|
NL |
Publicatieblad van de Europese Unie |
C 202/251 |
PROTOCOL (NR. 5)
BETREFFENDE DE STATUTEN VAN DE EUROPESE INVESTERINGSBANK
DE HOGE VERDRAGSLUITENDE PARTIJEN,
WENSENDE, de in artikel 308 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bedoelde statuten van de Europese Investeringsbank vast te stellen,
HEBBEN OVEREENSTEMMING BEREIKT omtrent de volgende bepalingen, welke aan het Verdrag betreffende de Europese Unie en aan het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn gehecht:
Artikel 1
De Europese Investeringsbank welke bij artikel 308 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie is ingesteld, hierna te noemen "de Bank", wordt opgericht, oefent haar functies uit en verricht haar werkzaamheden overeenkomstig de bepalingen van de Verdragen en van deze statuten.
Artikel 2
De taak van de Bank is in artikel 309 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie omschreven.
Artikel 3
Overeenkomstig artikel 308 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zijn de lidstaten de leden van de Bank.
Artikel 4
1. Het kapitaal van de Bank bedraagt 232 392 989 000 EUR, waarin door de lidstaten voor de volgende bedragen wordt deelgenomen:
Duitsland |
37 578 019 000 |
Frankrijk |
37 578 019 000 |
Italië |
37 578 019 000 |
Verenigd Koninkrijk |
37 578 019 000 |
Spanje |
22 546 811 500 |
België |
10 416 365 500 |
Nederland |
10 416 365 500 |
Zweden |
6 910 226 000 |
Denemarken |
5 274 105 000 |
Oostenrijk |
5 170 732 500 |
Polen |
4 810 160 500 |
Finland |
2 970 783 000 |
Griekenland |
2 825 416 500 |
Portugal |
1 820 820 000 |
Tsjechië |
1 774 990 500 |
Hongarije |
1 679 222 000 |
Ierland |
1 318 525 000 |
Roemenië |
1 217 626 000 |
Kroatië |
854 400 000 |
Slowakije |
604 206 500 |
Slovenië |
560 951 500 |
Bulgarije |
410 217 500 |
Litouwen |
351 981 000 |
Luxemburg |
263 707 000 |
Cyprus |
258 583 500 |
Letland |
214 805 000 |
Estland |
165 882 000 |
Malta |
98 429 500 |
De lidstaten zijn ten hoogste aansprakelijk tot het nog niet gestorte bedrag van hun aandeel in het geplaatste kapitaal.
2. De toelating van een nieuw lid brengt verhoging van het geplaatste kapitaal mede, overeenkomende met de inbreng van het nieuwe lid.
3. De Raad van gouverneurs kan met eenparigheid van stemmen tot een verhoging van het geplaatste kapitaal besluiten.
4. Het aandeel der leden in het geplaatste kapitaal kan gecedeerd noch verpand worden en is niet vatbaar voor beslag.
Artikel 5
1. Het geplaatste kapitaal wordt door de lidstaten gestort ten belope van gemiddeld 5% van de in artikel 4, lid 1, omschreven bedragen.
2. In geval van verhoging van het geplaatste kapitaal, stelt de Raad van gouverneurs met eenparigheid van stemmen het percentage vast dat moet worden gestort alsmede de wijze van storting. Storting in contanten geschiedt uitsluitend in euro.
3. De Raad van bewind kan de storting van het resterende deel van het geplaatste kapitaal verlangen, voor zover dit noodzakelijk is om aan de verplichtingen van de Bank te voldoen.
Storting geschiedt door elke lidstaat in verhouding tot zijn aandeel in het geplaatste kapitaal.
Artikel 6
(oud artikel 8)
De Bank wordt bestuurd en beheerd door een Raad van gouverneurs, een Raad van bewind en een directie.
Artikel 7
(oud artikel 9)
1. De Raad van gouverneurs bestaat uit de door de lidstaten aangewezen ministers.
2. De Raad van gouverneurs stelt de algemene richtlijnen vast met betrekking tot de kredietpolitiek van de Bank, overeenkomstig de doelstellingen van de Unie. Hij ziet erop toe dat deze richtlijnen worden opgevolgd.
