belangen zoveel mogelijk te verenigen met de naleving van de communautaire rechtsregels. De Commissie stelt het in artikel 15 genoemde Adviescomité in kennis van het resultaat van dit overleg.

2. Indien moet worden onderhandeld over overeenkomsten met derde landen, doet de Commissie aanbevelingen aan de Raad, die haar machtigt de vereiste onderhandelingen te openen.

De Commissie voert deze onderhandelingen in overleg met het in artikel 15 genoemde Adviescomité en binnen het raam van de richtlijnen welke de Raad haar kan verstrekken.

3. Bij de uitoefening van de hem bij dit artikel toegekende bevoegdheden besluit de Raad volgens de in artikel 84, lid 2, van het Verdrag bepaalde besluitvormingsprocedure.

AFDELING II

PROCEDUREVOORSCHRIFTEN

Artikel 10

Procedures naar aanleiding van een klacht of ambtshalve

Naar aanleiding van een klacht of ambtshalve leidt de Commissie de procedure in tot beëindiging van inbreuken op artikel 85, lid 1, of artikel 86, van het Verdrag, alsmede de procedure voor de toepassing van artikel 7 van deze verordening.

Tot het indienen van een klacht zijn gerechtigd:

a) de Lid-Staten,

b) natuurlijke of rechtspersonen die aantonen hierbij een rechtmatig belang te hebben.

Artikel 11

Resultaat van de procedures naar aanleiding van een klacht of ambtshalve

1. Indien de Commissie een inbreuk op artikel 85, lid 1, of artikel 86, van het Verdrag vaststelt, verplicht zij de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen bij beschikking aan de vastgestelde inbreuk een einde te maken.

Onverminderd de overige bepalingen van deze verordening, kan de Commissie alvorens een beschikking te nemen als bedoeld in de voorgaande alinea, aan de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen aanbevelingen doen om aan de inbreuk een einde te maken.

2. Lid 1 is eveneens van toepassing in het geval bedoeld in artikel 7 van deze verordening.

3. Indien de Commissie op grond van de haar bekende gegevens concludeert dat er geen aanleiding bestaat om krachtens artikel 85, lid 1, of artikel 86, van het Verdrag of krachtens artikel 7 van deze verordening op te treden tegen een overeenkomst, een besluit of een onderling afgestemde feitelijke gedraging, geeft zij, indien de procedure is ingeleid naar aanleiding van een klacht, een beschikking waarbij de klacht als ongegrond wordt afgewezen.

4. Indien de Commissie aan het eind van een naar aanleiding van een klacht of ambtshalve ingeleide procedure concludeert dat een overeenkomst, een besluit of een onderling afgestemde feitelijke gedraging voldoet aan de voor-

waarden van artikel 85, leden 1 en 3, van het Verdrag, geeft zij een beschikking tot toepassing van artikel 85, lid 3. In deze beschikking wordt de datum vermeld met ingang waarvan zij van kracht wordt. Dit kan een vroegere datum zijn dan die van de beschikking.

Artikel 12

Toepassing van artikel 85, lid 3 - verzetprocedure

1. Ondernemingen en ondernemersverenigingen die ten gunste van de overeenkomsten, besluiten en onderling afgestemde feitelijke gedragingen als bedoeld in artikel 85, lid 1, waaraan zij deelnemen, een beroep wensen te doen op artikel 85, lid 3, dienen een verzoek bij de Commissie in.

2. Indien de Commissie het verzoek ontvankelijk acht maakt zij, zodra zij over alle stukken van het dossier beschikt en op voorwaarde dat er geen procedure op grond van artikel 10 tegen de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging is ingeleid, zo spoedig mogelijk in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen de essentiële inhoud van het verzoek bekend en nodigt zij alle belanghebbende derden en de Lid-Staten uit, haar binnen 30 dagen hun opmerkingen kenbaar te maken. Bij de bekendmaking wordt rekening gehouden met het rechtmatige belang van de ondernemingen dat hun zakengeheimen niet aan de openbaarheid worden prijsgegeven.

