29.1.2016   

NL

Publicatieblad van de Europese Unie

L 23/82


BESLUIT Nr. 1/2016 VAN HET COMITÉ VERVOER OVER LAND GEMEENSCHAP/ZWITSERLAND

van 16 december 2015

tot wijziging van de bijlagen 1, 3, 4 en 7 van de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake het goederen- en personenvervoer per spoor en over de weg [2016/122]

HET COMITÉ,

Gezien de Overeenkomst tussen de Europese Gemeenschap en de Zwitserse Bondsstaat inzake het goederen- en personenvervoer per spoor en over de weg (hierna „de overeenkomst” genoemd), en met name artikel 52, lid 4,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Artikel 52, lid 4, eerste streepje, van de overeenkomst belast het Gemengd Comité met de vaststelling van de besluiten tot herziening van de bijlagen 1, 3, 4 en 7.

(2)

Bijlage 1 is laatstelijk gewijzigd bij Besluit 1/2013 van het Gemengd Comité van 6 december 2013 (1).

(3)

Er is nieuwe wetgeving van de Europese Unie vastgesteld op gebieden die onder de overeenkomst vallen. De bijlagen 1, 3, 4 en 7 moeten derhalve worden gewijzigd teneinde rekening te houden met de wijzigingen in de desbetreffende regelgeving van de Europese Unie. Om redenen van juridische duidelijkheid en vereenvoudiging verdient het de voorkeur de bijlagen 1, 3, 4 en 7 bij de overeenkomst te vervangen door de bijlagen bij dit besluit,

HEEFT HET VOLGENDE BESLUIT VASTGESTELD:

Artikel 1

1.   Bijlage 1 bij de overeenkomst wordt vervangen door de tekst die is opgenomen in bijlage 1 bij dit besluit.

2.   Bijlage 3 bij de overeenkomst wordt vervangen door de tekst die is opgenomen in bijlage 2 bij dit besluit.

3.   Bijlage 4 bij de overeenkomst wordt vervangen door de tekst die is opgenomen in bijlage 3 bij dit besluit.

4.   Bijlage 7 bij de overeenkomst wordt vervangen door de tekst die is opgenomen in bijlage 4 bij dit besluit.

Artikel 2

Voor het goederenvervoer met in Zwitserland geregistreerde motorvoertuigen waarvan de toegestane massa in beladen toestand, met inbegrip van die van de aanhangwagens, tussen 3,5 en 6 ton bedraagt, is de verplichting om de in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad (2) bedoelde vergunning in het bezit te hebben, pas van toepassing met ingang van 1 januari 2018.

Artikel 3

De verwijzingen in artikel 9 van de overeenkomst naar Verordening (EEG) nr. 881/92 van de Raad (3) worden geacht te verwijzen naar Verordening (EG) nr. 1072/2009 en de verwijzingen in artikel 17 van de overeenkomst naar Verordening (EEG) nr. 684/92 van de Raad (4) worden geacht te verwijzen naar Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad (5).

Artikel 4

Dit besluit treedt in werking op 1 januari 2016.

Gedaan te Brussel, 16 december 2015.

Voor de Europese Unie

De voorzitter

Fotis KARAMITSOS

Voor de Zwitserse Bondsstaat

Het hoofd van de Zwitserse delegatie

Peter FÜGLISTALER


(1)  PB L 352 van 24.12.2013, blz. 79.

(2)  Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 72).

(3)  Verordening (EEG) nr. 881/92 van de Raad van 26 maart 1992 betreffende de toegang tot de markt van het goederenvervoer over de weg in de Gemeenschap van of naar het grondgebied van een lidstaat of over het grondgebied van een of meer lidstaten (PB L 95 van 9.4.1992, blz. 1).

(4)  Verordening (EEG) nr. 684/92 van de Raad van 16 maart 1992 houdende gemeenschappelijke regels voor het internationaal vervoer van personen met touringcars en met autobussen (PB L 74 van 20.3.1992, blz. 1).

(5)  Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 88).


BIJLAGE 1

„BIJLAGE 1

TOEPASSELIJKE BEPALINGEN

Overeenkomstig artikel 52, lid 6, van deze overeenkomst past Zwitserland wettelijke bepalingen toe die gelijkwaardig zijn aan de hieronder vermelde bepalingen:

Relevante bepalingen van de wetgeving van de Unie

DEEL 1 — TOEGANG TOT HET BEROEP

Richtlijn 2006/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 82).

Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 517/2013 van de Raad van 13 mei 2013 (PB L 158 van 10.6.2013, blz. 1).

Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 72), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 517/2013 van de Raad van 13 mei 2013 (PB L 158 van 10.6.2013, blz. 1).

Met het oog op de toepassing van deze overeenkomst

a)

ontslaan de Europese Unie en de Zwitserse Bondsstaat iedere onderdaan van de Zwitserse Bondsstaat, een lidstaat van de Europese Unie en een lidstaat van de Europese Economische Ruimte van de verplichting om in het bezit te zijn van een bestuurdersattest;

b)

mag de Zwitserse Bondsstaat onderdanen van andere staten dan bedoeld in punt a) alleen van de verplichting om in het bezit te zijn van een bestuurdersattest ontslaan in overleg en overeenstemming met de Europese Unie;

c)

zijn de bepalingen van hoofdstuk III van Verordening (EG) nr. 1072/2009 (inzake cabotage) niet van toepassing.

Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 88), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 517/2013 van de Raad van 13 mei 2013 (PB L 158 van 10.6.2013, blz. 1).

Voor de toepassing van deze overeenkomst is hoofdstuk V van Verordening (EG) nr. 1073/2009 (inzake cabotage) niet van toepassing.

Besluit 2009/992/EU van de Commissie van 17 december 2009 betreffende minimumeisen voor de in het nationale elektronische register van wegvervoerondernemingen in te voeren gegevens (PB L 339 van 22.12.2009, blz. 36).

Verordening (EU) nr. 1213/2010 van de Commissie van 16 december 2010 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor de onderlinge koppeling van nationale elektronische registers van wegvervoerondernemingen (PB L 335 van 18.12.2010, blz. 21).

Verordening (EU) nr. 361/2014 van de Commissie van 9 april 2014 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad aangaande de documenten voor het internationale personenvervoer met touringcars en autobussen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2121/98 van de Commissie (PB L 107 van 10.4.2014, blz. 39).

DEEL 2 — SOCIALE NORMEN

Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (PB L 370 van 31.12.1985, blz. 8), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1161/2014 van de Commissie van 30 oktober 2014 (PB L 311 van 31.10.2014, blz. 19).

Richtlijn 2002/15/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2002 betreffende de organisatie van de arbeidstijd van personen die mobiele werkzaamheden in het wegvervoer uitoefenen (PB L 80 van 23.3.2002, blz. 35).

Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen, tot wijziging van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad en Richtlijn 91/439/EEG van de Raad en tot intrekking van Richtlijn 76/914/EEG van de Raad (PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4).

Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer, tot wijziging van Verordeningen (EEG) nr. 3821/85 en (EG) nr. 2135/98 van de Raad en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 3820/85 van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1), als gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 88).

Richtlijn 2006/22/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 inzake minimumvoorwaarden voor de uitvoering van de Verordeningen (EEG) nr. 3820/85 en (EEG) nr. 3821/85 van de Raad betreffende voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer en tot intrekking van Richtlijn 88/599/EEG van de Raad (PB L 102 van 11.4.2006, blz. 35), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2009/5/EG van de Commissie van 30 januari 2009 (PB L 29 van 31.1.2009, blz. 45).

Verordening (EU) nr. 581/2010 van de Commissie van 1 juli 2010 inzake de maximumtermijnen voor het downloaden van relevante gegevens van voertuigunits en bestuurderskaarten (PB L 168 van 2.7.2010, blz. 16).

