31985D0013

85/13/EEG: Besluit van de Commissie van 19 december 1984 betreffende de oprichting van een paritair comité voor de spoorwegen

Publicatieblad Nr. L 008 van 10/01/1985 blz. 0026 - 0028
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 5 Deel 4 blz. 0058
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 07 Deel 3 blz. 0235
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 5 Deel 4 blz. 0058
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 07 Deel 3 blz. 0235


*****

BESLUIT VAN DE COMMISSIE

van 19 december 1984

betreffende de oprichting van een paritair comité voor de spoorwegen

(85/13/EEG)

DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE

GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Overwegende dat de staatshoofden en regeringsleiders in hun verklaring van 21 oktober 1972 hebben verklaard dat de economische expansie bij voorrang de mogelijkheid moet scheppen om de verschillen in levensomstandigheden te verminderen, en dat deze tot uitdrukking moet komen door een verbetering zowel van de kwaliteit van het bestaan als van de levensstandaard;

Overwegende dat zij het in dit verband onontbeerlijk hebben geacht zowel werkgevers als werknemers in toenemende mate te betrekken bij de economische en sociale beslissingen van de Gemeenschap;

Overwegende dat de Commissie in het kader van de in het »Sociaal actieprogramma" van de Gemeenschap genoemde prioriteiten heeft aanbevolen de dialoog en het overleg tussen werkgevers en werknemers op communautair niveau te bevorderen, en dat de Raad in zijn resolutie van 21 januari 1974 betreffende een sociaal actieprogramma (1) als een van de bij voorrang uit te voeren acties de toenemende inschakeling van de sociale partners bij de economische en sociale besluitvorming van de Gemeenschap heeft genoemd;

Overwegende dat het Europese Parlement in zijn resolutie van 13 juni 1972 (2) heeft verklaard dat de actieve inschakeling van de sociale partners bij de verwezenlijking van het gemeenschappelijk sociaal beleid tijdens de eerste etappe van de Economische en Monetaire Unie moet worden bereikt;

Overwegende dat het Economisch en Sociaal Comité zich in zijn advies van 24 november 1971 in dezelfde zin heeft uitgelaten;

Overwegende dat in de Conclusies van de Raad van 22 juni 1984 (3) betreffende een sociaal actieprogramma van de Gemeenschap op middelbare termijn wordt gesteld dat de Europese sociale dialoog moet worden geïntensiveerd en qua procedures worden aangepast, om de sociale partners nauwer te betrekken bij de economische en sociale besluitvorming in de Gemeenschap;

Overwegende dat uit de situatie in de Lid-Staten duidelijk blijkt dat het noodzakelijk is dat de tot de sector spoorwegen behorende sociale partners actief bijdragen tot de verbetering en harmonisering van de arbeidsvoorwaarden en levensomstandigheden in de spoorwegen, en dat een onder de Commissie ressorterend paritair comité het meest aangewezen middel is om deze bijdrage tot stand te brengen doordat daarmede op communautair niveau een forum wordt geschapen voor de betrokken kringen uit het sociaal en economisch leven vertegenwoordigende gesprekspartners;

Overwegende dat Besluit 72/172/EEG van de Commissie van 24 april 1972 met betrekking tot de instelling van een paritair raadgevend comité voor de sociale vraagstukken bij de spoorwegen (4) niet langer overeenkomt met de ontwikkelingen van het sociaal beleid dat door de communautaire organen wenselijk wordt geacht,

BESLUIT:

Artikel 1

Hierbij richt de Commissie een Paritair Comité voor de spoorwegen op, hierna te noemen »het Comité".

Artikel 2

Het Comité heeft tot taak de Commissie bij te staan bij het uitstippelen en uitvoeren van het communautair sociaal beleid voor zover dat gericht is op het verbeteren en harmoniseren van de levensomstandigheden en arbeidsvoorwaarden in de spoorwegen.

Artikel 3

1. Ter verwezenlijking van het in artikel 2 genoemde doel voert het Comité de volgende taken uit:

a) het uitbrengen van adviezen en verslagen aan de Commissie, hetzij op verzoek van de Commissie, hetzij op eigen initiatief en,

b) in verband met aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de in artikel 4, lid 2, sub a), genoemde beroepsorganisaties vallen

- bevordert het de dialoog en het overleg, en vergemakkelijkt het de onderhandelingen tussen deze organisaties;

- doet het studies uitvoeren;

- neemt het deel aan colloquia en studiebijeenkomsten.

2. Het Comité draagt zorg dat alle betrokken partijen op de hoogte worden gesteld van zijn activiteiten.

3. Wanneer de Commissie het Comité krachtens lid 1, sub a), om een advies of verslag verzoekt kan zij een tijdslimiet vaststellen waarbinnen dit advies of verslag moet worden uitgebracht.

Artikel 4

1. Het Comité telt vierenveertig leden.

2. a) De leden van het Comité worden benoemd door de Commissie op voordracht van de volgende organisaties van vervoerondernemers en werknemers in de spoorwegen:

Organisatie van vervoerondernemers:

Groep van de tien spoorwegen van de Europese Gemeenschappen (UIC);

Organisatie van werknemers:

Comité van vervoersvakverenigingen in de Europese Gemeenschap.

b) De zetels worden als volgt toegewezen:

- tweeëntwintig aan vertegenwoordigers van de vervoerondernemers;

- tweeëntwintig aan vertegenwoordigers van de werknemers.

Artikel 5

1. Voor elk van de leden van het Comité wordt onder dezelfde voorwaarden als die welke in artikel 4, lid 2, zijn bepaald een plaatsvervanger aangewezen.