3. Bovendien geldt voor de Raad van gouverneurs het volgende:
a) |
hij besluit tot verhoging van het geplaatste kapitaal in overeenstemming met artikel 4, lid 3, en met artikel 5, lid 2; |
b) |
hij stelt, ter fine van artikel 9, lid 1, vast volgens welke beginselen financieringsverrichtingen door de Bank in het kader van haar taak geschieden; |
c) |
hij oefent de bevoegdheden uit welke in de artikelen 9 en 11 voor de benoeming en het ambtshalve ontslaan der leden van de Raad van bewind en van de directie, alsmede in artikel 11, lid 1, tweede alinea, zijn genoemd; |
d) |
hij besluit overeenkomstig artikel 16, lid 1, tot financiering van investeringsverrichtingen die geheel of gedeeltelijk buiten het grondgebied van de lidstaten zullen worden gedaan; |
e) |
hij keurt het door de Raad van bewind opgestelde jaarverslag goed; |
f) |
hij keurt de jaarbalans alsmede de winst- en verliesrekening goed; |
g) |
hij oefent de overige op grond van deze statuten verleende bevoegdheden uit; |
h) |
hij keurt het reglement van orde van de Bank goed. |
4. De Raad van gouverneurs is bevoegd om met eenparigheid van stemmen, in het kader van de Verdragen en van deze statuten, alle besluiten te nemen met betrekking tot de schorsing van de werkzaamheden van de Bank en met betrekking tot haar eventuele liquidatie.
Artikel 8
(oud artikel 10)
Voor zover in deze statuten niet anders is bepaald, worden de besluiten van de Raad van gouverneurs met meerderheid van de stemmen zijner leden genomen. Deze meerderheid moet ten minste 50% van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen.
Een gekwalificeerde meerderheid wordt gevormd door achttien stemmen en 68% van het geplaatste kapitaal.
Onthouding door aanwezige of vertegenwoordigde leden vormt geen beletsel voor de vaststelling van besluiten die eenparigheid van stemmen vereisen.
Artikel 9
(oud artikel 11)
1. De Raad van bewind beslist over financieringen, met name in de vorm van kredieten en garanties, en over het aangaan van leningen; hij stelt de rentevoet vast voor de door de Bank verstrekte leningen alsmede de provisies en overige verplichtingen. Hij kan op grond van een met gekwalificeerde meerderheid van stemmen genomen besluit, bepaalde bevoegdheden aan het directiecomité delegeren. Hij bepaalt onder welke voorwaarden en op welke wijze deze delegatie geschiedt en ziet toe op de uitvoering ervan.
De Raad van bewind ziet toe op een goed bestuur van de Bank en zorgt ervoor dat het beheer van de Bank plaatsvindt in overeenstemming met de bepalingen van de Verdragen en de statuten en de algemene richtlijnen welke door de Raad van gouverneurs worden vastgesteld.
Na het boekjaar brengt hij verslag uit aan de Raad van gouverneurs en maakt dit verslag na goedkeuring bekend.
2. De Raad van bewind bestaat uit achtentwintig bewindvoerders en achttien plaatsvervangers.
De bewindvoerders worden voor de tijd van vijf jaar door de Raad van gouverneurs benoemd; door elke lidstaat en door de Commissie wordt een bewindvoerder aangewezen.
