31984R0003

Verordening (EEG) nr. 3/84 van de Raad van 19 december 1983 tot instelling van een regeling voor intracommunautair verkeer van goederen die uit een Lid-Staat worden verzonden om tijdelijk te worden gebruikt in één of meer andere Lid-Staten

Publicatieblad Nr. L 002 van 04/01/1984 blz. 0001 - 0009
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 02 Deel 10 blz. 0190
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 02 Deel 10 blz. 0190


*****

VERORDENING (EEG) Nr. 3/84 VAN DE RAAD

van 19 december 1983

tot instelling van een regeling voor intracommunautair verkeer van goederen die uit een Lid-Staat worden verzonden om tijdelijk te worden gebruikt in één of meer andere Lid-Staten

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 235,

Gezien het voorstel van de Commissie (1),

Gezien het advies van het Europese Parlement (2),

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité (3),

Overwegende dat de invoering van een regeling voor intracommunautair verkeer, volgens welke uit een Lid-Staat verzonden goederen kunnen worden vervoerd en tijdelijk worden gebruikt in één of meer andere Lid-Staten alvorens opnieuw te worden binnengebracht in de Lid-Staat van vertrek, de formaliteiten in verband met het vervoer en het tijdelijk verblijf van die goederen kan vergemakkelijken;

Overwegende dat ter verwezenlijking van dit doel de regeling van toepassing moet zijn op de grootst mogelijke verscheidenheid van goederen, waarbij wel rekening moet worden gehouden met eventuele risico's van bedrog;

Overwegende dat het, ten einde de kosten van handelingen van intracommunautair verkeer te verminderen en zoveel mogelijk de omstandigheden te benaderen waaronder dergelijk verkeer binnen een Lid-Staat plaatsvindt, mogelijk lijkt de betrokkenen ontheffing te verlenen van de verplichting een zekerheid te stellen;

Overwegende dat, als tegenprestatie voor deze ontheffing, aan de Lid-Staten op het grondgebied waarvan de goederen tijdelijk worden gebruikt, de mogelijkheid moet worden geboden om op die goederen een redelijke controle uit te oefenen en eventueel verschuldigde heffingen in te vorderen;

Overwegende dat invoering van de regeling voor een proefperiode de gelegenheid biedt de praktische gevolgen ervan te beoordelen; dat de bepalingen na afloop van een termijn van drie jaar opnieuw moeten worden bezien in het licht van de opgedane ervaring;

Overwegende dat het van belang is de uniforme toepassing van de bepalingen van deze verordening te waarborgen en te dien einde te voorzien in een communautaire procedure die het mogelijk maakt binnen een passende termijn nadere bepalingen voor de toepassing van deze verordening vast te stellen; dat het noodzakelijk is een comité in te stellen ten einde een nauwe en doelmatige samenwerking op dit gebied tussen de Lid-Staten en de Commissie tot stand te brengen;

Overwegende dat deze verordening de bepalingen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal onverlet laat, met name wat betreft de rechten en plichten der Lid-Staten, de bevoegdheden der Instellingen van die Gemeenschap en de in dat Verdrag gestelde regels voor de werking van de gemeenschappelijke markt voor kolen en staal; dat, gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap, inzonderheid op artikel 232, deze verordening van toepassing is op de goederen die voorkomen op de lijst in bijlage I van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING

VASTGESTELD:

TITEL I

Algemene bepalingen

Artikel 1

1. Onverminderd andere communautaire bepalingen is de regeling voor intracommunautair verkeer, hierna »de regeling" te noemen, van toepassing op de in de bijlage vermelde goederen die met het oog op tijdelijk gebruik in één of meer andere Lid-Staten uit een Lid-Staat worden verzonden en/of vervoerd en die krachtens de Verdragen of de op grond daarvan vastge

stelde voorschriften niet aan verboden of beperkingen zijn onderworpen en bestemd zijn om in ongewijzigde staat opnieuw op het grondgebied van de Lid-Staat van vertrek te worden binnengebracht.

