31970R1463

Verordening (EEG) nr. 1463/70 van de Raad van 20 juli 1970 betreffende de invoering van een controleapparaat bij het wegvervoer

Publicatieblad Nr. L 164 van 27/07/1970 blz. 0001 - 0016
Bijzondere uitgave in het Deens: Serie I Hoofdstuk 1970(II) blz. 0419
Bijzondere uitgave in het Engels: Serie I Hoofdstuk 1970(II) blz. 0482
Bijzondere uitgave in het Grieks: Hoofdstuk 07 Deel 1 blz. 0150
Bijzondere uitgave in het Spaans: Hoofdstuk 07 Deel 1 blz. 0145
Bijzondere uitgave in het Portugees: Hoofdstuk 07 Deel 1 blz. 0145


++++

VERORDENING ( EEG ) Nr . 1463/70 VAN DE RAAD

van 20 juli 1970

betreffende de invoering van een controleapparaat bij het wegvervoer

DE RAAD VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN ,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Economische Gemeenschap , inzonderheid op artikel 75 ,

Gelet op Verordening ( EEG ) nr . 543/69 van de Raad van 25 maart 1969 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer ( 1 ) , inzonderheid op artikel 16 ,

Gezien het voorstel van de Commissie ,

Gezien het advies van het Europese Parlement ,

Gezien het advies van het Economisch en Sociaal Comité ,

Overwegende dat in artikel 16 van Verordening ( EEG ) nr . 543/69 , de vaststelling is voorgeschreven van de technische kenmerken van een controleapparaat dat , voor zover mogelijk , in de plaats zal komen van het persoonlijke controleboekje , alsmede de gelijktijde vaststelling van de regeling voor de goedkeuring , het gebruik en de controle van dit apparaat , en van de data met ingang waarvan dit in de voertuigen moet zijn geïnstalleerd ;

Overwegende dat de mogelijkheden van de techniek thans van dien aard zijn dat kan worden overwogen controleapparaatmodellen te ontwerpen en te produceren die het persoonlijke controleboekje volledig kunnen vervangen en terzelfder tijd een doeltreffende controle kunnen uitoefenen op de in Verordening ( EEG ) nr . 543/69 genoemde groepen tijden betreffende het werk en de rust van de bemanningsleden van de voertuigen ;

Overwegende dat het ontwerpen en produceren van controleapparaten , alsmede de oprichting van de diensten die deze moeten installeren , herstellen en controleren , een zekere tijd vergen ; dat voorts de installatie van deze apparaten over een bepaalde periode dient te worden gespreid , ten einde het evenwicht op de markt te handhaven , terwijl dient te worden bepaald dat zij met voorrang moeten worden geïnstalleerd in voertuigen die vanaf een bepaalde datum voor de eerste maal in bedrijf worden gesteld en in voertuigen die gevaarlijke goederen vervoeren ;

Overwegende dat de verplichting om dit controleapparaat in te voeren slechts kan worden opgelegd voor voertuigen die in de Lid-Staten zijn ingeschreven ; dat bepaalde voertuigen zonder bezwaar van het toepassingsgebied van deze verordening kunnen worden uitgesloten ;

Overwegende dat het apparaat , om een doeltreffende controle te kunnen uitoefenen , een betrouwbare werking moet hebben , gemakkelijk te bedienen moet zijn en zodanig moet zijn geconstrueerd dat mogelijkheden tot fraude tot een minimum beperkt blijven ; dat het met het oog daarop met name van belang is dat het controleapparaat op voor elk bemanningslid afzonderlijke bladen over de verschillende groepen tijden geregistreerde gegevens verstrekt die voldoende nauwkeurig en gemakkelijk herkenbaar zijn ;

Overwegende dat automatische registratie van andere gegevens over het rijden van het voertuig , zoals snelheid en trajecten , aanmerkelijk tot de veiligheid op de weg en tot een rationeel gebruik van het voertuig kan bijdragen en dat het bijgevolg wenselijk is , voor te schrijven dat het apparaat ook die gegevens registreert ;

Overwegende dat er in sommige Lid-Staten nog geen voorschriften bestaan betreffende controleapparaten in wegvoertuigen en dat deze voorschriften in de andere Lid-Staten onderling verschillen ; dat deze leemten en verschillen het vrije verkeer van wegvoertuigen in de Gemeenschap kunnen belemmeren en verstoringen in de concurrentievoorwaarden kunnen veroorzaken ;

Overwegende dat vrij gedetailleerde communautaire constructie - en installatienormen vastgesleld moeten worden om deze bezwaren op te heffen ; dat een E.E.G.-goedkeuringsprocedure moet worden ingesteld om iedere belemmering van de inschrijving van met deze controleapparaten uitgeruste voertuigen en iedere belemmering van de deelneming aan het verkeer of van het gebruik ervan en van het gebruik van deze apparaten op het gehele grondgebied van de Lid-Staten op te heffen ;

Overwegende dat , ten einde een regelmatige werking van het controleapparaat te waarborgen , eenvormige eisen voor de ijkingen en periodieke controles waaraan het apparaat moet worden onderworpen , vastgesteld dienen te worden ;

Overwegende dat werkgevers en bemanningsleden , ter verwezenlijking van bovenbedoelde doelstellingen van controle op de werk - en rusttijden , verplicht moeten worden zorg te dragen voor de goede werking van het apparaat door de bij de regeling vereiste handelingen zorgvuldig te verrichten ;

Overwegende dat , in verband met de veiligheid op de weg en een betere controle op de naleving van de bepalingen van Verordening ( EEG ) nr . 543/69 , overgangsmaatregelen getroffen dienen te worden voor het tijdvak dat voorafgaat aan de verplichte invoering van het controleapparaat , waardoor iedere Lid-Staat voor de op zijn grondgebied ingeschreven voertuigen hetzij de bij deze verordening vastgestelde data voor de installatie van het controleapparaat dat beantwoordt aan de eisen van deze verordening kan vervroegen , hetzij een controleapparaat verplicht kan stellen dat overeenkomt met een model waarvoor een nationale goedkeuring is afgegeven ;

Overwegende dat geen afbreuk gedaan wordt aan de toepassing van de bepalingen van artikel 14 , leden 4 en 5 , van Verordening ( EEG ) nr . 543/69 , wanneer een Lid-Staat van deze laatste mogelijk gebruik maakt ; dat in overeenstemming met de eisen van een goed economisch beheer , dient te worden vermeden dat een dergelijk controleapparaat dat overeenkomt met een model waarvoor een nationale goedkeuring is verleend , op te korte termijn wordt vervangen , en dat daarom de datum met ingang waarvan de betrokken voertuigen met het controleapparaat dat beantwoordt aan de eisen van deze verordening moeten zijn uitgerust , enigszins verschoven dient te worden ,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD :

HOOFDSTUK I

Pricipes en toepassingsgebied

Artikel 1

Het controleapparaat in de zin van deze verordening moet ten aanzien van zijn constructie - , installatie - , gebruiks - en controle-eisen voldoen aan de voorschriften van deze verordening en de bijlagen I en II die daarvan een wezenlijk bestanddeel uitmaken .