De plaatsvervangers worden voor een tijdvak van vijf jaar door de Raad van gouverneurs benoemd, en wel als volgt:
— |
twee plaatsvervangers aangewezen door de Bondsrepubliek Duitsland, |
— |
twee plaatsvervangers aangewezen door de Franse Republiek, |
— |
twee plaatsvervangers aangewezen door de Italiaanse Republiek, |
— |
twee plaatsvervangers aangewezen door het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland, |
— |
een plaatsvervanger aangewezen in onderlinge overeenstemming door het Koninkrijk Spanje en de Portugese Republiek, |
— |
een plaatsvervanger aangewezen in onderlinge overeenstemming door het Koninkrijk België, het Groothertogdom Luxemburg en het Koninkrijk der Nederlanden, |
— |
twee plaatsvervangers aangewezen in onderlinge overeenstemming door het Koninkrijk Denemarken, de Helleense Republiek, Ierland en Roemenië, |
— |
twee plaatsvervangers aangewezen in onderlinge overeenstemming door de Republiek Estland, de Republiek Letland, de Republiek Litouwen, de Republiek Oostenrijk, de Republiek Finland en het Koninkrijk Zweden, |
— |
drie plaatsvervangers aangewezen in onderlinge overeenstemming door de Republiek Bulgarije, de Tsjechische Republiek, de Republiek Cyprus, de Republiek Hongarije, de Republiek Malta, de Republiek Polen, de Republiek Slovenië, de Slowaakse Republiek, |
— |
een plaatsvervanger aangewezen door de Commissie. |
De Raad van bewind coöpteert zes deskundigen zonder stemrecht: drie als lid en drie als plaatsvervanger.
De bewindvoerders en de plaatsvervangers zijn herbenoembaar.
Het reglement van orde bevat de nadere regels inzake deelneming aan de vergaderingen van de Raad van bewind alsmede de voorschriften betreffende de plaatsvervangers en de gecoöpteerde leden.
De president of, bij ontstentenis, een van de vice-presidenten van de directie oefent het voorzitterschap uit van de Raad van bewind, zonder aan de stemming deel te nemen.
Als leden van de Raad van bewind worden gekozen personen die alle waarborgen bieden voor onafhankelijkheid en bekwaamheid. Zij zijn slechts aan de Bank verantwoording schuldig.
3. Een bewindvoerder kan slechts dan door de Raad van gouverneurs, welke ter zake met gekwalificeerde meerderheid van stemmen besluit, ambtshalve worden ontslagen, indien hij niet meer voldoet aan de voorwaarden welke voor de uitoefening van zijn functie zijn gesteld.
Ingeval het jaarverslag niet wordt goedgekeurd, treedt de Raad van bewind af.
4. Indien er ten gevolge van overlijden of van vrijwillig, ambtshalve of collectief ontslag een vacature ontstaat, wordt tot vervanging overgegaan overeenkomstig de in lid 2 vastgestelde voorschriften. Behalve bij algehele vernieuwing, worden de leden voor de verdere duur van hun mandaat vervangen.
5. De Raad van gouverneurs stelt de vergoeding vast voor de leden van de Raad van bewind. Hij bepaalt welke functie eventueel onverenigbaar is met die van bewindvoerder en van plaatsvervanger.
Artikel 10
(oud artikel 12)
1. Elke bewindvoerder beschikt in de Raad van bewind over één stem. Hij kan zijn stem in alle gevallen overeenkomstig in het reglement van orde van de Bank vast te stellen regels delegeren.
2. Voor zover in deze statuten niet anders is bepaald, worden de besluiten van de Raad van bewind genomen door ten minste eenderde (1/3) van de stemgerechtigde leden die ten minste vijftig procent (50%) van het geplaatste kapitaal vertegenwoordigen. Voor de gekwalificeerde meerderheid zijn achttien (18) eensluidende stemmen vereist en achtenzestig procent (68%) van het geplaatste kapitaal. Het reglement van orde van de Bank stelt het quorum vast dat voor het nemen van rechtsgeldige besluiten in de Raad van bewind is vereist.
Artikel 11
(oud artikel 13)
1. De directie bestaat uit een president en acht vice-presidenten, die voor de tijd van zes jaar door de Raad van gouverneurs op voorstel van de Raad van bewind worden benoemd. Zij zijn herbenoembaar.
De Raad van gouverneurs kan met eenparigheid van stemmen het aantal leden van de directie wijzigen.
2. Op voorstel van de Raad van bewind, met gekwalificeerde meerderheid van stemmen tot stand gekomen, kan de Raad van gouverneurs, eveneens met gekwalificeerde meerderheid van stemmen, besluiten, de leden van de directie ambtshalve te ontslaan.
3. De directie behandelt de lopende zaken van de Bank, onder leiding van de president en onder toezicht van de Raad van bewind.
