31985R3542

Verordening (EEG) nr. 3542/85 van de Raad van 12 december 1985 betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van het communautaire tariefcontingent voor heek (Merluccius bilinearis) van post ex 03.01 B I t) van het gemeenschappelijk douanetarief (1986)

Publicatieblad Nr. L 338 van 17/12/1985 blz. 0002 - 0004
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 02 Deel 15 blz. 0112
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 02 Deel 15 blz. 0112


*****

VERORDENING (EEG) Nr. 3542/85 VAN DE RAAD

van 12 december 1985

betreffende de opening, de verdeling en de wijze van beheer van het communautaire tariefcontingent voor heek (Merluccius bilinearis) van post ex 03.01 B I t) van het gemeenschappelijk douanetarief (1986)

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 113,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende dat voor heek (Merluccius bilinearis) van post ex 03.01 B I t) van het gemeenschappelijk douanetarief de Gemeenschap zich ertoe heeft verbonden een jaarlijks tariefcontingent te openen van ten hoogste 2 000 ton met een invoerrecht van 8 %; dat het betrokken tariefcontingent op 1 januari 1986 moet worden geopend en over de Lid-Staten moet worden verdeeld;

Overwegende dat met name dient te worden gewaarborgd dat alle importeurs in gelijke mate en te allen tijde gebruik kunnen maken van genoemd contingent en dat het aan het contingent verbonden recht op alle invoer zonder onderbreking wordt toegepast totdat dit contingent geheel is benut; dat een systeem voor de benutting van het communautaire tariefcontingent, gebaseerd op een verdeling over de Lid-Staten, in overeenstemming lijkt te zijn met het communautaire karakter van genoemd contingent met het oog op bovengenoemde beginselen; dat deze verdeling, om zo goed mogelijk de werkelijke ontwikkeling op de markt van het betrokken produkt weer te geven, moet worden toegepast naar verhouding van de behoeften, berekend enerzijds op grond van de statistische gegevens betreffende de invoer uit derde landen gedurende een representatieve referentieperiode en anderzijds op grond van de economische vooruitzichten voor het betrokken contingentsjaar;

Overwegende dat het een vissoort betreft die niet apart in de nomenclatuur van de statistieken van de Lid-Staten staat opgenomen en de verstrekte gegevens betreffende de eventuele invoer niet als voldoende nauwkeurig en representatief kunnen worden beschouwd om als basis voor de verdeling te worden gebruikt; dat de gedeeltelijk beschikbare gegevens alsmede de door de Lid-Staten uitgesproken verwachtingen het mogelijk maken om de volgende percentages te ramen overeenkomstig de behoeften van iedere Lid-Staat met betrekking tot de invoer uit derde landen in de loop van het betrokken contingentstijdvak:

Benelux 0,77

Denemarken 23,28

Duitsland 42,20

Griekenland 0,01

Frankrijk 14,81

Ierland 0,38

Italië 0,69

Verenigd Koninkrijk 17,86;

Overwegende dat, ten einde rekening te houden met de eventuele ontwikkeling van de invoer van genoemde vissoort, het contingent in twee gedeelten moet worden gesplitst, waarbij het eerste gedeelte over de Lid-Staten wordt verdeeld en het tweede gedeelte een reserve vormt om de latere behoeften te dekken van de Lid-Staten die hun aanvankelijk quotum hebben uitgeput; dat, ten einde de importeurs een zekere waarborg te geven, het eerste gedeelte van het communautaire tariefcontingent zou moeten worden vastgesteld op een hoog niveau, dat in het onderhavige geval 65,5 % van het contingent zou kunnen bedragen;

Overwegende dat de aanvankelijke quota meer of minder spoedig kunnen zijn uitgeput; dat, ten einde hiermee rekening te houden en elke onderbreking te vermijden, het van belang is, dat iedere Lid-Staat die zijn aanvankelijk quotum nagenoeg geheel heeft benut, een extra quotum uit de reserve opneemt; dat deze opneming door iedere Lid-Staat moet worden verricht, wanneer elk van zijn extra quota bijna geheel is benut en wel zo vaak als de reserve dat toelaat; dat de aanvankelijke en de extra quota geldig moeten zijn tot aan het einde van de contingentsperiode; dat deze wijze van beheer een nauwe samenwerking vereist tussen de Lid-Staten en de Commissie, die met name de benuttingsgraad van het contingent moet kunnen volgen en de Lid-Staten hierover moet kunnen inlichten;

Overwegende dat het, indien in een Lid-Staat op een bepaald tijdstip van de contingentsperiode een belangrijk overschot bestaat, noodzakelijk is dat dat land daarvan een aanmerkelijk percentage terugstort in de reserve, ten einde te vermijden dat een gedeelte van het communautaire contingent in een Lid-Staat onbenut blijft, terwijl andere Lid-Staten er gebruik van zouden kunnen maken;

Overwegende dat, aangezien het Koninkrijk België, het Koninkrijk der Nederlanden en het Groothertogdom Luxemburg verenigd zijn in en vertegenwoordigd worden door de Benelux Economische Unie, elke handeling met betrekking tot het beheer van de aan de genoemde Economische Unie toegewezen quota kan worden verricht door een van haar leden,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

Artikel 1

1. Voor het tijdvak van 1 januari tot en met 31 december 1986 wordt in de Gemeenschap een communautair tariefcontingent geopend van 2 000 ton voor heek (Merluccius bilinearis) van post ex 03.01 B I t) van het gemeenschappelijk douanetarief. 2. Binnen de grenzen van dit tariefcontingent wordt het recht van het gemeenschappelijk douanetarief geschorst tot 8 %.