Artikel 2

De in artikel 1 van Verordening ( EEG ) nr . 543/69 gegeven definities zijn van toepassing .

Artikel 3

Het controleapparaat moet zijn geïnstalleerd en worden gebruikt in voertuigen die bestemd zijn voor het vervoer over de weg van personen of van goederen , en die in een Lid-Staat zijn ingeschreven , met uitzondering van de in artikel 4 van Verordening ( EEG ) nr . 543/69 bedoelde voertuigen alsmede van voertuigen , bestemd voor geregeld vervoer van personen over een traject dat langer is dan 50 km .

Artikel 4

1 . Met ingang van 1 januari 1975 zijn de installatie en het gebruik van het controleapparaat vanaf hun ingebruikneming verplicht voor :

a ) voertuigen die voor de eerste maal op bovengenoemde datum of daarna worden ingeschreven ,

b ) voertuigen die gevaarlijke stoffen vervoeren , ongeacht de datum van hun inschrijving .

2 . Vanaf 1 januari 1978 zijn de installatie en het gebruik van het controleapparaat verplicht voor de overige voertuigen .

Artikel 5

Bemanningsleden van voertuigen die zijn uitgerust met een controleapparaat overeenkomstig de bepalingen van de bijlagen I en II , behoeven niet het in artikel 14 van Verordening ( EEG ) nr . 543/69 voorgeschreven persoonlijke controleboekje bij zich te hebben . Artikel 14 van die verordening is niet meer op hen van toepassing .

HOOFDSTUK II

Goedkeuring

Artikel 6

Elk verzoek om een E.E.G.-goedkeuring voor een model van een controleapparaat of een registratieblad wordt , vergezeld van de vereiste beschrijvende documenten , door de fabrikant of zijn gevolmachtigde ingediend bij een Lid-Staat . Voor een zelfde model van een controleapparaat of registratieblad kan slechts bij één Lid-Staat een verzoek worden ingediend .

Artikel 7

Elke Lid-Staat verleent de E.E.G.-goedkeuring voor ieder model van een controleapparaat of ieder model van een registratieblad , indien deze overeenstemmen met de voorschriften , als vastgelegd in bijlage I bij deze verordening en indien de Lid-Staat in de gelegenheid is erop toe te zien dat de geproduceerde apparaten of registratiebladen overeenkomen met het goedgekeurde model .

Artikel 8

1 . De Lid-Staten kennen voor elk model van een controleapparaat of van een registratieblad dat zij krachtens artikel 7 goedkeuren , de aanvrager een E.E.G.-goedkeuringsmerk toe , overeenkomstig het in bijlage II weergegeven model .

2 . De Commissie kan bij wege van een verordening aan Luxemburg een onderscheidingsnummer toekennen voor het in het vorige lid bedoelde E.E.G.-goedkeuringsmerk , ter vervanging van de krachtens bijlage II , hoofdstuk I , paragraaf 1 , aan dit land toegekende letter , ten einde de harmonie met de internationale overeenkomsten waarbij Luxemburg partij zal zijn , te verzekeren .

Artikel 9

De bevoegde instanties van de Lid-Staat die een verzoek om goedkeuring heeft ontvangen , zenden dezelfde instanties der overige Lid-Staten binnen een maand , voor elk model van een controleapparaat of van een registratieblad dat zij goedkeuren , of waarvan zij de goedkeuring weigeren , een kopie van het goedkeuringscertificaat met een kopie van de vereiste beschrijvende documenten , dan wel stellen deze in kennis van de weigering tot goedkeuring ; bij weigering motiveren zij hun beslissing .

Artikel 10

1 . Indien de Lid-Staat die de in artikel 7 bedoelde E.E.G.-goedkeuring heeft verleend , vaststelt dat apparaten of registratiebladen , voorzien van het door hem toegekende E.E.G.-goedkeuringsmerk , niet overeenstemmen met het door hem goedgekeurde model , neemt hij de nodige maatregelen ten einde te bewerkstelligen dat de produktie overeenstemt met het goedgekeurde model . De bevoegde instanties van die Lid-Staat stellen de instanties der overige Lid-Staten in kennis van de getroffen maatregelen ; deze kunne eventueel gaan tot de intrekking van de E.E.G.-goedkeuring .

Genoemde instanties treffen dezelfde maatregelen wanneer zij door de bevoegde instanties van een andere Lid-Staat op de hoogte worden gesteld van een dergelijk gebrek aan overeenstemming .

2 . Indien een Lid-Staat die een E.E.G.-goedkeuring heeft verleend , het gebrek aan overeenstemming , waarvan hij in kennis is gesteld , betwist , trachten de betrokken Lid-Staten het geschil bij te leggen . De Commissie wordt op de hoogte gehouden . Voor zover nodig pleegt zij overleg ten einde tot een oplossing te komen .

3 . De bevoegde instanties der Lid-Staten lichten elkaar wederzijds binnen een maand in omtrent het intrekken van een verleende E.E.G.-goedkeuring , alsmede omtrent de redenen die tot deze maatregel hebben geleid .

Artikel 11

1 . De aanvrager van een E.E.G.-goedkeuring voor een model van een registratieblad moet op zijn aanvrage aangeven : het ( de ) model(len ) van de controleapparaten waarop dit model van een registratieblad zal worden gebruikt .

