31976H0493

76/493/EEG: Aanbeveling van de Raad van 4 mei 1976 betreffende een rationeel energiegebruik in verwarmingsinstallaties van bestaande gebouwen

Publicatieblad Nr. L 140 van 28/05/1976 blz. 0012 - 0013
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 12 Deel 1 blz. 0130
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 12 Deel 2 blz. 0115
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 12 Deel 2 blz. 0115


++++

AANBEVELING VAN DE RAAD

van 4 mei 1976

betreffende een rationeel energiegebruik in verwarmingsinstallaties van bestaande gebouwen

( 76/493/EEG )

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap ,

Gezien het ontwerp van de Commissie ,

Overwegende dat de Raad in zijn resolutie van 17 september 1974 betreffende een nieuwe strategie inzake het energiebeleid voor de Gemeenschap ( 1 ) , zijn goedkeuring heeft gehecht aan het streven naar een " vermindering van het groeipercentage van het interne verbruik door middel van maatregelen voor rationeel energiegebruik en energiebesparing , zonder daarbij de doelstellingen van de economische en sociale ontwikkeling in gevaar te brengen " ;

Overwegende dat de Raad in zijn resolutie van 17 december 1974 betreffende een actieprogramma van de Gemeenschappen inzake het rationeel gebruik van energie ( 2 ) , er akte van heeft genomen dat de Commissie in haar mededeling aan de Raad betreffende het rationele gebruik van energie een communautair actieprogramma ter zake heeft opgesteld ;

Overwegende dat zo spoedig mogelijk tastbare resultaten op het gebied van een rationeel energiegebruik dienen te worden behaald en dat in verwarmingsinstallaties van bestaande gebouwen op korte termijn aanzienlijke besparingen kunnen worden verwezenlijkt ;

Overwegende dat in gebouwen met collectieve centrale verwarming dit doel alleen kan worden bereikt indien de bewoners de mogelijkheid hebben om hun verbruik te regelen en van de daardoor bereikte besparingen te profiteren ;

Overwegende dat met de aanbevolen maatregelen voldoende energiebesparingen kunnen worden verwezenlijkt om de rentabiliteit van de noodzakelijke investeringen te waarborgen ,

BEVEELT DE LID-STATEN AAN :

dat de Lid-Staten alle wettelijke en bestuursrechtelijke maatregelen treffen opdat :

1 . in bestaande gebouwen die niet permanent worden gebruikt , zoals kantoor - en bepaalde openbare ruimten

1.1 . warmte-ontwikkelende installaties , waar dit economisch verantwoord is , worden uitgerust met een automatisch programmeer - en regelsysteem waarmee het beoogde temperatuurverloop kan worden bewerkstelligd .

Het verdient aanbeveling dat de temperatuur tijdens het gebruik van de lokalen niet hoger is dan 20 * C en dat de warmtetoevoer tijdens de perioden dat de lokalen niet worden gebruikt , bovendien zo gering mogelijk is , waarbij de temperatuur echter hoog genoeg moet blijven om de structuren en installaties niet te beschadigen en om de aanbevolen temperatuur weer te kunnen bereiken zodra de lokalen in gebruik worden genomen ;

1.2 . waar dit economisch verantwoord is , elk lokaal wordt voorzien van een automatische en onafhankelijke regelapparatuur op het verwarmingssysteem . Bij verwarming met radiatoren zou bij voorbeeld op ten minste één radiator in elke ruimte een thermostatische kraan moeten zijn aangebracht waarmee de watertoevoer automatisch kan worden verminderd , ten einde te voorkomen dat de aanbevolen maximumtemperatuur wordt overschreden ;

2 . in bestaande gebouwen die als woning worden gebruikt

2.1 . waar dit economisch verantwoord is , de individuele installaties voor warmte-ontwikkeling worden bediend met behulp van een of meer inrichtingen waarmee de afgifte van warmte in een woning kan worden geregeld naar gelang van de buiten - en binnentemperatuur of een van deze temperaturen ;

2.2 . waar dit economisch verantwoord is , de warmtetoevoer van collectieve verwarmingsinstallaties afhankelijk wordt gesteld van de buitentemperatuur en , indien de techniek zulks toelaat , elke woning afzonderlijk wordt voorzien van een warmtemeter of -verdeler waarmee de door elke gebruiker verbruikte hoeveelheid kan worden bepaald , zodat de verwarmingskosten op basis van het individuele verbruik kunnen worden berekend ;

3 . voor het onderhoud en de controle van branders met uitsluiting van elektrische installaties

3.1 . de controle en de afstelling van bestaande warmte-ontwikkelende installaties met een vermogen ( 3 ) * 35 kW ( ongeveer 30 000 Kcal/uur ) periodiek , bij voorbeeld ten minste om de drie jaar , worden verricht . Een Lid-Staat kan eventueel een lagere minimumwaarde voor dit vermogen vastleggen . De Lid-Staten zouden te dien einde onverwijld een actie moeten bevorderen voor de verwezenlijking van het programma ;

3.2 . het controle - en afstellingsprogramma van warmteproducerende installaties op evenwichtige wijze wordt afgewikkeld , afhankelijk van de geleidelijk ter beschikking gestelde middelen en de maximumtarieven voor controle en afstelling in voorschriften worden vastgelegd ;

4 . voor de verbetering van het rendement van warmwatervoorzieningssystemen in gebouwen

4.1 . waar dit economisch verantwoord is , iedere collectieve woning , indien de techniek zulks toelaat , wordt voorzien van een meter voor het door iedere gebruiker verbruikte warme water , zodat de verwarmingskosten kunnen worden berekend op basis van het individuele verbruik ;

4.2 . de temperatuur van het gedistribueerde warme water zo laag mogelijk wordt gehouden overeenkomstig de bijzondere kenmerken van de installatie en de gebruiksvoorwaarden ;

dat een voorlichtingscampagne wordt georganiseerd , ten einde de gebruikers erop te wijzen hoe belangrijk het voor de verbetering van het rendement van de warmwatervoorzieningssystemen in eengezinswoningen is dat de temperatuur van het water bij het verlaten van de verwarmingsketel zo laag mogelijk wordt gehouden en dat de installatie een geregelde onderhoudsbeurt krijgt .

Gedaan te Brussel , 4 mei 1976 .

Voor de Raad

De Voorzitter

G . THORN

( 1 ) PB nr . C 153 van 9 . 7 . 1975 , blz . 1 .

( 2 ) PB nr . C 153 van 9 . 7 . 1975 , blz . 5 .

( 3 ) Het vermogen van een verwarmingsinstallatie in de zin van deze aanbeveling is het produkt van de hoeveelheid per uur verbruikte brandstof bij maximaal continubedrijf en de conventionele laagste verbrandingswarmte van deze brandstof .