31986R4028

Verordening (EEG) nr. 4028/86 van de Raad van 18 december 1986 inzake communautaire acties voor verbetering en aanpassing van de structuur van de visserij en de aquicultuur

Publicatieblad Nr. L 376 van 31/12/1986 blz. 0007 - 0024


VERORDENING (EEG) Nr. 4028/86 VAN DE RAAD van 18 december 1986 inzake communautaire acties voor verbetering en aanpassing van de structuur van de visserij en de aquicultuur

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op de artikelen 42 en 43,

Gelet op de Akte van Toetreding van Spanje en Portugal, inzonderheid op artikel 155,

Gezien het voorstel van de Commissie(1),

Gezien het advies van het Europese Parlement(2),

Overwegende dat de gemeenschappelijke actie voor herstructurering, modernisering en ontwikkeling van de visserij, alsmede voor ontwikkeling van de aquicultuur, die is ingesteld bij Verordening (EEG) nr. 2908/33(3), gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3733/85(4), de regeling ter bevordering van de experimentele visserij en van de samenwerking op visserijgebied in het kader van gemeenschappelijke ondernemingen, die is ingesteld bij Verordening (EEG) nr. 2909/83(5), gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3727/85(6), en de acties voor de aanpassing van de capaciteit in de visserijsector, die zijn ingesteld bij Richtlijn 83/515/EEG(7), gewijzigd bij Richtlijn 85/590/EEG(8), eind 1986 aflopen;

Overwegende dat voorzetting van de structuurverbetering in deze sector voor de ontwikkeling van het gemeenschappelijk visserijbeleid onontbeerlijk is en derhalve een van de middelen vormt om in deze sector de doelstellingen van artikel 39, lid 1, onder a), b) en d), van het Verdrag te bereiken; dat derhalve de structurele maatregelen waardoor deze verbetering moet kunnen worden bereikt, op een communautair concept en op communautaire criteria moeten worden gegrond;

Overwegende dat de ervaring heeft geleerd dat het zinvol is de verschillende structuurmaatregelen onder te brengen in één enkele kaderverordening met een zodanige geldigheidsduur dat een stabiel en duurzaam beleid kan worden vastgesteld; dat derhalve ook voor deze maatregelen in een financiële bijstand van de Gemeenschap moet worden voorzien die een onderdeel vormt van een zich over een aantal achtereenvolgende jaren uitstrekkende financiële toewijzing;

Overwegende dat bij het bepalen van de fundamentele beleidslijnen van het nieuwe structuurbeleid voor de visserijsector niet alleen rekening moet worden gehouden met de balans en de ervaring van het verleden, maar ook met de nieuwe omvang die deze sector heeft gekregen door de uitbreiding van de Gemeenschap met Spanje en Portugal; dat in deze nieuwe situatie het structuurbeleid vooral gericht moet zijn op een evenwichtige exploitatie van de interne visbestanden in de wateren van de Gemeenschap; dat de Gemeenschap daarnaast, aangezien zij een tekort heeft aan visserijprodukten, moet trachten haar voorzieningsmogelijkheden te verbreden, met name door middel van een vergroting van de vangstmogelijkheden en een uitbreiding van de aquicultuur; dat in dit structuurbeleid bovendien, overeenkomstig artikel 39, lid 2, van het Verdrag, in ruime mate rekening moet worden gehouden met de economische en sociale context van de visserijsector; dat dit beleid zo nodig aan de verscheidenheid of aan de ernst van de structuurproblemen op regionaal niveau moet kunnen worden aangepast;

Overwegende dat, gezien het voorgaande en in verband met de bedrijfsomstandigheden in de visserijsector, het structuurbeleid op communautair niveau moet worden georganiseerd en met overheidsmiddelen moet worden ondersteund om zo een goed functioneren van het gemeenschappelijk visserijbeleid in zijn totaliteit te waarborgen; dat de doeltreffendheid van deze bijstand echter kan worden vergroot door financieringsvormen die beter aan de verschillende concrete situaties in de sector zijn aangepast, de toegang van de betrokkenen tot investeringskapitaal vergemakkelijken en een grotere economische betrouwbaarheid van de ondernemingen met zich brengen; dat bovendien, door deze nieuwe vormen van interventie, de weerslag van de communautaire actie kan worden vergroot; dat derhalve aan die vormen van interventie prioriteit moet worden gegeven;

Overwegende dat de structuurmaatregelen in de mate van het mogelijke in het kader van meerjarige oriëntatieprogramma's moeten worden uitgevoerd waardoor elke Lid-Staat de zekerheid heeft dat er de nodige samenhang bestaat tussen de communautaire en de nationale maatregelen en dat de nationale maatregelen met de doelstellingen van het gemeenschappelijk beleid in overeenstemming zijn; dat die programma's afgestemd moeten zijn op de doelstellingen en instrumenten van het regionaal beleid; dat zij een grondige analyse van de situatie in elke Lid-Staat moeten bevatten, zodat de Commissie de uitgangssituatie op structuurgebied en de ontwikkelingsvooruitzichten voor de produktie structuur op middellange termijn kan beoordelen;

dat de beoordeling van de Commissie in de loop van de uitvoering van het programma, aan de hand van de feitelijke ontwikkelingen op structuurgebied in de onderscheiden Lid-Staten moet kunnen worden aangepast; dat de Lid-Staten daarom de Commissie alle noodzakelijke gegevens dienen te verstrekken en alle maatregelen dienen te treffen die onontbeerlijk zijn om de uitvoering van de programma's te kunnen volgen;

Overwegende dat, om het economische risico van de producenten te beperken, de herstructurering van de vissersvloten in de Gemeenschap door economisch verantwoorde vernieuwingen of moderniseringen die zijn afgestemd op de reële vangstmogelijkheden in de wateren binnen en buiten de Gemeenschap, moet worden voortgezet ten einde zo een optimale produktiviteit op lange termijn van deze produktiemiddelen te waarborgen en een structuur met economisch levensvatbare bedrijven te bevorderen;

Overwegende dat de ervaring heeft geleerd dat de ontwikkeling van de aquicultuur tot de verbetering van de voorziening met visserijprodukten heeft bijgedragen; dat het derhalve wenselijk is deze activiteit verder te stimuleren;

Overwegende dat het dienstig is kustzones te beschermen door aanleg van kunstwerken en zo de herpopulatie van de visgronden te bevorderen en, na een onderbreking van de visserij gedurende een bepaalde periode, een optimale exploitatie van die zones mogelijk te maken;

Overwegende dat het evenwicht tussen de vangstcapaciteit en de beschikbare vis niet stabiel kan zijn; dat derhalve een actie moet worden ondernomen om het teveel aan vangstcapaciteit weg te werken; dat daartoe moet worden voorzien in communautaire bijstand voor acties voor tijdelijke en voor definitieve beëindiging van de visserijactiviteit;

Overwegende dat ook dient te worden gezorgd voor instandhouding of zelfs verbetering van de vangstmogelijkheden buiten de wateren waarvoor de communautaire visserijwetgeving geldt; dat dit doel kan worden bereikt door rechtstreekse communautaire bijstand voor projecten inzake experimentele visserij of voor tijdelijke samenwerkingsverbanden van ondernemingen;

Overwegende dat, om de omstandigheden bij produktie, aanvoer en verkoop van visserijprodukten te verbeteren, de bij Verordening (EEG) nr. 355/77 van de Raad van 15 februari 1977 inzake een gemeenschappelijke actie ter verbetering van de voorwaarden inzake verwerking en afzet van landbouw- en visserijprodukten(1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2224/86(2), ingestelde actie dient te worden verruimd; dat derhalve moet worden voorzien in specifieke bijstand voor investeringen in de uitrusting van vissershavens; dat deze investeringen moeten worden uitgevoerd in het kader van een project dat de betrokken vissershaven in zijn totaliteit betreft; dat deze projecten bij voorrang in het kader van Verordening (EEG) nr. 355/77 moeten worden gefinancierd; dat daartoe bijzondere procedurevoorschriften nodig zijn;

Overwegende dat maatregelen nodig zijn ter stimulering van het verbruik van produkten die afkomstig zijn van vissoorten waarvan overschotten bestaan of die onderbevist worden; dat het daarom dienstig is te voorzien in rechtstreekse communautaire bijstand voor collectieve projecten voor acties op dat gebied;