2 . De bevoegde instanties van elke Lid-Staat geven op het goedkeuringscertificaat van het model van een registratieblad het ( de ) model(len ) aan van de controleapparaten waarop het model van een registratieblad kan worden gebruikt .

Artikel 12

De Lid-Staten mogen de inschrijving niet weigeren en het in het verkeer brengen of het gebruik van voertuigen , voorzien van het controleapparaat , niet verbieden om redenen welke verband houden met een dergelijk apparaat , indien het apparaat is voorzien van het E.E.G.-goedkeuringsmerk , als bedoeld in artikel 8 en van het installatieplaatje als bedoeld in artikel 14 .

Artikel 13

Ieder besluit tot weigering of intrekking van een goedkeuring van een model van een controleapparaat of een registratieblad , dat uit hoofde van deze verordening wordt genomen , wordt nauwkeurig gemotiveerd . Het wordt ter kennis van de betrokkene gebracht , onder vermelding van de middelen tot beroep die de in de Lid-Staten geldende wetgeving biedt en van de termijnen waarbinnen dit beroep kan worden aangetekend .

HOOFDSTUK III

Installatie en controle

Artikel 14

1 . Het installeren en herstellen der controleapparaten is slechts toegestaan aan installateurs of werkplaatsen die tot dit doel door de bevoegde instanties der Lid-Staten zijn erkend , nadat het advies van de betrokken fabrikanten is ingewonnen .

Aan de erkende installateurs en werkplaatsen kan ook worden toegestaan om , eventueel naast de bevoegde instanties der Lid-Staten , het ijken bij installatie en de controle te verrichten .

2 . De erkende installateur of werkplaats brengt een bijzonder merk aan op de door hem aangebrachte verzegelingen . De bevoegde instanties van elke Lid-Staat houden een register der gebruikte merken bij .

3 . De bevoegde instanties van de Lid-Staten zenden elkaar de lijst van erkende installateurs of werkplaatsen toe , alsmede kopieën van de gebruikte merken .

4 . Het installatieplaatje , aangebracht overeenkomstig bijlage I , levert het bewijs dat het controleapparaat is geïnstalleerd in overeenstemming met de voorschriften van deze verordening .

HOOFDSTUK IV

Bepalingen ten aanzien van het gebruik

Artikel 15

De werkgever en de bemanningsleden zien toe op de juiste werking van het apparaat en op het intact blijven van de verzegelingen . Iedere handeling of ingreep die het vervalsen der aanwijzingen of registreringen tot gevolg heeft is verboden . De verzegelingen mogen slechts worden verbroken in geval van absolute noodzaak , die behoorlijk moet worden bewezen .

Artikel 16

1 . De werkgever verstrekt de bemanningsleden voldoende registratiebladen , rekening houdend met het persoonlijke karakter van deze bladen , de duur van de dienst en de eis om eventueel beschadigde of door een met de controle belaste ambtenaar in beslag genomen bladen te vervangen . De werkgever verstrekt de bemanningsleden slechts bladen van een goedgekeurd model , die geschikt zijn voor gebruik in het in het voertuig geïnstalleerde apparaat .

2 . De werkgever is gehouden , de registratiebladen na het gebruik gedurende een tijdvak van ten minste één jaar te bewaren ; de bladen betreffende elk bemanningslid moeten op verzoek van de met de controle belaste ambtenaren worden getoond .

Artikel 17

1 . De bemanningsleden gebruiken geen vuile of beschadigde registratiebladen . Met het oog daarop moeten de bladen op juiste wijze worden beschermd .

Indien een blad waarop gegevens zijn geregistreerd , is beschadigd , moeten de bemanningsleden het beschadigde blad voegen bij het reserveblad dat als vervanging wordt gebruikt .

2 . De bemanningsleden nemen alle dienstige maatregelen om het apparaat doorlopend in bedrijf te houden , vanaf het tijdstip waarop zij het voertuig overnemen tot op het tijdstip waarop zij van de verantwoording ontlast zijn . Zij moeten er vooral op toezien dat de tijdaanduiding op het blad overeenkomt met de wettelijke tijd van het land waar het voertuig is ingeschreven , alsmede zich belasten met het bedienen van de schakelorganen met behulp waarvan de verschillende te registreren tijden kunnen worden onderscheiden .

Wanneer de bemanningsleden van het voertuig verwijderd zijn en daardoor geen gebruik kunnen maken van de met het voertuig verbonden delen van het apparaat , moeten de tijdgroepen op zodanige wijze op het registratieblad worden opgetekend dat zij leesbaar zijn en dat bevuiling van de bladen wordt voorkomen , met name met de hand of door automatische registratie .

In het in de vorige alinea bedoelde geval zorgen de bemanningsleden ervoor dat het begin van een tijdgroep wordt opgetekend op het ogenblik waarop de desbetreffende periode begint .

3 . Het bemanningslid moet op het registratieblad de volgende gegevens aanbrengen :

a ) naam en voornaam , bij het begin van het gebruik van het blad ;

b ) datum en plaats , bij het begin en aan het einde van het gebruik van het blad ;

c ) nummer van de kentekenplaat van het voertuig waarop hij werkt , voor de eerste rit die op het blad wordt geregistreerd , en vervolgens , indien van voertuig wordt gewisseld , tijdens het gebruik van het blad ;

d ) kilometerstand

- voor de eerste rit die op het blad wordt geregistreerd ,

- voor de eerste rit van elke werkdag ,

- aan het einde van de laatste rit van elke werkdag ,

- aan het einde van de laatste rit die op het registratieblad wordt geregistreerd ,

- indien van voertuig wordt gewisseld gedurende de werkdag ( kilometerteller van het gebruikte voertuig en kilometerteller van het voertuig dat zal worden gebruikt ) ;

e ) in voorkomend geval , het tijdstip waarop van voertuig wordt gewisseld .

4 . Het apparaat moet zodanig zijn ontworpen dat de met de controle belaste ambtenaren , eventueel na opening van het apparaat , de gegevens die zijn geregistreerd tijdens de negen uur voorafgaand aan het uur van de controle , kunnen aflezen zonder het registratieblad in handen te nemen .

Het apparaat moet bovendien zo zijn ontworpen dat zonder opening van de kast kan worden gecontroleerd of de registraties plaatsvinden .