Artikel 2

1. Het in artikel 1 genoemde communautaire tariefcontingent wordt in twee gedeelten gesplitst.

2. Een eerste gedeelte van 1 310 ton wordt over de Lid-Staten verdeeld; de quota die, behoudens artikel 5, van 1 januari tot en met 31 december 1986 gelden, bedragen de volgende hoeveelheden:

1.2 // // (in ton) // Benelux // 10 // Denemarken // 305 // Duitsland // 552 // Griekenland // 1 // Frankrijk // 194 // Ierland // 5 // Italië // 9 // Verenigd Koninkrijk // 234.

3. Het tweede gedeelte, ter grootte van 690 ton, vormt de reserve.

Artikel 3

1. Indien het aanvankelijk aan een Lid-Staat toegekende quotum - zoals dit in artikel 2, lid 2, is vastgesteld - dan wel dat zelfde quotum verminderd met het bij toepassing van artikel 5 in de reserve teruggestorte gedeelte, voor 90 % of meer is benut, gaat deze Lid-Staat door middel van een kennisgeving aan de Commissie onverwijld over tot opneming, voor zover de reserve zulks toelaat, van een tweede quotum, gelijk aan 10 % van zijn aanvankelijk quotum, eventueel op de volgende eenheid naar boven afgerond.

2. Indien, na uitputting van zijn aanvankelijk quotum, ook het tweede door een Lid-Staat opgenomen quotum voor 90 % of meer is benut, gaat deze Lid-Staat onder de in lid 1 genoemde voorwaarden onverwijld over tot opneming van een derde quotum, gelijk aan 5 % van zijn aanvankelijk quotum, eventueel op de volgende eenheid naar boven afgerond.

3. Indien, na uitputting van zijn tweede quotum, ook het derde door een Lid-Staat opgenomen quotum voor 90 % of meer is benut, gaat deze Lid-Staat onder de in lid 1 genoemde voorwaarden over tot opneming van een vierde quotum, dat gelijk is aan het derde.

Deze handelwijze wordt toegepast totdat de reserve is uitgeput.

4. In afwijking van de leden 1 tot en met 3 kan elke Lid-Staat overgaan tot opneming van kleinere quota dan in die leden is bepaald, indien er redenen zijn om aan te nemen dat deze wellicht niet zullen worden uitgeput. Hij deelt aan de Commissie de redenen mede die tot toepassing van dit lid hebben geleid.

Artikel 4

De overeenkomstig artikel 3 opgenomen extra quota gelden tot en met 31 december 1986.

Artikel 5

De Lid-Staten storten uiterlijk op 1 oktober 1986 van het niet-benutte gedeelte van hun aanvankelijk quotum dat deel in de reserve terug dat op 15 september 1986 20 % van het aanvankelijk quotum te boven gaat. Zij kunnen een grotere hoeveelheid terugstorten, indien er redenen zijn om aan te nemen dat deze wellicht niet zal worden benut.

Elke Lid-Staat doet de Commissie uiterlijk op 1 oktober 1986 mededeling van de totale invoer van het betrokken produkt, die tot en met 15 september 1986 heeft plaatsgevonden en op het communautaire contingent is afgeboekt, alsmede eventueel van het gedeelte van zijn aanvankelijk quotum, dat hij in de reserve terugstort.

Artikel 6

De Commissie boekt de hoeveelheden van de door de Lid-Staten overeenkomstig de artikelen 2 en 3 geopende quota en brengt elke Lid-Staat, zodra de opgaven haar bereiken, op de hoogte van de uitputtingsgraad van de reserve.

Zij stelt de Lid-Staten uiterlijk op 5 oktober 1986 in kennis van de omvang van de reserve na de overeenkomstig artikel 5 verrichte terugstortingen.

Zij draagt er zorg voor dat de opneming uit de reserve tot de nog beschikbare hoeveelheid beperkt blijft en deelt daartoe aan de Lid-Staat die deze laatste opneming verricht, mede hoeveel dit saldo bedraagt.

Artikel 7

1. De Lid-Staten nemen alle dienstige maatregelen opdat bij opening van de met toepassing van artikel 3 door hen opgenomen extra quota, de door hen ingevoerde hoeveelheden zonder onderbreking kunnen worden afgeboekt op hun gecumuleerd aandeel in het communautaire contingent.

2. De Lid-Staten waarborgen de importeurs van het produkt vrije toegang tot de hun toegekende quota.

3. De Lid-Staten boeken de ingevoerde hoeveelheden af op hun quota naar gelang het betrokken produkt bij de douane ten invoer in het vrije verkeer wordt aangegeven.

4. De benuttingsgraad van de quota van de Lid-Staten wordt vastgesteld op grond van de ingevoerde hoeveelheden, die onder de in lid 3 bepaalde voorwaarden worden afgeboekt.

Artikel 8

De Lid-Staten stellen de Commissie op haar verzoek op de hoogte van de invoer die daadwerkelijk op hun quota is afgeboekt.

Artikel 9

De Lid-Staten en de Commissie werken nauw samen om te bereiken dat deze verordening wordt nagekomen.

Artikel 10

Deze verordening treedt in werking op 1 januari 1986. Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 12 december 1985.

Voor de Raad

De Voorzitter

R. GOEBBELS