02021R2115 — NL — 01.01.2023 — 002.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENING (EU) 2021/2115 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 2 december 2021

tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013

(PB L 435 van 6.12.2021, blz. 1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2022/648 VAN DE COMMISSIE van 15 februari 2022

  L 119

1

21.4.2022

►M2

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2023/813 VAN DE COMMISSIE van 8 februari 2023

  L 102

1

17.4.2023


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 181, 7.7.2022, blz.  35 (2021/2115)

►C2

Rectificatie, PB L 227, 1.9.2022, blz.  136 (2021/2115)




▼B

VERORDENING (EU) 2021/2115 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 2 december 2021

tot vaststelling van voorschriften inzake steun voor de strategische plannen die de lidstaten in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid opstellen (strategische GLB-plannen) en die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) worden gefinancierd, en tot intrekking van Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1307/2013



TITEL I

ONDERWERP EN TOEPASSINGSGEBIED, TOEPASSELIJKE BEPALINGEN EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.  

Bij deze verordening worden voorschriften vastgesteld met betrekking tot:

a) 

de algemene en specifieke doelstellingen die in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid (GLB) moeten worden verwezenlijkt door middel van steun van de Unie die uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) wordt gefinancierd, en de daarmee verband houdende indicatoren;

b) 

de interventietypes en de gemeenschappelijke vereisten voor de lidstaten voor het verwezenlijken van deze doelstellingen, en de bijbehorende financiële regelingen;

c) 

de, door de lidstaten op te stellen, strategische GLB-plannen, waarin ingevolge de specifieke doelstellingen en de vastgestelde behoeften streefcijfers worden vastgesteld, voorwaarden voor interventies nader omschreven, en financiële middelen toegewezen;

d) 

coördinatie en governance, alsmede monitoring, verslaglegging en evaluatie.

2.  
Deze verordening is van toepassing op steun van de Unie die uit het ELGF en het Elfpo wordt gefinancierd voor interventies die zijn omschreven in een door een lidstaat opgesteld en door de Commissie goedgekeurd strategisch GLB-plan voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027 (“de door het strategisch GLB-plan bestreken periode”).

Artikel 2

Toepasselijke bepalingen

1.  
Verordening (EU) 2021/2116 en de op grond van die verordening vastgestelde bepalingen zijn van toepassing op de steun uit hoofde van deze verordening.
2.  
Artikel 19, titel III, hoofdstuk II met uitzondering van artikel 28, eerste alinea, punt c), en de artikelen 46 en 48 van Verordening (EU) 2021/1060 zijn van toepassing op steun die op grond van deze verordening uit het Elfpo wordt gefinancierd.

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1) 

“landbouwer”: een natuurlijk of rechtspersoon dan wel een groep natuurlijke of rechtspersonen, ongeacht de rechtspositie van de groep en haar leden volgens het nationale recht, van wie het bedrijf zich bevindt binnen het territoriale toepassingsgebied van de Verdragen als omschreven in artikel 52 van het Verdrag betreffende de Europese Unie in samenhang met de artikelen 349 en 355 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie (VWEU), en die een landbouwactiviteit uitoefent zoals bepaald door de lidstaten overeenkomstig artikel 4, lid 2, van de onderhavige verordening;

2) 

“bedrijf”: alle voor landbouwactiviteiten gebruikte en door een landbouwer beheerde eenheden op het grondgebied van eenzelfde lidstaat;

3) 

“interventie”: een steuninstrument met een reeks subsidiabiliteitsvoorwaarden die door een lidstaat in zijn strategische GLB-plan nader zijn omschreven op basis van een interventietype waarin deze verordening voorziet;

4) 

“verrichting”:

a) 

een project, contract, actie of groep projecten of acties dat/die in het kader van het desbetreffende strategisch GLB-plan is/zijn geselecteerd;

b) 

in de context van financiële instrumenten, de totale subsidiabele overheidsuitgaven die zijn toegekend aan een financieel instrument en de financiële steun die vervolgens uit dat financieel instrument aan de eindontvangers wordt verleend.

5) 

“overheidsuitgaven”: elke bijdrage aan de financiering van verrichtingen die afkomstig is uit de begroting van een nationale, regionale of lokale overheid, de begroting van de Unie voor het ELGF en het Elfpo, de begroting van publiekrechtelijke instanties of de begroting van verenigingen van overheden of publiekrechtelijke instanties;

6) 

“mijlpalen”: tussentijdse vooraf vastgestelde waarden, vastgelegd door de lidstaten, in het kader van hun interventiestrategieën bedoeld in artikel 107, lid 1, punt b), voor een bepaald begrotingsjaar, die ten behoeve van een tijdige voortgang, op een bepaald tijdstip tijdens de door het strategisch GLB-plan bestreken periode bereikt moeten zijn ten opzichte van de resultaatindicatoren;

7) 

“streefcijfers”: vooraf vastgestelde waarden, vastgelegd door de lidstaten, in het kader van hun interventiestrategieën bedoeld in artikel 107, lid 1, punt b), die aan het einde van de door het strategisch GLB-plan bestreken periode moeten zijn bereikt ten opzichte van de resultaatindicatoren;

8) 

“ultraperifere gebieden”: ultraperifere gebieden bedoeld in artikel 349 VWEU.

9) 

“AKIS”: de combinatie van de organisatie van en de kennisstromen tussen personen, organisaties en instellingen die kennis voor de landbouw en aanverwante gebieden gebruiken en produceren (Agricultural Knowledge and Innovation System - kennis- en innovatiesysteem voor de landbouw).

10) 

“kleinere eilanden van de Egeïsche Zee”: de kleinere Egeïsche eilanden zoals omschreven in artikel 1, lid 2, van Verordening (EU) nr. 229/2013;

11) 

“onderling fonds”: een door een lidstaat overeenkomstig zijn nationale recht geaccrediteerd systeem dat de aangesloten landbouwers in de gelegenheid stelt zich te verzekeren en hun compensatiebetalingen uitkeert voor economische verliezen;

12) 

“minder ontwikkelde regio’s”: minder ontwikkelde regio’s in de zin van artikel 108, lid 2, eerste alinea, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060;

13) 

“begunstigde”, met betrekking tot de interventietypes voor plattelandsontwikkeling bedoeld in artikel 69:

a) 

een publiek- of privaatrechtelijke instantie, een entiteit met of zonder rechtspersoonlijkheid, een natuurlijke persoon of een groep natuurlijke of rechtspersonen die belast is met het opzetten, of het opzetten en uitvoeren, van verrichtingen;

b) 

in de context van staatssteunregelingen, de onderneming die de steun ontvangt;

c) 

in de context van financieringsinstrumenten, de instantie die het holdingfonds opzet of, wanneer er geen holdingfondsstructuur is, de instantie die het specifieke fonds opzet of, indien de beheersautoriteit bedoeld in artikel 123 (de “beheersautoriteit”) het financieringsinstrument beheert, de beheersautoriteit.

14) 

“steunpercentage”: het percentage overheidsuitgaven van een verrichting; in de context van financieringsinstrumenten wordt hiermee het brutosubsidie-equivalent van de steun bedoeld zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 20, van Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie ( 1 );

15) 

“Leader”: vanuit de gemeenschap aangestuurde lokale ontwikkeling bedoeld in artikel 31 van Verordening (EU) 2021/1060;

16) 

“intermediaire instantie”: elke publiek- of privaatrechtelijke instantie, inclusief regionale of lokale instanties, instanties voor regionale ontwikkeling en niet-gouvernementele organisaties, die handelt onder de verantwoordelijkheid van een nationale of regionale beheersautoriteit, of namens die autoriteit taken verricht;

17) 

“begrotingsjaar”: landbouwbegrotingsjaar overeenkomstig artikel 35 van Verordening (EU) 2021/2116.

Artikel 4

In de strategische GLB-plannen te formuleren definities en voorwaarden

1.  
De lidstaten nemen in hun strategische GLB-plannen een definitie op van “landbouwactiviteit”, “landbouwareaal”, “subsidiabele hectare”, “actieve landbouwers”, “jonge landbouwers” en “nieuwe landbouwers”, alsook de relevante voorwaarden in overeenstemming met dit artikel.
2.  

“Landbouwactiviteit” wordt zodanig gedefinieerd dat deze kan bijdragen tot de levering van particuliere en collectieve goederen, middels een van navolgende elementen of beide:

a) 

de productie van landbouwproducten waartoe onder andere dieren worden gefokt of gewassen worden geteeld in onder meer de moeraslandbouw, waarbij onder landbouwproducten wordt verstaan producten opgesomd in bijlage I bij het VWEU, met uitzondering van visserijproducten, alsmede katoen en hakhout met korte omlooptijd,

b) 

de handhaving van een landbouwareaal in een staat die beweiding of teelt mogelijk maakt zonder dat daarvoor voorbereidende activiteiten nodig zijn die verder gaan dan het gebruik van de gebruikelijke landbouwmethoden en -machines.

3.  

“Landbouwareaal” wordt zodanig gedefinieerd dat dit begrip bouwland, blijvende teelten en blijvend grasland omvat, dit tevens ingeval deze agrobosbouwsystemen op dat areaal vormen. De begrippen “bouwland”, “blijvende teelten” en “blijvend grasland” worden door de lidstaten nader gespecificeerd binnen het volgende kader:

a) 

“bouwland”: land dat voor de teelt van gewassen wordt gebruikt of daarvoor beschikbaar is maar braak ligt, alsmede, voor de looptijd van de verbintenis, land dat voor de teelt van gewassen wordt gebruikt of daarvoor beschikbaar is maar braak ligt, dat is braakgelegd overeenkomstig artikel 31 of artikel 70 of de in bijlage III bij deze verordening vermelde GLMC-norm 8, of overeenkomstig de artikelen 22, 23 of 24 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad ( 2 ), of artikel 39 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad ( 3 ), of artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 4 );

b) 

“blijvende teelten” zijn niet in de vruchtwisseling opgenomen teelten van gewassen, anders dan blijvend grasland, die het land gedurende ten minste vijf jaar in beslag nemen en die geregeld een oogst opleveren, met inbegrip van producten van kwekerijen en hakhout met korte omlooptijd;

c) 

“blijvend grasland en blijvend weiland” (samen “blijvend grasland”) is land die wordt gebruikt voor een natuurlijke of ingezaaide vegetatie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen en die minimaal vijf jaar niet in de vruchtwisseling van het bedrijf is opgenomen en, indien lidstaten daartoe besluiten, die minimaal vijf jaar niet is omgeploegd, bewerkt of opnieuw met andere grassoorten of met andere kruidachtige voedergewassen ingezaaid. Dit begrip kan ook andere soorten omvatten zoals struiken of bomen die kunnen worden begraasd en, indien de lidstaten daartoe besluiten, struiken of bomen die diervoeder produceren, mits de grassen en andere kruidachtige voedergewassen blijven overheersen.

De lidstaten kunnen ook besluiten om volgende soorten land als blijvend grasland te beschouwen:

i) 

met een in dit punt bedoelde soort bedekt land dat deel uitmaakt van de gangbare plaatselijke praktijken, waarbij in weiland grassen en andere kruidachtige voedergewassen traditioneel niet overheersen of helemaal niet voorkomen;

ii) 

met een in dit punt bedoelde soort bedekt land, waarbij in weiland grassen en andere kruidachtige voedergewassen traditioneel niet overheersen of helemaal niet voorkomen;

4.  

Voor de toepassing van interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen wordt “subsidiabele hectare” zodanig bepaald dat het arealen omvat die ter beschikking van de landbouwer staan en bestaan uit:

a) 

landbouwareaal van het bedrijf dat, in de loop van het jaar waarvoor steun wordt aangevraagd, wordt gebruikt voor een landbouwactiviteit of, indien het areaal ook voor niet-landbouwactiviteiten wordt gebruikt, overwegend voor landbouwactiviteiten wordt gebruikt; wanneer dit om redenen in verband met het milieu, de biodiversiteit of het klimaat terdege gerechtvaardigd is, kunnen de lidstaten bepalen dat ook bepaalde arealen die slechts om het jaar voor landbouwactiviteiten worden gebruikt, subsidiabele hectaren zijn;

b) 

areaal van het bedrijf:

i) 

met landschapselementen die onder de behoudsverplichting van GLMC-norm 8 vallen als vermeld in bijlage III;

ii) 

dat wordt gebruikt in het kader van GLMC-norm 8 als vermeld in bijlage III voor het bereiken van het minimumpercentage bouwland dat bestemd is als niet-productieve gebieden en voor niet-productieve elementen, waaronder braakliggend land, of

iii) 

dat, voor de duur van de betrokken verbintenis van de landbouwer, wordt ingesteld of gehandhaafd uit hoofde van een in artikel 31 bedoelde ecoregeling.

Indien een lidstaat daartoe besluit, mag een ''subsidiabele hectare'' andere landschapselementen bevatten, mits deze niet overheersen en de uitoefening van de landbouwactiviteit niet significant belemmeren door het ingenomen areaal op het landbouwperceel. Bij het toepassen van dat beginsel kan een lidstaat het deel landbouwperceel met die andere landschapselementen, begrenzen.

Voor blijvend grasland met geïsoleerde niet-subsidiabele elementen kunnen de lidstaten besluiten om voor het bepalen van de subsidiabele oppervlakte vaste verlagingscoëfficiënten toe te passen;

c) 

areaal van het bedrijf dat recht gaf op betalingen op grond van titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, onderafdeling 2, van de onderhavige verordening of op grond van de basisbetalingsregeling of de regeling inzake een enkele areaalbetaling als vastgesteld in titel III van Verordening (EU) nr. 1307/2013, en dat geen “subsidiabele hectare” is zoals bepaald door de lidstaten op basis van de punten a) en b) van dit lid:

i) 

als gevolg van de toepassing van Richtlijn 92/43/EEG, 2009/147/EG of 2000/60/EG op dat areaal;

ii) 

als gevolg van op grond van deze verordening vastgestelde areaalgebonden interventies die onder het in artikel 65, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde geïntegreerd systeem vallen en die de productie van niet in bijlage I bij het VWEU vermelde producten door middel van natte teelten mogelijk maken, of op grond van nationale regelingen voor biodiversiteit of broeikasgasreductie waarvan de voorwaarden op die areaalgebonden interventies aansluiten, mits bedoelde interventies en nationale regelingen bijdragen tot het bereiken van een of meer specifieke doelstellingen beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), van onderhavige verordening;

iii) 

voor de looptijd van een bebossingsverbintenis van de landbouwer, uit hoofde van artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999, artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1698/2005, artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 of artikel 70 of artikel 73 van onderhavige verordening, of op grond van een nationale regeling waarvan de voorwaarden voldoen aan artikel 43, leden 1, 2 en 3, van Verordening (EG) nr. 1698/2005, artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 of artikel 70 of artikel 73 van onderhavige verordening;

iv) 

voor de looptijd van een tot braaklegging van het areaal leidende verbintenis van de landbouwer uit hoofde van de artikelen 22, 23 en 24 van Verordening (EG) nr. 1257/1999, artikel 39 van Verordening (EG) nr. 1698/2005, artikel 28 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 of artikel 70 van onderhavige verordening.

Voor de productie van hennep gebruikte arealen vormen slechts subsidiabele hectaren indien het gehalte aan tetrahydrocannabinol van de gebruikte rassen maximaal 0,3 % bedraagt;

5.  
“Actieve landbouwers” wordt zodanig gedefinieerd dat uitsluitend steun wordt verleend aan natuurlijke of rechtspersonen dan wel groepen natuurlijke of rechtspersonen die ten minste een minimumniveau aan landbouwactiviteit verrichten, waarbij pluri-actieve landbouwers of deeltijdlandbouwers niet noodzakelijkerwijs van steun worden uitgesloten.

Wanneer lidstaten bepalen wie een “actieve landbouwer” is, passen zij objectieve en niet-discriminerende criteria toe, zoals: een inkomenstoets, de arbeidsinput op het landbouwbedrijf, het ondernemingsdoel, en de opname van hun landbouwactiviteiten in nationale of regionale registers. Dergelijke criteria kunnen een of meerdere door de lidstaten gekozen vormen aannemen, bijvoorbeeld van een negatieve lijst waarbij een landbouwer het predicaat actieve landbouwer ontzegd wordt. Indien een lidstaat landbouwers die voor het voorgaande jaar geen rechtstreekse betalingen boven een bepaald bedrag hebben ontvangen als “actieve landbouwers” aanmerkt, mag dat bedrag niet hoger zijn dan 5 000 EUR.

6.  

“Jonge landbouwer” wordt zodanig gedefinieerd dat wordt voorzien in:

a) 

een maximumleeftijd tussen 35 en 40 jaar;

b) 

de voorwaarden om “bedrijfshoofd” te zijn;

c) 

de door de lidstaat vereiste passende opleiding of vaardigheden;

7.  
“Nieuwe landbouwer” wordt zodanig gedefinieerd dat het een landbouwer betreft die geen jonge landbouwer is en die voor het eerst bedrijfshoofd is. De lidstaten nemen verdere objectieve en niet-discriminerende vereisten op met betrekking tot passende opleiding en vaardigheden.
8.  
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften waarbij de toekenning van de betalingen afhankelijk wordt gesteld van het gebruik van gecertificeerd zaad van bepaalde henneprassen en van de procedure voor de bepaling van henneprassen, alsmede de verificatie van het in lid 4, tweede alinea, van dit artikel, genoemde tetrahydrocannabinolgehalte van die rassen met het oog op de volksgezondheid.