5 . De bemanningsleden moeten steeds in staat zijn , op verzoek van de met de controle belaste ambtenaren het ( de ) registratieblad(en ) te tonen , waarop ten minste alle tijden van de periode van 14 dagen , voorafgaande aan het tijdstip van controle , moeten zijn aangegeven .

6 . Iedere Lid-Staat kan de maatregelen treffen die nodig zijn om de in het vorige lid bedoelde periode voor bemanningsleden van voertuigen die op zijn grondgebied zijn ingeschreven , voor zover deze binnenlands vervoer verrichten , terug te brengen tot een minimum van twee dagen .

Artikel 18

1 . Bij uitvallen of gebrekkige werking van het apparaat moet de werkgever het laten herstellen door een erkende installateur of een erkende werkplaats , en wel uiterlijk wanneer het voertuig terug is op de vestigingsplaats van de onderneming .

Indien het voertuig pas na meer dan een week na het uitvallen van het apparaat of het constateren van de gebrekkige werking op de vestigingsplaats kan terugkeren , moet de herstelling onderweg worden uitgevoerd .

De Lid-Staten kunnen in het kader van artikel 21 bepalen dat de bevoegde instanties het gebruik van het voertuig kunnen verbieden , indien het uitvallen of de gebrekkige werking van het apparaat niet overeenkomstig het hierboven bepaalde wordt verholpen .

2 . Gedurende de tijd dat het apparaat niet of gebrekkig werkt , moeten de bemanningsleden de gegevens betreffende de tijdgroepen , voor zover het apparaat deze niet meer correct registreert , op het ( de ) registratieblad(en ) of op een bij het registratieblad te voegen bijzonder blad aanbrengen .

HOOFDSTUK V

Overgangsbepalingen

Artikel 19

Elke Lid-Staat kan voor de op zijn grondgebied ingeschreven voertuigen de in artikel 4 bedoelde toepassingsdata vervroegen .

Artikel 20

1 . Onverminderd het bepaalde in artikel 14 , leden 4 en 5 , van Verordening ( EEG ) nr . 543/69 , kan elke Lid-Staat voor de op zijn grondgebied ingeschreven voertuigen bepalen dat gedurende de periode , voorafgaande aan de verplichte invoering van het controleapparaat , bedoeld in artikel 4 , een controleapparaat dat overeenkomt met het model waarvoor hij een nationale goedkeuring heeft afgegeven , moet worden geïnstalleerd en gebruikt .

2 . In afwijking van artikel 4 , lid 2 , zijn de installatie en het gebruik van een controleapparaat dat overeenkomt met de bepalingen van de bijlagen I en II van deze verordening voor voertuigen die zijn uitgerust met een controleapparaat dat voldoet aan de in lid 1 van het onderhavige artikel gestelde voorwaarden , pas verplicht vanaf 1 januari 1980 .

HOOFDSTUK VI

Slotbepalingen

Artikel 21

1 . De Lid-Staten stellen , na raadpleging van de Commissie , tijdig de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast die nodig zijn voor de tenuitvoerlegging van deze verordening .

Deze bepalingen hebben onder andere betrekking op de organisatie , de procedure en de controlemiddelen , alsmede op de sancties die bij overtreding kunnen worden toegepast .

2 . De Lid-Staten geven elkaar hun medewerking met het oog op de toepassing van deze verordening en de controle daarop .

3 . Wanneer de bevoegde instanties van een Lid-Staat kennis hebben van een overtreding van de bepalingen van deze verordening , die door een bemanningslid van een in een andere Lid-Staat ingeschreven voertuig is begaan , kunnen zij dit melden aan de instanties van de Staat waar het voertuig is ingeschreven . De bevoegde instanties verstrekken elkaar alle in hun bezit zijnde inlichtingen over de op deze overtredingen toegepaste sancties .

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke Lid-Staat .

Gedaan te Brussel , 20 juli 1970 .

Voor de Raad

De Voorzitter

W . SCHEEL

( 1 ) PB nr . L 77 van 29 . 3 . 1969 , blz . 49 .

BIJLAGE I

CONSTRUCTIE - , BEPROEVINGS - , INSTALLATIE - EN CONTROLEVOORSCHRIFTEN

I . DEFINITIES

In de zin van deze bijlage wordt verstaan onder :

a ) Controleapparaat :

in wegvoertuigen ingebouwd apparaat om gegevens betreffende het rijden van deze voertuigen en bepaalde werktijden van hun bemanningen aan te wijzen en automatisch of semi-automatisch te registreren .

b ) Registratieblad :

blad dat is ontworpen om aantekeningen op te nemen en te registreren , dat dient te worden aangebracht in het controleapparaat en waarop de schrijfstiften van dit apparaat continu de diagrammen der te registreren gegevens optekenen .

c ) Constante van het controleapparaat :

getal dat de waarde aangeeft van het ingangssignaal dat nodig is ter aanwijzing en registratie van een afgelegde afstand van 1 km ; deze consante moet hetzij in omwentelingen per kilometer ( k = ... omw/km ) , hetzij in impulsen per kilometer ( k = ... imp/km ) worden uitgedrukt .

d ) Kenmerkende coëfficiënt van het voertuig :

getal dat de waarde aangeeft van het uitgangssignaal van het op het voertuig aangebrachte onderdeel voor de aansluiting op het controleapparaat ( in sommige gevallen aftakas van de versnellingsbak , soms ook wiel van het voertuig ) , wanneer het voertuig de afstand van een km aflegt , gemeten onder normale beproevingsomstandigheden ( zie hoofdstuk VI c ) van deze bijlage ) . De kenmerkende coëfficiënt wordt hetzij in omwentelingen per kilometer ( w = ... omw/km ) , hetzij in impulsen per kilometer ( w = ... imp/km ) uitgedrukt .

e ) Effectieve omtrek der wielbanden :

gemiddelde der afstanden , afgelegd door elk der het voertuig aandrijvende wielen ( aandrijfwielen ) bij een volledige omwenteling . Het meten van deze afstanden moet geschieden onder normale beproevingsomstandigheden ( zie hoofdstuk VI c ) van deze bijlage ) en wordt als volgt uitgedrukt : 1 = ... mm .

