31965H0403

65/403/EEG: Aanbeveling van de Commissie van 29 juli 1965 aan het Koninkrijk België inzake de wet van 8 april 1965 houdende instelling van een saneringsfonds voor de landbouw (Slechts de teksten in de Franse en de Nederlandse taal zijn authentiek)

Publicatieblad Nr. 144 van 12/08/1965 blz. 2445 - 2446


++++

AANBEVELING VAN DE COMMISSIE

van 29 juli 1965

aan het Koninkrijk België inzake de wet van 8 april 1965 houdende instelling van een saneringsfonds voor de landbouw

( Slechts de teksten in de Franse en de Nederlandse taal zijn authentiek )

( 65/403/EEG )

Het Koninkrijk België heeft bij brief van 25 februari 1965 een wetsontwerp betreffende de instelling van een saneringsfonds voor de landbouw ter kennis van de Commissie gebracht , dat op 8 april 1965 werd goedgekeurd . Het permanent Comité voor de landbouwstructuur is tijdens zijn 13e vergadering van dit ontwerp in kennis gesteld en heeft hierover van gedachten gewisseld .

Deze aanbeveling heeft slechts betrekking op de aspecten van de wet die verband houden met het landbouwstructuurbeleid . Zij bevat geen beoordeling van de wet uit het oogpunt van de communautaire bepalingen inzake steunverlening .

Volgens artikel 39 van het Verdrag heeft het gemeenschappelijk landbouwbeleid ten doel de produktiviteit van de landbouw te doen toenemen door een optimaal gebruik van de produktiefactoren , met name van de arbeidskrachten , te verzekeren . Voor de noodzakelijke ontwikkeling van de produktiviteit is een aanpassing van de landbouw vereist in de zin van een vermeerdering van het per arbeider geïnvesteerde kapitaal . Een redelijke beloning van het kapitaal en van de arbeidskrachten in de landbouw hangt in zeer grote mate af van de per arbeidseenheid bebouwde oppervlakte , dat wil zeggen van de verhouding " mens-grond " .

Deze verhouding " mens-grond " is uit zichzelf reeds gunstig geëvolueerd ; men constateert evenwel dat deze evolutie niet voldoende is om aan de actieve beroepsbevolking in de landbouw een inkomen te verzekeren , dat met de inkomens buiten de landbouwsector kan worden vergeleken . Een van de voornaamste redenen hiervoor is het feit dat de vermindering van het aantal arbeidskrachten in de landbouw tot nog toe hoofdzakelijk valt waar te nemen bij de werknemers en de medewerkende gezinsleden , en vrijwel niet bij de landbouwers zelf . De mobiliteit van de arbeidskrachten gaat derhalve niet vergezeld van een overeenkomstige vermindering van het aantal bedrijven , en slechts door deze vermindering zou de verhouding " mens-grond " kunnen verbeteren , dank zij een vergroting van de bedrijven met een ritme , dat door de algemene economische expansie is vereist .

Derhalve moeten thans in het kader van het landbouwbeleid inspanningen worden gedaan om het aantal landbouwbedrijven te verminderen

_ hetzij door de zonen van landbouwers ( potentiële bedrijfshoofden ) naar een beroep buiten de landbouw te richten ,

_ hetzij door het vertrek uit de landbouw door beroepsovergang of door het stopzetten van elke beroepsarbeid te bevorderen .

In hoever hierdoor wordt bijgedragen tot de verbetering van de economische levensvatbaarheid en het concurrentievermogen zal voor een groot deel afhangen van de mate waarin

_ niet-renderende bedrijven zullen vrijkomen ,

_ de aldus beschikbaar gekomen grond het concurrentievermogen van de reeds levensvatbare bedrijven zal verhogen of andere bedrijven levensvatbaar zal maken .

De Commissie is van oordeel dat door de Belgische wet , waarvan de tekst haar werd voorgelegd , doeleinden worden nagestreefd , die ook door de Commissie worden beoogd . Zij is namelijk van mening dat de bepalingen tot verbetering van de verhouding tussen het aantal personen die in de landbouw werkzaam zijn en de beschikbare landbouwoppervlakte ten zeerste dienstig zijn .

Toch acht zij het wenselijk dat de wet met meer doelmatigheid zou kunnen worden toegepast .

Rekening houdend met het belang van de sanering van de landbouw voor de werking en de ontwikkeling van de gemeenschappelijke markt in de landbouwsector en ter uitvoering van de taak tot coordinatie van het structuurbeleid in de landbouw , die haar door de beschikking van de Raad van 4 december 1962 werd opgedragen , richt de Commissie op grond van het Verdrag tot oprichting van de Gemeenschap , inzonderheid artikel 155 , tot het Koninkrijk België , met het oog op de uitvoering van de wet van 5 april 1965 houdende instelling van een saneringsfonds voor de landbouw , de aanbeveling :

1 . Bepalingen goed te keuren tot verhoging van de doelmatigheid van de wet met betrekking tot een versnelde vermindering van het aantal landbouw - en tuinbouwbedrijven

_ Verhoging van het netto-bedrijfsinkomen ( 25.000 Bfr . ) dat niet mag worden overschreden door het landbouwbedrijf , waarvan de eigenaar de uittredingsvergoeding aanvraagt , zodat een groter aantal landbouwers met een niet-levensvatbaar bedrijf ertoe worden aangezet hun bedrijf neer te leggen ;

_ verlaging van de minimumleeftijd ( 40 jaar ) om voor de uittredingsvergoeding in aanmerking te komen , zodat bedrijfshoofden die nog jong genoeg zijn voor herscholing , ertoe worden aangezet buiten de landbouw naar een ander beroep over te gaan ;

_ verhoging van het bedrag van de uittredingsvergoeding ( 24.000 Bfr . per jaar ) , zodat een voldoende groot aantal landbouwers hun bedrijf verlaten .

2 . Bepalingen goed te keuren tot verhoging van de doelmatigheid van de wet met betrekking tot de vorming van economisch levensvatbare bedrijven

_ Invoering van bepalingen dat , in geval van verkoop van gronden of eindigen van de pacht ( deze bepalingen bestaan reeds voor de gevallen van nieuwe huur of pachtoverdracht ) , de voor landbouwdoeleinden overgedragen gronden moeten ten goede komen aan levensvatbare bedrijven die dank zij deze gronden levensvatbaar worden ;

_ verhoging van het minimum-nettobedrijfsinkomen ( 35.000 Bfr . ) van de bedrijven die de in toepassing van het bepaalde in lid 1 beschikbaar gekomen grond mogen overnemen , tot een niveau dat voor economische levensvatbaarheid en concurrentievermogen in het licht van de ontwikkeling van de gehele economie vereist is ;

_ officiële erkenning , uit het oogpunt van hun economische levensvatbaarheid en hun concurrentievermogen , van de bedrijven , die voor de overdracht van de in toepassing van het bepaalde in lid 1 beschikbaar gekomen grond in aanmerking kunnen komen ;

_ verlening van het recht van voorkoop aan een orgaan , dat ermee belast is de door stopzetting van het bedrijf of eindigen van de pacht beschikbaar gekomen grond aan te kopen , met de verplichting deze grond later in het kader van de regionale ontwikkeling en de verbetering van de landbouwstructuur voor landbouw - of andere doeleinden te bestemmen .

Brussel , 29 juli 1965 .

Voor de Commissie

De Voorzitter

Walter HALLSTEIN