Overwegende dat de situatie in bepaalde regio's of sectoren specifieke maatregelen kan vergen waarin tot nog toe nog niet is voorzien; dat met het oog daarop een soepele procedure moet worden vastgesteld in het kader waarvan dergelijke specifieke maatregelen snel kunnen worden genomen; dat dergelijke maatregelen in de gebieden waar deze ten uitvoer worden gelegd verenigbaar moeten zijn met de communautaire structuurmaatregelen buiten de visserijsector;

Overwegende dat, met het oog op een zo groot mogelijke duidelijkheid bij het beheer van al deze structuurmaatregelen, de administratieve formaliteiten dienen te worden beperkt en de procedures vereenvoudigd;

Overwegende dat maatregelen moeten worden genomen om onregelmatigheden te voorkomen en te vervolgen en om als gevolg van onregelmatigheden of nalatigheden verloren gegane bedragen terug te vorderen; dat tevens de mogelijkheid moet worden geopend de communautaire financiering te schorsen, te verminderen of in te trekken;

Overwegende dat de uitgaven van de Gemeenschap grondig moeten worden gecontroleerd; dat, naast de controles die door de Lid-Staten uit eigen beweging worden uitgevoerd en die van wezenlijk belang blijven, dient te worden voorzien in controles door ambtenaren van de Commissie en in de mogelijkheid voor de Commissie om een beroep te doen op de Lid-Staten;

Overwegende dat dient te worden bepaald dat bepaalde criteria volgens een vereenvoudigde procedure kunnen worden gewijzigd, ten einde deze zo goed mogelijk te kunnen aanpassen aan de ontwikkeling van een situatie die sterk fluctuerend kan blijken te zijn;

Overwegende dat de overgang naar de regeling die bij deze verordening wordt ingesteld onder zo gunstig mogelijke omstandigheden dient te verlopen; dat daartoe overgangsmaatregelen noodzakelijk kunnen blijken; dat derhalve in de mogelijkheid moet worden voorzien om volgens een snelle en in de tijd beperkte procedure, de daartoe geëigende maatregelen te treffen,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Om de structurele ontwikkeling in de visserijsector in het kader van de oriëntatie van het gemeenschappelijk visserijbeleid te vergemakkelijken, kan de Commissie, onder de in deze verordening vastgestelde voorwaarden, voor acties op de volgende gebieden communautaire financiële bijstand verlenen:

a)herstructurering, vernieuwing en modernisering van de vissersvloot;

b)ontwikkeling van de aquicultuur en inrichting van beschermde mariene zones met het oog op een beter beheer van de strook waar de kustvisserij wordt uitgeoefend;

c)heroriëntatie van de visserij door het opzetten van experimentele visserijcampagnes en vorming van tijdelijke samenwerkingsverbanden van ondernemingen;

d)aanpassing van de vangstcapaciteit door tijdelijke of definitieve beëindiging van de activiteit van bepaalde vissersvaartuigen;

e)uitrusting van vissershavens met het doel de situatie voor de aanvoer van de produkten en de produktieomstandigheden te verbeteren;

f)marktverkenning voor produkten van vissoorten waarvan een overschot bestaat of die onderbevist worden.

2. De in lid 1, onder a), b) en d), bedoelde acties moeten passen in de in titel I bedoelde meerjarige oriëntatieprogramma's.

3. De in lid 1, onder e), bedoelde actie moet passen in de in artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 355/77 bedoelde specifieke programma's.

TITEL I Meerjarige orie ntatieprogramma's

Artikel 2

1. In deze verordening wordt onder meerjarig oriëntatie- programma, hierna te noemen "programma'', verstaan: een geheel van doelstellingen, vergezeld van een overzicht van de voor de uitvoering noodzakelijke middelen, waardoor een duurzame ontwikkeling van de visserijsector in zijn totaliteit kan worden verwezenlijkt.

2. De programma's moeten er met name op gericht zijn dat:

a)een levensvatbare vissersvloot wordt gevormd die aan de economische en sociale vereisten in de betrokken gebieden voldoet en is afgestemd op de op middellange termijn te verwachten vangstmogelijkheden;

b)de visserijactiviteit op de ontwikkeling van de vraag van de consumenten wordt afgestemd en de markt regelmatig kan worden bevoorraad;

c)rekening wordt gheouden met de sociaal-economische gevolgen en met de regionale weerslag van de verwachte ontwikkeling van de betrokken sector;

d)technisch levensvatbare en economisch rendabele bedrijven voor de teelt van vis, schaal-, schelp- en weekdieren tot ontwikkeling worden gebracht.

3. De programma's moeten betrekking hebben op de gehele sector in de betrokken Lid-Staat en dienen ten minste de in bijlage I genoemde gegevens te bevatten.

4. De Commissie kan bijlage I aanvullen volgens de procedure van artikel 47.

Artikel 3

1. Uiterlijk op 30 april 1987 doen de Lid-Staten de Commissie een programma met betrekking tot hun vissersvloot, en een programma inzake de aquicultuur en de inrichting van beschermde mariene zones toekomen.

2. De in lid 1 bedoelde programma's hebben betrekking op de periode van 1 januari 1987 tot en met 31 december 1991.

3. Uiterlijk acht maanden vóór het verstrijken van de in lid 1 bedoelde programma's doen de Lid-Staten voor de periode van 1 januari 1992 tot en met 31 december 1996 de Commissie nieuwe programma's toekomen.

Artikel 4

1. Op verzoek van de Commissie verstrekt de betrokken Lid-Staat in het kader van de mededeling van de in artikel 2 bedoelde gegevens aanvullende beoordelingsgegevens.

2. De Commissie onderzoekt of, gezien de te verwachten ontwikkelingen van de visbestanden en de marktsituatie voor produkten van de visserij en de aquicultuur, alsmede de maatregelen die zijn vastgesteld in het kader van het gemeenschappelijk visserijbeleid en de oriëntatie van dit beleid, de programma's aan de voorwaarden van artikel 2 voldoen en of zij het kader kunnen vormen voor communautaire en nationale financiële bijstand in de betrokken sector.

3. De Commissie beslist uiterlijk zes maanden na de toezending van een programma volgens de procedure van artikel 47 over de goedkeuring daarvan.

Artikel 5

1. Om het mogelijk te maken de uitvoering van de programma's te volgen, doen de Lid-Staten jaarlijks vóór 1 april de Commissie een samenvatting toekomen over het verloop van hun programma's. Tevens doen zij de Commissie de nodige gegevens toekomen voor het opstellen en beheren van het communautaire gegevensbestand inzake vissersvaartuigen.

2. Op verzoek van de betrokken Lid-Staat of van de Commissie kan elk goedgekeurd programma opnieuw worden onderzocht en eventueel aangepast.

3. De Commissie beslist volgens de procedure van arti- kel 47 over de goedkeuring van de in lid 2 bedoelde aanpassingen.

4. Zo nodig worden de uitvoeringsbepalingen van lid 1 door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 47.

TITEL II Herstructurering en vernieuwing van de vissersvloot

Artikel 6

1. De Commissie kan communautaire financiële bijstand verlenen voor projecten voor materiële investeringen van overheids-, semi-overheids- of particuliere instanties voor de aankoop of bouw van nieuwe vissersvaartuigen.

2. Om voor bijstand in aanmerking te komen, moeten de in lid 1 bedoelde projecten:

a)passen in een programma in de zin van artikel 2 dat door de Commissie is goedgekeurd;

b)betrekking hebben op vaartuigen met een lengte tussen de loodlijnen van ten minste negen meter en, voor zover het vaartuigen betreft die voor de trawlvisserij kunnen worden gebruikt, van ten minste twaalf meter;

c)voldoende waarborgen bieden op het punt van de rentabiliteit.