II . ALGEMENE KENMERKEN EN FUNCTIES VAN HET CONTROLEAPPARAAT

Het apparaat moet onderstaande gegevens registreren :

1 . afstand , afgelegd door het voertuig ,

2 . snelheid van het voertuig ,

3 . rijtijd ,

4 . overige werktijden en aanwezigheidstijden op het werk van het lid of de leden der bemanning ,

5 . arbeidsonderbrekingen en dagelijkse rusttijden ,

6 . opening van de kast die het registratieblad bevat .

Bij voertuigen die worden gebruikt door een uit meer dan één lid bestaande bemanning , moeten de onder 3 , 4 en 5 genoemde gegevens voor twee bemanningsleden gelijktijdig en onderscheidbaar op twee aparte bladen door het apparaat kunnen worden geregistreerd . Wanneer de bemanning uit meer dan twee leden bestaat , moeten de gegevens voor die leden welke de hoedanigheid van bestuurder hebben , met voorrang worden geregistreerd .

III . CONSTRUCTIE-EISEN VAN HET CONTROLEAPPARAAT

a ) Algemeen

1 . De volgende inrichtingen zijn voor het controleapparaat voorgeschreven :

1.1 . Aanwijsinrichtingen

- voor de afgelegde afstand ( totaalteller ) ,

- voor de snelheid ( tachometer ) ,

- voor de tijd ( uurwerk ) .

1.2 . Registreerinrichtingen , te weten :

- een registreerorgaan voor de afgelegde afstand ,

- een registreerorgaan voor de snelheid ,

- een of meer registreerorganen voor de tijd , die voldoen aan de in hoofdstuk III , c ) , 4 , gestelde eisen .

1.3 . Een merkorgaan dat op het registratieblad elke opening van de kast die dit blad bevat , aangeeft .

2 . Indien in het apparaat andere inrichtingen dan de bovengenoemde aanwezig zijn , mogen deze de juiste werking der verplichte inrichtingen niet schaden en het aflezen daarvan niet bemoeilijken .

Wanneer het apparaat ter goedkeuring wordt aangeboden , dienen deze eventuele andere inrichtingen te zijn aangebracht .

3 . Materiaal

3.1 . Alle samenstellende delen van het controleapparaat moeten zijn uitgevoerd in materiaal van voldoende stabiliteit en mechanische sterkte en met onveranderlijke elektrische en magnetische eigenschappen .

3.2 . Elke wijziging van een samenstellend deel van het apparaat of in de aard van het materiaal dat voor de vervaardiging ervan is gebruikt , moet worden goedgekeurd door de instantie die het apparaat heeft goedgekeurd .

4 . Meting van de afgelegde afstand

De afgelegde afstanden kunnen worden opgeteld en geregistreerd :

- hetzij bij vooruitrijden en achteruitrijden ,

- hetzij uitsluitend bij vooruitrijden .

Het eventueel registreren der achteruitrijmanoeuvres mag beslist geen invloed uitoefenen op de duidelijkheid en de nauwkeurigheid der overige registraties .

5 . Meting van de snelheid

5.1 . Het meetbereik van de snelheidsmeter is vastgelegd in het modelgoedkeuringscertificaat .

5.2 . De eigen frequentie en het dempingsorgaan van het meetmechanisme moeten zodanig zijn dat de aanwijs - en registreerinrichtingen van de snelheid in het meetbereik , binnen de maximaal toelaatbare fouten , versnellingen kunnen volgen tot 2 m/s2 .

6 . Tijdmeting ( uurwerk )

6.1 . De aandrijving van het bijstelorgaan moet zich bevinden binnenin de kast welke het registratieblad bevat en waarvan elke opening automatisch wordt opgetekend op het registratieblad .

6.2 . Indien het voortbewegingsmechanisme van het registratieblad door het uurwerk wordt aangedreven , moet de tijd gedurende welke het geheel opgewonden uurwerk juist aanwijst ten minste 10 % langer zijn dan de tijd waarin geregistreerd kan worden op het grootste aantal bladen dat het apparaat kan bevatten .

Indien het voorbewegingsmechanisme van het blad door de beweging van het voertuig wordt aangedreven , moet het uurwerk ten minste één week juist aanwijzen zonder opgewonden te worden .

7 . Verlichting en bescherming

7.1 . De aanwijsinrichtingen van het apparaat moeten zijn voorzien van een afdoende , niet-verblindende verlichting .

7.2 . Alle inwendige delen van het apparaat moeten voor normale gebruiksomstandigheden beschermd zijn tegen vocht en stof . Verder moeten zij door middel van omhulsels die kunnen worden verzegeld , beschermd zijn tegen ingrepen van buitenaf .

b ) Aanwijsinrichtingen

1 . Aanwijsinrichting voor de afgelegde afstand ( totaalteller )

1.1 . De afleeseenheid van de aanwijsinrichting voor de afgelegde afstand moet 0,1 km zijn .

1.2 . De cijfers van de totaalteller moeten duidelijk leesbaar zijn en een hoogte van ten minste 4 mm hebben .

1.3 . De totaalteller moet kunnen aanwijzen tot ten minste 99.999,9 km .

2 . Aanwijsinrichting voor de snelheid ( tachometer )

2.1 . Binnen het meetbereik moet de snelheidsschaal gelijkelijk zijn ingedeeld in 1 , 2 , 5 of 10 km/h . De snelheidswaarde van een onderverdeling ( tussenruimte tussen twee achtereenvolgende deelstreepjes ) mag niet meer bedragen dan 10 % van de hoogste snelheid die op het eind van de schaal is aangegeven .

2.2 . Het aanwijsbereik boven het meetbereik mag niet zijn becijferd .

2.3 . De afstand tussen twee achtereenvolgende deelstreepjes overeenkomend met een snelheidsverschil van 10 km/h , mag niet minder bedragen dan 10 mm .

2.4 . Op een aanwijzingsinrichting met een wijzer mag de afstand tussen de wijzer en de wijzerplaat niet groter zijn dan 3 mm .