3. Indien de Commissie de ondernemingen die haar daartoe een verzoek hebben gedaan, niet binnen 90 dagen, te rekenen vanaf de dag van de bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen, mededeelt dat ten aanzien van de toepasselijkheid van artikel 85, lid 3, ernstige twijfel bestaat, wordt de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging zoals in het verzoek beschreven, geacht voor de voorafgaande tijd en voor ten hoogste zes jaar na de dag van de bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen van het verbod vrijgesteld te zijn.

Indien de Commissie na afloop van de termijn van 90 dagen, maar vóór het aflopen van de termijn van zes jaar vaststelt dat aan de voorwaarden voor toepassing van artikel 85, lid 3, niet is voldaan, geeft zij een beschikking waarin het verbod van artikel 85, lid 1, van toepassing wordt verklaard. Deze beschikking kan terugwerkende kracht hebben indien de betrokkenen onjuiste gegevens hebben verstrekt of indien zij misbruik maken van de vrijstelling van het bepaalde in artikel 85, lid 1.

4. De Commissie kan de verzoekende ondernemingen de in de eerste alinea van lid 3 bedoelde mededeling toezenden en dient, indien een Lid-Staat erom verzoekt, dit te doen binnen een termijn van 45 dagen nadat het verzoek van deze ondernemingen aan deze Lid-Staat is toegezonden uit hoofde van artikel 15, lid 2. Het verzoek van de Lid-Staat dient gestaafd te zijn met overwegingen met betrekking tot de mededingingsregels van het Verdrag.

Indien de Commissie vaststelt dat aan de voorwaarden van

artikel 85, leden 1 en 3, is voldaan, geeft zij een beschikking tot toepassing van artikel 85, lid 3. In deze beschikking wordt

de datum vermeld, met ingang waarvan zij van kracht wordt. Dit kan een vroegere datum zijn dan die van het verzoek.

Artikel 13

Geldigheidsduur en intrekking van de beschikkingen tot toepassing van artikel 85, lid 3

1. In de overeenkomstig artikel 11, lid 4, of artikel 12,

lid 4, tweede alinea, gegeven beschikking tot toepassing van artikel 85, lid 3, wordt aangegeven voor welke periode zij geldt; deze periode is over het algemeen niet korter dan zes jaar. De beschikking kan voorwaarden en verplichtingen inhouden.

2. De beschikking kan worden verlengd, indien de voorwaarden voor de toepassing van artikel 85, lid 3, vervuld blijven.

3. De Commissie kan haar beschikking intrekken of wijzigen, of de betrokkenen bepaalde handelingen verbieden:

a) indien de feitelijke omstandigheden op een voor de beschikking wezenlijk punt zijn gewijzigd,

b) indien de betrokkenen zich gedragen in strijd met een bij de beschikking opgelegde verplichting,

c) indien de beschikking berust op onjuiste inlichtingen of door bedrog is verkregen, of

d) indien de betrokkenen misbruik maken van de in de beschikking vervatte ontheffing van artikel 85, lid 1.

In de gevallen genoemd onder b), c) en d), kan de beschikking met terugwerkende kracht worden ingetrokken.

Artikel 14

Bevoegdheid

Onverminderd het toezicht van het Hof van Justitie op de betrokken beschikking, is uitsluitend de Commissie bevoegd:

- om verplichtingen op te leggen overeenkomstig arti-

kel 7;

- om een beschikking te geven overeenkomstig artikel 85, lid 3.

De autoriteiten van de Lid-Staten blijven bevoegd om te beslissen of aan de voorwaarden van artikel 85, lid 1, of artikel 86 is voldaan, zolang de Commissie geen procedure heeft ingeleid met het oog op het opstellen van een beschikking in de betrokken zaak, noch de in artikel 12, lid 3, eerste alinea, bedoelde mededeling heeft verzonden.

Artikel 15

Contact met de autoriteiten van de Lid-Staten

1. Bij de in deze verordening bedoelde procedures onderhoudt de Commissie een nauw en voortdurend contact met

de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten; deze zijn gerechtigd opmerkingen te maken over deze procedures.