Artikel 7

1. Voor elk project dienen het percentage van de in arti- kel 6 bedoelde bijstand en dat van de financiële bijdrage van de betrokken Lid-Staat, gerelateerd aan het voor bijstand in aanmerking genomen bedrag van de investeringen, met de in bijlage II vermelde percentages in overeen- stemming te zijn. De in bijlage II vermelde percentages voor de communautaire bijstand worden met vijf punten verhoogd, wanneer de begunstigde of een van de begunstigden:

a)zeevisser is en jonger is dan 40 jaar op de datum waarop het project voor de eerste maal bij de Commissie wordt ingediend en hij op die datum nog nooit een meerderheidsaandeel in een ander vissersvaartuig heeft gehad;

b)op het tijdstip waarop de bijstand wordt uitgekeerd, ten minste voor 40 % eigenaar is van het vaartuig waarop het project betrekking heeft of op hetzelfde tijdstip als beheerder persoonlijk volledig verantwoordelijk is voor de betrokken visserijonderneming;

c)zich ertoe verbindt om, behoudens overmacht, ten minste vijf jaar vanaf de datum van ingebruikneming, als schipper op het vaartuig actief te blijven.

2. Zo nodig worden de uitvoeringsbepalingen van dit artikel door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 47.

Artikel 8

1. De Lid-Staten vergewissen zich ervan dat de projecten:

-betrekking hebben op vaartuigen met de nodige uit- rusting voor de visserij en voor de veiligheid van de bemanning,

-worden uitgevoerd door natuurlijke of door rechtspersonen met voldoende vakbekwaamheid voor de uitoefening van de visserij, waarbij voor natuurlijke personen met name rekening wordt gehouden met hun beroepsopleiding.

2. De in artikel 6 bedoelde bijstand wordt bij voorrang verleend voor projecten in verband met aankoop of bouw van vaartuigen:

a)waarop de houder van een meerderheidsaandeel als schipper werkzaam is en die in de plaats komen van vaartuigen die ouder zijn dan vijftien jaar;

b)die bestemd zijn ter vervanging van vaartuigen die door een ongeluk of schipbreuk verloren zijn gegaan, onherstelbaar zijn beschadigd, zijn gesloopt of definitief aan de visserij in de Gemeenschap zijn onttrokken.

3. Voor vervangen vaartuigen als bedoeld in lid 2, mag niet de in artikel 22 bedoelde beëindigingspremie zijn toegekend.

TITEL III Modernisering van de vissersvloot

Artikel 9

1. De Commissie kan communautaire financiële bijstand verlenen voor acties van de Lid-Staten ter modernisering van de vissersvloot.

2. Om voor bijstand in aanmerking te kunnen komen, moeten de in lid 1 bedoelde acties:

a)per Lid-Staat worden ingediend voor een geheel van projecten voor materiële investeringen van overheids-,

semi-overheids- of particuliere instanties, dat betrek- king heeft op modernisering of ombouw van in bedrijf zijnde vissersvaartuigen;

b)passen in een programma in de zin van artikel 2 dat door de Commissie is goedgekeurd.

3. De Lid-Staten vergewissen zich ervan dat de in lid 2, onder a), bedoelde projecten:

a)betrekking hebben op vaartuigen met een lengte tussen de loodlijnen van ten minste negen meter en, voor zover het vaartuigen betreft die voor de trawlvisserij kunnen worden gebruikt, van ten minste twaalf meter;

b)gericht zijn op rationalisatie van de visserij, een betere bewaring van de vangst, energiebesparing of verbetering van de arbeidsomstandigheden en de veiligheid van de bemanning;

c)van aanzienlijke omvang zijn en betrekking hebben op investeringen die in aanmerking komen voor financiering ten belope van ten minste 25 000 Ecu per project en ten minste 12 000 Ecu voor zover het gaat om projecten voor vaartuigen met een lengte tussen de loodlijnen tussen negen en twaalf meter;

d)betrekking hebben op werkzaamheden die in de Gemeenschap zullen worden uitgevoerd;

e)geen bedrag betreffen dat hoger ligt dan 50 % van de waarde van een nieuw vaartuig van hetzelfde type als het betrokken vaartuig;

f)betrekking hebben op vaartuigen met de nodige uit- rusting voor de visserij en voor de veiligheid van de bemanning;

g)worden uitgevoerd door natuurlijke of door rechtspersonen met voldoende vakbekwaamheid voor de uitoefening van de visserij, waarbij voor natuurlijke personen met name rekening wordt gehouden met hun beroepsopleiding.

Artikel 10

1. Voor elk project dienen het percentage van de in arti- kel 9 bedoelde bijstand en dat van de financiële bijdrage van de betrokken Lid-Staat, gerelateerd aan het voor bijstand in aanmerking genomen bedrag van de investeringen, met de in bijlage II vermelde percentages in overeenstemming te zijn.

2. Zo nodig worden de uitvoeringsbepalingen van deze titel en met name de omschrijvingen van de voor financiering in aanmerking komende investeringen bedoeld in artikel 10, lid 3, onder c), door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 47.

TITEL IV Ontwikkeling van de aquicultuur en inrichting van de kustzone

Artikel 11

1. De Commissie kan communautaire financiële bijstand verlenen voor projecten van overheids-, semi-overheids- of particuliere instanties die betrekking hebben op:

a)materiële investeringen bestaande uit de bouw, uitrus- ting, modernisering of uitbreiding van installaties voor de teelt van vis, schaal-, schelp- of weekdieren;

b)acties ter bescherming en valorisatie van kustzones die erin bestaan dat binnen de zone begrensd door de dieptelijn van 50 meter vaste of verplaatsbare elementen worden geplaatst voor het afbakenen van beschermde zones of voor de bescherming of vergroting van de visbestanden.

2. Om voor bijstand in aanmerking te kunnen komen, moeten de in lid 1 bedoelde projecten:

-passen in een programma in de zin van artikel 2 dat door de Commissie is goedgekeurd;

-betrekking hebben op investeringen voor een bedrag van meer dan 50 000 Ecu.

3. De in lid 1, onder a), bedoelde projecten moeten bovendien:

-uitsluitend voor commerciële doeleinden dienen,

-worden uitgevoerd door natuurlijke of rechtspersonen met voldoende vakbekwaamheid,

-voldoende garanties bieden ten aanzien van de rentabiliteit op langere termijn.

4. De Lid-Staten vergewissen zich ervan dat de projecten voor de schelpdierteelt worden uitgevoerd op plaatsen waarvan de waterkwaliteit in overeenstemming wordt gehouden met de ter zake geldende nationale of communautaire voorschriften.

5. De in lid 1, onder b), bedoelde projecten moeten bovendien:

-gedurende ten minste drie jaar wetenschappelijk worden begeleid, waarbij met name een evaluatie van en een controle op de ontwikkeling in de visbestanden in de betrokken zone dient plaats te vinden:

-gepaard gan met een verbod op alle visserijactiviteit in de beschermde zone, met inbegrip van het vissen met vast vistuig en het rapen;

-door een erkende producentenorganisatie, een produktiecooeperatie of een daartoe door de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat aangewezen instantie worden uitgevoerd.

Artikel 12

1. Voor elk project dienen het percentage van de in arti- kel 11 bedoelde bijstand en dat van de financiële bijdrage van de betrokken Lid-Staat, gerelateerd aan het voor bijstand in aanmerking genomen bedrag van de investeringen, met de in bijlage III vermelde percentages in overeenstemming te zijn. De in die bijlage vastgestelde percentages voor de communautaire bijstand worden met vijf punten verhoogd voor projecten voor maricultuur, voor mossel- of voor schelpdierteelt die in het kader van omscholing van zeevissers worden uitgevoerd en als onderdeel waarvan in bedrijf zijnde vissersvaartuigen worden gesloopt.

2. Het voor de in lid 1 bedoelde bijstand in aanmerking genomen bedrag van de investering beloopt voor aquicultuurprojecten die de bouw omvatten van een opkweekafdeling, een afkweekafdeling en een broedafdeling ten hoogste 3,0 miljoen Ecu en ten hoogste 1,8 miljoen Ecu voor andere projecten.

3. Zo nodig worden uitvoeringsbepalingen van dit artikel door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 47.

TITEL V Experimentele visserij

Artikel 13

In deze titel wordt onder "experimentele visserijcampagne'' verstaan elke vorm van visserij met commerciële doeleinden die in een bepaalde zone wordt uitgevoerd om de rentabiliteit van een regelmatige en duurzame exploitatie van de visbestanden in die zone te evalueren.