TITEL II

DOELSTELLINGEN EN INDICATOREN

Artikel 5

Algemene doelstellingen

In overeenstemming met de in artikel 39 VWEU vastgestelde doelstellingen van het GLB, met de doelstelling om de werking van de interne markt en in de Unie een gelijk speelveld voor landbouwers te handhaven, alsmede met het subsidiariteitsbeginsel, dient de steun uit het ELGF en het Elfpo om de duurzame ontwikkeling van landbouw, voedsel en plattelandsgebieden verder te verbeteren en draagt deze bij aan het bereiken van de volgende algemene doelstellingen op economisch, ecologisch en maatschappelijk gebied, die zullen helpen de Agenda 2030 voor duurzame ontwikkeling gestalte te geven:

a) 

bevordering van een slimme, concurrerende, veerkrachtige en gediversifieerde landbouwsector ten behoeve van de voedselzekerheid voor lange termijn;

b) 

ondersteuning en versterking van de milieubescherming, met inbegrip van de biodiversiteit, en klimaatactie, alsmede bijdragen tot het bereiken van de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen van de Unie, met inbegrip van haar verbintenissen in het kader van de Overeenkomst van Parijs;

c) 

versterking van de sociaal-economische structuur van de plattelandsgebieden.

Artikel 6

Specifieke doelstellingen

1.  

De algemene doelstellingen worden nagestreefd aan de hand van de volgende specifieke doelstellingen:

a) 

het bieden van steun met het oog op een leefbaar bedrijfsinkomen en veerkracht van de landbouwsector in de hele Unie, ten behoeve van een grotere voedselzekerheid voor de lange termijn, van een meer diverse landbouw, en van een economisch duurzame landbouwproductie in de Unie;

b) 

vergroting van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven voor zowel de korte als de lange termijn, onder meer door meer aandacht voor onderzoek, technologie en digitalisering;

c) 

verbetering van de positie van de landbouwers in de waardeketen;

d) 

bijdragen tot matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen en meer koolstof vast te leggen, en duurzame energie te bevorderen;

e) 

bevordering van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verkleinen;

f) 

bijdragen tot het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en tot de instandhouding van habitats en landschappen;

g) 

het aantrekken en behouden van jonge landbouwers en nieuwe landbouwers en bevordering van duurzame bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden;

h) 

bevordering van de werkgelegenheid, groei, gendergelijkheid, waaronder deelname van vrouwen in het boerenbedrijf, sociale inclusie en lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden, ook in de circulaire bio-economie en de duurzame bosbouw;

i) 

beter inspelen door de landbouw van de Unie op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogkwalitatief, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze is geproduceerd, en voorts vermindering van de voedselverspilling, verbetering van het dierenwelzijn, en bestrijding van antimicrobiële resistentie.

2.  
De in lid 1 genoemde doelstellingen worden aangevuld met en gekoppeld aan de horizontale doelstelling die erin bestaat de landbouw en de plattelandsgebieden te moderniseren door kennisstimulering en -deling, innovatie en digitalisering in de landbouw en de plattelandsgebieden en door bevordering van de benutting daarvan door landbouwers via betere toegang tot onderzoek, innovatie, kennisuitwisseling en scholing.
3.  
Bij het nastreven van de in de leden 1 en 2 genoemde specifieke doelstellingen treffen de lidstaten, met steun van de Commissie, passende maatregelen ter vermindering van de administratieve lasten en zorgen zij voor een eenvoudigere uitvoering van het GLB.

Artikel 7

Indicatoren

1.  

Het bereiken van de in artikel 5 en artikel 6, leden 1 en 2, bedoelde doelstellingen wordt beoordeeld aan de hand van de in bijlage I opgenomen gemeenschappelijke output-, resultaat-, impact- en contextindicatoren. Deze gemeenschappelijke indicatoren omvatten:

a) 

outputindicatoren met betrekking tot de gerealiseerde output van de ondersteunde interventies;

b) 

resultaatindicatoren die op de desbetreffende specifieke doelstellingen bedoeld in artikel 6, leden 1 en 2, betrekking hebben, en die worden gebruikt om gekwantificeerde mijlpalen en streefcijfers voor die specifieke doelstellingen in de strategische GLB-plannen vast te stellen en om de voortgang in de richting van deze streefcijfers te beoordelen; resultaatindicatoren voor milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen kunnen betrekking hebben op interventies die bijdragen aan het nakomen van de verplichtingen die voortvloeien uit de in bijlage XIII vermelde wetgevingshandelingen van de Unie;

c) 

impactindicatoren die op de in artikel 5 en artikel 6, leden 1 en 2, vastgestelde doelstellingen betrekking hebben en in het kader van de strategische GLB-plannen en het GLB worden gebruikt;

d) 

contextindicatoren bedoeld in artikel 115, lid 2, en opgenomen in bijlage I.

2.  
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage I teneinde de gemeenschappelijke output-, resultaat-, impact- en contextindicatoren aan te passen. Die gedelegeerde handelingen blijven strikt beperkt tot het verhelpen van technische problemen die de lidstaten bij de toepassing van die indicatoren hebben ervaren.



TITEL III

GEMEENSCHAPPELIJKE VEREISTEN EN INTERVENTIETYPES



HOOFDSTUK I

GEMEENSCHAPPELIJKE VEREISTEN



Afdeling 1

Algemene beginselen

Artikel 8

Strategische aanpak

De lidstaten streven de doelstellingen van titel II na door overeenkomstig hun behoeftebeoordelingen en de in dit hoofdstuk vastgestelde gemeenschappelijke vereisten interventies nader te omschrijven op basis van de in de hoofdstukken II, III en IV van deze titel vastgestelde interventietypes.

Artikel 9

Algemene beginselen

De lidstaten ontwerpen de interventies in hun strategische GLB-plannen en de in artikel 13 bedoelde GLMC-normen in overeenstemming met het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie en de algemene beginselen van het Unierecht.

De lidstaten zorgen ervoor dat de interventies en de in artikel 13 bedoelde GLMC-normen worden vastgesteld op basis van objectieve en niet-discriminerende criteria, verenigbaar zijn met de goede werking van de interne markt en de mededinging niet verstoren.

De lidstaten stellen het rechtskader voor de toekenning van de steun van de Unie aan landbouwers en andere begunstigden vast in overeenstemming met de strategische GLB-plannen zoals goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig de artikelen 118 en 119 van de onderhavige verordening en de beginselen en vereisten van de onderhavige verordening en Verordening (EU) 2021/2116. Zij geven uitvoering aan die strategische GLB-plannen zoals goedgekeurd door de Commissie.

Artikel 10

Binnenlandse steun in het kader van de WTO

De lidstaten ontwerpen de interventies op basis van de in bijlage II bij deze verordening vermelde interventietypes, met inbegrip van de in artikel 4 vastgestelde definities en voorwaarden, en wel zodanig dat zij beantwoorden aan de criteria van bijlage 2 bij de Landbouwovereenkomst van de WTO.

Met name de basisinkomenssteun voor duurzaamheid, de aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid, de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers en de regelingen voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn beantwoorden aan de criteria van de punten van bijlage 2 bij de Landbouwovereenkomst van de WTO die voor die interventies in bijlage II bij deze verordening zijn opgenomen. Voor andere interventies zijn de punten van bijlage 2 bij de Landbouwovereenkomst van de WTO die in bijlage II bij de onderhavige verordening staan indicatief, en die interventies mogen in plaats daarvan aan een ander punt van bijlage 2 bij de Landbouwovereenkomst van de WTO voldoen wanneer dat in het strategisch GLB-plan nader wordt gespecificeerd en uitgelegd.

Artikel 11

Uitvoering van het Memorandum van Overeenstemming betreffende oliehoudende zaden

1.  
Wanneer de lidstaten voorzien in andere areaalgebonden interventies dan die welke vallen onder de bepalingen van bijlage 2 bij de Landbouwovereenkomst van de WTO, waaronder gekoppelde inkomenssteun krachtens titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 1, van deze verordening en wanneer deze interventies betrekking hebben op enkele of alle oliehoudende zaden als genoemd in de bijlage bij het Memorandum van Overeenstemming betreffende oliehoudende zaden tussen de Europese Economische Gemeenschap en de Verenigde Staten van Amerika in het kader van de GATT, is het totale steunareaal op basis van de in de strategische GLB-plannen van de betrokken lidstaten opgenomen geplande outputs, met het oog op de naleving van de internationale verplichtingen van de Unie, niet groter dan het maximale steunareaal voor de hele Unie.
2.  
Uiterlijk op 8 juni 2022 stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast waarbij voor elke lidstaat een indicatief referentiesteunareaal wordt vastgesteld, berekend op basis van het aandeel van elke lidstaat in het gemiddelde teeltareaal van de Unie gedurende de jaren 2016 tot en met 2020. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
3.  
Elke lidstaat die voornemens is de in lid 1 van dit artikel bedoelde steun toe te kennen, vermeldt in zijn in artikel 118, lid 1, bedoelde voorstel voor een strategisch GLB-plan de corresponderende geplande outputs, uitgedrukt in hectaren.

Als na de kennisgeving door de lidstaten van alle geplande outputs het in lid 1 van dit artikel bedoelde maximale steunareaal voor de hele Unie wordt overschreden, berekent de Commissie voor elke lidstaat die een surplus ten opzichte van zijn referentieareaal heeft gemeld, een verlagingscoëfficiënt die in verhouding staat tot het surplus bij zijn geplande outputs, zodat het maximale steunareaal voor de hele Unie wordt behouden. Elke betrokken lidstaat wordt van deze verlagingscoëfficiënt in kennis gesteld in de opmerkingen die de Commissie overeenkomstig artikel 118, lid 3, op het strategisch GLB-plan maakt. De verlagingscoëfficiënt voor elke lidstaat wordt vastgesteld in het in artikel 118, lid 6, bedoelde uitvoeringsbesluit waarmee de Commissie het strategisch GLB-plan goedkeurt.

Na de in artikel 118, lid 1, bedoelde datum wijzigen de lidstaten hun steunareaal niet meer op eigen initiatief.

4.  
Wanneer een lidstaat voornemens is zijn in lid 1 van dit artikel bedoelde geplande outputs, die zijn opgenomen in zijn strategisch GLB-plan dat door de Commissie is goedgekeurd, te verhogen, stelt hij de Commissie vóór 1 januari van het jaar dat aan het betrokken claimjaar voorafgaat, van de herziene geplande outputs in kennis door middel van een verzoek tot wijziging van zijn strategische GLB-plan overeenkomstig artikel 119.
5.  
Om te voorkomen dat het in lid 1 bedoelde maximale steunareaal voor de hele Unie wordt overschreden, stelt de Commissie verlagingscoëfficiënten in of herziet de Commissie zo nodig de bestaande verlagingscoëfficiënten indien deze overeenkomstig lid 3, tweede alinea zijn ingesteld, voor alle lidstaten die hun in hun strategische GLB-plannen vastgestelde referentiesteunareaal hebben overschreden.

De Commissie stelt de betrokken lidstaten uiterlijk op 31 januari van het jaar dat aan het betrokken claimjaar voorafgaat, in kennis van de verlagingscoëfficiënten.

Elke betrokken lidstaat dient uiterlijk op 31 maart van het jaar dat aan het betrokken claimjaar voorafgaat, een overeenkomstig verzoek tot wijziging van zijn strategisch GLB-plan in met de in de tweede alinea bedoelde verlagingscoëfficiënt. De verlagingscoëfficiënt voor die lidstaat wordt vastgesteld in het uitvoeringsbesluit bedoeld in artikel 119, lid 10, waarmee de Commissie de wijziging van het strategisch GLB-plan goedkeurt.

6.  
Met betrekking tot de oliehoudende zaden die onder het in lid 1van dit artikel bedoelde Memorandum van Overeenstemming vallen, stellen de lidstaten de Commissie in de in artikel 134 bedoelde jaarlijkse prestatieverslagen in kennis van het totale aantal hectaren waarvoor daadwerkelijk steun is betaald.
7.  
De lidstaten sluiten de teelt van zonnebloempitten voor menselijke consumptie uit van de in lid 1 bedoelde areaalgebonden interventies.



Afdeling 2

Conditionaliteit

Artikel 12

Beginsel en toepassingsgebied

1.  

De lidstaten nemen in hun strategische GLB-plannen een conditionaliteitssysteem op, op grond waarvan aan landbouwers en andere begunstigden die rechtstreekse betalingen krachtens hoofdstuk II of jaarlijkse betalingen krachtens de artikelen 70, 71 en 72 ontvangen, een administratieve sanctie wordt opgelegd als zij niet voldoen aan de uit het Unierecht voortvloeiende beheerseisen en de in het strategisch GLB-plan vastgestelde en in bijlage III vermelde GLMC-normen, met betrekking tot de volgende specifieke gebieden:

a) 

klimaat en milieu, met inbegrip van water, lucht, grond en biodiversiteit van ecosystemen;

b) 

volksgezondheid en gezondheid van planten;

c) 

dierenwelzijn.

2.  
Het strategisch GLB-plan bevat voorschriften inzake een doeltreffend en evenredig systeem van administratieve sancties. Deze voorschriften voldoen met name aan de vereisten van titel IV, hoofdstuk IV, van Verordening (EU) 2021/2116.
3.  
De in bijlage III bedoelde rechtshandelingen betreffende de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen gelden in de toepasselijke versie en, in het geval van richtlijnen, zoals geïmplementeerd door de lidstaten.
4.  
Voor de toepassing van deze afdeling wordt onder “uit de regelgeving voortvloeiende beheerseis” verstaan elke in een bepaalde rechtshandeling vastgestelde afzonderlijke beheerseis die voortvloeit uit het Unierecht als vermeld in bijlage III die inhoudelijk verschilt van de andere in diezelfde handeling gestelde eisen.

Artikel 13

Verplichtingen van de lidstaten op het gebied van een goede landbouw- en milieuconditie

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat alle landbouwarealen, met inbegrip van land dat niet langer voor productiedoeleinden wordt gebruikt, in een goede landbouw- en milieuconditie worden gehouden. De lidstaten stellen op nationaal of regionaal niveau met betrekking tot elke in bijlage III vermelde GLMC-norm minimumnormen vast voor landbouwers en andere begunstigen, overeenkomstig de in die bijlage bedoelde hoofddoelstelling van die normen. Bij de vaststelling van de normen houden de lidstaten rekening met, in voorkomend geval, de specifieke kenmerken van de betrokken arealen, met inbegrip van de bodem- en klimaatgesteldheid, en met bestaande landbouwsystemen, landbouwpraktijken, de omvang en de structuur van landbouwbedrijven, landgebruik, en de specifieke kenmerken van ultraperifere gebieden.
2.  
Ten aanzien van de in bijlage III vastgestelde hoofddoelstellingen kunnen de lidstaten normen vaststellen die de in die bijlage voor die hoofddoelstellingen vastgestelde normen aanvullen. Dergelijke normen zijn niet-discriminerend en evenredig en beantwoorden aan de vastgestelde behoeften.

De lidstaten stellen geen minimumnormen vast voor andere hoofddoelstellingen dan de hoofddoelstellingen die in bijlage III zijn vastgesteld.

3.  
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften om een gelijk speelveld met betrekking tot de verhouding in GLMC-norm 1 te waarborgen.



Afdeling 3

Sociale conditionaliteit

Artikel 14

Beginsel en toepassingsgebied

1.  
De lidstaten geven in hun strategische GLB-plannen aan dat aan landbouwers en andere begunstigden die rechtstreekse betalingen krachtens hoofdstuk II of jaarlijkse betalingen krachtens de artikelen 70, 71 en 72 ontvangen, uiterlijk met ingang van 1 januari 2025 een administratieve sanctie zal worden opgelegd als zij niet voldoen aan de vereisten in verband met de toepasselijke arbeidsvoorwaarden of werkgeversverplichtingen die voortvloeien uit de in bijlage IV genoemde rechtshandelingen.
2.  
Wanneer de lidstaten een systeem van administratieve sancties in hun strategische GLB-plannen opnemen als bedoeld in lid 1, raadplegen zij, overeenkomstig hun institutionele bepalingen, de betrokken nationale sociale partners, die de werkgevers en werknemers in de landbouwsector vertegenwoordigen, en eerbiedigen zij ten volle hun autonomie en hun recht om over collectieve overeenkomsten te onderhandelen en deze te sluiten. Dat systeem van administratieve sancties doet geen afbreuk aan de rechten en plichten van de sociale partners indien zij, overeenkomstig de nationale wettelijke en collectieve onderhandelingskaders, verantwoordelijk zijn voor de uitvoering of handhaving van de in bijlage IV genoemde rechtshandelingen.
3.  
Het strategisch GLB-plan bevat voorschriften inzake een doeltreffend en evenredig systeem van administratieve sancties. Deze voorschriften voldoen aan de relevante vereisten van titel IV, hoofdstuk V, van Verordening (EU) 2021/2116.
4.  
De in bijlage IV bedoelde rechtshandelingen houdende de bepalingen die onder het in lid 1 bedoelde systeem van administratieve sancties vallen, gelden in de versie waarin zij van toepassing zijn en zoals geïmplementeerd door de lidstaten.