2. Om voor de regeling in aanmerking te komen, dienen de in lid 1 bedoelde goederen:

a) te voldoen aan de voorwaarden, gesteld in de artikelen 9 en 10 van het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap of, wanneer het gaat om produkten die vallen onder het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Kolen en Staal, zich in het vrije verkeer te bevinden, en

b) te hebben voldaan aan de voorschriften van de Lid-Staat van vertrek betreffende omzetbelasting, accijnzen en andere verbruiksbelastingen, en

c) geen enkele vrijstelling van omzetbelasting, accijnzen of andere verbruiksbelastingen bij uitvoer te hebben genoten.

Artikel 2

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

a) »begunstigde": een natuurlijke of rechtspersoon die, in voorkomend geval door bemiddeling van een vertegenwoordiger, een handeling van intracommunautair verkeer verricht;

b) »Lid-Staat van vertrek": de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de goederen bij het sub c) bedoelde douanekantoor worden aangeboden ten einde een aanvang te maken met het intracommunautair verkeer;

c) »kantoor van vertrek": het douanekantoor waar het intracommunautair verkeer aanvangt;

d) »kantoor van binnenkomst": het douanekantoor waarlangs de goederen het grondgebied van de Lid-Staat binnenkomen waar zij tijdelijk zullen worden gebruikt, hierna »Lid-Staat van tijdelijk gebruik" te noemen;

e) »kantoor van uitgang": het douanekantoor waarlangs de goederen het grondgebied van een Lid-Staat verlaten na aldaar tijdelijk te zijn gebruikt;

f) »kantoor van doorgang":

- het douanekantoor waarlangs de goederen het grondgebied van een Lid-Staat alleen met het oog op doorvoer binnenkomen of daarna weer verlaten;

- alsmede het kantoor van uitgang uit de Gemeenschap wanneer de goederen, tijdens een eenvoudige doorvoer, het grondgebied van de Gemeenschap via een grens tussen een Lid-Staat en een derde land verlaten.

Artikel 3

Deze verordening laat onverlet:

- de toepassing, naar keuze van de belanghebbende, van de procedure, die is ingesteld bij de op 6 december 1961 te Brussel gesloten Douaneovereenkomst inzake het carnet ATA voor de tijdelijke invoer van goederen (ATA-Overeenkomst);

- overeenkomsten tussen Lid-Staten waarbij eenvoudiger procedures voor het grensverkeer zijn ingesteld;

- de toepassing van eenvoudiger procedures, met name inzake tijdelijke invoer van de persoonlijke voorwerpen van reizigers, van verpakkingen, van personenwagens en van andere vervoermiddelen;

- de toepassing, op verzoek van de belanghebbende, van een nationale procedure indien bij het kantoor van binnenkomst goederen worden aangeboden die niet worden gedekt door een carnet ATA of door het in artikel 5 bedoelde communautair carnet voor verkeer.

Artikel 4

1. Gebruikmaking van de regeling wordt slechts toegestaan aan natuurlijke of rechtspersonen die in de Lid-Staat van vertrek zijn gevestigd.

De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van vertrek weigeren evenwel in beginsel om personen die naar hun weten een zware overtreding van de douane- of belastingwetgeving hebben begaan, gebruik te laten maken van de regeling.

De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van tijdelijk gebruik kunnen in de in de tweede alinea bedoelde gevallen het recht op gebruikmaking van de regeling intrekken. Zij stellen de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van vertrek op de hoogte van de beweegredenen van de intrekking.

2. De begunstigde is gehouden:

a) toe te zien op correcte uitvoering van de in titel II bedoelde procedure en op de afsluiting van de regeling vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het in artikel 5 bedoelde carnet;

b) bij geconstateerde of vermoede niet-naleving van de in deze verordening vastgestelde voorwaarden, aan de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de goederen zijn binnengekomen, alle nodige documenten of inlichtingen betreffende de onder de regeling vallende goederen te verschaffen;

c) bij het eerste schriftelijke verzoek van de bevoegde autoriteiten de ten gevolge van een onregelmatigheid of overtreding opeisbare belastingen te betalen, behalve indien hij kan aantonen dat dit verzoek ongegrond is.