Artikel 14

1. De Commissie verleent communautaire financiële bijstand voor experimentele visserijcampagnes in:

a)wateren die niet onder soevereiniteit of jurisdictie van een Lid-Staat vallen, of b)wateren die onder soevereiniteit of jurisdictie vallen van een derde land waarmee de Gemeenschap een visserij- overeenkomst heeft gesloten of daarover in onderhandeling is, en in de wateren grenzend aan de grondgebieden van de Lid-Staten waar geen enkele bepaling van de communautaire visserijregeling van toepassing is, of c)wateren die onder de soevereiniteit of jurisdictie van een Lid-Staat vallen.

2. Om in aanmerking te komen voor communautaire bijstand, moeten de in lid 1 bedoelde projecten bovendien:

a)betrekking hebben op vissersvaartuigen met een lengte tussen de loodlijnen van meer dan achttien meter;

b)visserijcampagnes betreffen van ten minste 60 visdagen per jaar en per vaartuig, tijdens een of meer vis- reizen;

c)visserijzones betreffen waarvoor, op grond van de ramingen over de visbestanden, op langere termijn een stabiele en rendabele exploitatie mag worden verwacht;

d)inhouden dat een of meer door de betrokken Lid-Staat erkende wetenschappelijke waarnemers aan boord van het vissersvaartuig zullen zijn, of wanneer dat onmogelijk is, dat een wetenschappelijk instituut bij de voorbereiding van de visserijcampagne en de verwerking van de uitkomsten wordt betrokken.

3. Een project mag verscheidene opeenvolgende visserijcampagnes in dezelfde visserijzone omvatten, om daarmee de grondslag te leggen voor een stabiele en duurzame exploitatie.

4. Prioriteit wordt gegeven aan visserijcampagnes die worden georganiseerd:

a)door reders die daartoe samenwerken;

b)in samenwerking tussen een of meer reders en een of meer bedrijven op het gebied van verwerking of afzet.

Artikel 15

1. De in artikel 14 bedoelde bijstand bestaat uit een aanmoedigingspremie. De premie bedraagt per project 20 % van de voor financiering in aanmerking komende kosten van de campagne. De bijdrage van de betrokken Lid-Staat of Lid-Staten moet liggen tussen 10 en 20 % van die kosten.

2. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel, met name inzake de aard van de voor financiering in aanmerking komende uitgaven en de mogelijkheid van en de bepalingen inzake uitkering van de premie in gedeelten, worden zo nodig door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 47.

Artikel 16

1. De in artikel 14 bedoelde projecten worden door de betrokken Lid-Staat of Lid-Staten bij de Commissie ingediend, nadat deze Lid-Staat of Lid-Staten daarover gunstig advies hebben uitgebracht.

2. De gegevens die in de projecten moeten worden vermeld en de vorm waarin deze moeten worden weergegeven, worden door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 47.

3. Binnen twee maanden na indiening van een project beslist de Commissie over de toekenning van de in arti- kel 15 bedoelde premie. Deze beschikking wordt zowel aan de begunstigden als aan de betrokken Lid-Staat of Lid-Staten medegedeeld. De andere Lid-Staten worden ervan in kennis gesteld in het kader van het Permanent Comité voor de visserijstructuur, hierna "Comité'' te noemen.

Artikel 17

1. Over elke visserijcampagne waarvoor de in artikel 15 bedoelde premie is toegekend, doet de begunstigde of doen de begunstigden, onmiddellijk na afloop daarvan, aan de Commissie en de betrokken Lid-Staat of Lid-Staten een verslag toekomen betreffende:

a)het technische verloop van de campagne en met name de gebruikte visserijmethodes,

b)de gevangen soorten, de plaats waar deze zijn gevangen, het rendement bij de vangst en de bijvangsten,

c)de economische resultaten van de campagne,

d)alle andere gegevens die door de waarnemers zijn verzameld.

2. Na onderzoek van het verslag stelt de Commissie dit de andere Lid-Staten ter beschikking in het kader van het Comité.

TITEL VI Tijdelijke samenwerkingsverbanden

Artikel 18

In deze titel wordt onder "tijdelijk samenwerkingsverband'' verstaan ieder samenwerkingsverband dat is gebaseerd op een overeenkomst van beperkte duur tussen reders uit de Gemeenschap en natuurlijke of rechtspersonen uit een of meer derde landen waarmee de Gemeenschap visserijbe- trekkingen onderhoudt en dat erop gericht is visbestanden van dat derde land of die derde landen gemeenschappelijk te exploiteren en te valoriseren en de kosten, winsten of verliezen van de bij voorrang met het oog op de voorziening van de markt van de Gemeenschap gezamenlijk uitgevoerde economische activiteit te verdelen.

Artikel 19

1. De Commissie verleent communautaire financiële bijstand voor projecten van tijdelijke samenwerkingsverbanden voor de vangst en, in voorkomend geval, de verwerking en/of afzet van de betrokken soorten, alsmede voor de levering van know-how of voor de overdracht van technologie, voor zover die met de betrokken visserijactiviteiten verband houden.

2. Om voor communautaire bijstand in aanmerking te komen, moeten de in lid 1 bedoelde projecten betrekking hebben op vissersvaartuigen die technisch geschikt zijn voor de voorgenomen visserijactiviteiten, toebehoren aan natuurlijke of rechtspersonen uit de Gemeenschap, de vlag voeren van een Lid-Staat en geregistreerd, onderscheidenlijk ingeschreven zijn in een haven in de Gemeenschap.

3. De betrokken vaartuigen moeten tijdens de gehele duur van het tijdelijke samenwerkingsverband de vlag van een Lid-Staat voeren.

Artikel 20

1. De in artikel 19 bedoelde communautaire bijstand bestaat uit een samenwerkingspremie die wordt toegekend aan natuurlijke of rechtspersonen uit de Gemeenschap die aan het tijdelijke samenwerkingsverband deelnemen.

2. De samenwerkingspremie bedraagt 40 Ecu per bruto registerton en per periode van drie opeenvolgende maanden. De premie wordt betaald op voorwaarde dat de betrokken Lid-Staat een identieke premie uitbetaalt.

3. De samenwerkingspremie wordt niet voor een langere periode dan 24 achtereenvolgende maanden per project toegekend.

4. Zo nodig worden de uitvoeringsbepalingen van dit artikel door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 47.

Artikel 21

1. De in artikel 19 bedoelde projecten worden door de betrokken Lid-Staat of Lid-Staten bij de Commissie ingediend, nadat deze Lid-Staat of Lid-Staten daarover gunstig advies hebben uitgebracht.

2. Binnen twee maanden na indiening van een project beslist de Commissie over de toekenning van de in arti- kel 19 bedoelde bijstand. Deze beschikking wordt aan de begunstigden en aan de betrokken Lid-Staat of Lid-Staten medegedeeld. De andere Lid-Staten worden ervan in kennis gesteld in het kader van het Comité.

3. Voor elk project waarvoor de in artikel 19 bedoelde bijstand is toegekend, doet de begunstigde of doen de begunstigden de Commissie en de betrokken Lid-Staat of Lid-Staten periodiek een verslag toekomen dat op de activiteiten van het tijdelijke samenwerkingsverband betrekking heeft. Na bestudering van dit verslag, stelt de Commissie het in het kader van het Comité ter beschikking van de andere Lid-Staten.

4. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel, met name inzake de in de projecten te vermelden gegevens en het in lid 3 bedoelde verslag, alsmede de daaraan te geven vorm, worden door de Commissie vastgesteld volgens de proce- dure van artikel 47.

TITEL VII Aanpassing van de vangstcapaciteit

Artikel 22

1. De Lid-Staten kunnen voor tijdelijke stillegging of definitieve beëindiging van de bedrijfsactiviteit van bepaalde vissersvaartuigen een stilligpremie, onderscheidenlijk een beëindigingspremie toekennen.

2. De Gemeenschap draagt bij in de door de Lid-Staten krachtens lid 1 gedane uitgaven.

Artikel 23

1. Tijdelijke stillegging als bedoeld in artikel 22 houdt extra stillegging in van de visserijactiviteit ten opzichte van het gemiddelde aantal stilligdagen dat per type vaartuig door de betrokken Lid-Staat over de drie kalenderjaren voor de eerste aanvraag om toekenning van de premie is vastgesteld of dat door de betrokken Lid-Staat forfaitair is bepaald; het aantal dagen waarvoor een stilligpremie in de zin van Richtlijn 83/515/EEG is toegekend, wordt daarop in mindering gebracht.