3 . Aanwijsinrichting voor de tijd ( uurwerk )

De wijzerplaat van het uurwerk moet op het geïnstalleerde apparaat zichtbaar en afleesbaar zijn .

c ) Registreerinrichtingen

1 . Algemeen

1.1 . In ieder apparaat , ongeacht de vorm van het registratieblad ( band of schijf ) , moet een merkteken aanwezig zijn waardoor het registratieblad op juiste wijze kan worden ingebracht zodat er volkomen overeenstemming bestaat tussen de door het uurwerk aangegeven tijd en de uuraanduiding op het blad .

1.2 . Het mechanisme dat het registratieblad aandrijft , moet zo zijn uitgevoerd dat de aandrijving zonder speling geschiedt en dat het blad vrijelijk kan worden ingebracht en verwijderd .

1.3 . Het voortbewegingsorgaan van het registratieblad wordt , indien dit schijfvormig is , aangedreven door het uurwerkmechanisme . In dat geval moet de draaiende beweging van het blad continu en gelijkmatig zijn , met een minimumsnelheid van 7 mm/h , gemeten aan de binnenkant van de ronde strook die de snelheidsregistratiezone begrenst .

Bij apparaten van het bandtype waarbij het voortbewegingsorgaan der bladen wordt aangedreven door het uurwerkmechanisme , moet de rechtlijnige voortbewegingssnelheid ten minste 10 mm/h bedragen .

1.4 . Het registreren van de aflegde afstand , de snelheid van het voertuig en het openen van de kast die het ( de ) blad(en ) bevat , dient automatisch te geschieden .

2 . Registrering van de afgelegde afstand

2.1 . Iedere afgelegde afstand van 1 km moet op het diagram worden weergegeven door een verandering van ten minste 1 mm op de desbetreffende coordinaat .

2.2 . Zelfs bij snelheden die dicht bij het maximale meetbereik zijn gelegen , moet het diagram van de afgelegde afstand duidelijk afleesbaar zijn .

3 . Registrering van de snelheid

3.1 . De registratiestift voor de snelheid moet zich in principe rechtlijnig verplaatsen , loodrecht op de bewegingsinrichting van het registratieblad , ongeacht de vorm daarvan .

Evenwel kan een kromlijnige beweging van de stift worden toegelaten op de volgende voorwaarden :

- het door de stift beschreven trace staat loodrecht op de gemiddelde omtrek ( bij schijfvormige bladen ) of op de as van de zone , bestemd voor het registreren van de snelheid ( bij bandvormige bladen ) ;

- de verhouding tussen de kromtestraal van het door de stift beschreven tracé en de breedte van de zone , bestemd voor het registreren van de snelheid , bedraagt niet minder dan 5 bij schijfvormige bladen en niet minder dan 2,4 bij bandvormige bladen ;

- de onderscheiden lijnen van de tijdschaal moeten door de voor het registreren bestemde zone lopen in een kromme met gelijke straal als het door de stift beschreven tracé . De afstand tussen de lijnen mag ten hoogste overeenkomen met één uur op de tijdschaal .

3.2 . Iedere verandering van 10 km/h van de snelheid moet op het diagram worden weergegeven door een verandering van ten minste 1,5 mm op de desbetreffende coordinaat .

4 . Registrering der tijden

4.1 . Met behulp van het controleapparaat moet men door eventuele bediening van een schakelorgaan onderstaande tijdcategorieën automatisch en onderscheidbaar kunnen optekenen :

- rijtijd ,

- andere werktijden en aanwezigheidstijden op het werk ,

- arbeidsonderbrekingen en rusttijden .

Het apparaat dient zodanig te zijn gebouwd dat het mogelijk is het te wijzigen voor de registratie van een andere tijdgroep volgens een ontwerp dat door de fabrikant bij de indiening van het verzoek om goedkeuring moet worden overgelegd .

4.2 . Aan de hand van de kenmerken van de tracés , hun stand ten opzichte van elkaar en eventueel de in Verordening ( EEG ) nr . 543/69 genoemde tekens , moet men duidelijk de aard der verschillende tijden kunnen onderkennen .

De aard der verschillende tijdgroepen wordt op het diagram weergegeven door verschillende dikten der desbetreffende merkstrepen of door enig ander systeem dat ten minste even doelmatig is ten aanzien van de afleesbaarheid en de interpretatie van het diagram .

4.3 . Bij voertuigen die door een uit meer dan één lid bestaande bemanning worden gebruikt , moet de registrering van de sub 4.1 genoemde gegevens op twee afzonderlijke bladen geschieden , waarbij ieder blad voor één bemanningslid is bestemd . In dit geval moeten de verschillende bladen ofwel door hetzelfde mechanisme , ofwel door gesynchroniseerde mechanismen worden voortbewogen .

d ) Afsluitingen

1 . De kast die het registratieblad of de registratiebladen en het bedieningsorgaan van de bijstelinrichting bevat , moet van een slot zijn voorzien .

2 . Iedere opening van de kast die het registratieblad of de registratiebladen en het bedieningsorgaan van de bijstelinrichting bevat , moet automatisch op het blad of de bladen worden aangegeven .

e ) Opschriften

1 . Op de wijzerplaat van het apparaat moeten onderstaande opschriften voorkomen :

- in de buurt van het door de totaalteller aangegeven getal , de meeteenheid der der afstanden , die door het symbool " km " wordt aangegegen ;

- in de nabijheid van de snelheidsschaal , de aanduiding " km/h " ;

- het meetbereik van de tachometer in de vorm " Vmin ... km/h , Vmax ... km/h " . Deze aanduiding is niet noodzakelijk wanneer zij voorkomt op de opschriftenplaat van het apparaat .

2 . Op de opschriftenplaat die met het apparaat één geheel vormt , moeten op het geïnstalleerde apparaat de volgende vermeldingen zichtbaar voorkomen :

- naam en adres van de fabrikant van het apparaat ,

- fabricagenummer en bouwjaar ,

- goedkeuringsmerk van het model van het apparaat ,

- de constante van het apparaat met ten minste twee cijfers achter de komma , in de vorm " k = ... omw/km " of " k = ... imp/km " ,

- eventueel het snelheidsmeetbereik in de vorm , als sub 1 aangeven .

f ) Maximaal toelaatbare fouten ( aanwijs - en registreerinrichtingen )

1 . Op de proefbank voor de installatie

a ) afgelegde afstand : min of meer 1 % met een minimum van 10 m

b ) snelheid : min of meer 3 km/h

c ) tijd : min of meer 2 minuten per dag , met een maximum van 10 minuten per 7 dagen indien de looptijd van het uurwerk na opwinden niet minder bedraagt dan deze periode .