2. De Commissie doet de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten onverwijld een afschrift toekomen van de klachten en verzoeken en van de belangrijkste documenten welke haar in het kader van deze procedures zijn toegezonden of door haar worden verzonden.

3. Alvorens een beschikking naar aanleiding van een procedure als bedoeld in artikel 10 en alvorens een beschikking overeenkomstig artikel 12, lid 3, tweede alinea, en

lid 4, tweede alinea, te geven, wordt een Adviescomité voor mededingingsregelingen en economische machtsposities op het gebied van het vervoer over zee geraadpleegd. Het Adviescomité wordt eveneens geraadpleegd vóór de goedkeuring van de in artikel 26 bedoelde uitvoeringsbepalingen.

4. Het Adviescomité is samengesteld uit ambtenaren die bevoegd zijn op het gebied van het vervoer over zee en van mededingingsregelingen en economische machtsposities. Elke Lid-Staat wijst twee ambtenaren aan die hem vertegenwoordigen, en die bij verhindering door een andere ambtenaar kunnen worden vervangen.

5. De raadpleging vindt plaats op uitnodiging van de Commissie in een gemeenschappelijke bijeenkomst, op zijn vroegst twee weken na de verzending der convocaties. Hierbij wordt een uiteenzetting van de zaak gevoegd, alsmede een opgave van de voornaamste stukken van het dossier en een voorontwerp van een beschikking voor elk der te onderzoeken gevallen.

6. Het Adviescomité kan advies uitbrengen, ook indien leden noch aanwezig, noch vertegenwoordigd zijn. Een verslag van de uitkomsten van de raadpleging wordt bij de ontwerp-beschikking gevoegd. Dat verslag wordt niet openbaar gemaakt.

Artikel 16

Verzoek om inlichtingen

1. Ter vervulling van de taken welke haar zijn opgedragen in deze verordening, kan de Commissie alle noodzakelijke inlichtingen inwinnen bij de regeringen en de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten, alsmede bij ondernemingen en ondernemersverenigingen.

2. Wanneer de Commissie tot een onderneming of een ondernemersvereniging een verzoek om inlichtingen richt, zendt zij gelijktijdig een afschrift van dit verzoek aan de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op welks grondgebied de zetel van die onderneming of ondernemersvereniging zich bevindt.

3. In haar verzoek geeft de Commissie de rechtsgrond en het doel van dit verzoek aan; tevens wijst zij op de sancties waarin artikel 19, lid 1, onder b), voorziet voor het verstrekken van een onjuiste inlichting.

4. Tot het verstrekken van de gevraagde inlichtingen zijn verplicht: de eigenaren van een onderneming of degenen

die hen vertegenwoordigen en, in het geval van rechtspersonen, vennootschappen of verenigingen zonder rechtspersoonlijkheid, degenen die volgens de wet of de statuten belast zijn met de vertegenwoordiging.

5. Indien een onderneming of ondernemersvereniging de gevraagde inlichtingen binnen de door de Commissie gestelde termijn niet, dan wel onvolledig verstrekt, verlangt de Commissie de inlichtingen bij beschikking. Deze beschikking omschrijft de gevraagde inlichtingen, stelt een passende termijn vast binnen welke deze moeten worden verstrekt, en wijst op de in artikel 19, lid 1, onder b), en in artikel 20, lid 1, onder c), voorziene sancties, alsmede op het recht om tegen de beschikking in beroep te gaan bij het Hof van Justitie.

6. De Commissie zendt tegelijkertijd een afschrift van haar beschikking aan de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op welks grondgebied zich de zetel van de onderneming of de ondernemersvereniging bevindt.

Artikel 17

Verificaties door de autoriteiten van de Lid-Staten

1. Op verzoek van de Lid-Staten verrichten de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten de verificaties welke de Commissie op grond van artikel 18, lid 1, nodig oordeelt of welke zij krachtens artikel 18, lid 3, bij beschikking heeft gelast. De functionarissen van de bevoegde autoriteiten der Lid-Staten die belast zijn met het uitvoeren van de verificaties, oefenen hun bevoegdheden uit op vertoon van een schriftelijke opdracht, verstrekt door de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op welks grondgebied de verificatie moet plaatsvinden. In deze opdracht wordt melding gemaakt van onderwerp en doel van de verificatie.