2. De in artikel 22 bedoelde stilligpremie wordt alleen toegekend:

a)voor vaartuigen die de vlag voeren van een Lid-Staat, ingeschreven zijn op het grondgebied van de Gemeenschap en een lengte tussen de loodlijnen hebben van ten minste achttien meter;

b)voor vaartuigen waarmee in het kalenderjaar dat aan de eerste aanvraag om toekenning van deze premie of aan de eerste aanvraag om toekenning van een stilligpremie in de zin van Richtlijn 83/515/EEG voorafgaat, ten minste 120 dagen is gevist of voor vaartuigen die een dergelijk vaartuig vervangen;

c)voor zover:

-het aantal extra stilligdagen per jaar tussen 45 en 150 dagen ligt voor vaartuigen waarvoor stilligplannen bestaan;

-het aantal aaneengesloten extra stilligdagen per jaar tussen 45 en 150 dagen ligt voor andere vaartuigen;

d)voor een totale extra stilligperiode die beperkt is tot ten hoogste 300 dagen per schip.

3. De stilligpremie wordt aan de hand van de in bijlage IV opgenomen schaal volgens de tonnenmaat van het vaartuig en het aantal extra stilligdagen vastgesteld.

4. Het forfaitair per type vaartuig vastgestelde gemiddelde aantal stilligdagen bedoeld in lid 1, mag in geen geval geringer zijn dan 115 dagen.

5. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel, inzonderheid betreffende de opstelling van de stilligplannen, worden zo nodig volgens de procedure van artikel 47 vastgesteld door de Commissie.

Artikel 24

1. De in artikel 22 bedoelde definitieve beëindiging van de activiteit bestaat uit:

a)sloop van de vaartuigen,

b)definitieve overbrenging van de vaartuigen naar een derde land, of c)definitieve bestemming van de vaartuigen voor andere doeleinden, in de wateren van de Gemeenschap, dan de visserij.

2. De in artikel 22 bedoelde beëindigingspremie wordt uitsluitend toegekend voor vaartuigen:

a)die de vlag voeren van een Lid-Staat, ingeschreven zijn op het grondgebied van de Gemeenschap en een lengte tussen de loodlijnen hebben van ten minste twaalf meter;

b)waarmee in het kalenderjaar dat aan de aanvraag om toekenning van deze premie of aan de eerste aanvraag om toekenning van een stilligpremie in de zin van artikel 22 van deze verordening of artikel 3 van Richtlijn 83/515/EEG voorafgaat, ten minste 100 dagen is gevist.

3. De beëindigingspremie wordt aan de hand van de tonnenmaat van het vaartuig forfaitair vastgesteld. De premie wordt uitgekeerd na de afgifte van de verklaring van schrapping van het vaartuig uit de registers voor vissersvaartuigen.

4. De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen opdat vaartuigen waarvoor een beëindigingspremie is uitgekeerd, definitief van de uitoefening van de visserij in de wateren van de Gemeenschap worden uitgesloten.

5. De Lid-Staten doen de Commissie de lijst toekomen van de vaartuigen waarvoor een beëindigingspremie is toegekend. Deze lijst wordt bekendgemaakt in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Artikel 25

1. De Lid-Staten die een stilligpremie of een beëindigingspremie toekennen, doen de Commissie de wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen dienaangaande toekomen, zodra die bepalingen van kracht zijn geworden.

2. De Lid-Staten kunnen aan de toekenning van de stilligpremie of van de beëindigingspremie aanvullende of beperkende voorwaarden verbinden.

Artikel 26

1. De uitgaven van de Lid-Staten voor stilligpremies of beëindigingspremies in de zin van artikel 22 komen voor vergoeding door de Gemeenschap in aanmerking.

2. De Lid-Staten die stilligpremies of beëindigingspremies in de zin van artikel 22 toekennen, doen de Commissie jaarlijks vóór 1 februari een raming van de betrokken uitgaven voor dat jaar toekomen.

3. Na de in lid 2 bedoelde raming te hebben onderzocht en te hebben vastgesteld dat aan de voorwaarden voor een financiële bijdrage van de Gemeenschap is voldaan, stelt de Commissie vóór 1 april het maximumbedrag vast van de uitgaven van iedere Lid-Staat die voor dat jaar voor financiering in aanmerking komen. Zij houdt daarbij rekening met de op de begroting uitgetrokken kredieten. De beschikking van de Commissie wordt aan de Lid-Staten medegedeeld.

4. De uitgaven in verband met de toekenning van beëindigingspremies komen voor financiering in aanmerking binnen de in de schaal in bijlage V aangegeven grenzen.

5. De Gemeenschap vergoedt de Lid-Staten, in het kader van de in lid 3 bedoelde beschikkingen, 50 % van voor de financiering in aanmerking komende uitgaven.

6. Zo nodig worden de uitvoeringsbepalingen van dit artikel door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 47.

TITEL VIII Uitrusting van vissershavens

Artikel 27

1. De Commissie kan voor investeringsprojecten van overheids-, semi-overheids- of particuliere instanties, die betrekking hebben op de uitrusting van vissershavens, communautaire financiële bijstand verlenen.

2. Om voor de in lid 1 bedoelde bijstand in aanmerking te komen, moeten de projecten:

a)in een door de Commissie goedgekeurd, specifiek programma in de zin van artikel 2 van Verordening (EEG) nr. 355/77 passen;

b)door een producentenorganisatie in de zin van artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 3796/81(1), door een samenwerkingsverband van dergelijke organisaties of door een daartoe door de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat aangewezen instantie worden voorgesteld;

c)voor de betrokken haven in zijn totaliteit betrekking hebben op gecooerdineerde investeringen die moeten kunnen leiden tot een duurzame verbetering van de omstandigheden bij de produktie en de eerste verkoop van visserijprodukten.

3. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel, inzonderheid met betrekking tot de met bijstand te financieren investeringen, worden door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 47.

Artikel 28

1. De in artikel 27 bedoelde bijstand bestaat in kapitaalsubsidies die ineens of in gedeelten worden uitgekeerd.

2. Voor elk project dienen het percentage van de in arti- kel 27 bedoelde bijstand en dat van de financiële bijdrage van de betrokken Lid-Staat, gerelateerd aan het voor bijstand in aanmerking genomen bedrag van de investering, met de in bijlage VI vermelde percentages in overeenstemming te zijn.

3. De voor bijstand in aanmerking genomen investeringen worden bij voorrang gefinancierd in het kader van de bij Verordening (EEG) nr. 355/77 ingestelde gemeenschappelijke actie. Daartoe worden de aanvragen om bijstand die voor projecten als bedoeld in artikel 27 in het kader van onderhavige verordening worden ingediend, geacht gelijktijdig in het kader van Verordening (EEG) nr. 355/77 te zijn ingediend.

4. De uitvoeringsbepalingen van lid 3 worden door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van arti- kel 47.

TITEL IX Marktverkenning

Artikel 29

1. De Commissie kan voor projecten ter bevordering van het verbruik van visserijprodukten van soorten waarvan overschotten bestaan of die onderbevist worden, communautaire financiële bijstand verlenen.

2. Om voor de in lid 1 bedoelde bijstand in aanmerking te komen, moeten de projecten:

a)worden voorgesteld door overheids-, semi-overheids- of particuliere organisaties die representatief zijn voor de visserijsector in een of meer Lid-Staten en onder recht- streeks toezicht van die organisaties worden uitgevoerd;

b)betrekking hebben op collectieve, niet-merkgerichte acties waarbij niet naar een produktieland of -gebied wordt verwezen.

3. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van arti- kel 47.

Artikel 30

1. De in artikel 29 bedoelde communautaire bijstand bestaat in kapitaalsubsidies die ineens of in gedeelten worden uitgekeerd.

2. De in artikel 29 bedoelde communautaire bijstand is per project gelijk aan het dubbele van de financiële bijdrage van de betrokken Lid-Staat, maar kan in geen geval groter zijn dan 50 % van de uitgaven die voor bijstand in aanmerking worden genomen.

3. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel, inzonderheid betreffende de aard van de voor bijstand in aanmerking genomen uitgaven, worden volgens de procedure van artikel 47 vastgesteld door de Commissie.

Artikel 31

1. De in artikel 29 bedoelde projecten worden door de betrokken Lid-Staat of Lid-Staten bij de Commissie ingediend, nadat deze Lid-Staat of Lid-Staten daarover gunstig advies hebben uitgebracht.

2. De gegevens die in de projecten moeten worden vermeld en de vorm waarin deze moeten worden weergegeven, worden door de Commissie vastgesteld volgens de proce- dure van artikel 47.

3. Binnen twee maanden na indiening van een project beslist de Commissie over de toekenning van de in arti- kel 29 bedoelde bijstand. Deze beschikking wordt zowel aan de begunstigden als aan de betrokken Lid-Staat of Lid-Staten medegedeeld. De andere Lid-Staten worden ervan in kennis gesteld.

TITEL X Specifieke maatregelen

Artikel 32

1. De Commissie kan volgens de procedure van artikel 47 besluiten tot specifieke maatregelen op het gebied van de visserijstructuur die bedoeld zijn om:

-bij te dragen tot het wegwerken van structurele handicaps die voor de visserijactiviteit in bepaalde gebieden van de Gemeenschap kenmerkend zijn;

-de uitvoering te bevorderen van een structuurproject dat de totaliteit van de vraagstukken in verband met de visserijactiviteit in een bepaald gebied van de Gemeenschap bestrijkt;

-de verwezenlijking mogelijk te maken van een in overleg uit te voeren actie die moeilijkheden in verband met een specifiek aspect van de visserijactiviteit kan ver- helpen.

2. De specifieke maatregelen moeten aansluiten bij eventueel gelijktijdig uitgevoerde ontwikkelingsmaatregelen buiten de visserijsector.

TITEL XI Procedure voor de behandeling van projecten en verplichtingen van de begunstigden

Artikel 33

De bepalingen in deze titel zijn van toepassing op de in de titels II, IV en VIII bedoelde projecten, alsmede op de in titel III bedoelde acties.

Artikel 34

1. De aanvragen om communautaire bijstand voor in de titels II, IV en VIII bedoelde projecten worden door de betrokken Lid-Staat bij de Commissie ingediend, op basis van de prioriteiten van de meerjarige oriëntatieprogramma's, nadat de Lid-Staat daarover gunstig advies heeft uitgebracht.

2. De aanvragen om communautaire bijstand voor in titel III bedoelde acties worden door de betrokken Lid-Staat bij de Commissie ingediend.

3. Onvolledige aanvragen om bijstand zijn niet ontvankelijk.

4. De gegevens die in de aanvragen moeten worden vermeld en de vorm waarin deze moeten worden weergegeven, worden door de Commissie vastgesteld volgens de proce- dure van artikel 47.

Artikel 35

1. Na raadpleging van het Comité beslist de Commissie tweemaal per jaar:

a)over de aanvragen met betrekking tot in de titels II, III en IV bedoelde projecten of acties, waarbij de eerste beschikking uiterlijk op 30 april wordt gegeven en betrekking moet hebben op de aanvragen die uiterlijk op 31 oktober van het voorgaande jaar zijn ingediend en de tweede beschikking uiterlijk op 31 oktober wordt gegeven en betrekking moet hebben op de aanvragen die uiterlijk op 31 maart van het lopende jaar zijn ingediend;

b)over de aanvragen met betrekking tot in titel VIII bedoelde projecten, waarbij de eerste beschikking uiterlijk op 30 juni wordt gegeven en betrekking moet hebben op de aanvragen die uiterlijk op 31 oktober van het voorgaande jaar zijn ingediend en de tweede beschikking uiterlijk op 31 december wordt gegeven en betrekking moet hebben op de aanvragen die uiterlijk op 28 februari van het lopende jaar zijn ingediend.

2. In afwijking van lid 1 geeft de Commissie in 1987 slechts eenmaal een beschikking over de aanvragen met betrekking tot in de titels II, III en IV bedoelde projecten of acties. De beschikking wordt uiterlijk op 31 december gegeven en zal betrekking hebben op de aanvragen die uiterlijk op 15 mei van dat jaar zijn ingediend.

3. De bijstandsbeschikkingen worden ter kennis gebracht van de betrokken Lid-Staat en, wat de in de titels II, IV en VIII bedoelde projecten betreft, eveneens van de begunstigden.

Artikel 36

Projecten waarvoor in het kader van een gemeenschappe- lijke actie in de zin van artikel 6 van Verordening (EEG) nr. 729/70(1) communautaire bijstand wordt verleend, met uitzondering van de in artikel 27 bedoelde projecten, en projecten waarvoor bijstand uit het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling wordt verleend, vallen niet binnen de werkingssfeer van deze verordening.

Artikel 37

1. Aanvragen om bijstand waaraan wegens een tekort aan financiële middelen geen gevolg kon worden gegeven worden eenmaal overgedragen naar het volgende begrotingsjaar.

2. Aanvragen om bijstand in het kader van Verordening (EEG) nr. 2908/83 die voor het eerst na 31 oktober 1985 zijn ingediend en waaraan wegens een tekort aan financiële middelen geen gevolg kon worden gegeven, kunnen in het kader van de onderhavige verordening en onder de hierin vastgestelde voorwaarden voor het begrotingsjaar 1987 in aanmerking worden genomen.

Artikel 38

Investeringen waarvoor in het kader van deze verordening communautaire bijstand is verleend mogen, gedurende tien jaar na de ingebruikneming ervan, niet buiten de Gemeenschap worden verkocht of voor andere doeleinden dan de visserij worden bestemd en moeten in dat tijdvak bij voorrang voor de bevoorrading van de markt van de Gemeenschap worden gebruikt. Deze periode wordt evenwel tot vijf jaar teruggebracht voor de in titel III bedoelde projecten inzake de modernisering of ombouw van in bedrijf zijnde vissersvaartuigen.

Artikel 39

1. Voor elk project waarvoor in het kader van de titels II en IV bijstand is verleend op grond van deze verordening, zendt de begunstigde door bemiddeling van de betrokken Lid-Staat aan de Commissie een verslag over de resultaten van het project, en met name over de financiële resul- taten.

Dit verslag wordt ingediend:

-twee jaar na de laatste uitkering van de bijstand voor de in titel II, en in artikel 11, lid 1, onder a), bedoelde projecten;

-vijf jaar na de laatste uitkering van de bijstand voor de in artikel 11, lid 1, onder b), bedoelde projecten.

2. Indien de begunstigde de in lid 1 vermelde verplichtingen niet nakomt, kan de Commissie, na voorafgaande ingebrekestelling, volgens de procedure van artikel 47 besluiten geheel of gedeeltelijk op de bijstandsbeschikking terug te komen. De beschikking wordt ter kennis gebracht van de betrokken Lid-Staat en van de begunstigde. De Commissie vordert de uitgekeerde bedragen geheel of gedeeltelijk terug.

3. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel, inzonderheid de gegevens die in het in lid 1 bedoelde verslag moeten worden vermeld, worden door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van artikel 47.

TITEL XII Financie le en algemene bepalingen

Artikel 40

1. De looptijd van de actie bestrijkt met ingang van 1 januari 1987 tien jaar.

2. De uitgaven die voor acties in het kader van deze verordening ten laste van de begroting van de Gemeenschap komen, worden voor het tijdvak 1987-1991 op 800 miljoen Ecu geraamd.

3. De bepalingen van deze verordening, met inbegrip van de in lid 2 bedoelde financiële raming, alsmede de lijst van de in de bijlagen II en III genoemde gebieden die verhoogde communautaire bijstand genieten, worden naar gelang van de eisen van een goed functioneren van het gemeenschappelijk visserijbeleid en in ieder geval aan het einde van een op 1 januari 1987 ingaand tijdvak van vijf jaar door de Raad, op voorstel van de Commissie, opnieuw onderzocht.

Artikel 41

De communautaire bijstand mag de mededingingsvoorwaarden niet beïnvloeden op een wijze die met de in de desbetreffende bepalingen van het Verdrag neergelegde beginselen onverenigbaar is.

