31984R2261

Verordening (EEG) nr. 2261/84 van de Raad van 17 juli 1984 houdende algemene voorschriften inzake de toekenning van de produktiesteun voor olijfolie en de steun aan de producentenorganisaties

Publicatieblad Nr. L 208 van 03/08/1984 blz. 0003 - 0010
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 03 Deel 31 blz. 0232
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 03 Deel 31 blz. 0232
Bijzondere uitgave in het Fins: Hoofdstuk 3 Deel 17 blz. 0252
Bijzondere uitgave in het Zweeds: Hoofdstuk 3 Deel 17 blz. 0252


*****

VERORDENING (EEG) Nr. 2261/84 VAN DE RAAD

van 17 juli 1984

houdende algemene voorschriften inzake de toekenning van de produktiesteun voor olijfolie en de steun aan de producentenorganisaties

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap,

Gelet op Verordening nr. 136/66/EEG van de Raad van 22 september 1966 houdende de totstandbrenging van een gemeenschappelijke ordening der markten in de sector oliën en vetten (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 2260/84 (2), inzonderheid op artikel 5, lid 4,

Gezien het voorstel van de Commissie,

Overwegende dat bij artikel 5 van Verordening nr. 136/66/EEG een steunregeling voor de produktie van olijfolie is ingesteld; dat deze steun voor op een bepaald tijdstip bestaande arealen aan olijvenproducenten die lid zijn van producentenorganisaties bedoeld in artikel 20 quater, lid 1, van Verordening nr. 136/66/EEG en wier gemiddelde produktie ten minste 100 kg olijfolie per verkoopseizoen bedraagt, wordt toegekend op basis van de werkelijk geproduceerde hoeveelheid olijfolie, terwijl de steun aan de andere olijvenproducenten wordt toegekend op basis van het aantal, het produktiepotentieel en de forfaitair vastgestelde opbrengst van de olijfbomen, en op voorwaarde dat de geproduceerde olijven zijn geoogst;

Overwegende dat, in afwachting van de opstelling van het olijventeeltkadaster, de steun voor de desbetreffende olijvenproducenten moet worden berekend op basis van de gemiddelde opbrengsten van de olijfbomen;

Overwegende dat, voor een goede werking van de steunregeling, de soorten olijfolie moeten worden bepaald waarvoor steun wordt toegekend;

Overwegende dat, voor een goede werking van de steunregeling, de rechten en verplichtingen van alle betrokkenen - de olijvenproducenten, de producentenorganisaties en de unies daarvan, alsmede de betrokken Lid-Staten - moeten worden gepreciseerd;

Overwegende dat de regeling in de eerste plaats moet worden gebaseerd op een stelsel van teeltaangiften van de olijvenproducenten;

Overwegende dat de in artikel 20 quater, lid 1, van Verordening nr. 136/66/EEG bedoelde organisaties van olijfolieproducenten een minimumaantal leden moeten tellen of een minimumpercentage van de olijvenproducenten of van de olijfolieproduktie moeten vertegenwoordigen; dat deze limieten verenigbaar moeten zijn met een doeltreffend optreden van de organisaties enerzijds en de controlecapaciteiten van de producerende Lid-Staten anderzijds; dat met het oog op een doeltreffend beheer van de organisaties aanvullende voorwaarden moeten worden vastgesteld waaraan de olijvenproducenten die daarvan lid zijn, moeten voldoen;

Overwegende dat de in artikel 20 quater, lid 2, van bovengenoemde verordening bedoelde unies van olijfolieproducentenorganisaties uit een minimumaantal organisaties moeten bestaan of een minimumpercentage van de nationale produktie moeten vertegenwoordigen; dat deze limieten zo moeten worden vastgesteld dat deze unies hun bijzondere cooerdinatie- en controletaken doeltreffend kunnen uitvoeren;

Overwegende dat in artikel 20 quater van bovengenoemde verordening bepaalde taken op het vlak van controle en cooerdinatie aan de producentenorganisaties en unies daarvan zijn toebedeeld; dat het derhalve dienstig is de voor het vervullen van deze taken te verrichten werkzaamheden te definiëren;

Overwegende dat, voor een goed administratief beheer, de producentenorganisaties en de unies daarvan tijdig vóór het begin van het verkoopseizoen bij de bevoegde nationale autoriteiten een aanvraag om erkenning moeten indienen; dat de Lid-Staat binnen een redelijke termijn dient te beslissen;

