Richtlijn 75/363/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de arts
Publicatieblad Nr. L 167 van 30/06/1975 blz. 0014 - 0016
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0209
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0197
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 06 Deel 1 blz. 0197
++++ RICHTLIJN VAN DE RAAD van 16 juni 1975 inzake de coordinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende de werkzaamheden van de arts ( 75/363/EEG ) DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN , Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 49 , artikel 57 en de artikelen 66 en 235 , Gezien het voorstel van de Commissie , Gezien het advies van het Europese Parlement ( 1 ) , Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ( 2 ) , Overwegende dat de vergelijkbaarheid van de opleidingen in de Lid-Staten het mogelijk maakt ter verwezenlijking van de onderlinge erkenning van de diploma's , certificaten en andere titels van de arts , zoals deze in Richtlijn nr . 75/362/EEG van de Raad van 16 juni 1975 inzake de onderlinge erkenning van diploma's , certificaten en andere titels van de arts , tevens houdende maatregelen tot vergemakkelijking van de daadwerkelijke uitoefening van het recht van vestiging en vrij verrichten van diensten ( 2 ) wordt voorgeschreven , de coordinatie op dit gebied te beperken tot de eis van inachtneming van minimumnormen , terwijl de Lid-Staten voor het overige worden vrijgelaten in het organiseren van hun onderwijs ; Overwegende dat , met het oog op de onderlinge erkenning van de diploma's , certificaten en andere titels van de specialist en ten einde alle beroepsbeoefenaars die onderdaan zijn van de Lid-Staten binnen de Gemeenschap op zekere voet van gelijkheid te plaatsen , een bepaalde coordinatie van de opleidingseisen van de specialist noodzakelijk is gebleken ; dat te dien einde enige minimumcriteria moeten worden vastgesteld , zowel voor de toegang tot de gespecialiseerde opleiding als voor de minimumduur van deze opleiding , de wijze waarop en de plaats waar deze moet plaatsvinden , alsmede voor het toezicht dat erop moet worden uitgeoefend ; dat deze criteria slechts betrekking hebben op die specialisaties die alle Lid-Staten dan wel twee of meer Lid-Staten gemeen hebben ; Overwegende dat de door deze richtlijn beoogde coordinatie van de uitoefeningsvoorwaarden een verdere coordinatie evenwel niet uitsluit ; Overwegende dat de bij deze richtlijn beoogde coordinatie betrekking heeft op de beroepsopleiding van de arts ; dat in de meeste Lid-Staten momenteel geen onderscheid bestaat tussen de opleiding van artsen in loondienst en die van zelfstandige artsen ; dat het , voor een werkelijke bevordering van het vrije verkeer van deze beroepsbeoefenaars in de Gemeenschap derhalve noodzakelijk lijkt het toepassingsgebied van deze richtlijn uit te breiden tot artsen in loondienst , HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD : Artikel 1 1 . De Lid-Staten stellen de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van de arts afhankelijk van het bezit van een diploma , certificaat of andere titel van arts als bedoeld in artikel 3 , van Richtlijn nr . 75/362/EEG , welk diploma waarborgt dat de betrokkene gedurende de totale opleidingstijd a ) voldoende kennis heeft verworven van de wetenschappen waarop de geneeskunst berust , alsmede een goed inzicht in de wetenschappelijke methoden , met inbegrip van de beginselen van de meting van biologische functies , in de beoordeling van wetenschappelijk vastgestelde feiten alsmede in het analyseren van gegevens ; b ) voldoende kennis heeft verworven van de structuur , de functies en het gedrag van gezonde en zieke personen , alsmede van de wijze waarop de gezondheidstoestand van de mens wordt beïnvloed door zijn natuurlijke en sociale omgeving ; c ) voldoende kennis heeft verworven van de klinische studievakken en de klinische praktijk , waardoor hij een samenhangend beeld heeft van de ziekten van lichaam en geest , van de geneeskunde voor wat de aspecten preventie , diagnose en therapie betreft , alsmede van de voortplanting van de mens ; d ) onder deskundige leiding voldoende klinische ervaring in ziekenhuizen heeft opgedaan . 