2. Onverminderd het bepaalde in artikel 9 mag een plaatsvervanger geen vergaderingen van het Comité of van een werkgroep als bedoeld in artikel 9 bijwonen, noch deelnemen aan de werkzaamheden daarvan, tenzij het lid voor wie hij plaatsvervanger is verhinderd is zulks zelf te doen.

Artikel 6

1. De leden van het Comité en hun plaatsvervangers worden benoemd voor vier jaar; deze benoemingen kunnen worden verhinderd.

2. De leden en hun plaatsvervangers wier mandaat is verstreken blijven in functie tot zij zijn vervangen of tot hun mandaat is verlengd.

3. Het mandaat van een lid of een plaatsvervanger eindigt vóór het verstrijken van het tijdvak van vier jaar indien hij aftreedt of overlijdt of indien de organisatie die hem had voorgedragen om zijn vervanging verzoekt. De opvolger wordt benoemd voor het resterende deel van het mandaat, overeenkomstig de in artikel 4, lid 2, voorziene procedure.

4. De werkzaamheden worden niet bezoldigd.

Artikel 7

1. Het Comité kiest met een meerderheid van twee derde van de aanwezige leden uit zijn midden een voorzitter en een vice-voorzitter, wier ambtstermijn twee jaar bedraagt. De voorzitter en vice-voorzitter worden beurtelings en in tegengestelde volgorde gekozen uit de twee in artikel 4, lid 2, sub a), genoemde groepen van organisaties.

2. a) De voorzitter of vice-voorzitter wiens mandaat is verstreken blijft in functie tot hij is vervangen.

b) Ingeval het mandaat van een voorzitter of vice-voorzitter voortijdig wordt beëindigd wordt deze op voorstel van de groep waartoe zijn organisatie behoort voor de rest van zijn ambtstermijn vervangen door een overeenkomstig de in lid 1 voorziene procedure aangewezen persoon.

Artikel 8

Het Comité kan ter planning en cooerdinatie van zijn werkzaamheden een uit de voorzitter, vice-voorzitter en rapporteurs van de in artikel 9 bedoelde werkgroepen samengesteld bureau oprichten. Artikel 9

Het Comité kan:

a) ad hoc- of permanente werkgroepen oprichten om zijn werk te verlichten. Het kan een lid machtigen zich in een werkgroep te laten vervangen door een met name te noemen andere vertegenwoordiger van zijn organisatie; de aldus gedelegeerde geniet op vergaderingen van de werkgroep dezelfde rechten als het lid dat hij vervangt;

b) de Commissie verzoeken deskundigen aan te wijzen om het in bepaalde werkzaamheden bij te staan. Het is hiertoe verplicht indien een van de in artikel 4, lid 2, sub a), genoemde organisaties daarom verzoekt;

c) personen die bijzondere kennis bezitten ten aanzien van bepaalde punten op de agenda verzoeken als deskundige vergaderingen van het Comité bij te wonen. Deze deskundige dient alleen aanwezig te zijn tijdens de bespreking van het bijzondere onderwerp waarvoor zijn aanwezigheid gewenst is.

Artikel 10

Het Comité wordt bijeengeroepen door de secretaris en wel op verzoek van de Commissie, het bureau of een derde van de leden van het Comité. In het laatste geval komt het Comité binnen dertig dagen bijeen.

Artikel 11

1. Het quorum van het Comité is bereikt wanneer twee derde van de leden of hun plaatsvervangers aanwezig zijn.

2. Het Comité brengt zijn adviezen of verslagen uit aan de Commissie. Indien een advies of verslag niet eenstemmig tot stand is gekomen legt het Comité de afwijkende meningen eveneens aan de Commissie voor.

Artikel 12

1. De Commissie zal een secretariaat voor het Comité, het bureau en de werkgroepen beschikbaar stellen.

2. Vertegenwoordigers van de betrokken diensten van de Commissie wonen de vergaderingen van het Comité, het bureau en de werkgroepen bij.

3. Een vertegenwoordiger van het secretariaat van elk van de in artikel 4, lid 2, sub a), genoemde organisaties woont de vergaderingen van het Comité als waarnemer bij.

4. De Commissie kan, na het Comité gehoord te hebben, andere organisaties dan de in artikel 4, lid 2, sub a), genoemde verzoeken als waarnemer aan de werkzaamheden van het Comité deel te nemen.

Artikel 13

Onverminderd het bepaalde in artikel 214 van het Verdrag zijn de deelnemers, in alle gevallen waarin de Commissie hun heeft medegedeeld dat het gevraagde advies betrekking heeft op een materie van vertrouwelijke aard, verplicht tot geheimhouding van de gegevens waarvan zij kennis hebben gekregen in het kader van de werkzaamheden van het Comité, de werkgroepen of het bureau.

Artikel 14

De Commissie kan, na het Comité gehoord te hebben, het onderhavige besluit met het oog op de opgedane ervaring herzien.

Artikel 15

Besluit 72/172/EEG van de Commissie wordt ingetrokken.

Artikel 16

Dit besluit treedt in werking op 19 december 1984.

Gedaan te Brussel, 19 december 1984.

Voor de Commissie

Ivor RICHARD

Lid van de Commissie

(1) PB nr. C 13 van 12. 2. 1974, blz. 1.

(2) PB nr. C 70 van 1. 7. 1972, blz. 11.

(3) PB nr. C 175 van 4. 7. 1984, blz. 1.

(4) PB nr. L 104 van 3. 5. 1972, blz. 9.