Overwegende dat, overeenkomstig artikel 20 quinquies, lid 1, van Verordening nr. 136/66/EEG, een percentage van de steun kan worden ingehouden om bij te dragen in de kosten die voor de producentenorganisaties en unies daarvan aan de controlewerkzaamheden zijn verbonden; dat verzekerd dient te zijn dat de ingehouden bedragen uitsluitend worden gebruikt voor financiering van de in artikel 20 quater, lid 1 en lid 2, van bovengenoemde verordening vermelde taken;

Overwegende dat in artikel 20 quinquies, lid 2, van bovengenoemde verordening is bepaald dat aan unies een voorschot op het steunbedrag kan worden uitgekeerd; dat, met het oog op een goed administratief beheer, dient te worden bepaald dat dit voorschot een bepaald percentage van het bedrag van de steun niet mag overschrijden;

Overwegende dat, voor een goede werking van de regeling inzake produktiesteun voor olijvenproducenten die lid zijn van een producentenorganisatie, dient te worden bepaald dat deze steun slechts wordt

uitgekeerd voor de hoeveelheden olie die bij erkende oliefabrieken zijn geproduceerd; dat moet worden bepaald dat oliefabrieken slechts worden erkend indien zij aan een aantal voorwaarden voldoen;

Overwegende dat de betrokken steun van aanzienlijke betekenis is voor de olijfolieproducenten en dat deze een financiële last voor de Gemeenschap betekent; dat, ten einde te waarborgen dat deze steun uitsluitend wordt toegekend voor olijfolie die daarvoor in aanmerking komt, een adequate regeling voor administratieve controles dient te worden ingevoerd;

Overwegende dat, met het oog op een goed beheer van de steunregeling, dient te worden bepaald dat bij twijfel over de werkelijke produktie van een olijvenproducent, de Lid-Staat de voor de steun in aanmerking komende hoeveelheid olijfolie vaststelt;

Overwegende dat de ervaring heeft geleerd dat er, gezien het aantal te controleren olijvenproducenten en ondanks het voorschrijven van een groot aantal specifieke controles, problemen zijn om tot een gerichte en doeltreffende uitvoering van de controles te komen; dat het, om aan deze problemen een einde te maken, nodig blijkt in iedere producerende Lid-Staat een geautomatiseerd en adequaat gegevensbestand tot stand te brengen om zo de controlewerkzaamheden en een snelle opsporing van onregelmatigheden te vergemakkelijken,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

HOOFDSTUK 1

Algemene voorschriften

Artikel 1

Met ingang van het verkoopseizoen 1984/1985 zijn de in deze verordening vastgestelde algemene voorschriften van toepassing op de toekenning van de in artikel 5 van Verordening nr. 136/66/EEG bedoelde steun voor de produktie verkoopseizoen 1984/1985 olijfolie.

Artikel 2

1. De produktiesteun wordt toegekend voor olijfolie op voorwaarde dat deze voldoet aan de definities die zijn vermeld onder 1 en onder 4 van de bijlage bij Verordening nr. 136/66/EEG, en dat voor het betrokken areaal de in artikel 1, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1590/83 (1) bedoelde teeltaangifte is ingediend of dat dit areaal voldoet aan de criteria omschreven in artikel 1, lid 2, van die verordening.

2. De steun wordt toegekend aan olijvenproducenten die gevestigd zijn in de Lid-Staten. In deze verordening wordt onder olijvenproducent verstaan: de exploitant van olijfgaarden die olijven produceert die worden gebruikt voor de produktie van olijfolie.

3. De steun wordt toegekend indien daartoe door de betrokkenen een aanvraag wordt ingediend bij de Lid-Staat waar de olijfolie is geproduceerd.

4. Aan olijvenproducenten die lid zijn van een producentenorganisatie bedoeld in artikel 20 quater, lid 1, van Verordening nr. 136/66/EEG en wier gemiddelde produktie ten minste 100 kg olijfolie per verkoopseizoen bedraagt, wordt de steun, overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, lid 2, eerste streepje, van Verordening nr. 136/66/EEG, onder voorbehoud van het bepaalde in artikel 7, toegekend voor de werkelijk door een erkende oliefabriek geproduceerde hoeveelheid olijfolie.