TITEL II

Procedure

Artikel 5

1. Voor alle goederen waarop de regeling zal worden toegepast wordt door de bevoegde instanties van de Lid-Staat van vertrek een communautair carnet voor verkeer afgegeven, hierna »carnet" te noemen. 2. Het carnet dient de bevoegde autoriteiten van de Lid-Staten op het grondgebied waarvan een handeling van intracommunautair verkeer zal worden verricht in staat te stellen om, met name aan de hand van doorvoer-, invoer- en uitvoerstroken, controle uit te oefenen op de verzending, de doorvoer, de binnenkomst, het tijdelijk gebruik, de wederverzending en het opnieuw binnenbrengen van de goederen in de Lid-Staat van vertrek, en dient de door de begunstigde ondertekende toezegging te bevatten dat hij de in artikel 4, lid 2, sub c), bedoelde betaling zal verrichten.

3. Het model van het carnet wordt vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 15.

4. Voor de afgifte van dit carnet zijn boven de kostprijs geen andere kosten verschuldigd.

Artikel 6

1. Het door de begunstigde naar behoren ingevulde en ondertekende carnet wordt tegelijk met de daarin vermelde goederen aan het kantoor van vertrek aangeboden met het oog op de controle van de conformiteit tussen de goederen en de gegevens op de strook die als aangifte van tijdelijke verzending geldt, en op het geldig maken van het carnet.

Het carnet geldt als intracommunautair douanevervoerdocument ten bewijze van het communautaire karakter van de betreffende goederen.

2. De bevoegde instanties van de Lid-Staat van vertrek:

- treffen de identificatiemaatregelen die zij eventueel noodzakelijk achten;

- stellen de geldigheidsduur van het carnet vast op een periode van ten hoogste twaalf maanden;

- bewaren de strook die als aangifte van tijdelijke verzending geldt.

3. De bevoegde instanties van de Lid-Staten op het grondgebied waarvan een handeling van intracommunautair verkeer wordt verricht, kunnen op verzoek van de begunstigde de geldigheidsduur van het carnet verlengen, met inachtneming van de voorziene duur van het voorgenomen tijdelijk gebruik en de aard ervan.

Artikel 7

1. Wanneer door een carnet gedekte goederen alleen worden doorgevoerd over het grondgebied van een Lid-Staat zonder aldaar tijdelijk te worden gebruikt, levert de begunstigde een doorvoerstrook van het carnet in bij de kantoren van doorgang.

2. Lid 1 is niet van toepassing op goederen:

- die worden vervoerd onder geleide van een internationale vrachtbrief, een internationaal expresgoedformulier of een overdrachtformulier - communautair douanevervoer;

- die per vliegtuig worden vervoerd onder geleide van een luchtvrachtbrief;

- die met de post worden verzonden.

3. De duur van de doorvoer wordt vastgesteld overeenkomstig de voorschriften betreffende het communautair douanevervoer.

Artikel 8

1. Wanneer door een carnet gedekte goederen tijdelijk zullen worden gebruikt op het grondgebied van een Lid-Staat, moet de begunstigde deze goederen met het carnet bij de kantoren van binnenkomst en uitgang van deze Lid-Staat aanbieden, en bij deze kantoren naar gelang van het geval de invoer- en uitgangsstrook inleveren, na invulling van de vakken betreffende de beoogde plaatsen, de duur en de aard van het tijdelijk gebruik.

2. In afwijking van lid 1 moeten goederen die worden vervoerd of verzonden onder de in artikel 7, lid 2, bedoelde voorwaarden, naar gelang van het geval worden aangeboden in het douanekantoor waaronder het station van aankomst of vertrek, de luchthaven van aankomst of vertrek, dan wel het postkantoor van aankomst of vertrek ressorteren in de Lid-Staat op het grondgebied waarvan de goederen tijdelijk zijn of zullen worden gebruikt.

De stroken van binnenkomst en uitgang moeten in deze kantoren worden afgegeven.