Zij bereidt de besluiten van de Raad van bewind voor, met name wat betreft het aangaan van leningen en het verlenen van financieringen, met name in de vorm van kredieten en garanties, en zorgt voor de uitvoering van die besluiten.
4. De adviezen inzake plannen voor het aangaan van leningen en het verlenen van financiering, met name in de vorm van kredieten en garanties worden door de directie met meerderheid van stemmen vastgesteld.
5. De Raad van gouverneurs stelt de vergoeding vast voor de leden van de directie en bepaalt welke werkzaamheden onverenigbaar zijn met hun ambt.
6. De president of bij ontstentenis, een van de vice-presidenten vertegenwoordigt de Bank in en buiten rechte.
7. De personeelsleden van de Bank staan onder het gezag van de president. Zij worden door hem benoemd en ontslagen. Bij de keuze van het personeel dient niet alleen rekening te worden gehouden met persoonlijke geschiktheid en beroepsbekwaamheid, doch eveneens met een billijke verdeling naar nationaliteit over de lidstaten. In het reglement van orde wordt bepaald welke instantie bevoegd is de bepalingen die op het personeel van toepassing zijn, vast te stellen.
8. De directie en het personeel van de Bank zijn slechts aan de Bank verantwoording schuldig en oefenen hun functies in volledige onafhankelijkheid uit.
Artikel 12
(oud artikel 14)
1. Een comité van zes leden, door de Raad van gouverneurs op grond van hun bekwaamheid benoemd, controleert de activiteiten van de Bank op verenigbaarheid met de beste bancaire praktijken en is belast met de controle van de rekeningen van de Bank.
2. Het in lid 1 bedoelde comité onderzoekt elk jaar de regelmatigheid van de verrichtingen en van de boeken van de Bank. Te dien einde controleert het of de verrichtingen van de Bank overeenkomstig de in deze statuten en in het reglement van orde vastgestelde voorschriften en procedures hebben plaatsgevonden.
3. Het in lid 1 bedoelde comité verklaart dat de financiële staten, alsmede alle financiële gegevens die zijn vervat in de door de Raad van bewind opgestelde jaarrekening, zowel aan de actief- als aan de passiefzijde een trouwe weergave zijn van de financiële situatie van de Bank, alsmede van haar resultaten en kasstroom over het beschouwde boekjaar.
4. Het reglement van orde bepaalt welke kwalificaties de leden van het in lid 1 bedoelde comité moeten bezitten, alsmede onder welke voorwaarden en op welke wijze het comité werkt.
Artikel 13
(oud artikel 15)
De Bank onderhoudt de betrekkingen met elke lidstaat door tussenkomst van de door deze aangewezen autoriteit. Voor de uitvoering van financiële verrichtingen heeft zij toegang tot de nationale centrale bank van de betrokken lidstaat of tot andere door die staat gemachtigde financiële instellingen.
Artikel 14
(oud artikel 16)
1. De Bank werkt samen met alle internationale organisaties waarvan de werkzaamheden zich uitstrekken over een terrein dat met het hare overeenkomt.
2. De Bank legt alle contacten welke dienstig zijn voor de samenwerking met de bankinstellingen en financiële instellingen der landen tot welke zij haar verrichtingen uitstrekt.
Artikel 15
(oud artikel 17)
Op verzoek van een lidstaat of van de Commissie dan wel ambtshalve worden de richtlijnen die door de Raad van gouverneurs overeenkomstig artikel 7 van deze statuten zijn vastgesteld door hem uitgelegd of aangevuld op dezelfde wijze als waarop zij tot stand zijn gekomen.
Artikel 16
(oud artikel 18)
1. In het kader van de in artikel 309 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie omschreven taak, verleent de Bank financiering, met name in de vorm van kredieten en garanties, aan haar leden of aan particuliere of openbare ondernemingen ten behoeve van investeringen, te verwezenlijken op het grondgebied van de lidstaten, voor zover uit andere bronnen voortkomende middelen niet tegen redelijke voorwaarden beschikbaar zijn.