DEEL 3 — TECHNISCHE NORMEN

Motorvoertuigen

Richtlijn 70/157/EEG van de Raad van 6 februari 1970 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende het toegestane geluidsniveau en de uitlaatinrichting van motorvoertuigen (PB L 42 van 23.2.1970, blz. 16), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2007/34/EG van de Commissie van 14 juni 2007 (PB L 155 van 15.6.2007, blz. 49).

Richtlijn 88/77/EEG van de Raad van 3 december 1987 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking (PB L 36 van 9.2.1988, blz. 33), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2001/27/EG van de Commissie van 10 april 2001 (PB L 107 van 18.4.2001, blz. 10).

Richtlijn 91/671/EEG van de Raad van 16 december 1991 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten betreffende het verplichte gebruik van veiligheidsgordels in voertuigen van minder dan 3,5 ton (PB L 373 van 31.12.1991, blz. 26), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2014/37/EU van de Commissie van 27 februari 2014 (PB L 59 van 28.2.2014, blz. 32).

Richtlijn 92/6/EEG van de Raad van 10 februari 1992 betreffende de installatie en het gebruik, in de Gemeenschap, van snelheidsbegrenzers in bepaalde categorieën motorvoertuigen (PB L 57 van 2.3.1992, blz. 27), zoals gewijzigd bij Richtlijn 2002/85/EG van het Europees Parlement en de Raad van 5 november 2002 (PB L 327 van 4.12.2002, blz. 8).

Richtlijn 92/24/EEG van de Raad van 31 maart 1992 betreffende snelheidsbegrenzers of soortgelijke begrenzingssystemen voor bepaalde categorieën motorvoertuigen (PB L 129 van 14.5.1992, blz. 154), gewijzigd bij Richtlijn 2004/11/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 (PB L 44 van 14.2.2004, blz. 19).

Richtlijn 96/53/EG van de Raad van 25 juli 1996 houdende vaststelling, voor bepaalde aan het verkeer binnen de Gemeenschap deelnemende wegvoertuigen, van de in het nationale en het internationale verkeer maximaal toegestane afmetingen, en van de in het internationale verkeer maximaal toegestane gewichten (PB L 235 van 17.9.1996, blz. 59), zoals gewijzigd bij Richtlijn 2002/7/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 februari 2002 (PB L 67 van 9.3.2002, blz. 47).

Verordening (EG) nr. 2411/98 van de Raad van 3 november 1998 inzake de erkenning van het onderscheidingsteken van de lidstaat van inschrijving van motorvoertuigen en aanhangwagens daarvan in het verkeer binnen de Gemeenschap (PB L 299 van 10.11.1998, blz. 1).

Richtlijn 2000/30/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 juni 2000 betreffende de technische controle langs de weg van bedrijfsvoertuigen die in de Gemeenschap deelnemen aan het verkeer (PB L 203 van 10.8.2000, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2010/47/EU van de Commissie van 5 juli 2010 (PB L 173 van 8.7.2010, blz. 33).

Richtlijn 2005/55/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 september 2005 inzake de onderlinge aanpassing van de wetgevingen van de lidstaten met betrekking tot maatregelen tegen de emissie van verontreinigende gassen en deeltjes door voertuigmotoren met compressieontsteking en de emissie van verontreinigende gassen door op aardgas of vloeibaar petroleumgas lopende voertuigmotoren met elektrische ontsteking (PB L 275 van 20.10.2005, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2008/74/EG van de Commissie van 18 juli 2008 (PB L 192 van 19.7.2008, blz. 51).

Richtlijn 2009/40/EG van het Europees Parlement en de Raad van 6 mei 2009 betreffende de technische controle van motorvoertuigen en aanhangwagens (herschikking) (PB L 141 van 6.6.2009, blz. 12).

Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2009 betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen en motoren met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 en Richtlijn 2007/46/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 80/1269/EEG, 2005/55/EG en 2005/78/EG (PB L 188 van 18.7.2009, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 133/2014 van de Commissie van 31 januari 2014 (PB L 47 van 18.2.2014, blz. 1).

Verordening (EU) nr. 582/2011 van de Commissie van 25 mei 2011 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 595/2009 van het Europees Parlement en de Raad met betrekking tot emissies van zware bedrijfsvoertuigen (Euro VI) en tot wijziging van de bijlagen I en III bij Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 167 van 25.6.2011, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 627/2014 van 12 juni 2014 (PB L 174 van 13.6.2014, blz. 28).

Vervoer van gevaarlijke goederen

Richtlijn 95/50/EG van de Raad van 6 oktober 1995 betreffende uniforme procedures voor de controle op het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (PB L 249 van 17.10.1995, blz. 35), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2008/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 (PB L 162 van 21.6.2008, blz. 11).

Richtlijn 2008/68/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land (PB L 260 van 30.9.2008, blz. 13), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2014/103/EU van de Commissie van 21 november 2014 (PB L 335 van 22.11.2014, blz. 15).

Voor de toepassing van deze overeenkomst gelden de volgende afwijkingen van Richtlijn 2008/68/EG in Zwitserland:

1.   Wegvervoer

Afwijkingen voor Zwitserland krachtens artikel 6, lid 2, onder a), van Richtlijn 2008/68/EG van 24 september 2008 betreffende het binnenlands vervoer van gevaarlijke goederen.

RO — a — CH — 1

Betreft: vervoer van dieselbrandstof en stookolie met UN-nummer 1202 in tankcontainers.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij deze richtlijn: 1.1.3.6 en 6.8.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: afwijkingen met betrekking tot de vervoerde hoeveelheden per vervoerseenheid, voorschriften voor de constructie van tanks.

Inhoud van de nationale wetgeving: tankcontainers met een capaciteit van hoogstens 1 210 l voor het vervoer van stookolie of dieselbrandstof met UN-nummer 1202, die niet overeenkomstig 6.8 maar overeenkomstig de nationale wetgeving zijn vervaardigd, komen in aanmerking voor de afwijkingen in 1.1.3.6 ADR.

Referentie van de nationale wetgeving: aanhangsel 1, punten 1.1.3.6.3,b), en 6.14, van de Verordening (ordonnance) inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (SDR; RS 741.621).

Vervaldatum: 1 januari 2017.

RO — a — CH — 2

Betreft: vrijstelling van het voorschrift om een vervoersdocument bij zich te hebben voor bepaalde hoeveelheden gevaarlijke goederen als gedefinieerd onder 1.1.3.6.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij deze richtlijn: 1.1.3.6 en 5.4.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: verplichting om een vervoersdocument te hebben.

Inhoud van de nationale wetgeving: voor het vervoer van ongereinigde lege houders van categorie 4 en volle of lege gascilinders voor ademhalingsapparatuur voor noodhulpdiensten of voor duikapparatuur, in hoeveelheden die de grenswaarden van punt 1.1.3.6 niet overschrijden, geldt de in punt 5.4.1 gestelde verplichting om een vervoersdocument bij te hebben niet.

Referentie van de nationale wetgeving: aanhangsel 1, punt 1.1.3.6.3, c), van de Verordening (ordonnance) inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (SDR; RS 741.621).

Vervaldatum: 1 januari 2017.

RO — a — CH — 3

Betreft: vervoer van ongereinigde lege tanks door bedrijven die diensten verlenen aan opslagfaciliteiten voor vloeistoffen die gevaarlijk zijn voor water.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij deze richtlijn: 6.5, 6.8, 8.2 en 9.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: vervaardiging, uitrusting en inspectie van tanks en voertuigen; bestuurdersopleiding.