3. Het kantoor van binnenkomst bepaalt, met inachtneming van de door de begunstigde voorziene duur, de verblijfsduur van de goederen op het grondgebied van de Lid-Staat waaronder deze instanties ressorteren; deze mag de totale geldigheidsduur van het carnet niet overschrijden, tenzij deze geldigheidsduur overeenkomstig artikel 6, lid 3, is verlengd.

De bevoegde instanties van de Lid-Staat van tijdelijk gebruik nemen de maatregelen die nodig zijn om controle uit te oefenen op het gebruik van de goederen op het grondgebied van deze Staat en om erop toe te zien dat de goederen vóór het verstrijken van de in de eerste alinea bedoelde periode dat grondgebied verlaten.

Artikel 9

1. Het carnet moet in elke betrokken Lid-Staat worden overgelegd op elk verzoek van de bevoegde autoriteiten.

2. De verrichtingen in verband met het binnenkomen en het uitgaan kunnen bij elk douanekantoor binnen de grenzen van zijn bevoegdheid, tijdens de openingsuren plaatsvinden.

3. Wanneer de goederen over het grondgebied van een Lid-Staat worden vervoerd zonder dat ze daar tijdelijk worden gebruikt, kunnen de stroken voor doorvoer ingeleverd worden bij elk kantoor dat geopend is als kantoor van doorgang. Artikel 10

De bevoegde autoriteiten van de Lid-Staat van tijdelijk gebruik kunnen op aanvraag van de begunstigde:

a) binnen de geldigheidsduur van het carnet de verblijfsduur van de goederen op hun grondgebied verlengen;

b) toestemming verlenen om op hun grondgebied goederen tijdelijk te gebruiken op één of meer andere dan in het carnet vermelde plaatsen;

c) in afwijking van artikel 1, lid 1, toestemming verlenen om tijdelijk op hun grondgebied gebruikt materieel te herstellen, het vervangen van defecte onderdelen daaronder begrepen.

Te dien einde tekenen zij een en ander aan op het carnet.

TITEL III

Einde van de regeling en administratieve samenwerking

Artikel 11

1. De regeling eindigt wanneer de goederen vóór het verstrijken van de geldigheidsduur van het carnet opnieuw met het carnet bij een bevoegd douanekantoor van de Lid-Staat van vertrek zijn aangeboden.

2. De regeling eindigt eveneens wanneer de goederen:

a) om redenen in verband met hun aard of door toeval of overmacht volledig zijn vernietigd of onherroepelijk verloren zijn gegaan, of

b) naar een derde land zijn uitgevoerd of in een vrije zone of onder het stelsel van entrepots zijn geplaatst, of

c) onder toezicht van de bevoegde autoriteiten zijn vernietigd, of

d) tot verbruik zijn aangegeven, voor zover de communautaire of de nationale voorschriften zulks mogelijk maken.

Artikel 12

1. Wanneer wordt vastgesteld dat tijdens of ter gelegenheid van tijdelijk verkeer een onregelmatigheid is begaan in een bepaalde Lid-Staat, gaat deze Lid-Staat over tot invordering van de eventueel opeisbare belastingen.

2. Wanneer de Lid-Staat op het grondgebied waarvan tijdens of ter gelegenheid van tijdelijk verkeer een onregelmatigheid is begaan, de opeisbaar geworden belastingen niet kan invorderen, vorderen de bevoegde instanties van de Lid-Staat van vertrek voor rekening van de andere Lid-Staat het bedrag in dat de gebruiker overeenkomstig artikel 4, lid 2, sub c), is verschuldigd. De betrokken Lid-Staat verricht deze invordering overeenkomstig zijn wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de invordering van belastingschulden. Indien de begunstigde de schuldvordering betwist, dient hij beroep in te stellen in de Lid-Staat die het verzoek tot invordering heeft gedaan. Zolang de beroepsprocedure niet is beëindigd, wordt niet tot invordering overgegaan.

De Lid-Staat die tot invordering overgaat, mag ook de bepalingen toepassen die zijn vastgesteld overeenkomstig Richtlijn 76/308/EEG (1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 79/1071/EEG (2).