Wat de andere olijvenproducenten betreft wordt de steun toegekend overeenkomstig het bepaalde in artikel 5, lid 2, tweede streepje, van Verordening nr. 136/66/EEG en is hij gelijk aan de steun die voortvloeit uit de toepassing van de overeenkomstig artikel 18 forfaitair vastgestelde opbrengsten aan olijven en olijfolie op het aantal olijfbomen in produktie.

5. Voor de verkoopseizoenen 1984/1985 en 1985/1986 bepalen de producerende Lid-Staten de olijvenproducenten wier produktie gemiddeld ten minste 100 kg olie per verkoopseizoen bedraagt en die recht hebben op steun die wordt toegekend aan de hand van de werkelijk geproduceerde hoeveelheid olijfolie, door voor elk verkoopseizoen de overeenkomstig artikel 18 vastgestelde opbrengsten aan olijven en olijfolie toe te passen op het aantal olijfbomen in produktie.

6. Vóór 31 maart 1986 stelt de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de criteria vast op grond waarvan met ingang van het verkoopseizoen 1986/1987 wordt beoordeeld welke olijvenproducenten gemiddeld ten minste 100 kg olijfolie per verkoopseizoen produceren.

HOOFDSTUK 2

Verplichtingen van de olijvenproducenten

Artikel 3

1. Elke olijvenproducent dient aan het begin van het verkoopseizoen vóór een nader te bepalen datum bij de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staat een teeltaangifte in die, wanneer het de eerste indiening betreft,

- gegevens bevat over de geëxploiteerde olijfbomen en de plaats daarvan,

- vergezeld gaat van een kopie van de aangifte die is ingediend met het oog op de totstandbrenging van het olijventeeltkadaster. Voor Griekenland kan deze aangifte, totdat het olijventeeltkadaster in dat land tot stand is gebracht, worden vervangen door de in artikel 1, lid 1, van Verordening (EEG) nr. 1590/83 bedoelde teeltaangifte.

2. Voor de volgende verkoopseizoenen dient elke olijvenproducent vóór een nader te bepalen datum een aanvullende aangifte in waarin de eventuele wijzigingen worden aangegeven of waarin hij verklaart dat er geen wijzigingen zijn ten opzichte van zijn voorgaande teeltaangifte.

3. Olijvenproducenten die lid zijn van een producentenorganisatie dienen vóór een nader te bepalen datum bij de organisatie waarvan zij lid zijn een individuele steunaanvraag in die vergezeld gaat van het bewijs van de verwerking van de olijven of van de verkoopfactuur van de olijven of van beide.

4. De in lid 3 genoemde olijvenproducenten dienen hun teeltaangifte en hun steunaanvraag in via hun organisatie.

5. Een olijvenproducent kan voor het in een zelfde administratieve eenheid gelegen areaal slechts lid zijn van één producentenorganisatie en kan voor dat areaal slechts één teeltaangifte en één enkele steunaanvraag indienen.

Wanneer een van deze olijvenproducenten vóór het verstrijken van de in artikel 20 quater, lid 1, onder g), eerste streepje, van Verordening nr. 136/66/EEG vastgestelde periode geen lid meer is van zijn organisatie, kan hij tot het verstrijken van die periode geen lid worden van een andere organisatie bedoeld in deze verordening.

De betrokken producentenorganisatie verstrekt de Lid-Staat de namen van de in de tweede alinea bedoelde olijvenproducenten.

6. De teeltaangifte van olijvenproducenten die geen lid zijn van een producentenorganisatie geldt als steunaanvraag indien zij voor een nader te bepalen datum wordt aangevuld met een opgave waarin

- zij verklaren in het betrokken verkoopseizoen de olijven te hebben geoogst, en

- zij de bestemming van de olijven aangeven.

7. Niet-naleving door de olijvenproducenten van de in dit artikel genoemde verplichtingen heeft weigering van de steun tot gevolg.

HOOFDSTUK 3

Producentenorganisaties

Artikel 4

1. Onverminderd de andere voorwaarden vastgesteld in artikel 20 quater, lid 1, van Verordening nr. 136/66/EEG, kan een producentenorganisatie op grond van genoemde verordening slechts worden erkend:

a) indien ten minste 700 olijvenproducenten lid zijn, wanneer het een organisatie voor de produktie en valorisatie van olijven en olijfolie betreft,

of

b) in de andere gevallen, indien ten minste 1 200 olijvenproducenten lid zijn; wanneer een of meer organisaties voor de produktie of de valorisatie van olijven en olijfolie lid zijn van de betrokken organisatie, worden de aangesloten olijvenproducenten voor de berekening van bovengenoemd minimumaantal individueel geteld,

of

c) indien zij ten minste 25 % vertegenwoordigt van de olijvenproducenten of van de olijfolieproduktie van het economische gebied waar zij wordt opgericht.