Inhoud van de nationale wetgeving: voertuigen en ongereinigde lege tanks/houders die worden gebruikt door bedrijven die diensten verlenen aan opslagfaciliteiten voor vloeistoffen welke gevaarlijk zijn voor water en die bestemd zijn om vloeistoffen op te vangen terwijl stationaire tanks worden onderhouden, vallen niet onder de in de ADR vastgestelde regels inzake vervaardiging, uitrusting en inspectie, noch onder de regels inzake etikettering en identificatie aan de hand van oranje borden. Ze vallen onder bijzondere etiketterings- en identificatieregels, en de bestuurder van het voertuig hoeft de in 8.2 beschreven opleiding niet te hebben gevolgd.

Referentie van de nationale wetgeving: aanhangsel 1, punt 1.1.3.6.3.10, van de Verordening (ordonnance) inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (SDR; RS 741.621).

Vervaldatum: 1 januari 2017.

Afwijkingen voor Zwitserland krachtens artikel 6, lid 2, onder b), i), van Richtlijn 2008/68/EG van 24 september 2008 betreffende het vervoer van gevaarlijke goederen over land.

RO — bi — CH — 1

Betreft: vervoer van huishoudelijk afval dat gevaarlijke goederen bevat naar afvalverwijderingsinstallaties.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij deze richtlijn: 2, 4.1.10, 5.2 en 5.4.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: classificatie, gecombineerde verpakking, markering en etikettering, documentatie.

Inhoud van de nationale wetgeving: de regels hebben betrekking op de vereenvoudigde classificatie van huishoudelijk afval dat (huishoudelijke) gevaarlijke goederen bevat door een deskundige die erkend is door de bevoegde autoriteit, op het gebruik van aangepaste houders en op bestuurdersopleidingen. Huishoudelijk afval dat niet door de deskundige kan worden geclassificeerd, mag in kleine hoeveelheden, die per pakket en per vervoerseenheid zijn geïdentificeerd, worden vervoerd naar een behandelingsinstallatie.

Referentie van de nationale wetgeving: aanhangsel 1, punt 1.1.3.7, van de Verordening (ordonnance) inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (SDR; RS 741.621).

Toelichting: deze regels mogen alleen worden toegepast op het vervoer tussen openbare behandelingsvestigingen en afvalverwijderingsinstallaties van huishoudelijk afval dat gevaarlijke goederen bevat.

Vervaldatum: 1 januari 2017.

RO — bi — CH — 2

Betreft: terugvervoer van vuurwerk.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij deze richtlijn: 2.1.2, 5.4.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: classificatie en documentatie.

Inhoud van de nationale wetgeving: om het terugvervoer van vuurwerk met UN-nummers 0335, 0336 en 0337 van detailhandelaars naar leveranciers te vergemakkelijken, is voorzien in vrijstellingen van de vermelding van het nettogewicht en de productclassificatie in het vervoersdocument.

Referentie van de nationale wetgeving: aanhangsel 1, punt 1.1.3.8, van de Verordening (ordonnance) inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (SDR; RS 741.621).

Toelichting: een gedetailleerde controle van de exacte inhoud van elk niet-verkocht product in elke verpakking is praktisch onmogelijk voor producten die voor de detailhandel zijn bestemd.

Vervaldatum: 1 januari 2017.

RO — bi — CH — 3

Betreft: ADR-opleidingscertificaat voor reizen die worden ondernomen om defecte voertuigen te vervoeren, herstellingen uit te voeren, tankvoertuigen en tanks te inspecteren, en reizen met tankvoertuigen door deskundigen die verantwoordelijk zijn voor de inspectie van het voertuig in kwestie.

Verwijzing naar bijlage I, deel I.1, bij deze richtlijn: 8.2.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: bestuurders van ADR-voertuigen moeten een opleiding volgen.

Inhoud van de nationale wetgeving: ADR-opleiding en certificaten zijn niet vereist voor reizen die worden ondernomen om defecte voertuigen te vervoeren of voor testritten na herstellingen, voor reizen met tankvoertuigen teneinde het tankvoertuig/de tank te inspecteren en voor reizen door deskundigen die verantwoordelijk zijn voor de inspectie van tankvoertuigen.

Referentie van de nationale wetgeving: instructies van 30 september 2008 van het federale departement milieu, vervoer, energie en communicatie (DETEC) met betrekking tot het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg.

Toelichting: soms bevatten defecte voertuigen of voertuigen die worden hersteld, en tankvoertuigen die worden voorbereid op een technische inspectie of de inspectie ondergaan, nog steeds gevaarlijke goederen.

De onder 1.3 en 8.2.3 vermelde eisen blijven van toepassing.

Vervaldatum: 1 januari 2017.

2.   Spoorvervoer

Afwijkingen voor Zwitserland krachtens artikel 6, lid 2, onder a), van Richtlijn 2008/68/EG van 24 september 2008 betreffende het binnenlands vervoer van gevaarlijke goederen.

RA — a — CH — 1

Betreft: vervoer van dieselbrandstof en stookolie met UN-nummer 1202 in tankcontainers.

Verwijzing naar bijlage II, deel II.1, bij deze richtlijn: punt 6.8.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: regels met betrekking tot de constructie van tanks.

Inhoud van de nationale wetgeving: tankcontainers met een capaciteit van hoogstens 1 210 l voor het vervoer van stookolie of dieselbrandstof met UN-nummer 1202, die niet overeenkomstig 6.8 maar overeenkomstig de nationale wetgeving zijn vervaardigd, zijn toegestaan.

Referentie van de nationale wetgeving: bijlage bij de DETEC-verordening van 3 december 1996 inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg en per kabelspoor (RSD, RS 742.401.6) en aanhangsel 1, hoofdstuk 6.14, van de Verordening (ordonnance) inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg (SDR, RS 741.621).

Vervaldatum: 1 januari 2017.

RA — a — CH — 2

Betreft: vervoersdocument.

Verwijzing naar bijlage II, deel II.1, bij deze richtlijn: 5.4.1.1.1.

Inhoud van de bijlage bij de richtlijn: algemene informatie die in het vervoersdocument moet worden vermeld.

Inhoud van de nationale wetgeving: het gebruik van een collectieve benaming in het vervoersdocument en een bijgevoegde lijst met de bovenvermelde informatie.

Referentie van de nationale wetgeving: bijlage bij de DETEC-Verordening (ordonnance) van 3 december 1996 inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg en per kabelspoor (RSD, RS 742.401.6).

Vervaldatum: 1 januari 2017.

Richtlijn 2010/35/EU van het Europees Parlement en de Raad van 16 juni 2010 betreffende vervoerbare drukapparatuur en houdende intrekking van Richtlijnen 76/767/EEG, 84/525/EEG, 84/526/EEG, 84/527/EEG en 1999/36/EG van de Raad (PB L 165 van 30.6.2010, blz. 1).

DEEL 4 — TOEGANGS- EN TRANSITORECHTEN VOOR HET SPOOR

Richtlijn 91/440/EEG van de Raad van 29 juli 1991 betreffende de ontwikkeling van de spoorwegen in de Gemeenschap (PB L 237 van 24.8.1991, blz. 25).

Richtlijn 95/18/EG van de Raad van 19 juni 1995 betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen (PB L 143 van 27.6.1995, blz. 70).

Richtlijn 95/19/EG van de Raad van 19 juni 1995 inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van gebruiksrechten voor de infrastructuur (PB L 143 van 27.6.1995, blz. 75).

Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake de veiligheid op de communautaire spoorwegen en tot wijziging van Richtlijn 95/18/EG van de Raad betreffende de verlening van vergunningen aan spoorwegondernemingen, en van Richtlijn 2001/14/EG van de Raad inzake de toewijzing van spoorweginfrastructuurcapaciteit en de heffing van rechten voor het gebruik van spoorweginfrastructuur alsmede inzake veiligheidscertificering („Spoorwegveiligheidsrichtlijn”) (PB L 164 van 30.4.2004, blz. 44), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2014/88/EU van de Commissie van 9 juli 2014 (PB L 201 van 10.7.2014, blz. 9).