Artikel 42

De in de artikelen 7, 10, 12, 28 en 30 bedoelde financiële bijdrage van de Lid-Staten kan bestaan in kapitaalsubsidies of financiële voordelen op toegekende leningen.

Artikel 43

1. De in de artikelen 6, 9 en 11 bedoelde communautaire bijstand kan bestaan in:

a)rentesubsidies op leningen die door de Europese Investeringsbank (EIB) uit eigen middelen of uit middelen van het Nieuw Communautair Instrument (NCI) worden toegekend, of die door andere financiële instellingen worden toegekend;

b)een kapitaalbijdrage voor de oprichting of uitbreiding van garantiefondsen ten behoeve van voor de uitvoering van projecten aangegane leningen;

c)kapitaalsubsidies die ineens of in gedeelten worden uitgekeerd;

d)terugvorderbare voorschotten.

2. Bij toepassing van het bepaalde in lid 1, onder a), b) en d), wordt het percentage van de in de bijlagen II en III bedoelde communautaire bijstand in subsidie-equivalent geëvalueerd.

3. De uitvoering van het bepaalde in lid 1, onder a), vergt dat vooraf tussen de Commissie en de EIB een overeenkomst over de wijze van samenwerking wordt gesloten.

4. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van arti- kel 47.

Artikel 44

1. Tijdens de volledige duur van de communautaire bijstand verstrekt de daartoe door de betrokken Lid-Staat aangewezen autoriteit of instantie de Commissie op haar verzoek alle bewijsstukken of bescheiden waarmee kan worden aangetoond dat met betrekking tot elk project aan de financiële of andere voorwaarden is voldaan. De Commissie kan volgens de procedure van artikel 47 besluiten de bijstand te schorsen, te verminderen of in te trekken, indien:

-het project niet zoals voorzien wordt uitgevoerd, of -aan bepaalde voorwaarden niet wordt voldaan, of -de begunstigde, anders dan de in zijn aanvraag vermelde en in de bijstandsbeschikking overgenomen gegevens, niet binnen een termijn van een jaar na de kennisgeving van die beschikking met de uitvoering van de werkzaamheden begint of vóór het verstrijken van deze termijn voor de uitvoering van het project onvoldoende waarborgen heeft gegeven, of -de begunstigde de werkzaamheden niet binnen twee jaar na aanvang voltooit, behoudens in geval van overmacht.

De beschikking wordt ter kennis gebracht van de betrokken Lid-Staat en van de begunstigde.

De Commissie vordert de onverschuldigd betaalde bedragen terug.

2. De uitvoeringsbepalingen van dit artikel worden door de Commissie vastgesteld volgens de procedure van arti- kel 47.

Artikel 45

1. De Lid-Staten treffen, overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, de nodige maatregelen om:

-zich ervan te vergewissen dat de in het kader van deze verordening gefinancierde maatregelen daadwerkelijk en met inachtneming van alle bepalingen zijn uitgevoerd,

-onregelmatigheden te voorkomen en te vervolgen,

-de als gevolg van onregelmatigheden of nalatigheden verloren gegane bedragen terug te vorderen.

De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de daartoe getroffen maatregelen en met name van de stand van de administratieve en gerechtelijke procedures.

2. Indien algehele terugvordering onmogelijk blijkt, draagt de Gemeenschap de financiële gevolgen van de onregelmatigheden of nalatigheden, behalve indien de financiële gevolgen voortvloeien uit onregelmatigheden of nalatigheden die aan de overheisdiensten of -instellingen van de Lid-Staten te wijten zijn.

3. De Raad stelt, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, zo nodig de algemene voorschriften voor de toepassing van dit artikel vast.

Artikel 46

1. De Lid-Staten verstrekken de Commissie alle gegevens die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van de door deze verordening bestreken acties en nemen alle maatregelen waardoor de controles, met inbegrip van verificaties ter plaatse, die de Commissie in het kader van het beheer van de communautair financiën nuttig acht, kunnen worden vergemakkelijkt.

De Lid-Staten stellen de Commissie in kennis van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen die zij ter uitvoering van de communautaire besluiten ten aanzien van het gemeenschappelijk visserijbeleid hebben vastgesteld, voor zover die besluiten financiële gevolgen hebben voor de in de begroting van de Gemeenschap opgenomen middelen voor de acties uit hoofde van deze verordening.

2. Onverminderd de door de Lid-Staten overeenkomstig de nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen verrichte controles en onverminderd artikel 206 van het Verdrag en de krachtens artikel 209, onder c), van het Verdrag georganiseerde controles, krijgen de door de Commissie voor de verificaties ter plaatse gemachtigde ambtenaren inzage in de boeken en alle andere bescheiden betreffende de door de Gemeenschap gefinancierde uitgaven. Zij kunnen met name nagaan:

a)of de wijze van administratie in overeenstemming is met de communautaire voorschriften;

b)of de nodige bewijsstukken voorhanden zijn en of deze overeenkomen met de uit de begroting van de Gemeenschap gefinancierde maatregelen;

c)op welke wijze de uit de begroting van de Gemeenschap gefinancierde maatregelen worden uitgevoerd en geverifieerd.

De Lid-Staat waarbij de verificatie plaatsvindt of op het grondgebied waarvan deze wordt verricht, wordt door de Commissie tijdig ingelicht. Ambtenaren van de betrokken Lid-Staat kunnen aan deze verificaties deelnemen.

Op verzoek van de Commissie en met instemming van de betrokken Lid-Staat wordt door de bevoegde instanties van deze Lid-Staat overgegaan tot verificaties of enquêtes betreffende de in deze verordening bedoelde maatregelen. Ambtenaren van de Commissie kunnen daaraan deel- nemen.

Om de verificatiemogelijkheden te verbeteren, kan de Commissie met instemming van de betrokken Lid-Staten overheidsdiensten van deze Lid-Staten bij bepaalde verificaties of enquêtes betrekken.

3. De Raad stelt, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, op voorstel van de Commissie, de algemene voorschriften voor de toepassing van dit artikel vast.

Artikel 47

1. In de gevallen waarin naar de procedure van dit artikel wordt verwezen, wordt de zaak door de voorzitter, hetzij op diens eigen initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een Lid-Staat, aan het Permanent Comité voor de visserijstructuur voorgelegd.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt een ontwerp van te treffen maatregelen voor. Het Comité brengt advies uit binnen een termijn die de voorzitter kan vaststellen naar gelang van de urgentie van de voorgelegde vraagstukken. Het Comité spreekt zich uit met een meerderheid van 54 stemmen, waarbij de stemmen van de Lid-Staten worden gewogen overeenkomstig artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De voorzitter neemt niet aan de stemming deel.

3. De Commissie stelt de maatregelen vast die onmiddellijk van toepassing zijn. Indien deze maatregelen echter niet in overeenstemming zijn met het door het Comité uitgebrachte advies, worden zij door de Commissie onverwijld ter kennis van de Raad gebracht; in dat geval kan de Commissie de toepassing van de maatregelen waartoe zij heeft besloten, tot ten hoogste één maand na deze kennisgeving uitstellen. De Raad kan binnen één maand met gekwalificeerde meerderheid van stemmen een andersluidend besluit nemen.

Artikel 48

1. Ter uitvoering van artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 1676/85(1) worden de in de artikelen 9, 11 en 12 van deze verordening vermelde gedragen in Ecu omgerekend in nationale valuta tegen de landbouwomrekeningskoersen die van kracht zijn op 1 januari van het jaar voorafgaande aan het jaar waarin de Commissie in de zin van artikel 35 van deze verordening voor de eerste maal over de betrokken aanvraag om bijstand beslist.

2. Ter uitvoering van artikel 5 van Verordening (EEG) nr. 1676/85 worden de in artikel 20 en de in de bijlagen IV en V van deze verordening vermelde bedragen in Ecu omgerekend in nationale valuta tegen de landbouwomrekeningskoersen die van kracht zijn op 1 januari van het jaar waarin de premies worden toegekend.

Artikel 49

Ten aanzien van steunmaatregelen van de Lid-Staten op het door deze verordening bestreken gebied, zijn de artikelen 92, 93 en 94 van het Verdrag van toepassing.