2. Personeelsleden van de Commissie kunnen, op verzoek van de Commissie of van de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op welks grondgebied de verificatie moet worden verricht, de functionarissen van genoemde autoriteit bijstaan bij het vervullen van hun opdracht.

Artikel 18

Bevoegdheid van de Commissie tot verificatie

1. Ter vervulling van de taken welke haar zijn opgedragen in deze verordening, kan de Commissie alle noodzakelijke verificaties verrichten bij ondernemingen en ondernemingsverenigingen.

Te dien einde beschikken de personeelsleden van de Commissie, die in haar opdracht handelen, over de volgende bevoegdheden:

a) het controleren van de boeken en bescheiden van het bedrijf;

b) het maken van afschriften of uittreksels uit deze boeken en bescheiden;

c) het ter plaatse vragen van mondelinge inlichtingen;

d) het betreden van alle lokaliteiten, terreinen en vervoermiddelen der ondernemingen.

2. De personeelsleden die door de Commissie met het uitvoeren van deze verificaties zijn belast, oefenen hun bevoegdheden uit op vertoon van een schriftelijke opdracht, waarin melding wordt gemaakt van onderwerp en doel der verificaties, alsmede van de sancties waarin artikel 19, lid 1, onder c), voorziet voor het niet volledig tonen van de ter inzage gevraagde boeken of bescheiden. Voordat de verificatie plaatsvindt, stelt de Commissie tijdig de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op welks grondgebied een verificatie moet worden verricht, in kennis van de verificatie en van de identiteit der personeelsleden die met de uitvoering van deze opdracht zijn belast.

3. De ondernemingen en ondernemersverenigingen zijn verplicht zich te onderwerpen aan de verificaties welke de Commissie bij beschikking heeft gelast. Deze beschikking maakt melding van onderwerp en doel van de verificatie, geeft de datum aan waarop de verificatie een aanvang neemt en wijst op de in artikel 19, lid 1, onder c), en in artikel 20, lid 1, onder d), voorziene sancties, alsmede op het recht om tegen de beschikking in beroep te gaan bij het Hof van Justitie.

4. Alvorens een beschikking te geven als bedoeld in lid 3, hoort de Commissie de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op welks grondgebied de verificatie moet worden verricht.

5. De functionarissen van de bevoegde autoriteit van de Lid-Staat op welks grondgebied de verificatie moet worden verricht, kunnen, op verzoek van deze autoriteit of van de Commissie, de personeelsleden van de Commissie bijstaan bij het vervullen van hun opdracht.

6. Wanneer een onderneming zich verzet tegen een verificatie waartoe krachtens dit artikel opdracht is gegeven,

verleent de betrokken Lid-Staat de nodige bijstand aan de personeelsleden aan wie de Commissie opdracht tot verificatie heeft gegeven, ten einde hun de vervulling van deze opdracht mogelijk te maken. Daartoe nemen de Lid-Staten vóór 1 januari 1989, na raadpleging van de Commissie, de nodige maatregelen.

Artikel 19

Geldboeten

1. De Commissie kan bij beschikking aan ondernemingen of ondernemersverenigingen geldboeten opleggen van ten minste honderd en ten hoogste vijfduizend Ecu, wanneer zij opzettelijk of uit onachtzaamheid:

a) bij een mededeling als bedoeld in artikel 5, punt 5, of bij een verzoek als bedoeld in artikel 12, onjuiste of verdraaide gegevens verstrekken;

b) in antwoord op een verzoek als bedoeld in artikel 16, lid 3 of lid 5, een onjuiste inlichting verstrekken of een inlichting niet verstrekken binnen de termijn, gesteld bij een krachtens artikel 16, lid 5, gegeven beschikking;

c) bij een krachtens artikel 17 of artikel 18 verrichte verificatie geen volledige inzage geven van de ter inzage gevraagde boeken en bescheiden van het bedrijf, of zich niet onderwerpen aan verificatie welke de Commissie bij een krachtens artikel 18, lid 3, gegeven beschikking heeft gelast.