Afdeling 4

Bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw

Artikel 15

Bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw

1.  
De lidstaten nemen in het strategisch GLB-plan een systeem op voor het verstrekken van diensten die landbouwers en andere begunstigden van de GLB-steun adviseren over grondbeheer en landbouwbedrijfsbeheer (“bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw”). De lidstaten kunnen voortbouwen op bestaande systemen.
2.  
De bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw bestrijken de economische, ecologische en sociale dimensies, rekening houdend met bestaande landbouwpraktijken, en verstrekken actuele technologische en wetenschappelijke informatie die is ontwikkeld door onderzoeks- en innovatieprojecten, onder meer wat betreft de levering van collectieve goederen.

Via die bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw wordt gedurende de gehele cyclus van de ontwikkeling van het landbouwbedrijf passende bijstand geboden, onder meer voor de eerste opstart van het bedrijf, omvorming van productiesystemen naar een vraaggestuurd systeem, innovatieve praktijken, landbouwtechnieken ter verbetering van de veerkracht ten aanzien van klimaatverandering, waaronder agrobosbouw en agro-ecologie, verbetering van het dierenwelzijn en, waar nodig, veiligheidsnormen en sociale ondersteuning.

Bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw worden geïntegreerd in de onderling samenhangende diensten van bedrijfsadviseurs voor de landbouw, onderzoekers, landbouwersorganisaties en andere belanghebbenden, die samen de AKIS vormen.

3.  
De lidstaten zorgen ervoor dat het verstrekte advies onpartijdig is en dat de adviseurs toereikend gekwalificeerd en voldoende opgeleid zijn en geen belangenconflicten hebben.
4.  

De bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw zijn afgestemd op de verschillende productiewijzen en landbouwbedrijven en bestrijken ten minste het volgende:

a) 

alle in het strategisch GLB-plan vastgestelde vereisten, voorwaarden en beheersverbintenissen die van toepassing zijn op landbouwers en andere begunstigden, met inbegrip van vereisten en normen in het kader van de conditionaliteit en de voorwaarden voor interventies alsmede informatie over financiële instrumenten en bedrijfsplannen die op grond van het strategisch GLB-plan zijn vastgesteld;

b) 

de door de lidstaten vastgestelde vereisten voor de uitvoering van Richtlijn 92/43/EEG, Richtlijn 2000/60/EG, artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad ( 5 ), Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 6 ), Richtlijn 2009/128/EG, Richtlijn 2009/147/EG, Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad ( 7 ), Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad ( 8 ) en Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad ( 9 );

c) 

de landbouwpraktijken ter voorkoming van de ontwikkeling van antimicrobiële resistentie als vastgesteld in de mededeling van de Commissie van 29 juni 2017 getiteld “Een Europees “één gezondheid”-actieplan tegen antimicrobiële resistentie (AMR)”;

d) 

risicopreventie en risicobeheer;

e) 

steun voor innovatie, met name voor de voorbereiding en uitvoering van de projecten van de operationele groepen in het kader van het EIP bedoeld in artikel 127, lid 3;

f) 

digitale technologieën in de landbouw en in plattelandsgebieden als bedoeld in artikel 114, punt b);

g) 

duurzaam nutriëntenbeheer, met inbegrip van uiterlijk vanaf 2024 het gebruik van een bedrijfsduurzaamheidsinstrument voor nutriënten, dat een digitale toepassing is die ten minste voorziet in:

i) 

een balans van de belangrijkste nutriënten op veldschaal;

ii) 

de wettelijke voorschriften inzake nutriënten;

iii) 

bodemgegevens, op basis van beschikbare informatie en analyses;

iv) 

gegevens uit het geïntegreerd beheers- en controlesysteem (GBCS) die relevant zijn voor nutriëntenbeheer;

h) 

arbeidsvoorwaarden, werkgeversverplichtingen, gezondheid en veiligheid op het werk en sociale steun in landbouwgemeenschappen.



HOOFDSTUK II

INTERVENTIETYPES IN DE VORM VAN RECHTSTREEKSE BETALINGEN



Afdeling 1

Interventietypes, verlaging en minimumvereisten

Artikel 16

Interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen

1.  
De interventietypes uit hoofde van dit hoofdstuk kunnen de vorm aannemen van ontkoppelde en gekoppelde rechtstreekse betalingen.
2.  

Bij ontkoppelde rechtstreekse betalingen gaat het om:

a) 

basisinkomenssteun voor duurzaamheid;

b) 

aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid;

c) 

aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers;

d) 

regelingen voor klimaat, milieu en dierenwelzijn.

3.  

Bij gekoppelde rechtstreekse betalingen gaat het om:

a) 

gekoppelde inkomenssteun;

b) 

de gewasspecifieke betaling voor katoen.

Artikel 17

Plafonnering en degressiviteit van betalingen

1.  
De lidstaten kunnen het bedrag van de basisinkomenssteun voor duurzaamheid dat voor een bepaald kalenderjaar wordt toegekend, plafonneren. De lidstaten die ervoor kiezen plafonnering in te voeren, verlagen het deel van het bedrag dat hoger is dan 100 000 EUR met 100 %.
2.  
De lidstaten kunnen het bedrag van de basisinkomenssteun voor duurzaamheid dat voor een bepaald kalenderjaar aan een landbouwer wordt toegekend en dat hoger is dan 60 000 EUR tot 85 %, verlagen.

De lidstaten kunnen aanvullende tranches boven 60 000 EUR vaststellen en de verlagingspercentages voor die aanvullende tranches specificeren. Zij zorgen ervoor dat de verlaging voor elke tranche gelijk is aan of hoger is dan die van de vorige tranche.

3.  

Voordat de lidstaten lid 1 of 2 toepassen, kunnen zij op het bedrag van de basisinkomenssteun voor duurzaamheid dat voor een bepaald kalenderjaar aan een landbouwer wordt toegekend, de volgende bedragen in mindering brengen:

a) 

alle aan een landbouwactiviteit gekoppelde lonen die door de landbouwer zijn aangegeven, met inbegrip van belastingen en sociale bijdragen op de arbeid;

b) 

de equivalente kosten van regelmatige en onbetaalde arbeid die gekoppeld zijn aan een landbouwactiviteit die wordt uitgeoefend door op het betrokken landbouwbedrijf werkende personen die geen loon ontvangen of minder loon ontvangen dan het bedrag dat gewoonlijk voor de geleverde diensten wordt betaald, maar worden beloond uit de economische opbrengsten van het landbouwbedrijf;

c) 

het loonkostenonderdeel van de aan een landbouwactiviteit gekoppelde contractkosten die door de landbouwer zijn aangegeven.

Voor de berekening van de in de eerste alinea, punt a), bedoelde bedragen maken de lidstaten gebruik van de door de landbouwer daadwerkelijk gemaakte loonkosten. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen landbouwers verzoeken om gebruik te maken van door de betrokken lidstaat vast te stellen standaardkosten volgens een methode die in het strategisch GLB-plan nader moet worden gespecificeerd op basis van de gemiddelde standaardlonen die op nationaal of regionaal niveau gekoppeld zijn aan de betrokken landbouwactiviteit, vermenigvuldigd met het aantal arbeidsjaareenheden dat de betrokken landbouwer heeft aangegeven.

Voor de berekening van de in de eerste alinea, punt b), bedoelde bedragen maken de lidstaten gebruik van door de betrokken lidstaat vast te stellen standaardkosten volgens een methode die in het strategisch GLB-plan nader moet worden gespecificeerd op basis van de gemiddelde standaardlonen die op nationaal of regionaal niveau gekoppeld zijn aan de betrokken landbouwactiviteit, vermenigvuldigd met het aantal arbeidsjaareenheden dat de betrokken landbouwer heeft aangegeven.

4.  
In het geval van een rechtspersoon of een groep van natuurlijke of rechtspersonen kunnen de lidstaten de in de leden 1 en 2 bedoelde verlaging toepassen op het niveau van de leden van deze rechtspersonen of groepen, indien het nationale recht bepaalt dat de individuele leden rechten en verplichtingen hebben die vergelijkbaar zijn met die van individuele landbouwers die de status van bedrijfshoofd hebben, met name wat hun economische, sociale en belastingstatus betreft, mits die leden bijdragen tot de versterking van de landbouwstructuren van de betrokken rechtspersonen of groepen.
5.  
De geraamde opbrengst van de verlaging van de betalingen wordt in de eerste plaats gebruikt om bij te dragen in de financiering van de aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid, indien die is vastgesteld in het desbetreffende strategische GLB-plan, en vervolgens in de financiering van andere interventies die tot de ontkoppelde rechtstreekse betalingen behoren.

De lidstaten kunnen de opbrengst ook geheel of gedeeltelijk, door middel van een overheveling, gebruiken voor de financiering van interventietypes in het kader van het Elfpo als omschreven in hoofdstuk IV. Een dergelijke overheveling naar het Elfpo wordt opgenomen in de financiële tabellen van het strategisch GLB-plan en kan overeenkomstig artikel 103 in 2025 worden geëvalueerd. De op grond van dat artikel vastgestelde maxima voor overhevelingen van middelen uit het ELGF naar het Elfpo zijn hierop niet van toepassing.

6.  
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften waarbij een geharmoniseerde grondslag voor de berekening van de in de leden 1 en 2 van dit artikel bedoelde verlaging van betalingen wordt vastgesteld met het oog op de opstelling van gedetailleerde voorschriften voor de verdeling van middelen onder landbouwers.

Artikel 18

Minimumvereisten

1.  
De lidstaten stellen een minimumareaal vast en kennen geen rechtstreekse betalingen toe aan actieve landbouwers van wie het subsidiabele areaal van het bedrijf waarvoor de rechtstreekse betalingen worden aangevraagd, lager is dan dit minimumareaal.

Als alternatief kunnen de lidstaten een minimumbedrag aan rechtstreekse betalingen vaststellen die aan een landbouwer kunnen worden toegekend.

2.  
Wanneer een lidstaat heeft besloten een minimumareaal overeenkomstig lid 1, eerste alinea, vast te stellen, stelt hij niettemin een minimumbedrag overeenkomstig lid 1, tweede alinea vast voor landbouwers die diergerelateerde inkomenssteun die in de vorm van rechtstreeks betalingen per dier moet worden betaald, ontvangen en die minder hectaren bezitten dan het minimumareaal.

Bij de vaststelling van het minimumareaal of het minimumbedrag hebben de lidstaten tot doel ervoor te zorgen dat de rechtstreekse betalingen uitsluitend worden toegekend aan actieve landbouwers indien:

a) 

het beheer van de betalingen niet leidt tot buitensporige administratieve lasten, en

b) 

de desbetreffende bedragen een effectieve bijdrage leveren aan het bereiken van de in artikel 6, lid 1, vastgestelde specifieke doelstellingen waaraan de rechtstreekse betalingen bijdragen.

3.  
Griekenland kan besluiten om dit artikel niet toe te passen op de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee.

Artikel 19

Bijdrage aan risicobeheersinstrumenten

In afwijking op artikel 44, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116 kan een lidstaat besluiten tot 3 % van de aan een landbouwer te betalen rechtstreekse betalingen toe te wijzen aan de bijdrage van de landbouwer aan een risicobeheersinstrument.

De lidstaten die besluiten gebruik te maken van deze bepaling passen deze toe op alle landbouwers die in een bepaald jaar rechtstreekse betalingen ontvangen.



Afdeling 2

Ontkoppelde rechtstreekse betalingen



Onderafdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 20

Algemene vereisten voor het ontvangen van ontkoppelde rechtstreekse betalingen

De lidstaten kennen ontkoppelde rechtstreekse betalingen toe aan actieve landbouwers onder de voorwaarden die in deze afdeling zijn vastgesteld en door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.



Onderafdeling 2

Basisinkomenssteun voor duurzaamheid

Artikel 21

Algemene regels

1.  
De lidstaten verstrekken basisinkomenssteun voor duurzaamheid (“basisinkomenssteun”) onder de voorwaarden die in deze onderafdeling zijn vastgesteld en door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.
2.  
De lidstaten verstrekken de basisinkomenssteun in de vorm van een jaarlijkse ontkoppelde betaling per subsidiabele hectare.
3.  
Onverminderd de artikelen 23 tot en met 27 wordt de basisinkomenssteun toegekend voor elke subsidiabele hectare die door een actieve landbouwer wordt aangegeven.

Artikel 22

Steunbedrag per hectare

1.  
Tenzij de lidstaten besluiten de basisinkomenssteun toe te kennen op basis van de in artikel 23 bedoelde betalingsrechten, wordt de steun in de vorm van een uniform bedrag per hectare betaald.
2.  
De lidstaten kunnen besluiten om het bedrag van de basisinkomenssteun per hectare te differentiëren naar groepen gebieden met vergelijkbare sociaal-economische of agronomische omstandigheden, waaronder traditionele vormen van landbouw als bepaald door de lidstaten, zoals traditionele extensieve begrazing op bergweiden. In overeenstemming met artikel 109, lid 2, punt d), kan het bedrag van de basisinkomenssteun per hectare worden verlaagd, rekening houdend met steun in het kader van andere interventies in het betreffende strategisch GLB-plan.

Artikel 23

Betalingsrechten

1.  
Lidstaten die de in titel III, hoofdstuk I, afdeling 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde basisbetalingsregeling hebben toegepast, kunnen besluiten de basisinkomenssteun op basis van betalingsrechten toe te kennen overeenkomstig de artikelen 24 tot en met 27 van de onderhavige verordening.
2.  
Indien lidstaten die de in titel III, hoofdstuk I, afdeling 1, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 vastgestelde basisbetalingsregeling hebben toegepast, besluiten de basisinkomenssteun niet langer op basis van betalingsrechten toe te kennen, vervallen de op grond van die verordening toegewezen betalingsrechten op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarin het besluit van toepassing wordt.

Artikel 24

Waarde van betalingsrechten en convergentie

1.  
De lidstaten stellen de waarde per eenheid van de betalingsrechten vóór convergentie overeenkomstig dit artikel vast door de waarde van de betalingsrechten proportioneel aan te passen aan hun overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1307/2013 voor het claimjaar 2022 vastgestelde waarde en de daarmee samenhangende betaling voor het claimjaar 2022 voor landbouwpraktijken die gunstig zijn voor klimaat en milieu als vastgesteld in titel III, hoofdstuk III, van die verordening.
2.  
De lidstaten kunnen besluiten om de waarde van de betalingsrechten te differentiëren overeenkomstig artikel 22, lid 2.
3.  
Elke lidstaat stelt uiterlijk in het claimjaar 2026 de maximumwaarde van de individuele betalingsrechten vast voor de lidstaat of voor elke in artikel 22, lid 2, bedoelde groep gebieden.
4.  
Als de overeenkomstig lid 1 bepaalde waarde van de betalingsrechten binnen een lidstaat of een in artikel 22, lid 2, bedoelde groep gebieden niet uniform is, zorgt de betrokken lidstaat ervoor dat de waarde van de betalingsrechten uiterlijk in het claimjaar 2026 naar een uniforme eenheidswaarde convergeert.
5.  
Voor de toepassing van lid 4 zorgt elke lidstaat ervoor dat uiterlijk in het claimjaar 2026 alle betalingsrechten een waarde hebben van minimaal 85 % van het in artikel 102, lid 1, bedoelde gepland gemiddeld eenheidsbedrag voor de basisinkomenssteun voor het claimjaar 2026 dat in het strategisch GLB-plan is vastgesteld voor de lidstaat of de in artikel 22, lid 2, bedoelde groep gebieden.
6.  
De lidstaten financieren de verhogingen van de waarde van de betalingsrechten die nodig zijn om aan de leden 4 en 5 van dit artikel te voldoen, door gebruik te maken van eventuele bedragen die beschikbaar komen door de toepassing van lid 3 van dit artikel en, indien nodig, door het verschil te verkleinen tussen de overeenkomstig lid 1 van dit artikel bepaalde waarde per eenheid van de betalingsrechten en het in artikel 102, lid 1, bedoelde geplande eenheidsbedrag voor de basisinkomenssteun voor het claimjaar 2026 dat in het strategisch GLB-plan is vastgesteld voor de lidstaat of de in artikel 22, lid 2, bedoelde groep gebieden.

De lidstaten kunnen besluiten om de verlaging toe te passen op alle betalingsrechten of een deel daarvan waarvan de overeenkomstig lid 1 van dit artikel bepaalde waarde hoger is dan het in artikel 102, lid 1, bedoelde geplande eenheidsbedrag voor de basisinkomenssteun voor het claimjaar 2026 dat in het strategisch GLB-plan is vastgesteld voor de lidstaat of de in artikel 22, lid 2, bedoelde groep gebieden.

7.  
De in lid 6 bedoelde verlagingen worden gebaseerd op objectieve en niet-discriminerende criteria. Onverminderd de overeenkomstig lid 5 vastgestelde minimumwaarde kunnen die criteria inhouden dat een maximale daling wordt vastgesteld die niet lager dan 30 % mag zijn.
8.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de aanpassing van de waarden van de betalingsrechten overeenkomstig de leden 3 tot en met 7 met ingang van het jaar 2023 van start gaat.