2. Het lidmaatschap van een producentenorganisatie staat alleen open voor olijvenproducenten die eigenaar zijn van een olijfgaard die zij exploiteren of voor olijvenproducenten die voor een periode van ten minste drie jaar een olijfgaard exploiteren.

Met het oog daarop verstrekken de olijvenproducenten aan de producentenorganisatie waarvan zij lid zijn de gegevens die nodig zijn om hun status als exploitant te bepalen alsmede die betreffende elke verandering die zich na hun verzoek om toetreding heeft voorgedaan.

3. In de zin van deze verordening is een economisch gebied een gebied waar volgens door de betrokken Lid-Staat vast te stellen criteria, gezien de situatie in de olijventeelt, gelijksoortige produktieomstandigheden heersen.

4. De Lid-Staten nemen de nodige maatregelen tot stimulering van de oprichting van producentgroeperingen in de zin van Verordening (EEG) nr. 1360/78 (1) of van andere organisaties op het gebied van de produktie en de valorisatie van olijven en olijfolie die erkend kunnen worden als producentenorganisaties in de zin van deze verordening.

Artikel 5

1. Voor erkenning vanaf het begin van het verkoopseizoen moet een producentenorganisatie uiterlijk op 30 juni in het voorgaande verkoopseizoen een aanvraag bij de bevoegde autoriteit van de betrokken Lid-Staat indienen.

2. Uiterlijk op 15 oktober na ontvangst van de aanvraag neemt de bevoegde autoriteit, na te hebben geverifieerd of is voldaan aan de voorwaarden van artikel 20 quater, lid 1, van Verordening nr. 136/66/EEG, en van artikel 4, een besluit over de aanvraag en deelt zij dit besluit onverwijld mee aan de betrokken organisatie en aan de Commissie.

De erkenning geldt vanaf het begin van het verkoopseizoen volgend op dat waarin de aanvraag is ingediend.

3. Elke erkende producentenorganisatie verstrekt de bevoegde autoriteit jaarlijks uiterlijk op 30 juni een opgave van de eventuele wijzigingen in haar structuur en de eventuele lidmaatschapsaanvragen en aanvragen om beëindiging van het lidmaatschap sinds de erkenning of de laatste jaarlijkse opgave.

Aan de hand van deze opgave en de resultaten van eventuele controles vergewist de bevoegde autoriteit zich ervan dat nog altijd aan de voorwaarden voor erkenning wordt voldaan.

Indien niet meer aan de voorwaarden wordt voldaan of indien het door de structuur van een organisatie niet mogelijk is de produktie van de leden te verifiëren, moet de bevoegde autoriteit onverwijld en uiterlijk vóór het begin van het volgende verkoopseizoen de erkenning intrekken en dit besluit aan de Commissie meedelen.

Artikel 6

1. De erkende producentenorganisaties verrichten de volgende werkzaamheden:

- zij zorgen, overeenkomstig artikel 3, lid 1, voor de indiening van de teeltaangiften van al hun leden,

- zij verrichten een controle ter plaatse voor een nader te bepalen percentage van deze aangiften,

- zij dienen eens per maand, in een gestandaardiseerde vorm en op een wijze die geschikt is voor de computerverwerking bedoeld in artikel 16, de steunaanvragen in. De steun wordt aangevraagd voor de hoeveelheid die is geproduceerd door die leden die al hun olijfolie hebben geproduceerd, indien de in artikel 8 bedoelde controles uitgevoerd zijn en aan de daaruit voortvloeiende verplichtingen is voldaan.

Alle aanvragen met betrekking tot de produktie van een verkoopseizoen moeten, op straffe van verval van rechten, vóór een nader te bepalen datum worden ingediend.

2. Indien een producentenorganisatie toetreedt tot een unie van producentenorganisaties, moeten de teeltaangiften en de steunaanvragen van de leden worden ingediend door de unie.