2. Wanneer ondernemingen of ondernemersverenigingen opzettelijk of uit onachtzaamheid:

a) inbreuk maken op artikel 85, lid 1, of artikel 86, van het Verdrag of geen gevolg geven aan een verplichting, hun opgelegd krachtens artikel 7 van deze verordening;

b) zich gedragen in strijd met een verplichting, opgelegd krachtens artikel 5 of artikel 13, lid 1,

kan de Commissie bij beschikking aan deze ondernemingen of ondernemersverenigingen geldboeten opleggen van duizend tot één miljoen Ecu, of tot een hoger bedrag dat evenwel niet 10 % van de omzet van elk der betrokken ondernemingen in het voorafgaande boekjaar mag overschrijden.

Bij de vaststelling van het bedrag van de geldboete wordt niet alleen rekening gehouden met de zwaarte, maar ook met de duur van de inbreuk.

3. Het bepaalde in artikel 15, leden 3 en 4, is van toepassing.

4. De beschikkingen, gegeven krachtens leden 1 en 2, hebben geen strafrechtelijk karakter.

5. De in lid 2, onder a), genoemde geldboeten kunnen niet worden opgelegd voor gedragingen welke plaats hebben nadat deze bij de Commissie zijn aangemeld en voordat de Commissie ten aanzien hiervan een beschikking heeft genomen krachtens artikel 85, lid 3, van het Verdrag, voor zover deze gedragingen blijven binnen de grenzen welke in de aanmelding zijn genoemd.

Deze bepaling is echter niet van toepassing zodra de Commissie de betrokken ondernemingen heeft medegedeeld dat zij, na voorafgaand onderzoek, van oordeel is dat overeenkomsten, besluiten of gedragingen onder artikel 85, lid 1, van het Verdrag vallen en dat toepassing van artikel 85, lid 3, niet gerechtvaardigd is.

Artikel 20

Dwangsommen

1. De Commissie kan bij beschikking aan ondernemingen of ondernemersverenigingen dwangsommen opleggen ten bedrage van ten minste vijftig en ten hoogste duizend Ecu voor elke dag waarmede de in de beschikking gestelde termijn wordt overschreden, ten einde hen te dwingen:

a) een einde te maken aan een inbreuk op artikel 85, lid 1, of artikel 86, van het Verdrag, waarvan zij de beëindiging bevolen heeft krachtens artikel 11, of zich te houden aan een verplichting die hun is opgelegd krachtens artikel 7;

b) een krachtens artikel 13, lid 3, verboden handeling na te laten;

c) tot het volledig en juist verschaffen van een inlichting welke de Commissie heeft verlangd bij een krachtens artikel 16, lid 5, gegeven beschikking;

d) zich te onderwerpen aan een verificatie welke de Commissie bij een krachtens artikel 18, lid 3, gegeven beschikking heeft gelast.

2. Wanneer ondernemingen of ondernemersverenigingen de verplichting nagekomen zijn, ter afdwinging waarvan

de dwangsom was opgelegd, kan de Commissie vaststellen dat het uiteindelijk verschuldigde bedrag lager zal zijn dan het bedrag dat zou voortvloeien uit de oorspronkelijke beschikking.

3. Het bepaalde in artikel 15, leden 3 en 4, is van toepassing.

Artikel 21

Rechtsmacht van het Hof van Justitie

Het Hof van Justitie heeft volledige rechtsmacht in de zin van artikel 172 van het Verdrag ter zake van beroep tegen beschikkingen van de Commissie waarin een geldboete of dwangsom wordt vastgesteld; het kan de opgelegde geldboete of dwangsom intrekken, verlagen of verhogen.

Artikel 22

Rekeneenheid

Voor de toepassing van de artikelen 19 tot en met 21 is de Ecu die, welke voor de opstelling van de begroting van de Gemeenschap krachtens de artikelen 207 en 209 van het Verdrag is gebruikt.