Nochtans kan de Bank, krachtens een met gekwalificeerde meerderheid van stemmen op voorstel van de Raad van bewind genomen besluit van de Raad van gouverneurs, financiering verlenen voor investeringen welke geheel of gedeeltelijk buiten het grondgebied van de lidstaten zullen worden verwezenlijkt.
2. Het verstrekken van leningen wordt zoveel mogelijk ondergeschikt gemaakt aan de inschakeling van andere financieringsmiddelen.
3. Wanneer een lening wordt toegekend aan een onderneming of een ander lichaam dan een lidstaat, maakt de Bank het verstrekken van deze lening ondergeschikt hetzij aan een garantie van de lidstaat op wiens grondgebied de investering zal worden verwezenlijkt, hetzij aan andere voldoende waarborgen, hetzij aan de financiële soliditeit van de debiteur.
In het kader van de door de Raad van gouverneurs in de zin van artikel 7, lid 3, onder b), vastgestelde beginselen en indien de verwezenlijking van de projecten bedoeld in artikel 309 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zulks vereist, stelt de Raad van bewind voorts met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de voorwaarden en bijzonderheden vast van elke financiering met een specifiek risicoprofiel die uit dien hoofde beschouwd wordt als een speciale activiteit.
4. De Bank kan leningen garanderen die door openbare of particuliere ondernemingen of door lichamen zijn aangegaan ter verwezenlijking van projecten als bedoeld in artikel 309 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie.
5. De som van de door de Bank verstrekte uitstaande leningen en garanties, mag 250% van het geplaatste kapitaal, van de reserves, van de niet toegewezen voorzieningen, en van het saldo van de winst- en verliesrekening niet te boven gaan. Het gecumuleerde bedrag van die posten wordt berekend na aftrek van een bedrag dat gelijk is aan het geplaatste kapitaal, al dan niet gestort, uit hoofde van elke deelneming van de Bank.
Op geen enkel moment mag het bedrag dat is gestort uit hoofde van de deelnemingen door de Bank meer bedragen dan het totaal van het vrijgemaakte gedeelte van haar kapitaal, van haar reserves, van haar niet-toegewezen voorzieningen en van het saldo van de winst- en verliesrekening.
Bij wijze van uitzondering krijgen de speciale activiteiten van de Bank waartoe door de Raad van gouverneurs en de Raad van bewind wordt besloten overeenkomstig lid 3, een specifieke toewijzing in reserves.
Dit lid is eveneens van toepassing op de geconsolideerde rekeningen van de Bank.
6. De Bank beveiligt zich tegen wisselkoersrisico's door in de lenings- en garantieovereenkomsten de naar haar mening passende bepalingen op te nemen.
Artikel 17
(oud artikel 19)
1. De rentevoet voor door de Bank te verstrekken leningen alsmede de provisie en andere lasten dienen te worden aangepast aan de op de kapitaalmarkt geldende voorwaarden en zodanig te worden berekend dat de daaruit voortvloeiende ontvangsten de Bank in staat stellen haar verplichtingen na te komen, haar kosten en risico's te dekken en overeenkomstig artikel 22 een reservefonds te vormen.
2. De Bank staat geen verlagingen toe van de rentevoet. Ingeval er, gelet op de bijzondere aard van de te financieren investering, aanleiding bestaat tot verlaging van de rentevoet, kan de belanghebbende lidstaat of een derde instantie rentevergoedingen verlenen, voor zover dit verenigbaar is met de in artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie vastgestelde regels.
Artikel 18
(oud artikel 20)
Bij het verstrekken van financiering neemt de Bank de volgende beginselen in acht.