Artikel 7

Wanneer een olijvenproducent die lid is van een producentenorganisatie,

- eveneens olijfgaarden heeft gepacht voor een periode van minder dan drie jaar,

- zijn olijvenproduktie geheel of gedeeltelijk heeft verkocht,

- in de loop van een verkoopseizoen lid wordt van de producentenorganisatie,

wordt alleen steun verleend voor een hoeveelheid olijfolie die niet groter is dan de hoeveelheid die forfaitair wordt bepaald door de overeenkomstig artikel 18 vastgestelde opbrengsten aan olijven en olijfolie toe te passen op het aantal olijfbomen in produktie.

Artikel 8

1. Voor de indiening van de steunaanvraag verifieert elke producentenorganisatie de hoeveelheid olijfolie waarvoor door elk van haar leden steun wordt aangevraagd. Daartoe gaan de producentenorganisaties met name na

- of, volgens nader vast te stellen criteria, de hoeveelheid geproduceerde olijven die door de olijvenproducent is opgegeven als verwerkt in een erkende oliefabriek, overeenkomt met de gegevens in zijn teeltaangifte,

- of de door de olijvenproducenten verstrekte gegevens over de hoeveelheden verwerkte olijven en de verkregen hoeveelheden olijfolie overeenstemmen met de in de voorraadboekhouding van de erkende fabrieken vermelde hoeveelheden olijven en olijfolie.

2. De producentenorganisatie geeft de dossiers van haar leden in de volgende gevallen door aan de bevoegde autoriteiten van de betrokken Lid-Staat:

- wanneer, nadat de betrokken organisatie alle bewijsstukken en alle dienstige gegevens voor de vaststelling van de werkelijk geproduceerde hoeveelheid heeft verzameld, niet de in lid 1, eerste streepje, bedoelde overeenkomst wordt vastgesteld,

- wanneer de in lid 1, tweede streepje, bedoelde overeenstemming niet wordt vastgesteld,

- wanneer de in de teeltaangifte vermelde gegevens niet overeenkomen met de situatie die bij de controles wordt vastgesteld.

HOOFDSTUK 4

Unies van producentenorganisaties

Artikel 9

1. Onverminderd de voorwaarden vastgesteld in artikel 20 quater, lid 2, van Verordening nr. 136/66/EEG, kan een unie alleen worden erkend indien daarbij ten minste tien overeenkomstig artikel 5 erkende producentenorganisaties zijn aangesloten of indien de aangesloten organisaties ten minste 5 % van de olijfolieproduktie van de betrokken Lid-Staat vertegenwoordigen.

De producentenorganisaties die een unie vormen moeten evenwel afkomstig zijn uit verscheidene economische gebieden.

2. Het bepaalde in artikel 5 inzake erkenning en intrekking van deze erkenning geldt eveneens voor de unies. Artikel 10

De in artikel 20 quater, lid 2, van Verordening nr. 136/66/EEG bedoelde unies verrichten de volgende werkzaamheden:

- zij cooerdineren de activiteiten van de aangesloten organisaties en zien erop toe dat deze activiteiten in overeenstemming zijn met de voorschriften van deze verordening, en zij verifiëren met name rechtstreeks in een vast te stellen percentage gevallen op welke wijze de in de artikelen 6 en 8 bedoelde controles worden uitgevoerd;

- zij zorgen voor het indienen bij de bevoegde autoriteiten van de teeltaangiften en de steunaanvragen die de bij hen aangesloten organisaties hun doen toekomen;

- zij ontvangen van de betrokken Lid-Staat de in artikel 12 bedoelde voorschotten op de produktiesteun alsmede het saldo van de steun en gaan onverwijld over tot de uitkering daarvan aan de producenten die lid zijn van de aangesloten organisaties.

HOOFDSTUK 5

Gemeenschappelijke regels voor organisaties van olijfolieproducenten en unies daarvan

Artikel 11

1. Het bedrag van de inhouding bedoeld in artikel 20 quinquies, lid 1, van Verordening nr. 136/66/EEG wordt als volgt besteed:

a) aan elke unie wordt aan de hand van het aantal leden van bij elke unie aangesloten producentenorganisaties een nader te bepalen bedrag betaald;

b) het saldo wordt aan alle producentenorganisaties betaald aan de hand van:

- het aantal individuele steunaanvragen dat bij iedere organisatie door haar leden wordt ingediend;

- die uit hoofde van de steunregeling verrichte controles.

2. De producerende Lid-Staten vergewissen zich ervan dat de op grond van het bepaalde in lid 1 voor de unies en de producentenorganisaties bestemde bedragen door hen slechts worden gebruikt voor de financiering van de activiteiten die zij krachtens deze verordening dienen te verrichten.