3. Wanneer het kantoor van vertrek op enig moment van het intracommunautaire verkeer een onregelmatigheid constateert, brengt het de bevoegde instanties van de betrokken Lid-Staat of Lid-Staten daarvan onverwijld op de hoogte en geeft het hun kennis van de bescheiden en inlichtingen betreffende deze onregelmatigheid.

TITEL IV

Bepalingen betreffende het Comité regeling tijdelijk intracommunautair verkeer

Artikel 13

1. Er wordt een Comité regeling tijdelijk intracommunautair verkeer ingesteld, hierna »het Comité" te noemen, dat is samengesteld uit vertegenwoordigers van de Lid-Staten en onder voorzitterschap staat van een vertegenwoordiger van de Commissie.

2. Het Comité stelt zijn reglement van orde vast.

Artikel 14

Het Comité kan elk vraagstuk betreffende de toepassing van deze verordening onderzoeken, dat door zijn voorzitter, hetzij op diens initiatief, hetzij op verzoek van de vertegenwoordiger van een Lid-Staat aan de orde wordt gesteld.

Artikel 15

1. Volgens de in de leden 2 en 3 omschreven procedure worden de voor de toepassing van deze verordening nodige bepalingen, en met name het model van het carnet vastgesteld.

2. De vertegenwoordiger van de Commissie legt aan het Comité een ontwerp voor van de vast te stellen bepalingen. Het Comité brengt over dit ontwerp advies uit binnen een termijn die de voorzitter kan bepalen naar gelang van de urgentie van het betrokken vraagstuk. Het spreekt zich uit met een meerderheid van vijfenveertig stemmen, waarbij de stemmen van de Lid-Staten worden gewogen overeenkomstig het bepaalde in artikel 148, lid 2, van het Verdrag. De Voorzitter neemt geen deel aan de stemming.

3. a) De Commissie stelt de beoogde bepalingen vast indien zij in overeenstemming zijn met het advies van het Comité.

b) Wanneer de overwogen bepalingen niet in overeenstemming zijn met het advies van het Comité of bij gebreke van een advies, doet de Commissie onverwijld een voorstel aan de Raad betreffende de vast te stellen bepalingen. De Raad besluit met gekwalificeerde meerderheid van stemmen.

c) Indien de Raad na het verstrijken van een termijn van drie maanden, te rekenen vanaf de indiening van het voorstel bij de Raad, geen besluit heeft genomen, worden de voorgestelde bepalingen door de Commissie vastgesteld.

TITEL V

Slotbepalingen

Artikel 16

Deze verordening treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publikatieblad van de Europese Gemeenschappen.

Zij is van toepassing met ingang van 1 juli 1985.

Zij is van toepassing gedurende een eerste proefperiode tot en met 30 juni 1988, tenzij de Raad op voorstel van de Commissie met gekwalificeerde meerderheid van stemmen tot een verlenging voor beperkte duur besluit.

Artikel 17

1. Vóór het verstrijken van een termijn van drie jaar die ingaat bij het van toepassing worden van deze verordening , dient de Commissie, op basis van door de Lid-Staten verstrekte inlichtingen, bij de Raad een verslag over de toepassing van de regeling in.

2. Op basis van het in lid 1 bedoelde verslag beslist de Raad overeenkomstig artikel 235 van het Verdrag over de definitieve toepassing van deze verordening en over de wijzigingen die eventueel in de bepalingen van deze verordening, met name ter vereenvoudiging van de regeling, of in de bijlage moeten worden aangebracht.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat.

Gedaan te Brussel, 19 december 1983.

Voor de Raad

De Voorzitter

G. VARFIS

(1) PB nr. C 227 van 8. 9. 1981, blz. 3.

(2) PB nr. C 40 van 15. 2. 1982, blz. 35.

(3) PB nr. C 343 van 31. 12. 1981, blz. 1.

(1) PB nr. L 73 van 19. 3. 1976, blz. 18.

(2) PB nr. L 331 van 27. 12. 1979, blz. 10.