Verordening (EG) nr. 653/2007 van de Commissie van 13 juni 2007 betreffende het gebruik van een gemeenschappelijk Europees formaat voor veiligheidscertificaten en aanvraagdocumenten overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad en betreffende de geldigheid van overeenkomstig Richtlijn 2001/14/EG van het Europees Parlement en de Raad afgegeven veiligheidscertificaten (PB L 153 van 14.6.2007, blz. 9), zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 445/2011 van de Commissie van 10 mei 2011 (PB L 122 van 11.5.2011, blz. 22).

Beschikking 2007/756/EG van de Commissie van 9 november 2007 tot vaststelling van de gemeenschappelijke specificatie van het nationaal voertuigregister als bedoeld in de artikelen 14, leden 4 en 5, van de Richtlijnen 96/48/EG en 2001/16/EG (PB L 305 van 23.11.2007, blz. 30), zoals gewijzigd bij Besluit 2011/107/EU van de Commissie van 10 februari 2011 (PB L 43 van 17.2.2011, blz. 33).

Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 juni 2008 betreffende de interoperabiliteit van het spoorwegsysteem in de Gemeenschap (herschikking) (PB L 191 van 18.7.2008, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2014/38/EU van de Commissie van 10 maart 2014 (PB L 70 van 11.3.2014, blz. 20).

Verordening (EG) nr. 352/2009 van de Commissie van 24 april 2009 betreffende de vaststelling van een gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor risico-evaluatie en -beoordeling als bedoeld in artikel 6, lid 3, onder a), van Richtlijn 2004/49/EG van het Europees Parlement en de Raad (PB L 108 van 29.4.2009, blz. 4).

Besluit 2010/713/EU van de Commissie van 9 november 2010 inzake de modules voor de procedure voor de beoordeling van de conformiteit, de geschiktheid voor gebruik en de EG-keuring die moeten worden toegepast in het kader van de overeenkomstig Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad vastgestelde technische specificaties inzake interoperabiliteit (PB L 319 van 4.12.2010, blz. 1).

Verordening (EU) nr. 1158/2010 van de Commissie van 9 december 2010 betreffende een gemeenschappelijke veiligheidsmethode ter beoordeling van de conformiteit met de vereisten voor de verkrijging van veiligheidscertificaten voor spoorwegen (PB L 326 van 10.12.2010, blz. 11).

Verordening (EU) nr. 1169/2010 van de Commissie van 10 december 2010 betreffende een gemeenschappelijke veiligheidsmethode ter beoordeling van de conformiteit met de vereisten voor de verkrijging van veiligheidscertificaten voor spoorwegen (PB L 327 van 11.12.2010, blz. 13).

Verordening (EU) nr. 201/2011 van de Commissie van 1 maart 2011 betreffende het model voor de verklaring van overeenstemming met een goedgekeurd type spoorvoertuig (PB L 57 van 2.3.2011, blz. 8).

Besluit 2011/275/EU van de Commissie van 26 april 2011 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem „infrastructuur” van het conventionele trans-Europese spoorwegsysteem (PB L 126 van 14.5.2011, blz. 53), zoals gewijzigd bij Besluit 2012/464/EU van de Commissie van 23 juli 2012 (PB L 217 van 14.8.2012, blz. 20).

Verordening (EU) nr. 445/2011 van de Commissie van 10 mei 2011 betreffende een systeem voor de certificering van met het onderhoud van goederenwagons belaste entiteiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 653/2007 (PB L 122 van 11.5.2011, blz. 22).

Verordening (EU) nr. 454/2011 van de Commissie van 5 mei 2011 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem telematicatoepassingen ten dienste van passagiers van het trans-Europees spoorwegsysteem (PB L 123 van 12.5.2011, blz. 11), laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EU) 2015/302 van de Commissie van 25 februari 2015 (PB L 55 van 26.2.2015, blz. 2).

Uitvoeringsbesluit 2011/633/EU van de Commissie van 15 september 2011 inzake de gemeenschappelijke specificaties van het register van de spoorweginfrastructuur (PB L 256 van 1.10.2011, blz. 1).

Uitvoeringsbesluit 2011/665/EU van de Commissie van 4 oktober 2011 inzake het Europees register van goedgekeurde spoorwegvoertuigtypen (PB L 264 van 8.10.2011, blz. 32).

Besluit 2012/88/EU van de Commissie van 25 januari 2012 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van de subsystemen besturing en seingeving (PB L 51 van 23.2.2012, blz. 1), laatstelijk gewijzigd bij Besluit (EU) 2015/14 van de Commissie van 5 januari 2015 (PB L 3 van 7.1.2015, blz. 44).

Besluit 2012/757/EU van de Commissie van 14 november 2012 betreffende de technische specificaties inzake interoperabiliteit van het subsysteem exploitatie en verkeersleiding van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot wijziging van Beschikking 2007/756/EG (PB L 345 van 15.12.2012, blz. 1), zoals gewijzigd bij Besluit 2013/710/EU van de Commissie van 2 december 2013 (PB L 323 van 4.12.2013, blz. 35).

Verordening (EU) nr. 1077/2012 van de Commissie van 16 november 2012 betreffende een gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor het toezicht door de nationale veiligheidsinstanties na de afgifte van een veiligheidscertificaat of veiligheidsvergunning (PB L 320 van 17.11.2012, blz. 3).

Verordening (EU) nr. 1078/2012 van de Commissie van 16 november 2012 betreffende een gemeenschappelijke veiligheidsmethode voor de controle die moet worden uitgevoerd door met onderhoud belaste entiteiten alsmede door spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders nadat zij een veiligheidscertificaat of veiligheidsvergunning hebben ontvangen (PB L 320 van 17.11.2012, blz. 8).

Verordening (EU) nr. 321/2013 van de Commissie van 13 maart 2013 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem „rollend materieel — goederenwagens” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot intrekking van Beschikking 2006/861/EG (PB L 104 van 12.4.2013, blz. 1), zoals gewijzigd bij Verordening (EU) nr. 1236/2013 van de Commissie (PB L 322 van 3.12.2013, blz. 23).

Verordening (EU) nr. 1300/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit betreffende de toegankelijkheid van het spoorwegsysteem in de Unie voor gehandicapten en personen met beperkte mobiliteit (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 110).

Verordening (EU) nr. 1301/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem „energie” van het spoorwegsysteem in de Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 179).

Verordening (EU) nr. 1302/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende een technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem „rollend materieel — locomotieven en reizigerstreinen” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 228).

Verordening (EU) nr. 1303/2014 van de Commissie van 18 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit betreffende „veiligheid in spoorwegtunnels” van het spoorwegsysteem in de Europese Unie (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 394).

Verordening (EU) nr. 1304/2014 van de Commissie van 26 november 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem „rollend materieel — geluidsemissies”, tot wijziging van Beschikking 2008/232/EG en tot intrekking van Besluit 2011/229/EU (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 421).

Verordening (EU) nr. 1305/2014 van de Commissie van 11 december 2014 betreffende de technische specificatie inzake interoperabiliteit van het subsysteem telematicatoepassingen voor goederenvervoer van het spoorwegsysteem in de Europese Unie en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 62/2006 (PB L 356 van 12.12.2014, blz. 438).

DEEL 5 — ANDERE GEBIEDEN

Richtlijn 92/82/EEG van de Raad van 19 oktober 1992 betreffende de onderlinge aanpassing van de accijnstarieven voor minerale oliën (PB L 316 van 31.10.1992, blz. 19).

Richtlijn 2004/54/EG van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 inzake minimumveiligheidseisen voor tunnels in het trans-Europese wegennet (PB L 167 van 30.4.2004, blz. 39).

Richtlijn 2008/96/EG van het Europees Parlement en de Raad van 19 november 2008 betreffende het beheer van de verkeersveiligheid van weginfrastructuur (PB L 319 van 29.11.2008, blz. 59).”