3. Indien de betrokken bedragen niet geheel of gedeeltelijk overeenkomstig het bepaalde in lid 2 worden gebruikt, moeten zij worden terugbetaald aan de Lid-Staat en worden zij in mindering gebracht op de uitgaven die door het EOGFL worden gefinancierd.

4. Om de werking van de unies en de producentenorganisaties te vergemakkelijken kunnen de Lid-Staten aan het begin van elk verkoopseizoen een forfaitair voorschot uitkeren dat wordt bepaald aan de hand van het aantal leden.

5. De producerende Lid-Staten stellen de bepalingen vast inzake de toekenning van de steun en de termijnen voor de uitbetaling aan de olijvenproducenten.

Artikel 12

1. Iedere producerende Lid-Staat is gemachtigd de unies van producentenorganisaties een voorschot uit te keren op het bedrag van de aangevraagde steun.

2. Gedurende de verkoopseizoenen 1984/1985, 1985/1986 en 1986/1987 mag het in lid 1 bedoelde voorschot voor iedere olijvenproducent niet meer bedragen dan:

- het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van de overeenkomstig artikel 18 vastgestelde opbrengsten aan olijven en olijfolie op het aantal olijfbomen dat volgens de teeltaangifte in produktie is, of het bedrag dat voortvloeit uit de in de aanvraag aangegeven hoeveelheid, indien deze hoeveelheid kleiner is dan bovenbedoelde hoeveelheid,

of

- 50 % van het bedrag dat voortvloeit uit het gemiddelde van de in de loop van de twee voorgaande verkoopseizoenen werkelijke betaalde steunbedragen.

Artikel 13

1. De Lid-Staten erkennen alleen oliefabrieken waarvan de rechthebbenden:

a) aan de Lid-Staat, volgens vast te stellen criteria, alle gegevens over de technische installaties en de werkelijke verwerkingscapaciteit hebben verstrekt en elke wijziging dienaangaande hebben meegedeeld;

b) zich ertoe hebben verbonden iedere controle in het kader van de toepassing van de steunregeling toe te laten, in te stemmen met de plaatsing in hun bedrijf van alle noodzakelijk geachte controlemiddelen en toe te laten dat de financiële boekhouding eventueel wordt gecontroleerd;

c) in het voorgaande verkoopseizoen niet zijn vervolgd voor onregelmatigheden die zijn geconstateerd bij de controles op grond van artikel 14 en op grond van dit artikel; wat de erkenning voor het verkoopseizoen 1984/1985 betreft:

- mogen zij niet zijn vervolgd voor onregelmatigheden die zijn geconstateerd bij de controles voor het verkoopseizoen 1983/1984 op grond van de artikelen 7 en 9 van Verordening (EEG) nr. 2959/82 (1), en

- mag hun erkenning niet zijn ingetrokken voor een periode die zich uitstrekt tot na 31 oktober 1984 uit hoofde van dezelfde verordening;

d) zich ertoe verplichten een genormaliseerde voorraadadministratie te voeren, die voldoet aan nader vast te stellen criteria.

2. Voordat de betrokken Lid-Staat een erkenning verleent, verifieert hij of aan de voorwaarden voor erkenning is voldaan en controleert hij ter plaatse meer in het bijzonder de technische installatie en de werkelijke verwerkingscapaciteit van de oliefabrieken.

3. Tijdens de verkoopseizoenen 1984/1985 en 1985/1986 kan de betrokken Lid-Staat een voorlopige erkenning aan de betrokken oliefabriek verlenen, zodra deze haar erkenningsaanvraag indient met opgave van de in lid 1 bedoelde gegevens.

Deze voorlopige erkenning wordt definitief zodra de betrokken Lid-Staat heeft geconstateerd dat aan de erkenningsvoorwaarden van lid 1 is voldaan.

Indien wordt geconstateerd dat niet is voldaan aan een van de voorwaarden van lid 1 wordt de voorlopige erkenning ingetrokken.

4. Indien niet meer aan een van de in lid 1 vastgestelde erkenningsvoorwaarden wordt voldaan, wordt de erkenning ingetrokken voor een periode die is aangepast aan de ernst van de overtreding.