1. |
Zij waakt ervoor dat haar gelden op de meest rationele wijze in het belang van de Unie worden aangewend. Zij kan slechts leningen verstrekken of op te nemen leningen garanderen:
|
2. |
Zij mag op generlei wijze deelnemen in ondernemingen noch een verantwoordelijkheid in het beleid daarvan op zich nemen, tenzij beveiliging van haar rechten dit als waarborg voor de inning van haar schuldvordering vereist. In het kader van de door de Raad van gouverneurs krachtens artikel 7, lid 3, onder b), vastgestelde beginselen en indien de verwezenlijking van de projecten bedoeld in artikel 309 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie zulks vereist, stelt de Raad van bewind evenwel met gekwalificeerde meerderheid van stemmen de voorwaarden en bijzonderheden van een deelneming in het kapitaal van een commerciële onderneming vast, in de regel ter aanvulling van een lening of een garantie, indien zulks nodig is voor de financiering van een investering of van een programma. |
3. |
Zij kan haar schuldvorderingen cederen op de kapitaalmarkt en te dien einde van haar geldnemers de uitgifte van obligaties of andere effecten verlangen. |
4. |
Noch de Bank noch de lidstaten mogen als voorwaarde stellen dat uitgeleende gelden in een bepaalde lidstaat moeten worden besteed. |
5. |
Zij kan het verstrekken van leningen afhankelijk stellen van het uitschrijven van internationale aanbestedingen. |
6. |
Zij financiert noch geheel noch gedeeltelijk een financiering waartegen de lidstaat op wiens grondgebied de financiering moet worden uitgevoerd, zich verzet. |
7. |
Ter aanvulling van haar kredietverlening kan de Bank zorgen voor technische bijstand volgens de voorwaarden en bijzonderheden die door de Raad van gouverneurs worden bepaald met gekwalificeerde meerderheid van stemmen en met inachtneming van deze statuten. |
Artikel 19
(oud artikel 21)
1. Iedere onderneming of openbaar of privaat lichaam kan rechtstreeks een aanvraag om financiering tot de Bank richten. Een aanvraag kan ook tot de Bank worden gericht, hetzij door tussenkomst van de Commissie, hetzij van de lidstaat op wiens grondgebied de investering zal worden verwezenlijkt.
2. Wanneer de aanvragen door tussenkomst van de Commissie plaatsvinden, worden zij voor advies voorgelegd aan de lidstaat op wiens grondgebied de investering zal worden uitgevoerd. Wanneer de aanvragen door tussenkomst van de lidstaat plaatsvinden, worden zij voor advies aan de Commissie voorgelegd. Wanneer zij rechtstreeks van een onderneming afkomstig zijn, worden zij aan de betrokken lidstaat en aan de Commissie voorgelegd.
De betrokken lidstaten en de Commissie dienen hun advies binnen een termijn van ten hoogste twee maanden te geven; bij gebreke van een antwoord binnen deze termijn, mag de Bank aannemen dat tegen het betrokken project geen bezwaren bestaan.
3. De Raad van bewind beslist over financieringsverrichtingen welke hem door de directie worden voorgelegd.
4. De Directie onderzoekt of de haar voorgelegde lenings- en garantieaanvragen voldoen aan de bepalingen van deze statuten, met name aan die van de artikelen 16 en 18. Indien de directie zich uitspreekt voor de financiering, moet zij het desbetreffende voorstel aan de Raad van bewind voorleggen; zij kan haar gunstig advies afhankelijk stellen van de voorwaarden welke zij als wezenlijk beschouwt. Indien de directie zich uitspreekt tegen het verstrekken van de financiering, moet zij de desbetreffende bescheiden, vergezeld van haar advies, voorleggen aan de Raad van bewind.
5. Wanneer de directie een afwijzend advies uitbrengt, kan de Raad van bewind de betrokken financiering niet dan met eenparigheid van stemmen verstrekken.
6. Wanneer de Commissie een afwijzend advies uitbrengt, kan de Raad van bewind de betrokken financiering niet dan met eenparigheid van stemmen verstrekken; daarbij onthoudt de bewindvoerder die na aanwijzing van de Commissie is benoemd, zich van stemming.
7. Ingeval zowel de directie als de Commissie een afwijzend advies uitbrengen, mag de Raad van bewind de betrokken financiering niet verstrekken.
8. Indien de bescherming van de rechten en belangen van de Bank een herschikking van een financieringsverrichting met betrekking tot goedgekeurde investeringen rechtvaardigt, neemt het directiecomité onverwijld de spoedmaatregelen die zij nodig acht en legt deze onverwijld voor aan de Raad van bewind.