BIJLAGE 2

„BIJLAGE 3

EUROPESE GEMEENSCHAP

(a)   (Kleur: pantone lichtblauw 290, of pantone lichtblauw dat daar zo sterk mogelijk op gelijkt, formaat DIN A4 cellulosepapier, 100 g/m2 of meer)

(Eerste blad van de vergunning)

(Tekst in de officiële taal (talen) of een van de officiële talen van de lidstaat die de vergunning afgeeft)

Kenteken van de lidstaat (1) die de vergunning afgeeft

 

Benaming van de bevoegde autoriteit of instantie

VERGUNNING Nr. …

of

VOOR EENSLUIDEND GEWAARMERKT AFSCHRIFT Nr. …

voor het internationale goederenvervoer over de weg voor rekening van derden

Deze vergunning machtigt (2)

tot het verrichten, over alle verkeersverbindingen op het grondgebied van de Gemeenschap, van internationaal goederenvervoer over de weg voor rekening van derden, als omschreven in Verordening (EG) nr. 1072/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de markt voor internationaal goederenvervoer over de weg, en volgens de algemene voorwaarden van deze vergunning.

Bijzondere opmerkingen: …

Deze vergunning is geldig van …

tot …

Afgegeven te …

op …

 (3)

(b)   (Tweede blad van de vergunning)

(Tekst in de officiële taal (talen) of een van de officiële talen van de lidstaat die de vergunning afgeeft)

ALGEMENE BEPALINGEN

Deze vergunning is afgegeven uit hoofde van Verordening (EG) nr. 1072/2009.

Zij machtigt tot het verrichten, over alle verkeersverbindingen op het grondgebied van de Gemeenschap, en eventueel op de in deze vergunning gestelde voorwaarden, van internationaal goederenvervoer over de weg voor rekening van derden:

waarvan het punt van vertrek en het punt van aankomst in twee verschillende lidstaten zijn gelegen, met of zonder doorvoer via een of meer lidstaten of derde landen,

van een lidstaat naar een derde land en omgekeerd, met of zonder doorvoer via één of meer lidstaten of derde landen,

tussen derde landen met doorvoer via het grondgebied van een of meer lidstaten,

alsmede lege ritten in verband met dit vervoer.

In geval van vervoer van een lidstaat naar een derde land en omgekeerd, is deze vergunning geldig voor het op het grondgebied van de Gemeenschap afgelegde traject. Zij is pas geldig in de lidstaat waar wordt geladen en gelost zodra de daartoe vereiste overeenkomst tussen de Gemeenschap en het betrokken derde land overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1072/2009 is gesloten.

De vergunning is persoonlijk en mag niet aan een derde worden overgedragen.

Zij kan door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van afgifte worden ingetrokken wanneer de houder met name:

niet aan alle voorwaarden heeft voldaan waaraan het gebruik van de vergunning was onderworpen,

onjuiste inlichtingen heeft verstrekt met betrekking tot de gegevens die noodzakelijk waren voor de afgifte of verlenging van de vergunning.

Het origineel van de vergunning moet door de vervoeronderneming worden bewaard.

Een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de vergunning moet zich in het voertuig bevinden (4). In het geval van een samenstel van voertuigen moet zij het trekkende voertuig vergezellen. Zij geldt voor het samenstel van voertuigen, ook wanneer de aanhanger of oplegger niet op naam van de houder van de vergunning is geregistreerd of toegelaten tot het verkeer of wanneer deze is geregistreerd of toegelaten tot het verkeer in een andere staat.

De vergunning moet op verzoek van de met controle belaste beambten worden getoond.

De houder is verplicht op het grondgebied van elke lidstaat de aldaar geldende wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen, met name op het gebied van vervoer en verkeer, in acht te nemen.”


(1)  De kentekens van de lidstaten zijn: (B) België, (BG) Bulgarije, (CZ) Tsjechië, (DK) Denemarken, (D) Duitsland, (EST) Estland, (IRL) Ierland, (GR) Griekenland, (E) Spanje, (F) Frankrijk, (HR) Kroatië, (I) Italië, (CY) Cyprus, (LV) Letland, (LT) Litouwen, (L) Luxemburg, (H) Hongarije, (MT) Malta, (NL) Nederland, (A) Oostenrijk, (PL) Polen, (P) Portugal, (RO) Roemenië, (SLO) Slovenië, (SK) Slowakije, (FIN) Finland, (S) Zweden, (UK) Verenigd Koninkrijk.

(2)  Naam of firmanaam en volledig adres van de vervoerder.

(3)  Handtekening en stempel van de bevoegde autoriteit of instantie die de vergunning afgeeft.

(4)  Onder „voertuig” dient te worden verstaan een in een lidstaat geregistreerd motorvoertuig, of een samenstel van voertuigen waarvan ten minste het trekkende voertuig in een lidstaat is geregistreerd, dat uitsluitend voor het vervoer van goederen is bestemd.


BIJLAGE 3

„BIJLAGE 4

SOORTEN VERVOER EN LEGE RITTEN IN HET KADER VAN DERGELIJK VERVOER DIE ZIJN VRIJGESTELD VAN ELKE COMMUNAUTAIRE VERGUNNINGENREGELING EN VAN ALLE VERVOERVERGUNNINGEN

1.

Postvervoer in het kader van een universele dienst.

2.

Vervoer van beschadigde of defecte voertuigen.

3.

Goederenvervoer met motorvoertuigen waarvan de toegestane massa in beladen toestand, met inbegrip van die van de aanhangwagen(s), niet meer dan 3,5 t bedraagt.

4.

Goederenvervoer met motorvoertuigen voor zover aan de volgende eisen wordt voldaan:

a)

de vervoerde goederen zijn eigendom van de onderneming of zijn door haar verkocht of gekocht, verhuurd of gehuurd, geproduceerd, gedolven, bewerkt of hersteld;

b)

het doel van het vervoer is de goederen naar de onderneming te brengen of deze vanuit de onderneming te verzenden, ofwel deze te verplaatsen binnen de onderneming of voor eigen behoeften buiten de onderneming;

c)

de voor dit vervoer gebruikte motorvoertuigen worden bestuurd door personeel dat in dienst is of ter beschikking gesteld is van de onderneming krachtens een contractuele verplichting;

d)

de voertuigen die de goederen vervoeren, zijn eigendom van de onderneming, door haar op krediet gekocht of door haar gehuurd, in het laatste geval mits zij voldoen aan de voorwaarden van Richtlijn 2006/1/EG van het Europees Parlement en de Raad (1).

Deze bepaling is niet van toepassing bij gebruik van een reservevoertuig bij een kortdurend defect aan het normaal gebruikte voertuig;

e)

het vervoer mag slechts een secundaire bedrijvigheid zijn in het kader van de algemene werkzaamheden van de onderneming.

5.

Vervoer van geneesmiddelen, medische apparaten en uitrusting, alsmede van andere artikelen die nodig zijn voor eerstehulpverlening, met name in geval van natuurrampen.”


(1)  Richtlijn 2006/1/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 januari 2006 betreffende het gebruik van gehuurde voertuigen zonder bestuurder voor het vervoer van goederen over de weg (PB L 33 van 4.2.2006, blz. 82).


BIJLAGE 4

„BIJLAGE 7

INTERNATIONAAL PERSONENVERVOER MET TOURINGCARS EN AUTOBUSSEN

Artikel 1

Definities

Voor de toepassing van deze overeenkomst gelden de volgende definities:

1.   Geregeld vervoer

1.1.   Geregeld vervoer is vervoer van personen met een bepaalde regelmaat en langs een bepaalde reisweg, waarbij op vooraf vastgestelde stopplaatsen reizigers mogen worden opgenomen of mogen worden afgezet. Geregeld vervoer is voor iedereen toegankelijk, ongeacht, in voorkomend geval, de verplichting om de reis te boeken.