Artikel 25

Activering van betalingsrechten

1.  
De lidstaten die hebben besloten steun te verstrekken op basis van betalingsrechten, verstrekken basisinkomenssteun aan actieve landbouwers die beschikken over betalingsrechten, in eigendom of gehuurd, nadat die betalingsrechten zijn geactiveerd. De lidstaten zorgen ervoor dat actieve landbouwers, met het oog op de activering van de betalingsrechten, aangifte doen van de aan een betalingsrecht gebonden subsidiabele hectaren.
2.  
De lidstaten zorgen ervoor dat betalingsrechten, ook in het geval van feitelijke of verwachte vererving, uitsluitend worden geactiveerd in de lidstaat of in de in artikel 22, lid 2, bedoelde groep gebieden waar zij zijn toegewezen.
3.  
De lidstaten zorgen ervoor dat geactiveerde betalingsrechten recht geven op betaling op basis van het daarin vastgestelde bedrag.

Artikel 26

Reserves van betalingsrechten

1.  
Elke lidstaat die besluit de basisinkomenssteun op basis van betalingsrechten te verlenen, beheert een nationale reserve.
2.  
In afwijking van lid 1 van dit artikel kan een lidstaat, wanneer hij overeenkomstig artikel 22, lid 2, besluiten de basisinkomenssteun te differentiëren, besluiten om voor elke in dat artikel bedoelde groep gebieden een reserve aan te leggen.
3.  
De lidstaten zorgen ervoor dat betalingsrechten uit de reserve uitsluitend aan actieve landbouwers worden toegewezen.
4.  

De lidstaten gebruiken hun reserve om bij voorrang betalingsrechten toe te wijzen aan de volgende landbouwers:

a) 

jonge landbouwers die onlangs voor het eerst een bedrijf hebben opgericht;

b) 

nieuwe landbouwers.

5.  
Een lidstaat wijst betalingsrechten toe aan of verhogen de waarde van de bestaande betalingsrechten van actieve landbouwers die daarop recht hebben op grond van een definitieve gerechtelijke uitspraak of een definitief bestuursrechtelijk besluit van de bevoegde autoriteit van die lidstaat. De lidstaat zorgt ervoor dat die actieve landbouwers op een door die lidstaat vast te stellen datum het aantal betalingsrechten en de waarde daarvan ontvangen zoals die in die uitspraak of dat besluit zijn vastgesteld.
6.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de reserve door middel van een lineaire verlaging van de waarde van alle betalingsrechten wordt aangevuld wanneer de reserve niet volstaat voor de toewijzing van betalingsrechten overeenkomstig de leden 4 en 5.
7.  
De lidstaten kunnen aanvullende regels voor het gebruik van de reserve vaststellen, waaronder het toevoegen van extra categorieën landbouwers die uit de reserve moeten worden bediend, op voorwaarde dat de in de leden 4 en 5 bedoelde prioritaire groepen zijn bediend, en voor de gevallen die aanleiding geven tot het aanvullen van de reserve. Indien de reserve wordt aangevuld door middel van een lineaire verlaging van de waarde van betalingsrechten, is die lineaire verlaging van toepassing op alle betalingsrechten op nationaal niveau of, indien de lidstaten de afwijking van lid 2 toepassen, op het niveau van de betrokken groep gebieden bedoeld in artikel 22, lid 2.
8.  
De lidstaten stellen de waarde van de uit de reserve toegewezen nieuwe betalingsrechten vast op de gemiddelde nationale waarde van de betalingsrechten in het jaar van toewijzing of op de gemiddelde waarde van de betalingsrechten voor elke in artikel 22, lid 2, bedoelde groep gebieden in het jaar van toewijzing.
9.  
De lidstaten kunnen besluiten de waarde van de bestaande betalingsrechten te verhogen tot de gemiddelde nationale waarde in het jaar van toewijzing of tot de gemiddelde waarde voor elke in artikel 22, lid 2, bedoelde groep gebieden in het jaar van toewijzing.

Artikel 27

Overdrachten van betalingsrechten

1.  
Behalve in het geval van overdracht door feitelijke of verwachte vererving worden betalingsrechten uitsluitend overgedragen aan een in dezelfde lidstaat gevestigde, actieve landbouwer.
2.  
Wanneer de lidstaten overeenkomstig artikel 22, lid 2, besluiten de basisinkomenssteun te differentiëren, worden de betalingsrechten uitsluitend overgedragen binnen de groep gebieden waar ze zijn toegewezen.

Artikel 28

Betalingen voor kleine landbouwers

De lidstaten kunnen aan kleine landbouwers zoals bepaald door de lidstaten, een betaling in de vorm van een vast bedrag of van bedragen per hectare toekennen ter vervanging van de rechtstreekse betalingen in het kader van deze afdeling en afdeling 3 van dit hoofdstuk. De lidstaten ontwerpen de overeenkomstige interventie in het strategisch GLB-plan op zodanige wijze dat zij facultatief is voor de landbouwers.

De jaarlijkse betaling voor elke landbouwer bedraagt maximaal 1 250 EUR.

De lidstaten kunnen besluiten om voor verschillende areaaldrempels verschillende vaste bedragen of verschillende bedragen per hectare vast te stellen.



Onderafdeling 3

Aanvullende inkomenssteun

Artikel 29

Aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid

1.  
De lidstaten verstrekken aanvullende herverdelende inkomenssteun voor duurzaamheid (hierna “herverdelende inkomenssteun” genoemd) onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.

In afwijking van de eerste alinea van dit lid o van artikel 98, kunnen de lidstaten tegemoetkomen aan de behoefte aan herverdeling van inkomenssteun door middel van andere instrumenten en interventies die door het ELGF worden gefinancierd en die een eerlijkere verdeling en het doeltreffender en doelmatiger toespitsen van inkomenssteun tot doel hebben, mits zij in hun strategische GLB-plannen kunnen aantonen dat voldoende aan die behoefte wordt tegemoetgekomen.

2.  
De lidstaten zorgen voor een herverdeling van rechtstreekse betalingen van grotere naar kleinere of middelgrote bedrijven door aan de landbouwers die recht hebben op een betaling in het kader van de in artikel 21 bedoelde basisinkomenssteun, herverdelende inkomenssteun te verstrekken in de vorm van een jaarlijkse ontkoppelde betaling per subsidiabele hectare.
3.  
De lidstaten stellen op nationaal of regionaal niveau, eventueel op het niveau van de in artikel 22, lid 2, bedoelde groepen gebieden, een bedrag per hectare of verschillende bedragen voor verschillende reeksen hectaren vast, alsmede het maximumaantal hectaren per landbouwer waarvoor de herverdelende inkomenssteun wordt betaald.
4.  
Het voor een bepaald claimjaar geplande bedrag per hectare mag niet hoger zijn dan het nationale gemiddelde bedrag van de rechtstreekse betalingen per hectare voor dat claimjaar.
5.  
Het nationale gemiddelde bedrag van de rechtstreekse betalingen per hectare wordt gedefinieerd als de verhouding tussen het nationale maximum voor rechtstreekse betalingen voor een bepaald claimjaar als vastgesteld in bijlage V, en de totale geplande outputs voor de basisinkomenssteun voor dat claimjaar, uitgedrukt in aantal hectaren.
6.  
In het geval van een rechtspersoon of een groep van natuurlijke of rechtspersonen kunnen de lidstaten het in lid 3 bedoelde maximumaantal hectaren toepassen op het niveau van de leden van deze rechtspersonen of groepen, indien het nationale recht bepaalt dat de individuele leden rechten en verplichtingen hebben die vergelijkbaar zijn met die van individuele landbouwers die de status van bedrijfshoofd hebben, met name wat hun economische, sociale en belastingstatus betreft, mits die leden bijdragen tot de versterking van de landbouwstructuren van de betrokken rechtspersonen of groepen.

In het geval van landbouwers die deel uitmaken van een groep van verbonden rechtspersonen, zoals bepaald door de lidstaten, kunnen de lidstaten het in lid 3 bedoelde maximumaantal hectaren toepassen op het niveau van die groep onder door hen vast te stellen voorwaarden.

Artikel 30

Aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers

1.  
De lidstaten kunnen aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers, zoals bepaald overeenkomstig de criteria in artikel 4, lid 6, verstrekken onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en door de lidstaten nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.
2.  
Als onderdeel van hun verplichting om in overeenstemming met de in artikel 6, lid 1, punt g), vastgestelde doelstelling jonge landbouwers aan te trekken en om overeenkomstig artikel 95, aan deze doelstelling ten minste een in bijlage XII opgenomen bedrag te besteden, kunnen de lidstaten aanvullende inkomenssteun verstrekken aan jonge landbouwers die zich onlangs voor het eerst hebben gevestigd en die recht hebben op een betaling in het kader van de in artikel 21 bedoelde basisinkomenssteun.

De lidstaten kunnen besluiten de op grond van het onderhavige artikel verleende steun te verlenen aan landbouwers die op grond van artikel 50 van Verordening (EU) nr. 1307/2013 steun hebben ontvangen gedurende de rest van de in lid 5 van dat artikel bedoelde periode.

3.  
De aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers wordt verleend voor een periode van ten hoogste vijf jaar, te rekenen vanaf het eerste jaar van indiening van de betalingsaanvraag voor jonge landbouwers, en onder de voorwaarden die door het GLB-rechtskader dat van toepassing is voor de periode na 2027 moeten worden vastgesteld indien de looptijd van vijf jaar doorloopt tot na 2027. De lidstaten zorgen ervoor dat er geen wettelijke verwachtingen bij de begunstigden worden gewekt voor de periode na 2027.

Die steun wordt verleend in de vorm van hetzij een jaarlijkse ontkoppelde betaling per subsidiabele hectare, hetzij een vast bedrag per jonge landbouwer.

De lidstaten kunnen besluiten de steun in het kader van dit artikel enkel te verlenen voor een maximumaantal hectaren per jonge landbouwer.

4.  

In het geval van een rechtspersoon of een groep natuurlijke of rechtspersonen zoals groepen landbouwers, producentenorganisaties of coöperaties, kunnen de lidstaten het in lid 3 bedoelde maximumaantal hectaren toepassen op het niveau van de leden van die rechtspersonen of groepen:

a) 

die voldoen aan de definitie en voorwaarden van “jonge landbouwer” zoals bepaald overeenkomstig artikel 4, lid 6, en

b) 

indien het nationale recht bepaalt dat de individuele leden rechten en verplichtingen hebben die vergelijkbaar zijn met die van individuele landbouwers die de status van bedrijfshoofd hebben, met name wat hun economische, sociale en belastingstatus betreft, mits die leden bijdragen tot de versterking van de landbouwstructuren van de betrokken rechtspersonen of groepen.



Onderafdeling 4

Regelingen voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn

Artikel 31

Regelingen voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn

1.  
De lidstaten stellen vrijwillige regelingen voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn (“ecoregelingen”) in en verstrekken hier steun voor, onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.
2.  
De lidstaten steunen in het kader van dit artikel actieve landbouwers of groepen actieve landbouwers die verbintenissen aangaan om landbouwpraktijken toe te passen die gunstig zijn voor het klimaat, het milieu en het dierenwelzijn en de bestrijding van antimicrobiële resistentie.
3.  
De lidstaten stellen een lijst op met de in lid 2 bedoelde landbouwpraktijken die gunstig zijn voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn, en de bestrijding van antimicrobiële resistentie aanpakken. Deze praktijken zijn zodanig ontworpen dat daarmee een of meer van de specifieke doelstellingen worden bereikt die zijn beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), en die, ten aanzien van het verbeteren van het dierenwelzijn en de bestrijding van antimicrobiële resistentie, in artikel 6, lid 1, punt i).
4.  

Elke ecoregeling moet in beginsel ten minste twee van de volgende gebieden bestrijken met acties voor het klimaat, het milieu, dierenwelzijn en het bestrijden van antimicrobiële resistentie:

a) 

matiging van klimaatverandering, met inbegrip van vermindering van de broeikasgasemissies als gevolg van landbouwpraktijken, behoud van bestaande koolstofopslagplaatsen en vergroten van koolstofvastlegging;

b) 

aanpassing aan klimaatverandering, met inbegrip van acties om de veerkracht van voedselproductiesystemen en de diversiteit van dieren en planten te verbeteren en zo de weerstand tegen ziekten en klimaatverandering te vergroten;

c) 

bescherming of verbetering van de waterkwaliteit en vermindering van de druk op de watervoorraden;

d) 

preventie van bodemaantasting, bodemherstel, verbetering van de bodemvruchtbaarheid en van het nutriëntenbeheer en van bodembiota;

e) 

bescherming van de biodiversiteit, instandhouding of herstel van habitats of soorten, met inbegrip van behoud en aanleg van landschapselementen of niet-productieve gebieden;

f) 

acties voor een duurzaam en verminderd gebruik van pesticiden, met name pesticiden die risico’s inhouden voor de menselijke gezondheid of het milieu;

g) 

acties om het dierenwelzijn te verbeteren of antimicrobiële resistentie te bestrijden.

5.  

In het kader van dit artikel verrichten de lidstaten uitsluitend betalingen voor verbintenissen die:

a) 

verder gaan dan de betrokken uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de desbetreffende GLMC-normen die op grond van hoofdstuk I, afdeling 2, zijn vastgesteld;

b) 

verder gaan dan de relevante minimumvoorschriften voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen, dierenwelzijn en andere relevante verplichte vereisten die zijn vastgesteld in het nationale en Unierecht;

c) 

verder gaan dan de voorwaarden voor de instandhouding van het landbouwareaal overeenkomstig artikel 4, lid 2, punt b);

d) 

verschillend zijn van de verbintenissen waarvoor betalingen worden toegekend op grond van artikel 70.

Aan verbintenissen bedoeld in de eerste alinea, punt b), kan, wanneer het nationale recht nieuwe voorschriften oplegt die verder gaan dan de daarmee verband houdende minimumvoorschriften uit het Unierecht, steun worden verleend gedurende een periode van maximaal 24 maanden vanaf de datum waarop zij voor het bedrijf verplicht worden, mits die verbintenissen bijdragen aan de naleving van die voorschriften.

6.  
Krachtens lid 5 kunnen de lidstaten voor de beschrijving van de verbintenissen waaraan de begunstigde van de in dit artikel bedoelde ecoregelingen moet voldoen, voortbouwen op een of meer van de in hoofdstuk I, afdeling 2, vastgestelde vereisten en normen, mits de verplichtingen van de ecoregelingen verder gaan dan de betrokken uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de door de lidstaten op grond van hoofdstuk I, afdeling 2, vastgestelde minimumnormen voor een goede landbouw- en milieuconditie van land.

Onverminderd artikel 87, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116 worden actieve landbouwers of groepen actieve landbouwers die aan de overeenkomstig de eerste alinea vastgestelde ecoregelingen deelnemen, geacht te voldoen aan de betrokken vereisten en normen in bijlage III, mits ze de verbintenissen in het kader van de betrokken ecoregelingen nakomen.

Indien voor die ecoregelingen en de in bijlage III vastgestelde verplichtingen dezelfde vereisten en normen gelden, kunnen de lidstaten die overeenkomstig de eerste alinea van dit lid ecoregelingen vaststellen, ervoor zorgen dat hun beheers- en controlesystemen niet tot dubbele controles leiden.

7.  

De steun voor een specifieke ecoregeling neemt de vorm aan van een jaarlijkse betaling voor alle subsidiabele hectaren die onder de verbintenissen vallen. De betalingen worden toegekend:

a) 

hetzij als aanvullende betaling bij de basisinkomenssteun als vastgesteld in onderafdeling 2;

b) 

hetzij als betaling om actieve landbouwers of groepen actieve landbouwers geheel of gedeeltelijk te vergoeden voor de extra kosten en de gederfde inkomsten als gevolg van de aangegane verbintenissen, die worden berekend in overeenstemming met artikel 82 en rekening houdend met de streefcijfers voor ecoregelingen; deze betalingen kunnen ook transactiekosten dekken.

In afwijking van de eerste alinea kunnen betalingen die overeenkomstig punt b) van dat lid worden toegekend voor dierenwelzijnsverbintenissen, verbintenissen ter bestrijding van antimicrobiële resistentie en, indien naar behoren gemotiveerd, verbintenissen voor klimaatvriendelijke landbouwpraktijken, ook de vorm aannemen van een jaarlijkse betaling voor de grootvee-eenheden.

8.  
De lidstaten tonen aan hoe de in het kader van ecoregelingen uitgevoerde landbouwpraktijken beantwoorden aan de in artikel 108 bedoelde behoeften en hoe zij bijdragen tot de milieu- en klimaatarchitectuur bedoeld in artikel 109, lid 2, punt a), en tot dierenwelzijn en de bestrijding van antimicrobiële resistentie. Zij gebruiken een beoordelings- of scoresysteem of een andere passende methode om de doeltreffendheid en efficiëntie van de ecoregelingen in het bereiken van de vastgestelde doelstellingen, te waarborgen. Bij het vaststellen van het betalingsniveau voor verschillende verbintenissen in het kader van de ecoregelingen op grond van lid 7, eerste alinea, punt a) van dit artikel, houden de lidstaten rekening met het duurzaamheids- en ambitieniveau van elke ecoregeling, op basis van objectieve en transparante criteria.
9.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de interventies op grond van dit artikel stroken met die op grond van artikel 70.