Artikel 20
(oud artikel 22)
1. De Bank neemt op de kapitaalmarkten de gelden op welke ter vervulling van haar taak noodzakelijk zijn.
2. De Bank kan op de kapitaalmarkt van de lidstaten leningen opnemen in het kader van de voor deze markten geldende wettelijke voorschriften.
De bevoegde instanties van een lidstaat die onder een derogatie valt in de zin van artikel 139, lid 1, van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie kunnen zich slechts hiertegen verzetten, indien ernstige storingen op de kapitaalmarkt van die staat te vrezen zijn.
Artikel 21
(oud artikel 23)
1. De Bank kan de beschikbare middelen welke zij niet onmiddellijk nodig heeft om aan haar verplichtingen te voldoen, op de volgende wijze aanwenden:
a) |
zij kan deze op de geldmarkten uitzetten, |
b) |
met inachtneming van de bepalingen van artikel 18, lid 2, kan zij effecten kopen of verkopen, |
c) |
zij kan elke andere financiële handeling verrichten welke met haar doel verband houdt. |
2. Onverminderd de bepalingen van artikel 23, verricht de Bank bij het beheer over de door haar uitgezette gelden geen deviezenarbitrage welke niet rechtstreeks noodzakelijk is voor de verwezenlijking van door haar te verstrekken leningen of voor de nakoming van de verplichtingen welke zij wegens door haar aangegane leningen of verstrekte garanties op zich heeft genomen.
3. Op het in dit artikel bedoelde gebied handelt de Bank in overleg met de bevoegde instanties van de lidstaten of met hun nationale centrale banken.
Artikel 22
(oud artikel 24)
1. Er zal geleidelijk een reservefonds worden gevormd ten belope van 10% van het geplaatste kapitaal. Indien de stand van de verplichtingen van de Bank zulks rechtvaardigt, kan de Raad van bewind besluiten tot het vormen van aanvullende reserves. Zolang dit reservefonds nog niet geheel is gevormd, behoort het te worden gevoed door:
a) |
de renteontvangsten uit hoofde van leningen door de Bank verstrekt uit de door de lidstaten krachtens artikel 5 te storten bedragen, |
b) |
de renteontvangsten uit hoofde van leningen door de Bank verstrekt uit de bedragen, verkregen door de terugbetaling van de onder punt a) bedoelde leningen, |
voor zover deze renteontvangsten niet noodzakelijk zijn voor het nakomen der verplichtingen en voor het dekken der kosten van de Bank.
2. De middelen van het reservefonds dienen zodanig te worden belegd dat zij te allen tijde het doel van dit fonds kunnen dienen.
Artikel 23
(oud artikel 25)
1. De Bank is steeds bevoegd haar bezit aan deviezen van een van de lidstaten die de euro niet als munt hebben over te maken met het oog op de uitvoering van financiële verrichtingen overeenkomstig haar taak als omschreven in artikel 309 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en met inachtneming van de bepalingen van artikel 21 van deze statuten. De Bank vermijdt dergelijke overmakingen zoveel mogelijk indien zij saldi beschikbaar heeft of beschikbaar kan maken in valuta die zij nodig heeft.
2. De Bank mag haar bezit aan deviezen van een der lidstaten die de euro niet als munt hebben niet zonder toestemming van deze staat omzetten in deviezen van derde landen.
3. De Bank kan vrij beschikken over dat deel van het kapitaal dat is gestort, en eveneens over de op de markten van derde landen geleende deviezen.
4. De lidstaten verbinden zich, die deviezen ter beschikking van de debiteuren van de Bank te stellen, welke vereist zijn voor de terugbetaling van hoofdsom en rente van de leningen die de Bank verstrekt of gegarandeerd heeft, ten behoeve van op het grondgebied der lidstaten uit te voeren investeringen.
Artikel 24
(oud artikel 26)
Indien een lidstaat zijn uit deze statuten voortvloeiende verplichtingen als lid niet nakomt, met name de verplichting zijn aandeel te storten of aan zijn verbintenissen ter zake van opgenomen leningen te voldoen, kan de verstrekking van leningen of van garanties aan deze lidstaat of aan zijn onderdanen worden geschorst door een met gekwalificeerde meerderheid van stemmen genomen besluit van de Raad van gouverneurs.