Een aanpassing van de exploitatievoorwaarden voor het vervoer doet niet af aan het geregelde karakter van het vervoer.

1.2.   Tevens wordt als geregeld vervoer beschouwd, ongeacht door wie het wordt georganiseerd, vervoer van bepaalde categorieën reizigers met uitsluiting van andere reizigers, voor zover dat vervoer op de in punt 1.1 bepaalde wijze geschiedt. Dergelijk vervoer wordt „bijzondere vorm van geregeld vervoer” genoemd.

De bijzondere vorm van geregeld vervoer omvat met name:

a)

vervoer van werknemers van en naar het werk;

b)

vervoer van scholieren en studenten van en naar hun onderwijsinstellingen.

Aan het geregelde karakter van de bijzondere vorm van geregeld vervoer wordt geen afbreuk gedaan door het feit dat bij de organisatie van het vervoer rekening wordt gehouden met de wisselende behoeften van de gebruiker.

1.3.   Voor de organisatie van parallel of tijdelijk vervoer met dezelfde clientèle als bij het bestaande geregelde vervoer, het doorrijden op bepaalde stopplaatsen of het inlassen van extra stopplaatsen in het bestaande geregelde vervoer gelden dezelfde regels als die voor dat geregeld vervoer.

2.   Ongeregeld vervoer

2.1.   Ongeregeld vervoer is vervoer dat niet aan de definitie van geregeld vervoer, met inbegrip van de bijzondere vorm van geregeld vervoer, beantwoordt en dat met name wordt gekenmerkt door het transport van vooraf samengestelde groepen, op initiatief van een opdrachtgever of van de vervoerder zelf.

Voor de organisatie van parallel of tijdelijk vervoer dat vergelijkbaar is met het bestaande geregelde vervoer en op dezelfde clientèle is gericht, is een vergunning vereist die wordt verkregen via de procedure van afdeling I.

2.2.   Het ongeregelde karakter van het in punt 2 bedoelde vervoer gaat niet verloren doordat het met een zekere regelmaat geschiedt.

2.3.   Ongeregeld vervoer kan worden geëxploiteerd door een groep vervoerders die voor rekening van dezelfde opdrachtgever werken.

De namen van deze vervoerders en, waar van toepassing, de overstapplaatsen onderweg, worden meegedeeld aan de bevoegde instanties van de betrokken lidstaten van de Europese Unie en Zwitserland volgens een regeling die het Gemengd Comité vaststelt.

3.   Vervoer voor eigen rekening

Vervoer voor eigen rekening is vervoer dat voor niet-lucratieve en niet-commerciële doeleinden door een natuurlijke of rechtspersoon wordt verricht, met dien verstande:

dat de vervoersactiviteit voor de natuurlijke of rechtspersoon slechts een bijkomende activiteit vormt,

dat de gebruikte voertuigen eigendom van die natuurlijke of rechtspersoon zijn of door hem op afbetaling zijn aangekocht dan wel dat daarvoor een leasingovereenkomst op lange termijn is afgesloten en dat zij worden bestuurd door een personeelslid van de natuurlijke of rechtspersoon of door de natuurlijke persoon zelf of door personeel dat in dienst is van de onderneming of krachtens een contractuele verbintenis ter beschikking van de onderneming is gesteld.

Afdeling I

AAN EEN VERGUNNING ONDERWORPEN GEREGELD VERVOER

Artikel 2

Aard van de vergunning

1.   Vergunningen worden gesteld op naam van de vervoerder; zij mogen door hem niet aan derden worden overgedragen. De vervoerder die de vergunning heeft gekregen mag evenwel, met instemming van de instantie bedoeld in artikel 3, lid 1, van deze bijlage het vervoer door een onderaannemer laten verrichten. In dat geval moet de naam en de hoedanigheid van de onderaannemer op de vergunning worden vermeld. De onderaannemer moet voldoen aan de in artikel 17 van de overeenkomst vermelde voorwaarden.

In het geval van een associatie van ondernemingen voor de exploitatie van geregeld vervoer wordt de vergunning gesteld op naam van alle ondernemingen. Zij wordt afgegeven aan de ondernemer die het vervoer beheert; de overige ondernemingen ontvangen een kopie. Op de vergunning worden de namen van alle exploitanten vermeld.

2.   De geldigheidsduur van de vergunning bedraagt maximaal vijf jaar.

3.   In de vergunning worden vermeld:

a)

het soort vervoer;

b)

de reisweg, in het bijzonder het punt van vertrek en van bestemming;

c)

de geldigheidsduur van de vergunning;

d)

de stopplaatsen en de dienstregeling.

4.   De vergunning moet conform het model van Verordening (EU) nr. 361/2014 van de Commissie (1) zijn.

5.   De vergunningen geven de houder(s) het recht om op het grondgebied van de overeenkomstsluitende partijen geregeld vervoer te verrichten.

6.   De exploitant van geregeld vervoer mag extra voertuigen gebruiken om het hoofd te bieden aan tijdelijke en uitzonderlijke omstandigheden.

In dat geval moet de vervoerder ervoor zorgen dat de volgende documenten zich in het voertuig bevinden:

een afschrift van de vergunning voor geregeld vervoer,

een afschrift van de overeenkomst tussen de exploitant van het geregelde vervoer en het bedrijf dat de extra voertuigen ter beschikking stelt, of een daaraan gelijkwaardig document,

een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning in het geval van vervoerders van de Europese Unie of van een soortgelijke Zwitserse vergunning in het geval van Zwitserse vervoerders die aan de exploitant die de extra voertuigen voor de dienst ter beschikking stelt, is afgegeven.

Artikel 3

Indiening van de vergunningaanvragen

1.   Vervoersondernemers van de Europese Unie dienen hun vergunningaanvragen in overeenkomstig de bepalingen van artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad (2) en Zwitserse vervoersondernemers dienen hun vergunningsaanvragen in overeenkomstig de bepalingen van hoofdstuk 3 van de verordening van 4 november 2009 inzake personenvervoer (ordonnance sur le transport de voyageurs of OTV) (3). Voor diensten waarvoor in Zwitserland niet, maar in de Europese Unie wel een vergunning vereist is, worden de vergunningaanvragen door Zwitserse vervoerondernemers bij de Zwitserse bevoegde instanties ingediend, indien het punt van vertrek zich in Zwitserland bevindt.

2.   De aanvragen moeten conform het model van Verordening (EU) nr. 361/2014 zijn.

3.   De aanvrager van de vergunning verstrekt, ter ondersteuning van zijn vergunningsaanvraag, alle aanvullende inlichtingen die hij dienstig acht of die hem door de instantie van afgifte worden gevraagd, met name een rijschema aan de hand waarvan de toepassing van de regelgeving inzake rij- en rusttijden kan worden gecontroleerd, alsmede een afschrift van de aan de exploitant van het geregeld vervoer afgegeven communautaire vergunning voor het internationaal personenvervoer over de weg voor rekening van derden in het geval van vervoerders van de Europese Unie of van een soortgelijke Zwitserse vergunning in het geval van Zwitserse vervoerders.

Artikel 4

Vergunningsprocedure

1.   De vergunning wordt afgegeven met instemming van de bevoegde instanties van de overeenkomstsluitende partijen op het grondgebied waarvan reizigers worden opgenomen of afgezet. De instantie van afgifte doet hun, alsmede de bevoegde instanties van de lidstaten van de Europese Unie over het grondgebied waarvan gereisd wordt zonder dat reizigers worden opgenomen of afgezet, samen met haar beoordeling, een afschrift van de aanvraag en van alle andere dienstige documenten toekomen.