Afdeling 3

Gekoppelde rechtstreekse betalingen



Onderafdeling 1

Gekoppelde inkomenssteun

Artikel 32

Algemene regels

1.  
De lidstaten kunnen actieve landbouwers gekoppelde inkomenssteun verlenen onder de voorwaarden die in deze onderafdeling zijn vastgesteld en door de lidstaten nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.
2.  
De interventies van de lidstaten helpen de in artikel 33 vermelde ondersteunde sectoren en productiewijzen of specifieke soorten landbouw binnen die sectoren of productiewijzen, om via verbetering van het concurrentievermogen, de duurzaamheid of de kwaliteit de daar ondervonden moeilijkheden aan te pakken. Er wordt van de lidstaten niet vereist aan te tonen welke moeilijkheden zij ondervinden met betrekking tot eiwithoudende gewassen.
3.  
De gekoppelde inkomenssteun wordt verleend in de vorm van een jaarlijkse betaling per hectare of per dier.

Artikel 33

Toepassingsgebied

Gekoppelde inkomenssteun mag uitsluitend voor de volgende sectoren en productiewijzen of specifieke soorten landbouw binnen die sectoren of productiewijzen worden toegekend voor zover die van belang zijn om sociaal-economische of ecologische redenen:

a) 

granen;

b) 

oliehoudende zaden, met uitzondering van zonnebloempitten voor menselijke consumptie als vastgelegd in artikel 11, lid 7;

c) 

eiwithoudende gewassen, met inbegrip van peulvruchten en mengsels van peulvruchten en grassen, mits de peulvruchten in dit mengsel overheersen;

d) 

vlas;

e) 

hennep;

f) 

rijst;

g) 

noten;

h) 

zetmeelaardappelen;

i) 

melk en zuivelproducten;

j) 

zaden;

k) 

schapen- en geitenvlees;

l) 

rund- en kalfsvlees;

m) 

olijfolie en tafelolijven;

n) 

zijderupsen;

o) 

gedroogde voedergewassen;

p) 

hop;

q) 

suikerbieten, suikerriet en cichoreiwortels;

r) 

groenten en fruit;

s) 

hakhout met korte omlooptijd.

Artikel 34

Subsidiabiliteit

1.  
De lidstaten mogen de gekoppelde inkomenssteun in de vorm van een betaling per hectare uitsluitend toekennen voor arealen die zij als subsidiabele hectaren aanmerken.
2.  
Wanneer de gekoppelde inkomenssteun betrekking heeft op runderen dan wel op schapen of geiten, worden de vereisten inzake identificatie en registratie van dieren die in deel IV, titel I, hoofdstuk 2, afdeling I, van Verordening (EU) 2016/429 zijn vastgesteld, door de lidstaten vastgesteld als subsidiabiliteitsvoorwaarden voor de steun. Onverminderd de overige toepasselijke subsidiabiliteitsvoorwaarden worden runderen, schapen of geiten evenwel geacht voor steun in aanmerking te komen voor zover uiterlijk op een door de lidstaten te bepalen datum in het betrokken claimjaar wordt voldaan aan de identificatie- en registratievoorschriften.

Artikel 35

Gedelegeerde bevoegdheden in geval van structurele onevenwichtigheden op de markt in een sector

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met maatregelen die moeten voorkomen dat begunstigden van gekoppelde inkomenssteun in een bepaalde sector nadeel ondervinden van structurele onevenwichtigheden op de markt. Bij die gedelegeerde handelingen kan het de lidstaten worden toegestaan te besluiten dat de gekoppelde inkomenssteun verder mag worden betaald tot en met 2027 op basis van de productie-eenheden waarvoor die steun in een eerdere referentieperiode werd toegekend.



Onderafdeling 2

Gewasspecifieke betaling voor katoen

Artikel 36

Toepassingsgebied

Bulgarije, Griekenland, Spanje en Portugal verlenen krachtens de in deze onderafdeling vastgestelde voorwaarden een gewasspecifieke betaling voor katoen aan actieve landbouwers die katoen van GN-code 5201 00 produceren.

Artikel 37

Algemene regels

1.  
De gewasspecifieke betaling voor katoen wordt toegekend per hectare subsidiabel katoenareaal. Het areaal is enkel subsidiabel wanneer het bestaat uit landbouwgrond waarvoor de lidstaat een vergunning voor de katoenproductie heeft verleend, die is ingezaaid met door de lidstaat toegestane rassen en die daadwerkelijk is geoogst in normale teeltomstandigheden.
2.  
De gewasspecifieke betaling voor katoen wordt uitgekeerd voor katoen van gezonde handelskwaliteit.
3.  
Bulgarije, Griekenland, Spanje en Portugal verlenen de vergunning voor de in lid 1 bedoelde grond en rassen overeenkomstig de regels en voorwaarden die uit hoofde van lid 5 worden vastgesteld.
4.  

Voor de onder deze onderafdeling vallende interventies geldt het volgende:

a) 

de subsidiabiliteit van de gedane uitgaven wordt bepaald op basis van artikel 37, punt a), van Verordening (EU) 2021/2116;

b) 

voor de toepassing van artikel 12, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 heeft het door de certificerende instanties te verstrekken advies betrekking op de punten a), b) en d) daarvan, en op de beheersverklaring.

5.  
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met regels en voorwaarden voor de vergunningverlening voor grond en rassen in het kader van de gewasspecifieke betaling voor katoen.
6.  
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast die voorzien in regels inzake de procedure voor de vergunningverlening voor grond en rassen in het kader van de gewasspecifieke betaling voor katoen en inzake de kennisgevingen aan producenten betreffende die vergunningverlening. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 38

Basisarealen, vaste opbrengsten en referentiebedragen

1.  

De volgende nationale basisarealen worden vastgesteld:

— 
Bulgarije: 3 342 ha,
— 
Griekenland: 250 000 ha,
— 
Spanje: 48 000 ha,
— 
Portugal: 360 ha.
2.  

Voor de referentieperiode worden de volgende vaste opbrengsten vastgesteld:

— 
Bulgarije: 1,2 ton/ha,
— 
Griekenland: 3,2 ton/ha,
— 
Spanje: 3,5 ton/ha,
— 
Portugal: 2,2 ton/ha.
3.  

Het bedrag van de gewasspecifieke betaling voor katoen per hectare subsidiabel areaal wordt berekend door de in lid 2 vastgestelde opbrengsten te vermenigvuldigen met de volgende referentiebedragen:

— 
Bulgarije: 636,13 EUR,
— 
Griekenland: 229,37 EUR,
— 
Spanje: 354,73 EUR,
— 
Portugal: 223,32 EUR.
4.  
Indien het subsidiabele katoenareaal in een bepaalde lidstaat het in lid 1 vastgestelde basisareaal in een bepaald jaar overschrijdt, wordt het in lid 3 voor die lidstaat vastgestelde bedrag verlaagd in verhouding tot de overschrijding van het basisareaal.
5.  
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met regels inzake de voorwaarden voor de toekenning van de gewasspecifieke betaling voor katoen, inzake de subsidiabiliteitseisen en inzake de agronomische praktijken.
6.  
De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met voorschriften voor de berekening van de in lid 4 bedoelde verlaging. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 39

Erkende unies van producentenorganisaties

1.  

Voor de toepassing van deze onderafdeling wordt onder “erkende unie van producentenorganisaties” verstaan een juridische entiteit die uit katoen producerende landbouwers en ten minste één egreneerbedrijf bestaat en die activiteiten verricht zoals:

a) 

het bijdragen tot een betere coördinatie van de wijze waarop katoen op de markt wordt gebracht, met name door middel van onderzoeks- en marktstudies;

b) 

het opstellen van standaardformulieren voor contracten die verenigbaar zijn met de voorschriften van de Unie;

c) 

het sturen van de productie in de richting van producten die beter zijn afgestemd op de behoeften van de markt en op de vraag van de consument, met name ten aanzien van kwaliteit en consumentenbescherming;

d) 

het actualiseren van methoden en middelen ter verbetering van de productkwaliteit;

e) 

het ontwikkelen van marketingstrategieën om de afzet van katoen te bevorderen door middel van kwaliteitscertificeringsregelingen.

2.  
De lidstaat waar de egreneerbedrijven zijn gevestigd, erkent unies van producentenorganisaties die voldoen aan alle uit hoofde van lid 3vastgestelde criteria.
3.  

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften betreffende:

a) 

de criteria voor de erkenning van unies van producentenorganisaties;

b) 

de verplichtingen waaraan de producenten moeten voldoen;

c) 

de gevolgen wanneer de erkende unie van producentenorganisaties niet voldoet aan de in punt a) bedoelde criteria.

Artikel 40

Toekenning van de betaling

1.  
De gewasspecifieke betaling voor katoen wordt aan de landbouwers toegekend voor hectares die subsidiabel zijn overeenkomstig artikel 38.
2.  
Voor de bij een erkende unie van producentenorganisatie aangesloten landbouwers wordt de toe te kennen gewasspecifieke betaling voor hectares die subsidiabel zijn binnen het in artikel 38, lid 1, vastgestelde basisareaal, verhoogd met 2 EUR.

Artikel 41

Afwijkingen

1.  
De artikelen 101 en 102 en titel VII, met uitzondering van hoofdstuk III, zijn niet van toepassing op de in deze onderafdeling vastgestelde gewasspecifieke betaling voor katoen.
2.  
De gewasspecifieke betaling voor katoen wordt niet opgenomen in de afdelingen van het strategisch GLB-plan die worden vermeld in de artikelen 108 tot en met 114, met uitzondering van artikel 112, lid 2, punt a), met betrekking tot het financieel plan.
3.  
Artikel 55, lid 1, tweede en derde alinea, van Verordening (EU) 2021/2116 is niet van toepassing op de in deze onderafdeling bedoelde interventies.



HOOFDSTUK III

INTERVENTIETYPES IN BEPAALDE SECTOREN



Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 42

Toepassingsgebied

In dit hoofdstuk worden regels vastgesteld inzake de interventietypes:

a) 

in de sector groenten en fruit, als bedoeld in artikel 1, lid 2, punt i), van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

b) 

in de sector producten van de bijenteelt, als vermeld in artikel 1, lid 2,, punt v), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 (“de bijenteeltsector”);

c) 

in de wijnsector, als bedoeld in artikel 1, lid 2, punt l), van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

d) 

in de hopsector, als bedoeld in artikel 1, lid 2, punt f), van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

e) 

in de sector olijfolie en tafelolijven, als vermeld in artikel 1, lid 2, punt g), van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

f) 

in de overige in artikel 1, lid 2, punten a) tot en met h), k), m), o) tot en met t), en w), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 beschreven sectoren en sectoren van producten die zijn opgenomen in bijlage VI bij deze verordening.

Artikel 43

Verplichte en facultatieve interventietypes

1.  
De in artikel 42, punt a), bedoelde interventietypes in de sector groenten en fruit zijn verplicht voor elke lidstaat met producentenorganisaties in die sector die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

Wanneer een lidstaat zonder erkende producentenorganisaties in de sector groenten en fruit op het moment van de indiening van zijn strategisch GLB-plan een producentenorganisatie krachtens Verordening (EU) nr. 1308/2013tijdens de door het strategische GLB-plan bestreken periode erkent, dient die lidstaat overeenkomstig artikel 119 een verzoek tot wijziging van zijn strategisch GLB-plan in om interventies in de sector groenten en fruit op te nemen.

2.  
De in artikel 42, punt b), bedoelde interventietypes in de bijenteeltsector zijn verplicht voor elke lidstaat.
3.  
De in artikel 42, punt c), bedoelde interventietypes in de wijnsector zijn verplicht voor de in bijlage VII genoemde lidstaten.
4.  
De lidstaten kunnen ervoor kiezen om in hun strategische GLB-plannen de in artikel 42, punten d), e) en f), bedoelde interventietypes toe te passen.
5.  
Duitsland kan de in artikel 42, punt f), bedoelde interventietypes uitsluitend uitvoeren in de hopsector indien het in zijn strategisch GLB-plan besluit de in artikel 42, punt d), bedoelde interventietypes niet uit te voeren.
6.  
Griekenland, Frankrijk en Italië kunnen de in artikel 42, punt f), bedoelde interventietypes uitsluitend uitvoeren in de sector olijfolie en tafelolijven indien zij in hun strategisch GLB-plan besluiten de in artikel 42, punt e), bedoelde interventietypes niet uit te voeren.

Artikel 44

Vormen van steun

1.  

De steun in de in artikel 42 vermelde sectoren kan de volgende vormen aannemen:

a) 

vergoeding van de subsidiabele kosten die een begunstigde daadwerkelijk heeft gemaakt;

b) 

eenheidskosten;

c) 

vaste bedragen;

d) 

financiering volgens een vast percentage.

2.  

De bedragen voor de in lid 1, punten b), c) en d), genoemde vormen van steun worden vastgesteld op één van de hierna genoemde manieren:

a) 

een eerlijke, billijke en verifieerbare berekeningsmethode op basis van:

i) 

statistische gegevens, andere objectieve informatie of een deskundig oordeel;

ii) 

de geverifieerde historische gegevens van begunstigden, of

iii) 

de toepassing van de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van begunstigden;

b) 

ontwerpbegrotingen die per geval zijn opgesteld en die op voorhand zijn goedgekeurd door de instantie die de verrichting selecteert in het geval van interventies in de sectoren wijn en landbouw, of door de instantie die de operationele programma’s bedoeld in artikel 50 goedkeurt in het geval van interventies in andere subsidiabele sectoren;

c) 

overeenkomstig de voorschriften voor de toepassing van overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die in het kader van beleidsmaatregelen van de Unie voor soortgelijke interventietypes gelden;

d) 

overeenkomstig de voorschriften voor de toepassing van overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die die gelden in het kader van steunregelingen voor soortgelijke interventietypes, die volledig door de lidstaat worden gefinancierd.

Artikel 45

Gedelegeerde bevoegdheden voor de vaststelling van aanvullende vereisten voor interventietypes

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften ter aanvulling van de voorschriften van dit hoofdstuk, met name wat betreft:

a) 

het garanderen van de goede werking van de in dit hoofdstuk vastgestelde interventietypes, met name door het voorkomen van concurrentieverstoring op de interne markt;

b) 

de soorten uitgaven waarop de in dit hoofdstuk opgenomen interventies betrekking hebben, met inbegrip van, in afwijking van artikel 22 van Verordening (EU) 2021/2116, de subsidiabiliteit van de door producentenorganisaties of andere begunstigden bij de uitvoering van deze interventies gemaakte administratieve en personeelskosten;

c) 

de grondslag voor de berekening van de in dit hoofdstuk bedoelde financiële steun van de Unie, met inbegrip van de referentieperioden, de berekening van de waarde van de op de markt afgezette productie, en, voor doeleinden van de in artikel 53 bedoelde nationale financiële steun, de berekening van de organisatiegraad van de producenten;

d) 

het maximumniveau van de financiële steun van de Unie voor de in artikel 47, lid 2, punten a), c), f), g), h) en i), genoemde interventietypes en voor de interventietypes bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punten c), d) en l), met inbegrip van verpakkings- en transporttarieven voor uit de markt genomen producten ten behoeve van gratis verstrekking, en van verwerkingskosten voorafgaand aan de levering voor dat doel;

e) 

de regels voor de vaststelling van een maximum voor de uitgaven en voor de meting van het subsidiabele areaal voor de als in artikel 47, lid 2, punt d), en artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt a), bedoelde interventietypes;

f) 

de regels op grond waarvan producenten bijproducten van de wijnbereiding aan de markt moeten onttrekken, en regels met betrekking tot uitzonderingen op die verplichting om extra administratieve lasten te voorkomen en regels voor de vrijwillige certificering van distilleerders.

g) 

de voorwaarden voor het gebruik van de in artikel 44, lid 1, vermelde vormen van steun.

h) 

de voorschriften inzake de minimale duurzaamheidseis voor productieve en niet-productieve investeringen die worden ondersteund met in dit hoofdstuk opgenomen interventies;

i) 

de voorschriften inzake het combineren van financiering voor investeringen uit hoofde van artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt b), en voor afzetbevordering uit hoofde van artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt k).

Artikel 46

Doelstellingen in de sector groenten en fruit, de hopsector, de sector olijfolie en tafelolijven en in de andere in artikel 42, punt f), bedoelde sectoren

In de in artikel 42, punten a), d), e) en f), vermelde sectoren worden de volgende doelstellingen nagestreefd:

a) 

productieplanning en -organisatie, aanpassing van de productie aan de vraag, met name ten aanzien van kwaliteit en hoeveelheid, optimalisatie van de productiekosten en het rendement op investeringen, en stabilisatie van de producentenprijzen; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten a), b), c) en i);

b) 

concentratie van het aanbod en in de handel brengen van de producten, onder meer door middel van direct marketing; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, punten a), b) en c);

c) 

verbetering van het concurrentievermogen voor de middellange en lange termijn, met name door modernisering; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstelling zoals uiteengezet in artikel 6, lid 1, punt c);

d) 

onderzoek naar en ontwikkeling van duurzame productiemethoden, waaronder de weerbaarheid tegen plagen, weerstand tegen dierziektes en matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, innovatieve praktijken en productietechnieken die het economisch concurrentievermogen vergroten en de marktontwikkelingen versterken; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten a), b), c) en i);

e) 

▼C2

bevordering, ontwikkeling en uitvoering van:

▼B

i) 

milieuvriendelijke productiemethoden en -technieken;

ii) 

plaag- en ziektebestendige productiepraktijken;

iii) 

normen voor de gezondheid en het welzijn van dieren die verder gaan dan de minimumvoorschriften van het Unie- en nationale recht;

iv) 

afvalvermindering en milieuvriendelijk gebruik en beheer van bijproducten, met inbegrip van hergebruik en valorisatie;

v) 

bescherming en verbetering van de biodiversiteit, en duurzaam gebruik van natuurlijke hulpbronnen, met name de bescherming van water, bodem en lucht.

Deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, punten e), f) en i);

f) 

bijdragen tot matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, als vastgelegd in artikel 6, lid 1, punt d);

g) 

verhoging van de handelswaarde en de kwaliteit van de producten, met inbegrip van het verbeteren van de productkwaliteit en het ontwikkelen van producten met een beschermde oorsprongsbenaming of met een beschermde geografische aanduiding, of van producten die vallen onder door de Unie of door de lidstaten erkende nationale kwaliteitsregelingen vallen; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstelling in artikel 6, lid 1, punt b);

h) 

afzetbevordering en marketing van producten; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, punten b), c) en i);

i) 

verhoging van de consumptie van producten van de sector groenten en fruit, in verse dan wel verwerkte vorm; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstelling in artikel 6, lid 1, punt i);

j) 

crisispreventie en risicobeheer, gericht op het voorkomen van en het omgaan met verstoringen van de markten van de betrokken sector; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, punten a), b) en c);

k) 

verbetering van de arbeidsvoorwaarden en handhaving van de werkgeversverplichtingen en van de vereisten voor gezondheid en veiligheid op het werk overeenkomstig de Richtlijnen 89/391/EEG, 2009/104/EG en (EU) 2019/1152.

Artikel 47

Interventietypes in de sector groenten en fruit, de hopsector, de sector olijfolie en tafelolijven en in de andere sectoren bedoeld in artikel 42, punt f)

1.  

Voor elke doelstelling die de lidstaten uit de in artikel 46, punten a) tot en met i) en k), vermelde doelstellingen kiezen, selecteren zij in hun strategische GLB-plannen een of meer van de volgende interventietypes in de in artikel 42, punten a), d), e) en f), vermelde sectoren:

a) 

investeringen in materiële en immateriële activa, onderzoek en experimentele en innovatieve productiemethoden en andere acties op gebieden zoals:

i) 

bodembehoud, met inbegrip van de verhoging van het koolstofgehalte van de bodem en de verbetering van de bodemstructuur, en de vermindering van verontreinigende stoffen;

ii) 

verbetering van het gebruik en het goede beheer van water, onder meer op het gebied van waterbesparing, waterbehoud en waterdrainage;

iii) 

voorkoming van schade veroorzaakt door ongunstige weersomstandigheden en stimulering van de ontwikkeling en het gebruik van variëteiten, rassen en beheerspraktijken die aan de veranderende klimaatomstandigheden zijn aangepast;

iv) 

het vergroten van energiebesparingen, meer energie-efficiëntie en een groter gebruik van hernieuwbare energie;

v) 

ecologische verpakking, uitsluitend op het gebied van onderzoek en experimentele productie;

vi) 

bioveiligheid, gezondheid en welzijn van dieren;

vii) 

vermindering van emissies en afvalstoffen, verbetering van het gebruik van bijproducten, met inbegrip van hergebruik en valorisatie daarvan, en afvalbeheer;

viii) 

verbetering van de weerbaarheid tegen plagen en vermindering van de risico’s en de effecten van het gebruik van gewasbeschermingsmiddelen, met inbegrip van de toepassing van geïntegreerde plaagbestrijdingsstechnieken;

ix) 

verbetering van de weerstand tegen dierziekten en vermindering van het gebruik van diergeneesmiddelen, waaronder antibiotica;

x) 

aanleg en behoud van habitats die gunstig zijn voor de biodiversiteit;

xi) 

verbetering van de productkwaliteit;

xii) 

verbetering van genetische hulpbronnen;

xiii) 

verbetering van de arbeidsvoorwaarden en handhaving van de werkgeversverplichtingen en van de vereisten voor gezondheid en de veiligheid op de werkplek overeenkomstig de Richtlijnen 89/391/EEG, 2009/104/EG en (EU) 2019/1152;

b) 

adviesdiensten en technische bijstand, met name op het gebied van duurzame plaag- en ziektebestrijdingstechnieken, duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en diergezondheidsproducten, aanpassing aan en matiging van klimaatverandering, de arbeidsvoorwaarden, werkgeversverplichtingen en gezondheid en veiligheid op het werk;

c) 

opleiding, met inbegrip van coaching en uitwisseling van beste praktijken, met name op het gebied van duurzame plaag- en ziektebestrijdingstechnieken, het duurzaam gebruik van gewasbeschermingsmiddelen en diergezondheidsproducten, aanpassing aan en matiging van de klimaatverandering, evenals het gebruik van georganiseerde handelsplatformen en de handel in grondstoffen op de spot- en termijnmarkten;

d) 

biologische of geïntegreerde productie;

e) 

acties om de duurzaamheid en de efficiëntie van het vervoer en de opslag van producten te verbeteren;

f) 

afzetbevordering, communicatie en afzet, waaronder acties en activiteiten die in het bijzonder zijn gericht op het vergroten van het consumentenbewustzijn ten aanzien van de kwaliteitsregelingen van de Unie en het belang van gezonde eetgewoonten, en op de diversificatie en consolidatie van afzetmarkten;

g) 

uitvoering van op nationaal niveau en op het niveau van de Unie ingestelde kwaliteitsregelingen;

h) 

uitvoering van traceerbaarheids- en certificeringssystemen, met name kwaliteitsmonitoring van de aan de eindverbruikers verkochte producten;

i) 

acties voor aanpassing aan en matiging van klimaatverandering.

2.  

Voor de in artikel 46, punt j), vermelde doelstelling selecteren de lidstaten in hun strategische GLB-plannen een of meer van de volgende interventietypes in de in artikel 42, punten a), d), e) en f), vermelde sectoren:

a) 

het opzetten, vullen en aanvullen van onderlinge fondsen door producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties die op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 of artikel 67, lid 7, van deze verordening zijn erkend;

b) 

investeringen in materiële en immateriële activa om de op de markt gebrachte hoeveelheden efficiënter te beheren, waaronder voor collectieve opslag;

c) 

collectieve opslag van producten die zijn geproduceerd door de producentenorganisatie of haar leden, evenals, waar nodig, de collectieve verwerking van producten om die opslag te vergemakkelijken;

d) 

herbeplanting van boomgaarden of olijfgaarden waar dat nodig is na verplichte rooiing om gezondheids-of fytosanitaire redenen in opdracht van de bevoegde autoriteit van de lidstaat of ter aanpassing aan klimaatverandering;

e) 

aanvulling van de veestapel nadat er om gezondheidsredenen verplicht dieren zijn geruimd of na verliezen als gevolg van natuurrampen;

f) 

het uit de markt nemen voor gratis verstrekking of andere bestemmingen, met inbegrip van de verwerkingskosten die nodig zijn om het uit de markt nemen te faciliteren;

g) 

groen oogsten, waaronder wordt verstaan het oogsten op een bepaald areaal van de totale hoeveelheid onrijpe, niet-afzetbare producten die vóór het groen oogsten niet beschadigd zijn als gevolg van weersomstandigheden, ziekte of andere oorzaken;

h) 

niet oogsten, waaronder wordt verstaan de beëindiging van de aan de gang zijnde productiecyclus op het betrokken areaal wanneer het product goed ontwikkeld en van gezonde handelskwaliteit is, met uitzondering van de vernietiging van producten wegens weersomstandigheden of ziekte;

i) 

oogst- en productieverzekering die bijdraagt aan het veiligstellen van het inkomen van de producenten bij verliezen als gevolg van natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, ziekten of plagen, en er tevens voor zorgt dat de begunstigden de nodige risicopreventiemaatregelen nemen;

j) 

begeleiding van andere producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties die op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 of artikel 67, lid 7, van deze verordening zijn erkend, of coaching van individuele producenten;

k) 

uitvoering en beheer van sanitaire en fytosanitaire voorschriften van derde landen op het grondgebied van de Unie om de toegang tot de markten van derde landen te vergemakkelijken;

l) 

communicatieacties gericht op bewustmaking en het informeren van consumenten.

Artikel 48

Planning, verslaglegging en prestatiegoedkeuring op het niveau van de operationele programma’s

Artikel 7, lid 1, punt a), artikel 102, artikel 11, punten g) en h), artikel 112, lid 3, punt b), en artikel 134 zijn van toepassing op de interventietypes in de in artikel 42, punten a), d), e) en f), bedoelde sectoren op het niveau van de operationele programma’s, en niet op het niveau van de interventie. De planning, verslaglegging en prestatiegoedkeuring voor deze interventietypes worden ook uitgevoerd op het niveau van de operationele programma’s.



Afdeling 2

De sector groenten en fruit

Artikel 49

Doelstellingen in de sector groenten en fruit

De lidstaten streven in de in artikel 42, punt a), vermelde sector groenten en fruit één of meer van de in artikel 46, vastgelegde doelstellingen na. De in artikel 46, punten g), h), i), en k) vastgelegde doelstellingen gelden voor producten in verse of verwerkte vorm, terwijl de in de andere punten van dat artikel vermelde doelstellingen alleen gelden voor producten in verse vorm.

De lidstaten zorgen ervoor dat de interventies overeenstemmen met de overeenkomstig artikel 47 gekozen interventietypes.

Artikel 50

Operationele programma’s

1.  
De in artikel 46 bedoelde doelstellingen en de interventies in de sector groenten en fruit die door de lidstaten in hun strategische GLB-plannen zijn vastgesteld, worden onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden uitgevoerd door middel van goedgekeurde operationele programma’s van producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties, of beiden, die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013.
2.  
De operationele programma’s hebben een looptijd van ten minste drie jaar en ten hoogste zeven jaar.
3.  
Met de operationele programma’s worden minstens de in artikel 46, punten b), e) en f), bedoelde doelstellingen nagestreefd.
4.  
Voor elke gekozen doelstelling worden in de operationele programma’s de interventies beschreven die zijn gekozen uit de interventies die de lidstaten in hun strategische GLB-plannen hebben vastgesteld.
5.  
Producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 leggen de operationele programma’s ter goedkeuring voor aan de lidstaten, en voeren die programma’s uit, mits ze worden goedgekeurd.
6.  
De operationele programma’s van unies van producentenorganisaties betreffen niet dezelfde interventies als de operationele programma’s van de aangesloten organisaties. De lidstaten beoordelen de operationele programma’s van unies van producentenorganisaties samen met de operationele programma’s van de aangesloten organisaties.

Met het oog daarop zien de lidstaten erop toe dat:

a) 

onverminderd artikel 51, lid 1, punt b), de interventies in het kader van de operationele programma’s van een unie van producentenorganisaties volledig gefinancierd worden uit bijdragen van de organisaties die zijn aangesloten bij die unie en dat die financiering wordt bijeengebracht door de actiefondsen van die aangesloten organisaties;

b) 

de interventies en de overeenkomstige financiële bijdrage vermeld worden in het operationele programma van elke aangesloten organisatie.

c) 

er geen dubbele financiering plaatsvindt.

7.  

De lidstaten zorgen ervoor dat, voor elk operationeel programma:

a) 

ten minste 15 % van de uitgaven betrekking heeft op interventies in verband met de in artikel 46, punten e) en f), bedoelde doelstellingen;

b) 

het operationele programma drie of meer acties omvat die verband houden met de in artikel 46, punten e) en f), bedoelde doelstellingen;

c) 

ten minste 2 % van de uitgaven betrekking heeft op de interventies in verband met de in artikel 46, punt d), bedoelde doelstelling, en

d) 

de uitgaven voor interventies in het kader van de in artikel 47, lid 2, punten f), g) en h), bedoelde interventietypes niet meer dan één derde uitmaken van de totale uitgaven.

Wanneer ten minste 80 % van de leden van een producentenorganisatie aan een of meer identieke, in hoofdstuk IV vastgestelde agromilieuklimaatverbintenissen of verbintenissen inzake biologische landbouw is onderworpen, wordt elk van die verbintenissen aangemerkt als ten minste één actie voor het minimum van drie acties bedoeld in de eerste alinea, punt b).

8.  
In de operationele programma’s kunnen de voorgestelde acties worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat werknemers in de sector eerlijke en veilige arbeidsvoorwaarden genieten.

Artikel 51

Actiefondsen

1.  

Producentenorganisaties in de sector groenten en fruit of unies van dergelijke producentenorganisaties kunnen een actiefonds oprichten. Dit fonds wordt gefinancierd met:

a) 

financiële bijdragen van:

i) 

leden van de producentenorganisatie of de producentenorganisatie zelf, of beide, of

ii) 

unies van producentenorganisaties via de leden van die organisaties;

b) 

financiële steun van de Unie, die aan producentenorganisaties of hun unies kan worden verleend indien die organisaties of unies een operationeel programma indienen.

2.  
De actiefondsen worden slechts gebruikt voor de financiering van operationele programma’s die door de lidstaten zijn goedgekeurd.

Artikel 52

Financiële steun van de Unie voor de sector groenten en fruit

1.  
De financiële EU-steun is gelijk aan het bedrag van de daadwerkelijk betaalde financiële bijdragen bedoeld in artikel 51, lid 1, punt a), en bedraagt niet meer dan 50 % van de daadwerkelijke uitgaven.
2.  

De financiële steun van de Unie is beperkt tot:

a) 

4,1 % van de waarde van de door elke producentenorganisatie op de markt afgezette productie;

b) 

4,5 % van de waarde van de door elke unie van producentenorganisaties op de markt afgezette productie;

c) 

5 % van de waarde van de door elke transnationale producentenorganisatie of transnationale unie van producentenorganisaties op de markt afgezette productie.

Deze beperkingen kunnen met 0,5 procentpunten worden verhoogd mits het bedrag waarmee het betrokken in de eerste alinea genoemde percentage wordt overschreden, uitsluitend wordt gebruikt voor een of meer interventies die verband houden met de in artikel 46, punten d), e), f), h), i) en j), bedoelde doelstellingen. In het geval van unies van producentenorganisaties, met inbegrip van transnationale unies van producentenorganisaties, kunnen die organisaties deze interventies uitvoeren namens hun leden.

3.  

Op verzoek van een producentenorganisatie of een unie van producentenorganisaties wordt het in lid 1 vastgestelde maximum van 50 % verhoogd tot 60 % voor een operationeel programma of een gedeelte daarvan, indien minstens een van de volgende punten van toepassing is:

a) 

transnationale producentenorganisaties voeren interventies in verband met de in artikel 46, punten b), e) en f) bedoelde doelstellingen in twee of meer lidstaten uit;

b) 

één of meer producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties zijn betrokken bij interventies die door samenwerkende branches in een productieketen worden uitgevoerd;

c) 

het operationele programma heeft uitsluitend betrekking op specifieke steun voor de productie van onder Verordening (EU) 2018/848 vallende biologische producten;

d) 

de producentenorganisatie of de unie van producentenorganisaties die op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is erkend, voert het operationeel programma voor het eerst uit;

e) 

de producentenorganisaties zetten minder dan 20 % van de groenten- en fruitproductie op de markt in een lidstaat in;

f) 

de producentenorganisatie is werkzaam in een van de ultraperifere gebieden;

g) 

het operationele programma omvat interventies die verband houden met de in artikel 46, punten d), e), f), i) en j), bedoelde doelstellingen;

h) 

het operationele programma wordt voor het eerst uitgevoerd door een erkende producentenorganisatie die het resultaat is van een fusie van twee of meer erkende producentenorganisaties.

4.  
Het in lid 1 vastgestelde maximum van 50 % wordt verhoogd tot 80 % voor uitgaven die verband houden met de in artikel 46, punt d), vermelde doelstelling, indien die uitgaven ten minste 5 % van de uitgaven in het kader van het operationele programma dekken.
5.  
Het in lid 1 vastgestelde maximum van 50 % wordt verhoogd tot 80 % voor uitgaven in verband met de in artikel 46, punten e) en f), vermelde doelstelling, indien die uitgaven ten minste 20 % van de uitgaven in het kader van het operationele programma dekken.
6.  

Het in lid 1 genoemde maximum van 50 % wordt tot 100 % verhoogd in de volgende gevallen:

a) 

de hoeveelheden uit de markt genomen groenten en fruit bedragen niet meer dan 5 % van het volume van de op de markt afgezette productie van elke producentenorganisatie en worden als volgt afgezet:

i) 

gratis verstrekking aan daartoe door de lidstaten erkende liefdadigheidsinstellingen of -organisaties voor hun activiteiten ten behoeve van personen die op grond van het nationale recht recht hebben op overheidsbijstand, met name omdat zij over onvoldoende middelen beschikken om in hun levensonderhoud te voorzien;

ii) 

gratis verstrekking aan door de lidstaten aangewezen strafinrichtingen, scholen en openbare onderwijsinstellingen, instellingen bedoeld in artikel 22 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en kindervakantiekampen, alsmede ziekenhuizen en bejaardentehuizen, waarbij de lidstaten de nodige maatregelen nemen om ervoor te zorgen dat de in dit kader verstrekte hoeveelheden een aanvulling vormen op de hoeveelheden die deze instellingen normaal aankopen;

b) 

acties in verband met het coachen van andere producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 mits die producentenorganisaties uit de in artikel 53, lid 2, van deze verordening bedoelde regio’s van lidstaten komen, of het coachen van individuele producenten.