Artikel 50

De bepalingen van titel I en de in de titels II, III, IV, VII en X van deze verordening bedoelde acties zijn van toepassing op de Canarische eilanden en Ceuta en Melilla. De in de titels II, III, VII en X bedoelde acties gelden echter slechts voor vissersvaartuigen uit deze gebieden in de zin van Verordening (EEG) nr. 570/86(1).

Artikel 51

Ten einde rekening te houden met bijzondere situaties en methet oog op een grotere doeltreffendheid van de herstructureringsmaatregelen waarin deze verordening voorziet, kan de Raad, op voorstel van de Commissie, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluiten tot afwijking van de technische criteria van artikel 6, lid 2, artikel 7, lid 1, artikel 9, lid 3, artikel 10, lid 1, artikel 11, lid 2, artikel 12, lid 1, artikel 14, lid 2, artikel 15, lid 1, artikel 20, lid 2, artikel 20, lid 3, artikel 23, lid 2, arti- kel 23, lid 3, artikel 24, lid 2, artikel 26, lid 4, artikel 26, lid 5, artikel 28, lid 2, artikel 30, lid 2, en met name tot aanpassing van de in die artikelen vastgestelde grensbedragen.

Artikel 52

Indien overgangsmaatregelen nodig zijn, worden zij vastgesteld volgens de procedure van artikel 47. Zij kunnen slechts worden vastgesteld tot en met 31 maart 1987.

Artikel 53

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 1987.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 18 december 1986.

Voor de RaadDe VoorzitterM. JOPLING

(1)PB nr. C 279 van 5. 11. 1986, blz. 3.

(2)PB nr. C 322 van 15. 12. 1986.

(3)PB nr. L 290 van 22. 10. 1983, blz. 1.

(4)PB nr. L 361 van 31. 12. 1985, blz. 78.

(5)PB nr. L 290 van 22. 10. 1983, blz. 9.

(6)PB nr. L 361 van 31. 12. 1985, blz. 56.

(7)PB nr. L 290 van 22. 10. 1983, blz. 15.

(8)PB nr. L 372 van 31. 12. 1985, blz. 49.

(1)PB nr. L 51 van 23. 2. 1977, blz. 1.

(2)PB nr. L 194 van 17. 7. 1986, blz. 4.

(1)PB nr. L 379 van 31. 12. 1981, blz. 1.

(1)PB nr. L 94 van 28. 4. 1970, blz. 13.

(1)PB nr. L 164 van 24. 6. 1985, blz. 11.

(1)PB nr. L 56 van 1. 3. 1986, blz. 1.

BIJLAGE I MINIMAAL IN DE MEERJARIGE ORIËNTATIEPROGRAMMA'S TE VERMELDEN GEGEVENS

I.Programma's inzake de vissersvloot 1.Situatie van de visserij in de nationale economie en in de economie van de betrokken gebieden.

2.Uitgangssituatie van de visserijvloot per categorie vaartuigen, per type visserij en per gebied (aantal, tonnenmaat, vermogen en leeftijd); raming van de vangstcapaciteit.

3.Raming van de beschikbare visbestanden en van de te verwachten ontwikkeling, met name voor de visgebieden die niet onder de communautaire visserijregeling vallen.

4.Consequenties voor de visserijactiviteit van de huidige situatie en de te verwachten ontwikkeling op de markt voor produkten van de visserij en de aquicultuur.

5.Sterke en zwakke punten van de verschillende componenten van de visserijvloot; behoeften waarin het programma voorziet en doelstellingen van het programma.

6.Ontwikkeling van de vloot en investeringen die tijdens de periode waarvoor het programma geldt nodig zijn om de doelstellingen te kunnen bereiken (aantal, tonnenmaat, en vermogen van de vaartuigen die in die periode in gebruik of uit de vaart zullen worden genomen); na afloop van het programma verwachte situatie van de vissersvloot en vangstcapaciteit.

II.Programma's inzake aquicultuur en beschermde mariene zones 1.Situatie van de aquicultuur in de nationale economie en in die van de betrokken gebieden.

2.Uitgangssituatie van de aquicultuur per type visteeltbedrijf, per gebied en per geproduceerde soort.

3.Raming van het produktiepotentieel van de aquicultuur in de betrokken gebieden, per soort en per type visteeltbedrijf.

4.Consequenties voor de produktie in de aquicultuur van de huidige situatie en de te verwachten ontwikkeling op de markt voor produkten van de visserij en de aquicultuur.

5.Sterke en zwakke punten van de aquicultuur; behoeften waarin het programma voorziet.

6.Doelstellingen van het programma en te bereiken produktie in de aquicultuur na uitvoering van het programma, per type visteeltbedrijf, per gebied en per soort.

7.Investeringen die tijdens de duur van het programma nodig zijn om de doelstellingen te kunnen bereiken.

8.Vooruitzichten voor de aanleg of inrichting van beschermde mariene zones; geplande investeringen; doelstellingen van deze actie.

9.Voorgenomen maatregelen ter bescherming van het milieu.

III.In alle programma's te vermelden gegevens 1.Kritische analyse van de uitvoering van het vorige programma.

2.Geplande of via nog vast te stellen regelingen voor de uitvoering van het programma te verstrekken nationale of regionale financiële middelen; prioriteiten voor de toekenning van de bijstand.

3.Vastgestelde of voorgestelde wettelijke of bestuursrechtelijke bepalingen voor de controle op de uitvoering van het programma.

4.Relatie met een specifiek programma of met specifieke programma's opgesteld in het kader van Verordening (EEG) nr. 355/77 en goedgekeurd door de Commissie.

5.Verenigbaarheid met een of meer programma's voor regionale ontwikkeling die aan de Commissie zijn medegedeeld overeenkomstig artikel 3 van Verordening (EEG) nr. 1787/84(1).

1PB nr. L 169 van 28. 6. 1984, blz. 1.

BIJLAGE II COMMUNAUTAIRE BIJSTAND EN FINANCIËLE BIJDRAGE VAN DE LID-STATEN VOOR DE HERSTRUCTURERING, VERNIEUWING EN MODERNISERING VAN DE VISSERSVLOOT

II.Vaartuigen met een lengte tussen de loodlijnen van ten hoogste 33 meter >RUIMTE VOOR DE TABEL>

II.Vaartuigen met een lengte tussen de loodlijnen van meer dan 33 meter >RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE III COMMUNAUTAIRE BIJSTAND EN FINANCIËLE BIJDRAGE VAN DE LID-STATEN VOOR DE ONTWIKKELING VAN DE AQUICULTUUR EN DE INRICHTING VAN DE KUSTZONE

II.Aquicultuur >RUIMTE VOOR DE TABEL>

II.Beschermde mariene zones Communautaire bijstand: 50 %.

Bijdrage van de Lid-Staat: tussen 10 en 35 %.

BIJLAGE IV STILLIGPREMIES

>RUIMTE VOOR DE TABEL>

BIJLAGE V FINANCIERING VAN DE UITGAVEN VOOR DE TOEKENNING VAN BEËINDIGINGSPREMIES

III.Vaartuigen met een tonnenmaat van minder dan 100 ton Het voor financiering in aanmerking komende bedrag wordt per schip beperkt tot 25 000 Ecu + 2 000 Ecu/ton.

III.Vaartuigen met een tonnenmaat van ten minste 100 ton en minder dan 400 ton Het voor financiering in aanmerking komende bedrag wordt per schip beperkt tot 140 000 Ecu + 850 Ecu/ton.

III.Vaartuigen met een tonnenmaat van ten minste 400 ton en minder dan 3 500 ton Het voor financiering in aanmerking komende bedrag wordt per schip beperkt tot 316 000 Ecu + 410 Ecu/ton.

IV.Vaartuigen met een tonnenmaat van ten minste 3 500 ton Het voor financiering in aanmerking komende bedrag wordt per schip beperkt tot 510 Ecu/ton 34 000 Ecu.

BIJLAGE VI COMMUNAUTAIRE BIJSTAND EN FINANCIËLE BIJDRAGE VAN DE LID-STATEN VOOR UITRUSTING VOOR VISSERSHAVENS

>RUIMTE VOOR DE TABEL>