2.   De bevoegde instanties van Zwitserland en de lidstaten van de Europese Unie waaraan om instemming is gevraagd, geven de instantie van afgifte binnen twee maanden uitsluitsel. Deze termijn gaat in op de datum waarop het verzoek om instemming is ontvangen, welke wordt vermeld in de ontvangstbevestiging. Indien de instantie van afgifte binnen deze termijn geen antwoord ontvangt, worden de geraadpleegde instanties geacht hun instemming te hebben gegeven en verleent de instantie van afgifte de vergunning. Een negatieve beslissing van de bevoegde instanties van de overeenkomstsluitende partijen waaraan instemming is gevraagd, wordt naar behoren gemotiveerd.

3.   Onverminderd de leden 7 en 8 neemt de instantie van afgifte een besluit binnen vier maanden na de datum van indiening van de vergunningaanvraag door de vervoerder.

4.   De vergunning wordt verleend tenzij:

a)

de aanvrager niet in staat is het vervoer waarvoor hij een aanvraag heeft ingediend, te verrichten met het materieel waarover hij rechtstreeks beschikt;

b)

de aanvrager in het verleden niet heeft voldaan aan de nationale of internationale regels inzake het wegvervoer, meer bepaald aan de voorwaarden en vereisten betreffende de vergunningen voor internationaal personenvervoer, of ernstige inbreuken heeft gepleegd op de regels inzake het wegvervoer, met name ten aanzien van de normen voor de voertuigen en de rij- en rusttijden van de bestuurders;

c)

in het geval van een aanvraag voor verlenging van de vergunning, de voorwaarden voor de vergunning niet zijn vervuld;

d)

de bevoegde instantie van een overeenkomstsluitende partij, op basis van een grondig onderzoek, besluit dat de betrokken dienst, op de betrokken rechtstreekse trajecten, de levensvatbaarheid van een vergelijkbare dienst waarop een of meer openbaredienstovereenkomsten van toepassing zijn die in overeenstemming zijn met de wetgeving van de overeenkomstsluitende partij, ernstig in het gedrang kan brengen. In dat geval stelt die bevoegde instantie niet-discriminerende criteria vast aan de hand waarvan kan worden bepaald of het vervoer waarvoor een aanvraag is ingediend, de levensvatbaarheid van bovengenoemd vergelijkbaar vervoer ernstig in het gedrang zou brengen, en brengt hij die criteria op verzoek ter kennis van het Gemengd Comité;

e)

de bevoegde instantie van een overeenkomstsluitende partij op grond van een gedetailleerde analyse besluit dat het hoofddoel van de vervoerdienst er niet in bestaat passagiers tussen haltes in verschillende overeenkomstsluitende partijen te vervoeren.

In de gevallen waarin een bestaande internationale vervoerdienst met touringcars en met autobussen de levensvatbaarheid van een vergelijkbare dienst waarop één of meer openbaredienstovereenkomsten van toepassing zijn die in overeenstemming zijn met de wetgeving van een overeenkomstsluitende partij, op de betrokken rechtstreekse trajecten ernstig in het gedrang brengt om uitzonderlijke redenen die op het moment van de verlening van de vergunning niet konden worden voorzien, kan de bevoegde instantie van een overeenkomstsluitende partij, met instemming van het Gemengd Comité, zes maanden na kennisgeving daarvan aan de vervoerder de vergunning voor internationaal vervoer met touringcars en autobussen schorsen of intrekken.

Het feit dat een vervoerder lagere prijzen biedt dan andere ondernemingen voor vervoer over de weg, of dat de verbinding in kwestie reeds door andere ondernemingen voor vervoer over de weg wordt geëxploiteerd, kan op zich geen rechtvaardiging vormen voor afwijzing van de aanvraag.

5.   De instantie van afgifte mag de aanvraag slechts op met deze overeenkomst verenigbare gronden afwijzen.

6.   Indien geen instemming kan worden bereikt als bedoeld in lid 1, kan de zaak bij het Gemengd Comité aanhangig worden gemaakt.

7.   Het Gemengd Comité neemt zo spoedig mogelijk een besluit, dat binnen dertig dagen na kennisgeving aan Zwitserland en de betrokken lidstaten van de Europese Unie van toepassing wordt.

8.   Nadat de in dit artikel vastgestelde procedure is afgewikkeld, stelt de instantie van afgifte alle in lid 1 bedoelde instanties in kennis van haar besluit en doet zij hun in voorkomend geval een afschrift van de vergunning toekomen.

Artikel 5

Afgifte en verlenging van de vergunning

1.   Zodra de procedure van artikel 4 van deze bijlage is afgewikkeld, wordt door de instantie van afgifte een vergunning afgegeven of wordt de vergunning formeel geweigerd.

2.   Besluiten waarbij een vergunning wordt geweigerd, moeten met redenen worden omkleed. De overeenkomstsluitende partijen zien erop toe dat de vervoerders de mogelijkheid krijgen om tegen een weigering in beroep te gaan.

3.   Artikel 4 van deze bijlage is van overeenkomstige toepassing op aanvragen voor de verlenging van een vergunning of voor de wijziging van de voorwaarden van het aan vergunning onderworpen vervoer.

In geval van minder belangrijke wijzigingen van de exploitatievoorwaarden, zoals aanpassingen van de tarieven en dienstregelingen, volstaat het dat de instantie van afgifte de bevoegde instanties van de andere overeenkomstsluitende partij in kennis stelt van deze wijzigingen.

Artikel 6

Verval van een vergunning

De bij het vervallen van een vergunning te volgen procedure is conform de bepalingen van artikel 10 van Verordening (EG) nr. 1073/2009 en artikel 46 van de OTV.

Artikel 7

Verplichtingen van de vervoerders

1.   De exploitant van geregeld vervoer moet, behalve in geval van overmacht, tot aan het verstrijken van de geldigheidsduur van de vergunning, alle maatregelen nemen om een vervoerdienst te garanderen die voldoet aan de normen op het vlak van continuïteit, regelmaat en capaciteit alsook aan de overige door de bevoegde instantie overeenkomstig artikel 2, lid 3, van deze bijlage vastgestelde voorwaarden.

2.   De vervoerder zorgt ervoor dat de reisweg, de stopplaatsen, de dienstregeling, de tarieven en de overige vervoersvoorwaarden door alle gebruikers gemakkelijk kunnen worden geraadpleegd.

3.   Zwitserland en de betrokken lidstaten van de Europese Unie hebben de bevoegdheid om, in onderling overleg en in overleg met de houder van de vergunning, in de exploitatievoorwaarden van een geregelde vervoerdienst wijzigingen aan te brengen.

Afdeling II

ONGEREGELD VERVOER EN ANDER VERVOER WAARVOOR GEEN VERGUNNING IS VEREIST

Artikel 8

Controleformulier

1.   Bij het vervoer als bedoeld in artikel 18, lid 1, van de overeenkomst is steeds een controleformulier (reisblad) vereist.

2.   Een vervoerder die ongeregeld vervoer verricht, dient vóór de aanvang van iedere reis het reisblad in te vullen.

3.   Reisbladboekjes worden afgegeven door de bevoegde instanties van Zwitserland en van de lidstaat van de Europese Unie waar de vervoerder is gevestigd, of door de door hen aangewezen organen.

4.   Het model van het controleformulier en de wijze waarop het dient te worden gebruikt, zijn vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 361/2014.

5.   In het geval van het in artikel 18, lid 2, van de overeenkomst bedoeld vervoer dient het contract of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan als controledocument.

Artikel 9

Attest

Het in artikel 18, lid 6, van de overeenkomst voorgeschreven attest wordt afgegeven door de bevoegde instantie van Zwitserland of de lidstaat van de Europese Unie waar het voertuig is geregistreerd.

Het is conform het bij Verordening (EU) nr. 361/2014 vastgestelde model.

Afdeling III

CONTROLE EN SANCTIES

Artikel 10

Reisdocumenten

1.   Vervoerders die geregeld vervoer verrichten, met uitzondering van een bijzondere vorm van geregeld vervoer, moeten persoonlijke of collectieve reisdocumenten afgeven waarin de volgende gegevens worden vermeld:

het punt van vertrek en bestemming en eventueel de terugreis,

de geldigheidsduur van het document,

het tarief van het vervoer.