5. Bij intrekking van de erkenning overeenkomstig de leden 3 en 4 kan tijdens de hele periode waarvoor de intrekking geldt geen nieuwe erkenning worden verleend:

- aan dezelfde natuurlijke of rechtspersoon die de betrokken oliefabriek exploiteert, of

- aan een natuurlijke of rechtspersoon die de betrokken oliefabriek wil exploiteren, tenzij deze ten genoegen van de betrokken Lid-Staat aantoont dat de aanvraag om een nieuwe erkenning niet ten doel heeft de opgelegde sanctie te ontgaan.

6. Indien de intrekking van de erkenning van een oliefabriek ernstige gevolgen zou hebben voor de verwerkingscapaciteit in een bepaald produktiegebied, kan worden besloten de oliefabriek te erkennen in het kader van een bijzondere controleregeling.

HOOFDSTUK 6

Controleregeling

Artikel 14

1. Iedere producerende Lid-Staat past een controleregeling toe die waarborgt dat het produkt waarvoor steun wordt verleend daarvoor in aanmerking komt.

2. De producerende Lid-Staten controleren de activiteit van iedere producentenorganisatie en unie en met name de door deze verrichte controlewerkzaamheden.

3. Ieder verkoopseizoen en met name tijdens de verwerkingsperiode controleren de producerende Lid-Staten ter plaatse de werkzaamheden en de voorraadadministratie van een vast te stellen percentage erkende oliefabrieken.

De uitgekozen oliefabrieken moeten representatief zijn voor de verwerkingscapaciteit in een bepaald produktiegebied.

4. Voor de in punt 1 van de bijlage bij Verordening nr. 136/66/EEG bedoelde olijfolie die wordt geproduceerd door olijvenproducenten die geen lid zijn van een producentenorganisatie, wordt de controle steekproefsgewijs ter plaatse uitgevoerd, waarbij moet kunnen worden nagegaan:

- of de teeltaangiften juist zijn;

- of de geoogste olijven voor de olieproduktie bestemd zijn en, zo mogelijk, of deze olijven feitelijk tot olie zijn verwerkt.

De controles worden uitgeoefend ten aanzien van een nader te bepalen percentage olijvenproducenten, waarbij met name rekening wordt gehouden met de grootte van de bedrijven.

5. Voor de hierboven bedoelde controles en verificaties worden door de Lid-Staat onder andere de in artikel 16 bedoelde geautomatiseerde gegevensbestanden gebruikt.

Deze bestanden worden gebruikt ter oriëntatie van de controles die op grond van het bepaalde in de leden 1 tot en met 4 moeten worden verricht.

Artikel 15

1. De Lid-Staat bepaalt de hoeveelheid olijfolie die voor steun in aanmerking komt op de grondslag van de overeenkomstig de artikelen 3 en 6 ingediende aanvragen; hij houdt daarbij rekening met alle dienstige gegevens, en met name met de controles en verificaties waarin deze verordening voorziet.

De voor steun in aanmerking komende hoeveelheid olijfolie bedoeld in punt 4 van de bijlage bij Verordening nr. 136/66/EEG wordt bepaald op grond van de produktie van de in punt 1 van die bijlage bedoelde olie.

2. De Lid-Staat bepaalt de hoeveelheid olijfolie waarvoor steun kan worden verleend aan de georganiseerde producenten wier dossiers hem door de producentenorganisaties zijn toegezonden overeenkomstig artikel 8, lid 2. 3. Wanneer bij de in de artikelen 13 en 14 bedoelde controles de in de voorraadadministratie van een erkende oliefabriek vermelde gegevens niet kunnen worden bevestigd, stelt de Lid-Staat de hoeveelheid olijfolie vast waarvoor steun kan worden verleend aan iedere producent die lid is van een organisatie die haar produktie van olijven in de betrokken oliefabriek heeft laten verwerken, zulks onverminderd eventuele sancties tegen de betrokken oliefabriek.

4. Voor de vaststelling van de hoeveelheid waarvoor steun kan worden verleend, houdt de Lid-Staat, in het bijzonder in de in de leden 2 en 3 genoemde gevallen, met name rekening met de overeenkomstig artikel 18 forfaitair vastgestelde opbrengsten aan olijven en olijfolie.

Artikel 16

1. Iedere producerende Lid-Staat zorgt voor de vorming en permanente bijwerking van een geautomatiseerd bestand van gegevens over de olijventeelt en de olijfolieproduktie.