2 . Bij installatie

a ) afgelegde afstand : min of meer 2 % met een minimum van 20 m

b ) snelheid : min of meer 4 km/h

c ) tijd :

min of meer 2 minuten per dag of

min of meer 10 minuten per 7 dagen .

3 . In gebruik

a ) afgelegde afstand : min of meer 4 % met een minimum van 40 m

b ) snelheid : min of meer 6 km/h

c ) tijd :

min of meer 2 minuten per dag of

min of meer 10 minuten per 7 dagen

4 . De sub 1 , 2 en 3 aangegeven maximaal toelaatbare fouten gelden voor temperaturen tussen 0 * en 40 * C , gemeten in de onmiddellijke nabijheid van het apparaat .

5 . De sub 2 en 3 aangegeven maximaal toelaatbare fouten gelden wanneer zij zijn gemeten volgens hoofdstuk VI .

IV . REGISTRATIEBLADEN

a ) Algemeen

1 . De registratiebladen moeten van zodanige kwaliteit zijn dat de daarop opgetekende registraties onuitwisbaar , duidelijk afleesbaar en herkenbaar zijn .

De registraties moeten bij normale vochtigheid niet van afmetingen veranderen .

Bovendien moet men , zonder de bladen te beschadigen of de afleesbaarheid van de registraties te schaden , de in artikel 17 , lid 3 , van deze verordening genoemde gegevens erop kunnen aantekenen .

De registraties moeten , onder normale omstandigheden bewaard , gedurende ten minste één jaar goed leesbaar blijven .

2 . De minimale registreercapaciteit der registratiebladen , moet ongeacht hun vorm , 24 uur bedragen .

Indien meerdere schijven met elkbaar zijn verbonden ter verhoging van de zonder tussenkomst van het personeel bereikbare registreercapaciteit , moeten de verbindingen tussen de verschillende schijven zodanig zijn uitgevoerd dat de registraties op de overgangspunten van de ene schijf naar de volgende geen onderbrekingen of overlappingen vertonen .

b ) Registratiezones en verdeling

1 . De registratiebladen bevatten de volgende registratiezones :

- zone waarop uitsluitend snelheidsaanduidingen mogen worden opgetekend ,

- zone waarop uitsluitend aanduidingen inzake de afgelegde afstanden mogen worden opgetekend ,

- zone of zones voor de aanduidingen inzake de rijtijd , de andere werktijden , de aanwezigheidstijden op het werk , de arbeidsonderbrekingen en de rusttijden der bestuurders .

2 . De zone , bestemd voor het optekenen van de snelheid moet een onderverdeling bezitten van 20 km/h of kleiner .

Op elke streep van deze onderverdeling moet in cijfers de overeenkomstige snelheid zijn aangegeven . Het symbool km/h moet ten minste één keer voorkomen binnen deze zone . De laatste streep van deze zone moet samenvallen met de bovenste grens van het meetbereik .

3 . De zone , bestemd voor het optekenen der afgelegde afstanden moet zodanig zijn bedrukt dat het aantal afgelegde kilometers gemakkelijk kan worden afgelezen .

4 . In de zone(s ) , bestemd voor het optekenen van de sub 1 bedoelde tijden , dienen gegevens vermeld te zijn , waardoor men ondubbelzinnig de verschillende tijdgroepen kan onderkennen .

c ) Gedrukte opschriften op de registratiebladen

Elk blad moet in drukletters de volgende gegevens bevatten :

- naam en adres of merk van de fabrikant ,

- goedkeuringsmerk van het model van het blad ,

- goedkeuringsmerk van het model of de modellen van de apparaten waarbij het blad mag worden gebruikt ,

- bovengrens van de registreerbare snelheid in km/h .

Ieder blad moet bovendien ten minste een onderverdeelde , gedrukte tijdschaal bevatten , ten einde de tijd direct te kunnen aflezen met tussen ruimten van 15 minuten , alsmede de mogelijkheid om op eenvoudige wijze perioden van vijf minuten te bepalen .

d ) Open ruimte voor geschreven aantekeningen

De bladen moeten een open ruimte bevatten waarop het personeel ten minste de volgende aantekeningen kan schrijven :

- naam en voornaam van het bemanningslid ,

- datum en plaats van begin en einde van het gebruik van het blad ,

- nummer van de kentekenplaat van het ( de ) voertuig(en ) waarop het bemanningslid tijdens het gebruik van het blad werkt ,

- de stand van de kilometerteller van het ( de ) voertuig(en ) waarop het bemanningslid tijdens het gebruik van het blad werkt ,

- tijd waarop van voertuig werd gewisseld .

V . INSTALLATIE VAN HET CONTROLEAPPARAAT

1 . De controleapparaten moeten zodanig in de voertuigen worden geïnstalleerd dat enerzijds de bestuurder gemakkelijk vanaf zijn zitplaats de aanwijsinrichting voor de snelheid , de totaalteller en het uurwerk kan controleren en anderzijds alle elementen ervan , met inbegrip van de overbrengingsorganen , zijn beschermd tegen toevallige beschadiging .

2 . De constante van het controleapparaat moet kunnen worden aangepast aan de kenmerkende coëfficiënt van het voertuig door middel van een daartoe geschikte inrichting , het " aanpassingsorgaan " genoemd .

Voertuigen met verschillende brugoverbrenging moeten zijn voorzien van een schakelorgaan om deze verschillende overbrengingen automatisch terug te brengen tot de overbrenging waarop het toestel door het " aanpassingsorgaan " op het voertuig is ingesteld .

3 . Na de eerste ijking wordt op het voertuig , in de nabijheid van of op het apparaat , een goed zichtbaar installatieplaatje bevestigd . Na iedere volgende ijking moet een nieuw plaatje worden aangebracht , dat het oude vervangt .