2 . Een dergelijke totale geneeskundige opleiding omvat ten minste zes studiejaren of 5 500 uren theoretisch en praktisch onderwijs , dat aan een universiteit respectievelijk onder toezicht van een universiteit wordt gegeven . 3 . Voor de toelating tot deze opleiding wordt het bezit vereist van een diploma of certificaat dat in een Lid-Staat voor de betrokken studie toegang geeft tot inrichtingen van universitair onderwijs . 4 . Bij betrokkenen wier opleiding voor 1 januari 1972 is aangevangen , kan de in lid 2 genoemde opleiding een praktische scholing op universitair niveau van ten hoogste zes maanden omvatten , in de vorm van een full-time opleiding onder toezicht van de bevoegde autoriteiten . 5 . Deze richtlijn laat de mogelijkheid voor de Lid-Staten om op hun eigen gorndgebied volgens hun eigen regeling de toegang tot de werkzaamheden van arts en de uitoefening ervan toe te staan aan de houders van diploma's , certificaten en andere titels die niet in een Lid-Staat zijn behaald , geheel onverlet . Artikel 2 1 . De Lid-Staten dragen er zorg voor dat de opleiding voor het behalen van een diploma , certificaat of andere titel van specialist ten minste aan de volgende voorwaarden voldoet : a ) in het kader van de in artikel 1 bedoelde opleidingscyclus zijn met goed gevolg zes studiejaren volbracht ; b ) zij omvat theoretisch en praktisch onderwijs ; c ) zij is full-time en staat onder controle van de bevoegde autoriteiten of instanties ; d ) zij heeft plaats in een universitair centrum , in een universitair centrum voor ziekenverpleging of eventueel in een daartoe door de bevoegde autoriteiten of instanties erkende inrichtingen voor gezondheidszorg ; e ) zij houdt in dat de aankomend specialist persoonlijk deelneemt aan de werkzaamheden van de betrokken diensten en daarvoor verantwoordelijkheid draagt . 2 . De Lid-Staten stellen de afgifte van een diploma , certificaat of andere titel van specialist afhankelijk van de voorwaarde dat men in het bezit is van een der in artikel 1 bedoelde diploma's , certificaten of andere titels van arts . 3 . De Lid-Staten wijzen binnen de in artikel 7 gestelde termijn de autoriteiten of instanties aan die bevoegd zijn tot het afgeven van de in lid 1 bedoelde diploma's , certificaten en andere titels . Artikel 3 1 . Onverlet het beginsel van de full-time opleiding , vervat in artikel 2 , lid 1 , sub c ) , en in afwachting van de besluiten die de Raad zal nemen overeenkomstig lid 3 , kunnen de Lid-Staten , indien een full-time opleiding wegens bewezen omstandigheden niet kan worden verwezenlijkt , een part-time specialistenopleiding toestaan op voorwaarden waarmee de bevoegde nationale autoriteiten instemmen . 2 . De totale duur van de specialistenopleiding kan niet worden verkort uit hoofde van lid 1 . Het niveau van de opleiding mag noch door het part-time karakter van de opleiding noch door de uitoefening van betaalde privéberoepswerkzaamheden in gevaar worden gebracht . 3 . Uiterlijk vier jaar na kennisgeving van deze richtlijn , zal de Raad in het licht van een nieuwe bestudering van de situatie en op voorstel van de Commissie , met inachtneming van de mogelijkheid dat een part-time opleiding moet blijven bestaan in bepaalde omstandigheden die naargelang van het specialisme moeten worden onderzocht , besluiten of het in de leden 1 en 2 bepaalde moet worden gehandhaafd of gewijzigd . Artikel 4 De Lid-Staten dragen er zorg voor , dat de minimumduur der hierna genoemde specialistenopleidingen ten minste bedraagt : 1e groep : - heelkunde 5 jaar - neuro-chirurgie 5 jaar - inwendige geneeskunde 5 jaar - urologie 5 jaar - orthopedie 5 jaar 2e groep : - verloskunde en gynaecologie 4 jaar - kindergeneeskunde 4 jaar - ziekten der luchtwegen 4 jaar 3e groep : - anesthesie 3 jaar - oogheelkunde 3 jaar - keel - , neus - en oorheelkunde 3 jaar Artikel 5 De Lid-Staten waar wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen ter zake bestaan , dragen er zorg voor , dat de minimumduur der hieronder vermelde gespecialiseerde opleidingen ten minste bedraagt : 1e groep : - plastische chirurgie 5 jaar - cardio-pulmonale chirurgie 5 jaar - chirurgie van hart en bloedvaten 5 jaar - zenuw - en zielsziekten 5 jaar - kinderheelkunde 5 jaar - maag - en darmchirurgie 5 jaar 2e groep - cardiologie 4 jaar - maag - en darmziekten 4 jaar - neurologie 4 jaar - reumatologie 4 jaar - psychiatrie 4 jaar - klinische biologie 4 jaar - radiologie 4 jaar - radiodiagnostiek 4 jaar - radiotherapie 4 jaar - tropische ziekten 4 jaar - farmacologie 4 jaar - kinderpsychiatrie 4 jaar - bacteriologie 4 jaar - pathologische anatomie 4 jaar - occupational medicine 4 jaar - klinische chemie 4 jaar - immunologie 4 jaar - huidziekten 4 jaar - geslachtsziekten 4 jaar - geriatrie 4 jaar - nierziekten 4 jaar - besmettelijke ziekten 4 jaar - community medicine 4 jaar - biologische hematologie 4 jaar 3e groep - algemene hematologie 3 jaar - endocrinologie 3 jaar - revalidatie 3 jaar - stomatologie 3 jaar - huid - en geslachtsziekten 3 jaar - allergologie 3 jaar Artikel 6 Deze richtlijn is eveneens van toepassing op de onderdanen van de Lid-Staten die , overeenkomstig Verordening ( EEG ) nr . 1612/68 van de Raad van 15 oktober 1968 betreffende het vrije verkeer van werknemers binnen de Gemeenschap ( 4 ) een van de werkzaamheden ( zullen ) uitoefenen die worden bedoeld in artikel 1 van Richtlijn nr . 75/362/EEG . Artikel 7 Als overgangsmaatregel en in afwijking van artikel 2 , lid 1 , sub c ) , en van artikel 3 , kunnen de Lid-Staten die op het tijdstip van kennisgeving van de richtlijn wetrelijke en bestuursrechtelijke bepalingen hebben waarbij een vorm van part-time opleiding tot specialist wordt ingesteld , deze bepalingen blijven toepassen voor kandidaten die hun part-time opleiding tot specialist uiterlijk vier jaar na deze kennisgeving zijn begonnen . Deze periode kan worden verlengd indien de Raad geen besluit heeft genomen in de zin van artikel 3 , lid 3 . Artikel 8 Als overgangsmaatregel en in afwijking van artikel 2 , lid 2 : a ) geldt echter ten aanzien van Luxemburg en uitsluitend voor de Luxemburgse diploma's die vallen onder de wet van 1939 betreffende het toekennen van universitaire graden , als voorwaarde voor het verlenen van het diploma van specialist alleen het bezit van het diploma van doctor in de genees - , heel - en verloskunde , uitgereikt door de examencommissie van de Luxemburgse Staat ; b ) geldt echter ten aanzien van Denemarken en uitsluitend voor de wettelijke diploma's van doctor in de geneeskunde , uitgereikt door de medische faculteit van een Deense universiteit , overeenkomstig het besluit van de Minister van Binnenlandse Zaken van 14 mei 1970 , als voorwaarde voor het verlenen van het getuigschrift dat machtigt tot het voeren van de titel van specialist alleen het bezit van deze diploma's . De sub a ) en b ) bedoelde diploma's kunnen worden uitgerikt aan de kandidaten die hun opleiding voor het verstrijken van de in artikel 9 , lid 1 , bedoelde termijn zijn begonnen . Artikel 9 1 . De Lid-Staten treffen binnen achttien maanden na kennisgeving van deze richtlijn de maatregelen die nodig zijn om aan deze richtlijn te voldoen en stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis . 2 . De Lid-Staten delen de Commissie de tekst van alle belangrijke bepalingen van intern recht welke zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen , mede . Artikel 10 Wanneer zich , bij de toepassing van deze richtlijn , op bepaalde terreinen ernstige moeilijkheden mochten voordoen voor een Lid-Staat , onderzoekt de Commissie deze moeilijkheden samen met die Staat en wint zij het advies in van het bij Besluit nr . 75/365/EEG ( 5 ) ingestelde Comité van hooggeplaatste ambtenaren van volksgezondheid . In voorkomend geval legt de Commissie passende voorstellen aan de Raad voor . Artikel 11 Deze richtlijn is gericht tot de Lid-Staten . Gedaan te Luxemburg , 16 juni 1975 . Voor de Raad De Voorzitter R . RYAN ( 1 ) PB nr . C 101 van 4 . 8 . 1970 , blz . 19 . ( 2 ) PB nr . C 36 van 28 . 3 . 1970 , blz . 19 . ( 3 ) Zie blz . 1 van dit Publikatieblad . ( 4 ) PB nr . L 257 van 19 . 10 . 1968 , blz . 2 . ( 5 ) Zie blz . 19 van dit Publikatieblad .