Artikel 53

Nationale financiële steun

1.  
In regio’s van de lidstaten waar de producenten in de sector groenten en fruit in aanzienlijk mindere mate georganiseerd zijn dan het gemiddelde van de Unie, mogen de lidstaten producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013, nationale financiële steun toekennen voor een bedrag van ten hoogste 80 % van de in artikel 51, lid 1, punt a), van deze verordening genoemde financiële bijdragen en van ten hoogste 10 % van de waarde van de op de markt afgezette productie van een dergelijke producentenorganisatie. De nationale financiële steun komt bovenop het actiefonds.
2.  
De mate waarin producenten in een regio van een lidstaat georganiseerd zijn, wordt als aanzienlijk onder het gemiddelde van de Unie beschouwd wanneer de gemiddelde organisatiegraad minder dan 20 % is in drie opeenvolgende jaren voorafgaand aan de uitvoering van het operationele programma. De organisatiegraad wordt berekend als de waarde van de in de betrokken regio verkregen groenten- en fruitproductie die op de markt is gebracht door producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013, gedeeld door de totale waarde van de in die regio verkregen groenten- en fruitproductie.
3.  
De lidstaten die overeenkomstig lid 1 nationale financiële steun toekennen, stellen de Commissie in kennis van de regio’s die aan de in lid 2 bedoelde criteria voldoen, en van de nationale financiële steun die aan producentenorganisaties in die regio’s is toegekend.



Afdeling 3

De bijenteeltsector

Artikel 54

Doelstellingen in de bijenteeltsector

De lidstaten streven ten minste één van de in artikel 6, lid 1, beschreven relevante specifieke doelstellingen in de bijenteeltsector na.

Artikel 55

Interventietypes in de bijenteeltsector en financiële steun van de Unie

1.  

In hun strategische GLB-plannen kiezen de lidstaten voor elke uit artikel 6, lid 1, gekozen specifieke doelstelling een of meer van de volgende interventietypes in de bijenteeltsector:

a) 

adviesdiensten, technische bijstand, opleiding, voorlichting van en uitwisseling van beste praktijken, onder meer via netwerkvorming, voor bijenhouders en bijenhoudersorganisaties;

b) 

investeringen in materiële en immateriële activa, alsook andere acties, waaronder acties met het oog op:

i) 

bestrijding van vijanden van de bijenvolken en ziekten in de bijenteelt, in het bijzonder de varroamijtziekte;

ii) 

voorkoming van schade veroorzaakt door ongunstige weersomstandigheden en stimulering van de ontwikkeling en het gebruik van beheerpraktijken die aan de veranderende klimaatomstandigheden zijn aangepast;

iii) 

herstel van het bijenbestand in de Unie, waaronder de bijenteelt;

iv) 

rationaliseren van de transhumance;

c) 

acties om laboratoria te ondersteunen bij de analyse van producten van de bijenteelt, verliezen van bijenkolonies of afnemende productiviteit en stoffen die mogelijk toxisch zijn voor bijen;

d) 

acties om het bestaande aantal bijenbestanden in de Unie in stand te houden of te vergroten, waaronder de bijenteelt;

e) 

samenwerking met instanties die gespecialiseerd zijn in de uitvoering van onderzoeksprogramma’s op het gebied van de bijenteelt en de producten van de bijenteelt;

f) 

afzetbevordering, communicatie en marketing, waaronder acties op het gebied van marktmonitoring en activiteiten die in het bijzonder zijn gericht op het vergroten van het consumentenbewustzijn over de kwaliteit van bijenteeltproducten;

g) 

acties om de kwaliteit van de producten te verbeteren.

2.  
De lidstaten onderbouwen in hun strategische GLB-plannen de door hen gekozen specifieke doelstellingen en interventietypes. Binnen de gekozen interventietypes bepalen zij nader interventies.
3.  
De lidstaten stellen in hun strategische GLB-plannen de financiering vast die zij voor de in hun strategische GLB-plannen gekozen interventietypes verstrekken.
4.  
De lidstaten verstrekken ten minste dezelfde bedragen als de financiële steun van de Unie die zij op grond van artikel 88, lid 2, gebruiken ter ondersteuning van de in lid 2 van dit artikel bedoelde interventietypes.
5.  
De totale financiële steun van de Unie en de lidstaten mag niet hoger zijn dan de uitgaven van de begunstigde.
6.  
Bij het opstellen van hun strategische GLB-plannen werken de lidstaten samen met de vertegenwoordigers van organisaties op het gebied van de bijenhouderij.
7.  
De lidstaten stellen de Commissie jaarlijks in kennis van het aantal bijenkasten op hun grondgebied.

Artikel 56

Aanvullende gedelegeerde bevoegdheden voor interventietypes in de bijenteeltsector

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met voorschriften ter aanvulling van de voorschriften van deze afdeling betreffende:

a) 

de in artikel 55, lid 7, vastgestelde verplichting voor de lidstaten om de Commissie jaarlijks in kennis te stellen van het aantal bijenkasten op hun grondgebied;

b) 

een definitie van het begrip “bijenkast” en methoden voor de berekening van het aantal bijenkasten;

c) 

de minimumbijdrage van de Unie in de uitgaven voor de uitvoering van de in artikel 55 bedoelde interventietypes en interventies.



Afdeling 4

De wijnsector

Artikel 57

Doelstellingen in de wijnsector

De in artikel 88, lid 1, bedoelde lidstaten streven in de wijnsector een of meer van de volgende doelstellingen na:

a) 

verbeteren van de economische duurzaamheid en het concurrentievermogen van wijnproducenten in de Unie; die doelstelling houdt verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten a), b), c) en h);

b) 

bijdragen aan de matiging van en de aanpassing aan klimaatverandering en de verbetering van duurzame productiesystemen en de verkleining van de ecologische impact van de wijnsector van de Unie, onder andere door wijnbouwers te ondersteunen bij de vermindering van het gebruik van productiemiddelen en de toepassing van meer ecologisch duurzame technieken en teeltmethoden; die doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten d) tot en met f) en i);

c) 

verbeteren van de arbeidsvoorwaarden en handhaven van de werkgeversverplichtingen en van eisen voor gezondheid en de veiligheid op het werk overeenkomstig de Richtlijnen 89/391/EEG, 2009/104/EG en (EU) 2019/1152;

d) 

verbeteren van de prestaties van de wijnondernemingen van de Unie en hun aanpassing aan de markteisen, alsook vergroten van hun concurrentievermogen op de lange termijn bij de productie en afzet van wijnbouwproducten, met inbegrip van energiebesparingen, algemene energie-efficiëntie en duurzame procedés; deze doelstellingen houden verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten a) tot en met e), g) en h);

e) 

bijdragen aan het herstel van het evenwicht tussen vraag en aanbod op de wijnmarkt van de Unie om marktcrises te voorkomen; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstelling in artikel 6, lid 1, punt a);

f) 

bijdragen aan het veiligstellen van de inkomsten van de producenten van de Unie bij verliezen als gevolg van natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, dieren, ziekten of plagen; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstelling in artikel 6, lid 1, punt a);

g) 

vergroten van de verhandelbaarheid en het concurrentievermogen van de wijnbouwproducten van de Unie, met name door de ontwikkeling van innovatieve producten, procedés en technologieën en door het toevoegen van waarde in elk stadium van de toeleveringsketen; die doelstelling kan kennisoverdracht omvatten en houdt verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten a), b), c), e) en i);

h) 

in stand houden van het gebruik, voor industriële en energiedoeleinden, van bijproducten van de wijnbereiding, om de kwaliteit van wijn uit de Unie te garanderen en tegelijk het milieu te beschermen; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten d) en e);

i) 

bijdragen tot het vergroten van het consumentenbewustzijn met betrekking tot verantwoorde wijnconsumptie en tot de kwaliteitsregelingen van de Unie voor wijn; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten b) en i);

j) 

verbeteren van het concurrentievermogen van wijnbouwproducten van de Unie in derde landen, met inbegrip van de openstelling en diversificatie van de wijnmarkten; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten b) en h);

k) 

bijdragen tot het beter bestand maken van de producenten tegen schommelingen op de markt; deze doelstelling houdt verband met de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punt a).

Artikel 58

Interventietypes in de wijnsector

1.  

Voor elke doelstelling die de in artikel 88, lid 1, bedoelde lidstaten uit de in artikel 57 vastgestelde doelstellingen kiezen, selecteren zij in hun strategische GLB-plannen een of meer van de volgende interventietypes:

a) 

herstructurering en omschakeling van wijngaarden, dat een proces is dat bestaat uit een of meer van de volgende handelingen:

i) 

omschakeling op andere rassen, ook door overenting, onder meer om de kwaliteit of de ecologische duurzaamheid te verbeteren, om redenen van aanpassing aan de klimaatverandering of om de genetische diversiteit te vergroten;

ii) 

aanleg van wijngaarden op andere plaatsen;

iii) 

herbeplanting van wijngaarden waar dat nodig is na verplichte rooiing om sanitaire of fytosanitaire redenen in opdracht van de bevoegde autoriteit van de lidstaat;

iv) 

verbetering van wijnbouwtechnieken, in het bijzonder de invoering van geavanceerde systemen van duurzame productie, met inbegrip van de vermindering van het gebruik van pesticiden, maar met uitzondering van gewone vernieuwing van wijngaarden door herbeplanting van hetzelfde perceel met hetzelfde druivenras en volgens dezelfde teeltmethode van de wijnstokken wanneer wijnstokken het einde van hun natuurlijke ontwikkelingscyclus hebben bereikt;

b) 

investeringen in materiële en immateriële activa in landbouwsystemen voor wijnbouw, met uitzondering van verrichtingen die relevant zijn voor het in punt a) bepaalde interventietype, verwerkingsinstallaties en de infrastructuur van wijnhuizen, alsook afzetstructuren en -instrumenten;

c) 

groen oogsten, waaronder wordt verstaan de volledige vernietiging of verwijdering van de nog onrijpe druiventrossen waardoor de opbrengst van het betrokken areaal tot nul wordt herleid, met uitzondering van het niet-oogsten, waarbij verhandelbare druiven aan het einde van de normale productiecyclus aan de wijnstokken worden gelaten;

d) 

oogstverzekeringen tegen inkomensverlies als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die met natuurrampen worden gelijkgesteld, ongunstige weersomstandigheden, schade veroorzaakt door dieren, plantenziekten of plagen;

e) 

materiële en immateriële investeringen in innovatie waarbij innovatieve producten worden ontwikkeld, ook producten en bijproducten van de wijnbereiding, innovatieve procedés en technologieën voor de productie van wijnproducten en de digitalisering van die procedés en technologieën, alsook andere investeringen die in elk stadium van de toeleveringsketen waarde toevoegen en onder meer gericht zijn op kennisuitwisseling en bijdragen tot adaptatie aan de klimaatverandering;

f) 

adviesdiensten, met name met betrekking tot de arbeidsvoorwaarden, werkgeversverplichtingen en de gezondheid en veiligheid op het werk;

g) 

distillatie van bijproducten van de wijnbereiding die wordt uitgevoerd overeenkomstig de beperkingen die zijn vastgesteld in deel II, afdeling D, van bijlage VIII bij Verordening (EU) nr. 1308/2013;

h) 

voorlichtingsacties over wijnen van de Unie die in de lidstaten worden uitgevoerd en verantwoord wijngebruik aanmoedigen of kwaliteitsregelingen van de Unie betreffende oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen bevorderen;

i) 

acties in de wijnsector van unies van producentenorganisaties die door de lidstaten zijn erkend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1308/2013, met als doel de reputatie van wijngaarden in de Unie te verbeteren door het wijntoerisme in de productiegebieden te bevorderen;

j) 

acties in de wijnsector van unies van producentenorganisaties die door de lidstaten zijn erkend overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1308/2013, met als doel de marktkennis te verbeteren;

k) 

afzetbevordering en communicatie in derde landen, bestaande uit een of meer van de onderstaande acties en activiteiten die gericht zijn op de verbetering van het concurrentievermogen van de wijnsector en de openstelling, diversificatie of consolidatie van de markten:

i) 

acties op het gebied van public relations, afzetbevordering of reclame die met name de hoge normen voor producten van de Unie belichten, vooral wat kwaliteit, voedselveiligheid en milieu betreft;

ii) 

deelname aan evenementen, beurzen of tentoonstellingen van internationaal belang;

iii) 

voorlichtingscampagnes, met name betreffende de kwaliteitsregelingen van de Unie met betrekking tot oorsprongsbenamingen, geografische aanduidingen en biologische productie;

iv) 

onderzoek naar nieuwe of bestaande markten die noodzakelijk zijn voor de verruiming en consolidatie van de afzetmogelijkheden;

v) 

studies om de resultaten van de voorlichtings- en afzetbevorderingsverrichtingen te evalueren;

vi) 

opstelling van technische dossiers, met inbegrip van laboratoriumtests en beoordelingen inzake oenologische procedés, fytosanitaire en hygiënevoorschriften en andere voorschriften van derde landen voor de invoer van producten van de wijnsector, om de beperking van de toegang tot de markten van derde landen te voorkomen of deze toegang mogelijk te maken.

l) 

tijdelijke en degressieve steun voor de financiering van de administratieve kosten van de oprichting van onderlinge fondsen;

m) 

investeringen in materiële en immateriële activa om de duurzaamheid van de wijnproductie te vergroten door:

i) 

het verbeteren van het gebruik en het beheer van water;

ii) 

het omschakelen naar biologische productie;

iii) 

het invoeren van geïntegreerde productietechnieken;

iv) 

het aanschaffen van apparatuur voor precisie- of gedigitaliseerde productiemethoden;

v) 

het bijdragen tot bodembehoud en het verbeteren van koolstofvastlegging in de bodem;

vi) 

het aanleggen of in stand houden van habitats die bevorderlijk zijn voor de biodiversiteit of het behoud van het landschap, met inbegrip van de instandhouding van de historische kenmerken, of

vii) 

het verminderen van de afvalproductie en het verbeteren van het afvalbeheer.

Punt k) van de eerste alinea heeft alleen betrekking op wijn met een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding of op wijn waarop het wijndruivenras is vermeld. Activiteiten op het gebied van afzetbevordering en communicatie ter consolidering van de afzetmogelijkheden zijn beperkt tot een maximale niet-verlengbare duur van drie jaar en hebben alleen betrekking op de kwaliteitsregelingen van de Unie voor oorsprongsbenamingen en geografische aanduidingen.

2.  
De in artikel 88, lid 1, genoemde lidstaten onderbouwen in hun strategische GLB-plannen de door hen voor de wijnsector gekozen doelstellingen en interventietypes. Binnen de gekozen interventietypes specificeren zij interventies.

De lidstaten die voor de in lid 1, eerste alinea, punt k), van dit artikel bepaalde interventietypes hebben gekozen, stellen specifieke bepalingen vast voor de acties en activiteiten inzake voorlichting en afzetbevordering, met name wat de maximale duur ervan betreft.

3.  
In aanvulling op de vereisten van titel V stellen de in artikel 88, lid 1, genoemde lidstaten in hun strategische GLB-plannen het volgende vast: een uitvoeringsschema voor de gekozen interventietypes, interventies en een algemene financiële tabel met de in te zetten middelen en de beoogde verdeling daarvan over de gekozen interventietypes en interventies overeenkomstig de financiële toewijzingen van bijlage VII.

Artikel 59

Financiële steun van de Unie voor de wijnsector

1.  
De financiële steun van de Unie voor de in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt a), bedoelde herstructurering en omschakeling van wijngaarden is niet hoger dan 50 % van de werkelijke kosten van de herstructurering en omschakeling van de wijngaarden, dan wel 75 % van de werkelijke kosten van de herstructurering en omschakeling van wijngaarden in minder ontwikkelde regio’s.

Voor steile hellingen en terrassen in gebieden waar de helling meer dan 40 % bedraagt, mag die financiële steun echter oplopen tot 60 % van de werkelijke kosten voor herstructurering en omschakeling van wijngaarden of tot 80 % van de werkelijke kosten voor herstructurering en omschakeling van wijngaarden in minder ontwikkelde regio’s.

De steun mag alleen worden verleend in de vorm van een vergoeding aan producenten voor het verlies aan inkomsten als gevolg van de uitvoering van de interventie, en in de vorm van een bijdrage in de herstructurerings- en omschakelingskosten. De vergoeding aan producenten voor het verlies aan inkomsten als gevolg van de uitvoering van de interventie mag tot 100 % van het betrokken verlies bedragen en wordt in een van de volgende vormen verleend:

a) 

de toestemming om oude en nieuwe wijnstokken naast elkaar te laten bestaan gedurende ten hoogste van drie jaar;

b) 

financiële compensatie gedurende ten hoogste drie jaar.

2.  

De financiële steun van de Unie voor investeringen bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt b), bedraagt maximaal:

a) 

50 % van de subsidiabele investeringskosten in minder ontwikkelde regio’s;

b) 

40 % van de subsidiabele investeringskosten in andere dan minder ontwikkelde regio’s;

c) 

75 % van de subsidiabele investeringskosten in de ultraperifere gebieden;

d) 

65 % van de subsidiabele investeringskosten in de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee.