2. In deze bestanden moeten ten minste worden vermeld:

a) voor iedere olijvenproducent en voor ieder verkoopseizoen waarvoor hij een steunaanvraag heeft ingediend:

- de gegevens die zijn vermeld in de in artikel 3 bedoelde teeltaangifte,

- de geproduceerde hoeveelheden olijfolie waarvoor produktiesteun is aangevraagd en de hoeveelheden waarvoor de steun wordt betaald,

- de gegevens verkregen bij ter plaatste uitgevoerde controles;

b) voor de producentenorganisaties en unies daarvan, alle gegevens waarmee hun activiteiten in het kader van deze regeling kunnen worden geverifieerd en de resultaten van de controles door de Lid-Staten;

c) voor de oliefabrieken, per verkoopseizoen, de gegevens uit de voorraadadministratie, de gegevens over de technische installaties en de verwerkingscapaciteit, en de resultaten van de controles op grond van deze verordening;

d) de jaarlijkse indicatieve opbrengsten voor elk homogeen produktiegebied.

Artikel 17

1. De in artikel 16 bedoelde gegevensbestanden zijn vertrouwelijk.

Deze bestanden zijn toegankelijk voor:

- de door de Lid-Staten gemachtigde nationale autoriteiten,

- de functionarissen van de Commissie in samenwerking met de bevoegde ambtenaren van de Lid-Staten en overeenkomstig Verordening (EEG) nr. 729/70 (1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EEG) nr. 3509/80 (2), met name wat de vastgestelde procedures betreft,

- de producentenorganisaties en unies daarvan, voor de gegevens die de Lid-Staten nodig achten voor een doeltreffende controle op hun respectieve leden.

2. De gegevensbestanden en de voor de controle ervan gebruikte verwerkingssystemen moeten verenigbaar zijn met het computersysteem dat door iedere producerende Lid-Staat wordt gebruikt voor het olijventeeltkadaster.

HOOFDSTUK 7

Slotbepalingen

Artikel 18

De in artikel 5, lid 2, eerste alinea, tweede streepje, van Verordening nr. 136/66/EEG bedoelde opbrengsten aan olijven en olijfolie worden uiterlijk op 31 mei van elk jaar per homogeen produktiegebied vastgesteld op grond van de gegevens die door de producerende Lid-Staten jaarlijks uiterlijk 30 april worden verstrekt.

Artikel 19

De bepalingen ter uitvoering van deze verordening worden vastgesteld volgens de procedure van artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG.

Volgens dezelfde procedure worden ook vastgesteld:

- de in artikel 18 bedoelde opbrengsten;

- het in artikel 11, lid 1, onder a), bedoelde bedrag

Artikel 20

Ten einde een harmonische overgang van de thans geldende regeling naar die welke bij deze verordening wordt ingevoerd, te verzekeren, kan de Commissie voor het verkoopseizoen 1984/1985 volgens de procedure van artikel 38 van Verordening nr. 136/66/EEG alle nodige maatregelen nemen.

Om te verzekeren dat de doelstellingen van deze verordening worden nageleefd, en gelet op de specifieke problemen die zich bij de toepassing van deze bepalingen in bepaalde Lid-Staten kunnen voordoen, mogen de betrokken Lid-Staten, na raadpleging van de

Commissie, met inachtneming van aanvullende criteria, voor een overgangsperiode van drie verkoopseizoenen die aanvangt met het verkoopseizoen 1984/1985, producentenorganisaties en unies daarvan die daarom verzoeken op voorlopige basis erkennen.

Artikel 21

Vóór het einde van het derde jaar van toepassing van deze verordening zal de Commissie een verslag aan de Raad voorleggen inzake het functioneren van de in deze verordening vastgestelde regeling, vergezeld van voorstellen op basis waarvan de Raad deze regeling kan herzien.

Artikel 22

De Lid-Staten delen de Commissie de maatregelen mede die zij vaststellen in het kader van deze verordening.

Artikel 23

Deze verordening treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 17 juli 1984.

Voor de Raad

De Voorzitter

A. DEASY

(1) PB nr. 172 van 30. 9. 1966, blz. 3025/66.

(2) Zie bladzijde 1 van dit Publikatieblad.

(1) PB nr. L 163 van 22. 6. 1983, blz. 39.

(1) PB nr. L 166 van 23. 6. 1978, blz. 1.

(1) PB nr. L 309 van 5. 11. 1982, blz. 30.

(1) PB nr. L 94 van 28. 4. 1970, blz. 2.

(2) PB nr. L 367 van 31. 12. 1980, blz. 87.