BIJLAGE

LIJST VAN DE GOEDEREN WAAROP DE REGELING VAN TOEPASSING IS

I. GOEDEREN DIE BESTEMD ZIJN OM OP TENTOONSTELLINGEN, JAARBEURZEN, CONGRESSEN OF SOORTGELIJKE MANIFESTATIES TE WORDEN GETOOND OF GEBRUIKT

A. De regeling is van toepassing op:

a) goederen bestemd om op een manifestatie te worden tentoongesteld of gedemonstreerd, voor zover de begunstigde een overheidsinstelling is;

b) goederen bestemd om te worden gebruikt bij het vertonen van produkten op een manifestatie, zoals:

1. goederen, benodigd voor de demonstratie van tentoongestelde machines of apparaten,

2. bouw- en decoratiemateriaal, met inbegrip van elektrische uitrusting, voor de tijdelijke stands van inzenders,

3. reclame- en demonstratiemateriaal, bestemd om te worden gebruikt, bij het maken van reclame voor de tentoongestelde goederen, zoals geluidsopnamen, films en diapositieven, alsmede de voor het gebruik daarvan benodigde apparatuur,

voor zover de begunstigde een overheidsinstelling is;

c) materiaal - met inbegrip van apparatuur voor tolken, geluidsopnameapparatuur en films van opvoedkundige, wetenschappelijke of culturele aard - bestemd voor gebruik op internationale bijeenkomsten, conferenties of congressen.

B. Onder tentoonstellingen of manifestaties worden verstaan:

a) tentoonstellingen, jaarbeurzen, beurzen en dergelijke manifestaties op het gebied van handel, industrie, landbouw en ambachtelijke nijverheid;

b) tentoonstellingen of manifestaties die in hoofdzaak voor een liefdadig doel worden gehouden;

c) tentoonstellingen of manifestaties met een wetenschappelijk, technisch, ambachtelijk, artistiek, opvoedkundig, cultureel, sportief of religieus doel, voor een cultus, of ter bevordering van een beter begrip tussen de volkeren;

d) bijeenkomsten van vertegenwoordigers van internationale organisaties of groeperingen;

e) plechtigheden en manifestaties met een officieel of herdenkingskarakter,

met uitzondering van tentoonstellingen die voor particuliere doeleinden in winkels of handelsruimten worden georganiseerd met het oog op de verkoop van goederen.

Alcoholhoudende dranken, parfums, tabak en brandstoffen zijn uitgesloten.

C. De regeling wordt toegepast op voorwaarde dat:

a) bij wederverzending de identiteit van de goederen kan worden vastgesteld;

b) het aantal of de hoeveelheid van de ingevoerde artikelen van dezelfde soort, gelet op hun bestemming, redelijk is;

c) de goederen niet worden uitgeleend, verhuurd of gebruikt tegen vergoeding;

d) de goederen niet buiten de plaats worden gebracht waar de manifestatie wordt gehouden.

II. BEROEPSMATERIAAL

A. Materiaal voor pers, radio en televisie

Omschrijving

Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder »materiaal voor pers, radio en televisie", het materiaal benodigd door vertegenwoordigers van pers, radio of televisie die zich naar een andere Lid-Staat begeven voor het maken van reportages, opnamen of uitzendingen in het kader van bepaalde programma's.

a) Materiaal voor de pers, zoals:

1. schrijfmachines;

2. beeldopnametoestellen (fotografietoestellen en cinematografische toestellen);

3. zend-, opname- of weergaveapparatuur voor beeld of geluid;

4. ongebruikte beeld- of klankdragers. b) Door officiële of erkende organisaties ingevoerd materiaal voor de radio, zoals:

1. zend- en verbindingstoestellen;

2. toestellen voor het opnemen en weergeven van geluid;

3. meet- en controle-instrumenten en -toestellen;

4. bedieningsinstrumenten, -apparaten en -toestellen (klokken, stophorloges, kompassen, generatoren, transformatoren, batterijen en accumulatoren, verwarmings- en ventilatietoestellen, enz.);

5. ongebruikte klankdragers.