Het plaatje moet zijn voorzien van onderstaande gegevens :

- naam , adres of merk van de erkende installateur of de erkende werkplaats ,

- kenmerkende coëfficiënt van het voertuig , met drie decimalen , in de vorm " w = ... omw/km " of " w = ... imp/km " ,

- effectieve omtrek der wielbanden , in de vorm " 1 = ... mm " ,

- datum waarop de kenmerkende coëfficiënt van het voertuig is vastgesteld en de effectieve omtrek der wielbanden is gemeten .

4 . Verzegelingen

De volgende onderdelen moeten worden verzegeld :

a ) het installatieplaatje ,

b ) de uiteinden van de verbinding tussen het eigenlijke controleapparaat en het voertuig ,

c ) het eigenlijke aanpassingsorgaan en de aansluiting hiervan op het cirquit ,

d ) het schakelorgaan voor voertuigen met verschillende brugoverbrengingen ,

e ) de verbindingen van het aanpassingsorgaan en het schakelorgaan met de overige delen van de installatie ,

f ) de in hoofdstuk III , a ) , 4.2 , genoemde omhulsels .

In bijzondere gevallen kunnen andere verzegelingen worden geëist bij de goedkeuring van het model van het apparaat en de plaats van deze verzegelingen moet op het goedkeuringscertificaat worden vermeld .

Slechts de verzegelingen der verbindingen genoemd onder b ) , c ) en f ) , mogen in dringende gevallen worden verwijderd ; iedere verbreking van deze zegels moet schriftelijk worden gemotiveerd ; deze motivering dient ter beschikking van het bevoegde gezag te worden gehouden .

VI . IJKINGEN EN PERIODIEKE CONTROLES VAN HET CONTROLEAPPARAAT

a ) IJkingen

Elk apparaat dient geijkt te worden bij de installatie in een voertuig en na iedere reparatie .

Men is verplicht bij de ijking na te gaan of het apparaat van een model is waarvoor een E.E.G.-goedkeuring is verleend en de miswijzigingen van de aanwijs - en registreerinrichtingen op te nemen ; deze miswijzigingen moeten binnen de in hoofdstuk III , f ) , 2 , voor de installatie genoemde maximaal toelaatbare touten blijven .

b ) Periodieke controles

Periodieke controles van het geïnstalleerde apparaat dienen om de twee jaar te geschieden en kunnen worden uitgevoerd in het kader der technische inspecties van motorvoertuigen .

Met name moeten worden gecontroleerd :

- de goede werking van het apparaat ,

- de ongeschonden staat der verzegelingen ,

- de kenmerkende coëfficiënt van het voertuig .

Een periodieke controle van het geïnstalleerde apparaat moet ten minste eens in de zes jaar worden uitgevoerd om de miswijzingen bij het gebruik van de aanwijs - en registratie-inrichtingen op te nemen . Iedere Lid-Staat kan echter voor de op haar grondgebied ingeschreven voertuigen een kortere termijn voor deze controle voorschrijven .

c ) Vaststelling van de miswijzingen

De vaststelling van de miswijzingen bij installatie en in gebruik geschiedt onder de volgende omstandigheden , die beschouwd moeten worden als normale beproevingsvoorwaarden :

- onbelast voertuig , in normale rijomstandigheden , met een bestuurder ,

- bandenspanning overeenkomstig de door de fabrikant verstrekte gegevens ,

- slijtage der banden binnen de door de geldende voorschriften toegelaten grenzen ,

- voortbeweging van het voertuig : het voertuig moet zich , aangedreven door zijn eigen motor , in rechte lijn over een plat vlak bewegen met een snelheid van 50 min of meer 5 km/h ; de controle kan ook plaatsvinden op een daartoe geschikte proefbank .

BIJLAGE II

GOEDKEURINGSMERK EN GOEDKEURINGSCERTIFICAAT

I . GOEDKEURINGSMERK

1 . Het goedkeuringsmerk bestaat uit een rechthoek waarbinnen een kleine letter " e " is aangebracht , gevolgd door een onderscheidingsnummer of een onderscheidingsletter van het land waar de goedkeuring werd afgegeven ( 1 voor Duitsland , 2 voor Frankrijk , 3 voor Italië , 4 voor Nederland , 6 voor België en de letter L voor Luxemburg ) , en een goedkeuringsnummer , overeenkomend met het nummer op het goedkeuringscertificaat dat is opgesteld voor het model van het controleapparaat of van het blad , en aangebracht in een willekeurige stand in de nabijheid van de rechthoek .

2 . Het goedkeuringsmerk wordt op de opschriftenplaat van elk apparaat en op elk registratieblad aangebracht . Het moet onuitwisbaar zijn en steeds goed leesbaar blijven .

3 . De afmetingen van het hierna weergegeven goedkeuringsmerk worden in millimeters uitgedrukt ; deze afmetingen zijn minimumafmetingen . De verhoudingen tussen de afmetingen moeten in acht worden genomen .

Figuur : zie P.b .

II . GOEDKEURINGSCERTIFICAAT

De Staat die de goedkeuring heeft afgegeven , verleent de aanvrager een goedkeuringscertificaat volgens onderstaand model . Voor de mededeling aan de overige Lid-Staten van afgegeven goedkeuringen of eventuele intrekkingen gebruikt elke Lid-Staat kopieën van dit document .

GOEDKEURINGSCERTIFICAAT

Naam van de bevoegde instantie

Mededeling betreffende ( 1 ) :

- goedkeuring van een model van een controleapparaat

- intrekking van de goedkeuring van een model van een controleapparaat

- goedkeuring van een registratieblad

- intrekking van de goedkeuring van een registratieblad

Nr . van de goedkeuring ...

1 . Fabrieks - of handelsmerk

2 . Benaming van het model

3 . Naam van de fabrikant

4 . Adres van de fabrikant

5 . Ter goedkeuring aangeboden op ...

6 . Beproevingslaboratorium

7 . Datum en nummer van het verslag van het laboratorium

8 . Datum van de goedkeuring

9 . Datum van de intrekking der goedkeuring

10 . Model(len ) van het controleapparaat of de controleapparaten waarop het blad moet worden gebruikt

11 . Plaats

12 . Datum

13 . Bijgevoegde beschrijve de documenten : ...

14 . Opmerkingen

... Handtekening

( 1 ) Doorhalen hetgeen met van toepassing is .