2.   De in lid 1 bedoelde reisdocumenten moeten op verzoek van iedere met de controle belaste persoon worden overgelegd.

Artikel 11

Controle op de weg en in de ondernemingen

1.   In het geval van vervoer voor rekening van derden moet een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift van de communautaire vergunning in het geval van vervoerders van de Europese Unie en van de soortgelijke Zwitserse vergunning in het geval van Zwitserse vervoerders, alsmede, naargelang van de aard van het vervoer, de vervoersvergunning (dan wel een eensluidend afschrift daarvan) of het reisblad in het voertuig aanwezig zijn en op verzoek van de met de controle belaste persoon ter inzage worden overgelegd.

In het geval van vervoer voor eigen rekening moet het attest (of een voor eensluidend gewaarmerkt afschrift daarvan) zich aan boord van het voertuig bevinden en op verzoek van de met de controle belaste persoon ter inzage worden overgelegd.

2.   Vervoerders die internationaal personenvervoer verrichten met touringcars en autobussen, staan toe dat het correct verrichten van het vervoer wordt gecontroleerd, met name ten aanzien van de rij- en rusttijden.

Artikel 12

Onderlinge bijstand en sancties

1.   De bevoegde instanties van de overeenkomstsluitende partijen verlenen elkaar bijstand met het oog op de toepassing van en het toezicht op de bepalingen van deze bijlage. Zij wisselen gegevens uit via de overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 1071/2009 (4) opgerichte nationale contactpunten.

2.   De communautaire vergunning in het geval van vervoerders van de Europese Unie of de soortgelijke Zwitserse vergunning in het geval van Zwitserse vervoerders wordt ingetrokken door de bevoegde instanties van de overeenkomstsluitende partijen wanneer de houder:

a)

niet meer voldoet aan de voorwaarden van artikel 17, lid 1, van de overeenkomst, of

b)

onjuiste inlichtingen heeft verstrekt met betrekking tot gegevens die noodzakelijk waren voor de afgifte van de communautaire vergunning in het geval van vervoerders van de Europese Unie of van de Zwitserse vergunning in het geval van Zwitserse vervoerders.

3.   De instantie van afgifte trekt een vergunning in wanneer de houder niet meer voldoet aan de voorwaarden die bepalend waren voor de afgifte van de vergunning op grond van deze overeenkomst, en met name wanneer de bevoegde instanties van de overeenkomstsluitende partij waar de vervoerder is gevestigd, daarom verzoeken. Zij stelt de bevoegde instanties van de andere overeenkomstsluitende partij hiervan onmiddellijk in kennis.

4.   In geval van ernstige inbreuk op de regelgeving inzake vervoer en verkeersveiligheid, met name wat betreft de normen voor de voertuigen, de rij- en rusttijden van de bestuurders en het zonder vergunning verrichten van parallel of tijdelijk vervoer als bedoeld in artikel 1, punt 2.1, kunnen de bevoegde instanties van de overeenkomstsluitende partij waar de vervoerder die de inbreuk heeft gepleegd, is gevestigd, met name overgaan tot intrekking van de communautaire vergunning in het geval van vervoerders van de Europese Unie of van de soortgelijke Zwitserse vergunning in het geval van Zwitserse vervoerders of tot tijdelijke en/of gedeeltelijke intrekking van de conforme afschriften van de communautaire vergunning in het geval van vervoerders van de Europese Unie of van de soortgelijke Zwitserse vergunning in het geval van Zwitserse vervoerders.

Deze sancties worden bepaald naargelang van de ernst van de inbreuk die de houder van de communautaire vergunning in het geval van vervoerders van de Europese Unie of van de soortgelijke Zwitserse vergunning in het geval van Zwitserse vervoerders heeft gepleegd, en naargelang van het totale aantal conforme afschriften van de vergunning waarover hij voor het internationaal vervoer beschikt.

De bevoegde instanties van de overeenkomstsluitende partij waar de vervoerder is gevestigd, delen de bevoegde instanties van de overeenkomstsluitende partij op het grondgebied waarvan de inbreuken zijn geconstateerd, zo spoedig mogelijk en uiterlijk zes weken na hun definitieve besluit in de zaak mee of een van de bovenbedoelde sancties is opgelegd. Indien dergelijke sancties niet zijn opgelegd, wordt dit door de bevoegde instanties van de overeenkomstsluitende partij waar de vervoerder is gevestigd, gemotiveerd.

5.   Wanneer de bevoegde instanties van een overeenkomstsluitende partij kennis nemen van een ernstige inbreuk op de bepalingen van deze bijlage of op de wetgeving inzake vervoer over de weg die aan een niet-ingezeten vervoerder is toe te schrijven, geeft de overeenkomstsluitende partij op het grondgebied waarvan de inbreuk is vastgesteld, zo spoedig mogelijk en uiterlijk zes weken na het definitieve besluit ter zake, de volgende informatie door aan de bevoegde instanties van de overeenkomstsluitende partij waar de vervoerder is gevestigd:

a)

een beschrijving van de inbreuk en de datum en het tijdstip waarop deze werd gepleegd;

b)

de categorie, het type en de ernst van de inbreuk; en

c)

de opgelegde sancties en de uitgevoerde sancties.

De bevoegde instanties van de ontvangende overeenkomstsluitende partij kunnen de bevoegde instanties van de overeenkomstsluitende partij waar de vervoerder is gevestigd, verzoeken overeenkomstig lid 4 bestuursrechtelijke sancties op te leggen.

6.   De overeenkomstsluitende partijen waarborgen dat de vervoerders beroep in rechte kunnen instellen tegen alle bestuursrechtelijke sancties die hun overeenkomstig dit artikel worden opgelegd.

Artikel 13

Opneming in het nationale elektronische register

De overeenkomstsluitende partijen zien erop toe dat ernstige inbreuken op de wetgeving inzake vervoer over de weg, die toe te schrijven zijn aan op hun grondgebied gevestigde vervoerders en hebben geleid tot het opleggen van een sanctie door de bevoegde instanties van een lidstaat van de Europese Unie of van Zwitserland, alsook het feit dat de communautaire vergunning in het geval van vervoerders van de Europese Unie of de soortgelijke Zwitserse vergunning in het geval van Zwitserse vervoerders of het conforme afschrift van de communautaire vergunning of van de soortgelijke Zwitserse vergunning tijdelijk of definitief is ingetrokken, worden opgenomen in het nationale elektronische register van wegvervoerondernemingen. De aantekeningen in het register die betrekking hebben op de tijdelijke of definitieve intrekking van een communautaire vergunning in het geval van vervoerders van de Europese Unie of van de soortgelijke Zwitserse vergunning in het geval van Zwitserse vervoerders, worden in de gegevensbank bewaard gedurende ten minste twee jaar te rekenen vanaf het verstrijken van de intrekkingstermijn, bij een schorsing, of de datum van intrekking, bij definitieve intrekking.”


(1)  Verordening (EU) nr. 361/2014 van de Commissie van 9 april 2014 houdende uitvoeringsbepalingen voor Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad aangaande de documenten voor het internationale personenvervoer met touringcars en autobussen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2121/98 van de Commissie (PB L 107 van 10.4.2014, blz. 39).

(2)  Verordening (EG) nr. 1073/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels voor toegang tot de internationale markt voor touringcar- en autobusdiensten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 561/2006 (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 88).

(3)  RS/SR/745.11.

(4)  Verordening (EG) nr. 1071/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels betreffende de voorwaarden waaraan moet zijn voldaan om het beroep van wegvervoerondernemer uit te oefenen en tot intrekking van Richtlijn 96/26/EG van de Raad (PB L 300 van 14.11.2009, blz. 51).