c) Door officiële of erkende organisaties ingevoerd materiaal voor de televisie, zoals:

1. televisiecamera's;

2. telecinema;

3. meet- en controle-instrumenten en -toestellen;

4. zendtoestellen en toestellen voor heruitzending;

5. verbindingstoestellen;

6. toestellen voor het opnemen of weergeven van geluid of beeld;

7. verlichtingstoestellen;

8. bedieningsinstrumenten, -apparaten en -toestellen (klokken, stophorloges, kompassen, generatoren, transformatoren, batterijen en accumulatoren, verwarmings- en ventilatietoestellen, enz.);

9. ongebruikte beeld- of klankdragers;

10. film-»rushes";

11. muziekinstrumenten, kostuums, decors en andere toneelbenodigdheden.

d) Voertuigen bestemd of speciaal ingericht voor bovenstaande doeleinden en ingevoerd door officiële of erkende organisaties.

Om voor de regeling in aanmerking te komen:

a) moet bovengenoemd materiaal toebehoren aan een natuurlijk of rechtspersoon, gevestigd in een andere Lid-Staat dan die van tijdelijk gebruik;

b) moet bovengenoemd materiaal worden ingevoerd door een natuurlijk of rechtspersoon, gevestigd in een andere Lid-Staat dan die van tijdelijk gebruik;

c) moet de identiteit van bovengenoemd materiaal bij wederverzending kunnen worden vastgesteld, met dien verstande dat daartoe ten aanzien van ongebruikte klank- en beelddragers de meest soepele middelen worden toegepast;

d) mag bovengenoemd materiaal alleen worden gebezigd door degene die zich naar de Lid-Staat van tijdelijk gebruik begeeft of onder diens leiding;

e) mag ten aanzien van bovengenoemd materiaal geen huurovereenkomst of een soortgelijke overeenkomst zijn gesloten met een persoon wonende of gevestigd in de Lid-Staat van tijdelijk gebruik, met dien verstande dat deze voorwaarde niet geldt voor gemeenschappelijke radio- of televisieprogramma's.

B. Filmmateriaal

Omschrijving

Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder »filmmateriaal", materiaal benodigd door een persoon die zich naar een andere Lid-Staat begeeft voor het maken van een of meer bepaalde films.

a) Materiaal zoals:

1. beeldopnametoestellen van elke soort;

2. meet- en controle-instrumenten en- toestellen;

3. camerawagens en microfoonhengels;

4. verlichtingstoestellen;

5. toestellen voor het opnemen of het weergeven van geluid;

6. ongebruikte beeld- of klankdragers;

7. film-»rushes";

8. bedieningsinstrumenten, -apparaten en -toestellen (klokken, stophorloges, kompassen, generatoren, transformatoren, batterijen en accumulatoren, verwarmings- en ventilatietoestellen, enz.);

9. muziekinstrumenten, kostuums, decors en andere toneelbenodigdheden. b) Voertuigen bestemd of speciaal ingericht voor bovenstaande doeleinden.

Om voor de regeling in aanmerking te komen:

a) moet bovengenoemd materiaal toebehoren aan een natuurlijk of rechtspersoon, gevestigd in een andere Lid-Staat dan die van tijdelijk gebruik;

b) moet bovengenoemd materiaal worden ingevoerd door een natuurlijk of rechtspersoon, gevestigd in een andere Lid-Staat dan die van tijdelijk gebruik;

c) moet de identiteit van bovengenoemd materiaal bij wederverzending kunnen worden vastgesteld, met dien verstande dat daartoe ten aanzien van ongebruikte klank- of beelddragers de meest soepele middelen worden toegepast;

d) mag bovengenoemd materiaal alleen worden gebezigd door degene die zich naar de Lid-Staat van tijdelijk gebruik begeeft of onder diens leiding, met dien verstande dat deze voorwaarde niet van toepassing is ten aanzien van materiaal dat wordt ingevoerd voor de vervaardiging van een film in samenwerking met een persoon die woont of gevestigd is in de Lid-Staat van tijdelijk gebruik en die door de bevoegde autoriteiten van die Lid-Staat is erkend krachtens een intergouvernementele overeenkomst inzake samenwerking bij de vervaardiging van films;

e) mag ten aanzien van bovengenoemd materiaal geen huurovereenkomst of soortgelijke overeenkomst zijn gesloten met een persoon wonende of gevestigd in de Lid-Staat van tijdelijk gebruik.