Artikel 23

Horen van belanghebbenden en derden

1. Alvorens beschikkingen te geven op grond van artikel 11, artikel 12, lid 3, tweede alinea, en lid 4, artikel 13, lid 3, en de artikelen 19 en 20, stelt de Commissie de betrokken ondernemingen en ondernemersverenigingen in de gelegenheid hun standpunt kenbaar te maken ter zake van de punten van bezwaar welke de Commissie in aanmerking heeft genomen.

2. Voor zover de Commissie of de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten dit noodzakelijk achten, kunnen zij ook andere natuurlijke of rechtspersonen horen. Indien natuurlijke of rechtspersonen verzoeken gehoord te worden en blijk geven hierbij in voldoende mate belang te hebben, moet aan dit verzoek gevolg worden gegeven.

3. Wanneer de Commissie voornemens is een beschikking te geven tot toepassing van artikel 85, lid 3, van het Verdrag, maakt zij het essentiële gedeelte van de overeenkomst, het besluit of de onderling afgestemde feitelijke gedraging in kwestie bekend; hierbij worden alle belanghebbende derden uitgenodigd opmerkingen kenbaar te maken binnen de door de Commissie vastgestelde termijn van ten minste één maand. Bij de bekendmaking wordt rekening gehouden met het rechtmatige belang van de ondernemingen dat hun zakengeheimen niet aan de openbaarheid worden prijsgegeven.

Artikel 24

Geheimhoudingsplicht

1. De krachtens de artikelen 17 en 18 ingewonnen inlichtingen mogen slechts worden gebruikt voor het doel waarvoor zij zijn gevraagd.

2. Onverminderd hetgeen in de artikelen 23 en 25 is bepaald, zijn de Commissie en de bevoegde autoriteiten der Lid-Staten, alsmede hun personeelsleden en functionarissen verplicht de inlichtingen welke zij bij de toepassing van deze verordening hebben ingewonnen en welke naar hun aard onder de geheimhoudingsplicht vallen, niet openbaar te maken.

3. De leden 1 en 2 vormen geen beletsel voor de openbaarmaking van algemene informatie of overzichten waarin geen gegevens zijn opgenomen met betrekking tot individuele ondernemingen of ondernemersverenigingen.

Artikel 25

Bekendmaking van beschikkingen

1. De Commissie maakt de beschikkingen bekend die zij op grond van artikel 11, artikel 12, lid 3, tweede alinea, en lid 4, en artikel 13, lid 3, vaststelt.

2. De bekendmaking vermeldt de betrokken partijen en de essentiële gedeelten van de beschikking; hierbij wordt rekening gehouden met het rechtmatig belang van de ondernemingen, dat hun zakengeheimen niet aan de openbaarheid worden prijsgegeven.

Artikel 26

Uitvoeringsbepalingen

De Commissie is bevoegd uitvoeringsbepalingen vast te stellen met betrekking tot de omvang van de mededelingsverplichtingen als bedoeld in artikel 5, lid 5, tot vorm,

inhoud en overige bijzonderheden van de in artikel 10 bedoelde klachten, de in artikel 12 bedoelde verzoeken, en met betrekking tot het horen van belanghebbenden en derden, als bepaald in artikel 23, leden 1 en 2.

Artikel 27

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op 1 juli 1987.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 22 december 1986.

Voor de Raad

De Voorzitter

G. SHAW

(1) PB nr. C 172 van 2. 7. 1984, blz. 178; PB nr. C 255 van 13. 10. 1986, blz. 169.

(2) PB nr. C 77 van 21. 3. 1983, blz. 13; PB nr. C 344 van 31. 12. 1985, blz. 31.

(3) PB nr. 124 van 28. 11. 1962, blz. 2751/62.

(4) PB nr. 13 van 21. 2. 1962, blz. 204/62.

(5) PB nr. L 175 van 23. 7. 1986, blz. 1.

(6) PB nr. L 121 van 17. 5. 1979, blz. 1.