Dit besluit bevrijdt de staat noch zijn onderdanen van hun verplichtingen jegens de Bank.
Artikel 25
(oud artikel 27)
1. Indien de Raad van gouverneurs besluit de werkzaamheid van de Bank te schorsen, moeten alle werkzaamheden zonder verwijl worden stopgezet, met uitzondering van die welke noodzakelijk zijn om het gebruik, de bescherming en het behoud van de bezittingen, alsmede de afwikkeling der verplichtingen behoorlijk te waarborgen.
2. In geval van liquidatie benoemt de Raad van gouverneurs de liquidateurs en geeft hun aanwijzingen voor de afwikkeling daarvan. Hij ziet toe op de vrijwaring van de rechten van het personeel.
Artikel 26
(oud artikel 28)
1. De Bank heeft in ieder der lidstaten de ruimste handelingsbevoegdheid welke door de nationale wetgevingen aan rechtspersonen wordt toegekend; zij kan roerende en onroerende goederen verkrijgen en vervreemden en in rechte optreden.
2. De bezittingen van de Bank kunnen op geen enkele wijze gevorderd of onteigend worden.
Artikel 27
(oud artikel 29)
Geschillen tussen de Bank enerzijds en haar geldgevers, geldnemers of derden anderzijds worden, behoudens de aan het Hof van Justitie van de Europese Unie toegekende bevoegdheden, door de bevoegde nationale rechter beslecht. De Bank kan in een contract in een scheidsrechterlijke procedure voorzien.
De Bank kiest woonplaats in elk der lidstaten. Zij kan echter in een contract een bijzondere woonplaats kiezen.
De vermogenswaarden van de Bank kunnen slechts ingevolge rechterlijke beslissing in beslag genomen of geëxecuteerd worden.
Artikel 28
(oud artikel 30)
1. De Raad van gouverneurs kan met eenparigheid van stemmen besluiten tot de oprichting van filialen of andere lichamen die rechtspersoonlijkheid bezitten en financieel onafhankelijk zijn.
2. De Raad van gouverneurs stelt met eenparigheid van stemmen de statuten van de in lid 1 bedoelde organen vast waarin met name de doelstellingen, de structuur, het kapitaal, het lidmaatschap, de zetel, de financiële middelen, de beleidsinstrumenten en de regelingen met betrekking tot de accountantscontrole, alsmede hun relatie met de organen van de Bank worden vastgesteld.
3. De Bank is bevoegd om deel te nemen in het beheer van deze organen en bij te dragen aan het geplaatste kapitaal ervan tot een bedrag dat door de Raad van gouverneurs bij een met eenparigheid van stemmen genomen besluit wordt vastgesteld.
4. Het protocol betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie is van toepassing op de in lid 1 bedoelde organen voor zover deze onder het recht van de Unie vallen, op de leden van haar organen waar het de uitoefening van hun taken betreft, en op hun personeelsleden, volgens dezelfde bepalingen en onder dezelfde voorwaarden als die welke van toepassing zijn op de Bank.
Dividenden, meerwaarden of andere van die organen afkomstige inkomensvormen waarop andere leden dan de Europese Unie en de Bank, recht hebben, blijven evenwel onderworpen aan de fiscale bepalingen van de toepasselijke wetgeving.
5. Het Hof van Justitie van de Europese Unie is bevoegd om binnen de hierna genoemde grenzen uitspraak te doen in geschillen over maatregelen die zijn getroffen door de organen van een aan het recht van de Unie onderworpen instantie. Tegen deze maatregelen kan onder de in artikel 263 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie bepaalde voorwaarden, beroep worden ingesteld door leden van een dergelijk orgaan in die hoedanigheid of door lidstaten.
6. De Raad van gouverneurs kan met eenparigheid van stemmen besluiten het personeel van aan het recht van de Unie onderworpen organen aan te sluiten bij gemeenschappelijke stelsels met de Bank, met inachtneming van de respectieve interne procedures.