C. Ander materiaal

a) Omschrijving

Voor de toepassing van deze bijlage wordt verstaan onder »ander materiaal", materiaal niet genoemd in de punten I en II benodigd voor de uitoefening van het ambacht of het beroep van een persoon die zich naar een andere Lid-Staat begeeft om er een bepaald werk uit te voeren.

Uitgezonderd is het materiaal dat bestemd is om te worden gebezigd voor vervoer binnen een Lid-Staat of voor de industriële vervaardiging of de verpakking van goederen of, behalve bij handgereedschap, materiaal voor de exploitatie van natuurlijke hulpbronnen, voor de constructie, herstelling of het onderhoud van gebouwen of voor grondwerken en dergelijke werken.

b) Lijst van het materiaal bedoeld sub a), eerste alinea

1. Materiaal voor montage, beproeving, indienststelling, controle, verificatie, onderhoud of herstelling van machines, installaties, vervoermiddelen, enz., zoals gereedschappen; meet-, controle- en verificatie-instrumenten, -apparaten en -toestellen (voor temperatuur, druk, afstand, hoogte, oppervlakte, snelheid, enz.), daaronder begrepen elektrische apparaten en -toestellen (voltmeters, ampèremeters, meetkabels, gelijkrichters, transformatoren, registrators, enz.) en mallen; toestellen en materialen om foto's te nemen van machines en installaties tijdens en na de montage; toestellen voor onderzoek van schepen.

2. Materiaal benodigd door zakenlieden, door deskundigen op het gebied van bedrijfsorganisatie, produktiviteit en boekhouding alsmede door beoefenaren van soortgelijke beroepen, zoals schrijfmachines; zendtoestellen en toestellen voor het opnemen of het weergeven van geluid; rekenmachines en -instrumenten.

3. Materiaal benodigd door deskundigen belast met topografisch onderzoek of geofysisch grondonderzoek, zoals meetinstrumenten, -apparaten en -toestellen; boormateriaal; zend- en verbindingstoestellen.

4. Instrumenten en toestellen benodigd door artsen, chirurgen, veeartsen, vroedvrouwen en beoefenaren van soortgelijke beroepen.

5. Materiaal benodigd door archeologen, paleontologen, geografen, zooelogen en beoefenaren van andere wetenschappen.

6. Materiaal benodigd door kleinkunstenaars, toneelgezelschappen en orkesten, zoals van voorwerpen gebezigd voor uitvoeringen, muziekinstrumenten, decors, kostuums, dieren, enz.

7. Materiaal benodigd door sprekers om hun lezing te illustreren.

8. Voertuigen, bestemd of speciaal ingericht voor bovenstaande doeleinden, zoals mobiele inspectie-eenheden, mobiele werkplaatsen en laboratoria, enz. Om voor de regeling in aanmerking te komen:

a) moet bovengenoemd materiaal toebehoren aan een natuurlijk of rechtspersoon, gevestigd in een andere Lid-Staat dan die van tijdelijk gebruik;

b) moet bovengenoemd materiaal worden ingevoerd door een natuurlijk of rechtspersoon, gevestigd in een andere Lid-Staat dan die van tijdelijk gebruik; het moet worden vergezeld door de eigenaar als het een natuurlijk persoon betreft, of door een daartoe bevoegde vertegenwoordiger als het een rechtspersoon betreft;

c) moet de identiteit van bovengenoemd materiaal bij wederverzending kunnen worden vastgesteld;

d) mag bovengenoemd materiaal alleen worden gebezigd door bovengenoemde natuurlijke persoon of door bovengenoemde bevoegde vertegenwoordiger, en wel voor de uitoefening van zijn beroep of zijn ambacht.