De in de eerste alinea beschreven financiële steun van de Unie ten belope van het maximumpercentage wordt enkel verleend aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie ( 10 ). Hij kan evenwel aan alle ondernemingen worden toegekend in de ultraperifere gebieden en op de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee.

Voor ondernemingen die niet onder artikel 2, lid 1, van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG vallen en minder dan 750 werknemers of een jaaromzet van minder dan 200 miljoen EUR hebben, worden de in de eerste alinea van dit lid vastgestelde maximumpercentages van financiële steun van de Unie gehalveerd.

De financiële steun van de Unie wordt niet verleend aan ondernemingen in moeilijkheden in de zin van de mededeling van de Commissie met als titel “Richtsnoeren voor reddings- en herstructureringssteun aan niet-financiële ondernemingen in moeilijkheden” ( 11 ).

3.  
De financiële steun van de Unie voor groen oogsten bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt c), bedraagt ten hoogste 50 % van de som van de directe kosten van de vernietiging of verwijdering van de druiventrossen en van het inkomstenverlies als gevolg van die vernietiging of verwijdering.
4.  
De financiële steun van de Unie voor de in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punten i), j) en m), bedoelde interventies bedraagt maximaal 50 % van de directe of subsidiabele kosten.
5.  

De financiële steun van de Unie voor oogstverzekeringen bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt d), bedraagt maximaal:

a) 

80 % van de verzekeringspremies die de producenten betalen om zich in te dekken tegen verliezen als gevolg van ongunstige weersomstandigheden die kunnen worden gelijkgesteld met natuurrampen;

b) 

50 % van de verzekeringspremies die de producenten betalen om zich in te dekken tegen:

i) 

in punt a) bedoelde verliezen en door andere ongunstige weersomstandigheden veroorzaakte verliezen;

ii) 

verliezen die zijn veroorzaakt door dieren, plantenziekten of plagen.

De financiële steun van de Unie voor oogstverzekeringen mag worden verleend indien de verzekeringsuitkeringen, inclusief vergoedingen die de producent ontvangt op grond van andere steunregelingen voor het verzekerde risico, niet meer dan 100 % van het door de producent geleden inkomstenverlies dekken. In de verzekeringscontracten wordt bepaald dat de begunstigden de nodige risicopreventiemaatregelen moeten nemen.

6.  

De financiële steun van de Unie voor innovatie bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt e), bedraagt maximaal:

a) 

50 % van de subsidiabele investeringskosten in minder ontwikkelde regio’s;

b) 

40 % van de subsidiabele investeringskosten in andere dan minder ontwikkelde regio’s;

c) 

80 % van de subsidiabele investeringskosten in de ultraperifere gebieden;

d) 

65 % van de subsidiabele investeringskosten in de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee.

Het maximumpercentage van de in de eerste alinea opgenomen financiële steun van de Unie wordt enkel toegekend aan kleine, middelgrote en micro-ondernemingen in de zin van Aanbeveling 2003/361/EG; deze steun kan evenwel aan alle ondernemingen worden toegekend in de ultraperifere gebieden en op de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee.

Voor ondernemingen die niet onder artikel 2, lid 1, van de bijlage bij Aanbeveling 2003/361/EG vallen en minder dan 750 werknemers of een jaaromzet van minder dan 200 miljoen EUR hebben, worden de in de eerste alinea van dit lid vastgestelde maximumpercentages van financiële steun van de Unie gehalveerd.

7.  
De financiële steun van de Unie voor voorlichtingsacties en afzetbevordering bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punten h) en k), bedraagt hoogstens 50 % van de subsidiabele uitgaven.

Daarnaast kunnen de in artikel 88, lid 1, bedoelde lidstaten nationale betalingen tot 30 % van de subsidiabele uitgaven toekennen, maar de financiële steun van de Unie en de betalingen van de lidstaten mogen samen niet meer dan 80 % van de subsidiabele uitgaven bedragen.

8.  
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarbij de financiële steun van de Unie voor de distillatie van bijproducten van de wijnbereiding bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt g), wordt vastgelegd overeenkomstig de specifieke voorschriften van artikel 60, lid 3. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 60

Specifieke voorschriften inzake de financiële steun van de Unie voor de wijnsector

1.  
De in artikel 88, lid 1, bedoelde lidstaten zien erop toe dat de financiële steun van de Unie voor oogstverzekeringen de mededinging op de verzekeringsmarkt niet verstoort.
2.  
De in artikel 88, lid 1, bedoelde lidstaten zetten op basis van objectieve criteria een systeem op om te voorkomen dat individuele producenten dankzij groen oogsten een vergoeding krijgen die het in artikel 59, lid 3, bepaalde maximum overschrijdt.
3.  
Het bedrag van de steun van de Unie voor de distillatie van bijproducten van de wijnbereiding bedoeld in artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt g), wordt vastgesteld per volumeprocent en per hectoliter geproduceerde alcohol. Er wordt geen financiële steun van de Unie betaald voor het alcoholvolume in de te distilleren bijproducten dat 10 % hoger ligt dan het alcoholvolume in de geproduceerde wijn.

De in artikel 88, lid 1, bedoelde lidstaten zorgen ervoor dat de financiële steun van de Unie voor de distillatie van bijproducten van de wijnbereiding wordt betaald aan distilleerders die de voor distillatie geleverde bijproducten van de wijnbereiding verwerken tot ruwe alcohol met een alcoholgehalte van minimaal 92 % vol.

De financiële steun van de Unie omvat een vast bedrag ter compensatie van de kosten van de inzameling van de bijproducten van de wijnbereiding. Dat bedrag wordt van de distilleerder naar de producent overgedragen in gevallen waarin die kosten door de producent worden gedragen.

De in artikel 88, lid 1, bedoelde lidstaten zorgen ervoor dat de alcohol die wordt verkregen uit de distillatie van bijproducten van de wijnbereiding waarvoor financiële steun van de Unie is verleend, uitsluitend wordt gebruikt voor industriële of energiedoeleinden die de mededinging niet verstoren.

4.  
De in artikel 88, lid 1, bedoelde lidstaten zorgen er in hun strategische GLB-plannen voor dat minstens 5 % van de uitgaven bestemd is voor en dat ten minste één actie wordt goedgekeurd om de doelstellingen te behalen ten gunste van milieubescherming, aanpassing aan de klimaatverandering, verbetering van de duurzaamheid van de productiesystemen en -processen, verkleining van de ecologische impact van de wijnsector van de Unie, energiebesparing en verbetering van de algemene energie-efficiëntie in de wijnsector, in overeenstemming met de in artikel 57, punten b), d) en h), vastgelegde doelstellingen.



Afdeling 5

De hopsector

Artikel 61

Doelstellingen en interventietypes in de hopsector

1.  
Duitsland streeft in de hopsector een of meer van de in artikel 46, punten a) tot en met h) en k), vastgelegde doelstellingen na.
2.  
Duitsland kiest in zijn strategisch GLB-plan een of meer van de in artikel 47 bedoelde interventietypes waarmee de door hem gekozen en in lid 1 van dit artikel vastgestelde doelstellingen worden nagestreefd. Binnen de gekozen interventietypes omschrijft Duitsland nader interventies. Het motiveert in zijn strategisch GLB-plan de keuze van de doelstellingen, interventietypes en interventies om aan die doelstellingen te voldoen.
3.  
De interventies die nader zijn omschreven door Duitsland worden uitgevoerd door goedgekeurde operationele programma’s van producentenorganisaties of hun unies die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013.
4.  
De in lid 3 bedoelde operationele programma’s voldoen aan de voorwaarden die staan beschreven in artikel 50, leden 2, 4,5, 6 en 8.
5.  
Duitsland zorgt ervoor dat de financiële steun van de Unie die uit hoofde van dit artikel aan elke producentenorganisatie of unies van producentenorganisaties wordt verleend voor de in artikel 47, lid 2, punten f), g) en h), bedoelde interventietypes gemiddeld over drie opeenvolgende jaren niet meer bedraagt dan een derde van de totale financiële steun van de Unie die in dezelfde periode voor haar operationele programma is ontvangen.

Artikel 62

Financiële steun van de Unie

1.  
Binnen de in artikel 88, lid 3, vastgestelde financiële toewijzing wijst Duitsland de maximale financiële steun van de Unie toe aan de producentenorganisaties of hun unies die de in artikel 61, lid 3, bedoelde operationele programma’s uitvoeren, naar rato van het aantal hectaren waarop elke producentenorganisatie hop teelt.
2.  
Binnen de maximumbedragen die uit hoofde van lid 1 aan elke producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties worden toegewezen, wordt de financiële steun van de Unie voor de in artikel 61 bedoelde operationele programma’s beperkt tot 50 % van de werkelijke uitgaven voor de in dat artikel bedoelde interventietypes. Het resterende deel van de uitgaven komt ten laste van de producentenorganisatie of unie die financiële steun van de Unie ontvangt.

De financiële steun van de Unie wordt betaald aan actiefondsen die zijn opgezet door de uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1308/2013 erkende producentenorganisaties of hun unies die de operationele programma’s uitvoeren. Hiertoe is artikel 51 van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

3.  

De in lid 2 genoemde beperking tot 50 % wordt tot 100 % verhoogd:

a) 

voor interventietypes die verband houden met een of meer van de in artikel 46, punten d), e), f), en h), bedoelde doelstellingen;

b) 

voor interventies op het gebied van collectieve opslag, adviesdiensten, technische bijstand, opleiding en uitwisseling van beste praktijken die verband houden met beide in artikel 46, punten a) en j), genoemde doelstellingen, of met een van beide.



Afdeling 6

De sector olijfolie en tafelolijven

Artikel 63

Doelstellingen in de sector olijfolie en tafelolijven

Griekenland, Frankrijk en Italië streven in de sector olijfolie en tafelolijven een of meer van de in artikel 46, punten a) tot en met h), j) en k), vastgelegde doelstellingen na.

Artikel 64

Interventietypes in de sector olijfolie en tafelolijven

1.  
Om de in artikel 63 genoemde doelstellingen na te streven, kiezen Griekenland, Frankrijk en Italië in hun strategische GLB-plannen een of meer van de in artikel 47 genoemde interventietypes. Binnen de gekozen interventietypes specifiëren zij interventies.
2.  
De door Griekenland, Frankrijk en Italië gespecificeerde interventies worden uitgevoerd door middel van goedgekeurde operationele programma’s van producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013. Hiertoe zijn artikel 50, leden 2, 4, 5, 6 en 8, en artikel 51 van deze verordening van overeenkomstige toepassing, onverminderd artikel 65, lid 3.

Artikel 65

Financiële steun van de Unie

1.  

De financiële steun van de Unie voor de subsidiabele kosten bedraagt niet meer dan:

a) 

75 % van de werkelijk gedane uitgaven voor interventies die verband houden met in artikel 46, punten a) tot en met f), h) en k), bedoelde doelstellingen;

b) 

75 % van de werkelijk gedane uitgaven voor investeringen in vaste activa en 50 % voor andere interventies die verband houden met de in artikel 46, punt g), bedoelde doelstelling;

c) 

50 % van de werkelijk gedane uitgaven voor interventies die verband houden met de in artikel 46, punt j), bedoelde doelstelling;

d) 

75 % van de werkelijk gedane uitgaven voor de interventietypes bedoeld in artikel 47, lid 1, punten f) en h), wanneer het operationeel programma wordt uitgevoerd in minimaal drie derde landen of niet-producerende lidstaten door producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties uit minimaal twee producerende lidstaten, of 50 % wanneer die voorwaarde niet vervuld is.

2.  
De financiële steun van de Unie is beperkt tot 30 % van de waarde van de door elke producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties op de markt afgezette productie in 2023 en 2024, 15 % in 2025 en 2026 en 10 % vanaf 2027.
3.  
Griekenland, Frankrijk en Italië kunnen voorzien in aanvullende financiering van de in artikel 51 bedoelde actiefondsen van maximaal 50 % van de kosten die niet door de financiële steun van de Unie worden gedekt.
4.  
Griekenland, Frankrijk en Italië zorgen ervoor dat uitgaven voor de in artikel 47, lid 2, punten f), g) en h), bedoelde interventietypes niet hoger is dan een derde van de totale uitgaven uit hoofde van elk operationeel programma zoals vastgelegd in hun strategische GLB-plannen.



Afdeling 7

Andere sectoren

Artikel 66

Doelstellingen in de andere sectoren

In hun strategische GLB-plannen kunnen de lidstaten kiezen in welke van de in artikel 42, punt f), bedoelde sectoren ze de in artikel 47 vastgelegde interventietypes implementeren. Voor elke sector die een lidstaat kiest, streeft ze een of meer van de in artikel 46, punten a) tot en met h), j) en k), vastgelegde doelstellingen na. De lidstaten motiveren hun keuze van sectoren en doelstellingen.

Artikel 67

Interventietypes in andere sectoren

1.  

Voor elke overeenkomstig artikel 66 gekozen sector kiezen de lidstaten één of meer van de in artikel 47 bedoelde interventietypes die moeten worden uitgevoerd door middel van goedgekeurde operationele programma’s opgesteld door:

a) 

producentenorganisaties en hun unies die op grond van Verordening (EU) nr. 1308/201300 of lid 7 van dit artikel zijn erkend, of

b) 

coöperaties, alsmede andere vormen van samenwerking tussen producenten, die zijn opgericht op initiatief van producenten en door producenten worden beheerd, en die door de bevoegde autoriteit van een lidstaat zijn erkend als producentengroeperingen voor een overgangsperiode van ten hoogste vier jaar vanaf het begin van een goedgekeurd operationeel programma dat uiterlijk op 31 december 2027 afloopt.

2.  
De lidstaten stellen de criteria vast op basis waarvan producentengroeperingen als zodanig worden erkend en bepalen de activiteiten en doelstellingen van de in lid 1, punt b) bedoelde producentengroeperingen met als doel dat deze producentengroeperingen kunnen voldoen aan de vereisten om op grond van de artikelen 152 tot en met 154 of artikel 161 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 of lid 7 van dit artikel te worden erkend als producentenorganisatie.
3.  
De in lid 1, punt b), bedoelde producentengroeperingen stellen, naast een operationeel programma, een erkenningsprogramma op en dienen dit in om, binnen de in dat punt genoemde overgangsperiode, te voldoen aan de vereisten om op grond van de artikelen 152 tot en met 154 of artikel 161 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 of lid 7 van dit artikel te worden erkend als producentenorganisatie.

In het erkenningsprogramma staan activiteiten en doelstellingen die moeten waarborgen dat er vooruitgang in de richting van een dergelijke erkenning wordt geboekt.

De steun die wordt verleend aan een producentengroeperingen die voor het einde van de overgangsperiode niet als producentenorganisaties is erkend, wordt teruggevorderd.

4.  
De lidstaten motiveren hun in lid 1 bedoelde keuze van interventietypes.

De lidstaten die besluiten interventietypes van deze afdeling uit te voeren voor in bijlage VI vermelde producten, specificeren voor elke sector die zij kiezen, de lijst van onder die sector vallende producten.

5.  
De in artikel 47, lid 2, punten c) en f) tot en met i), vermelde interventietypes zijn niet van toepassing op katoen, kool- en raapzaad, zonnebloempitten en sojabonen, als opgenomen in bijlage VI.
6.  
De in lid 1 bedoelde operationele programma’s voldoen aan de voorwaarden die staan beschreven in artikel 50, leden 2, 4, 5, 6 en 8.
7.  
De lidstaten die ervoor kiezen sectorale interventietypes bedoeld in artikel 42, punt f), in de katoensector uit te voeren, erkennen producentenorganisaties in deze sector en unies van producentenorganisaties overeenkomstig de vereisten en volgens de procedures van artikel 152, lid 1, en de artikelen 153 tot en met 156 van Verordening (EU) nr. 1308/2013. Groeperingen van katoenproducenten en verenigingen van dergelijke producentengroeperingen die vóór de inwerkingtreding van deze verordening door de lidstaten zijn erkend overeenkomstig het aan de Akte van Toetreding van 1979 van de Helleense Republiek gehechte Protocol nr. 4 betreffende katoen, worden voor de toepassing van deze afdeling beschouwd als respectievelijk producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties.
8.  
De lidstaten zorgen ervoor dat uitgaven voor de in artikel 47, lid 2, punten f), g) en h), bedoelde interventietypes niet hoger zijn dan één derde van de totale uitgaven uit hoofde van elk operationeel programma zoals vastgelegd in hun strategische GLB-plannen.

Artikel 68

Financiële steun van de Unie

1.  
De financiële steun van de Unie is beperkt tot 50 % van de uitgaven die daadwerkelijk zijn gedaan voor de in artikel 67 vermelde interventietypes. Het resterende gedeelte van de uitgaven is ten laste van de begunstigden.

De financiële steun van de Unie wordt betaald aan actiefondsen die zijn opgezet door producentenorganisaties of hun unies die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 of van artikel 67, lid 7, van deze verordening, of door producentengroeperingen bedoeld in artikel 67, lid 1, punt b), van deze verordening. Hiertoe zijn artikel 51 en artikel 52, lid 1, van deze verordening van overeenkomstige toepassing.

2.  
De in lid 1 bepaalde beperking van 50 % wordt verhoogd tot 60 % voor producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties die zijn erkend op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013 of van artikel 67, lid 7, van deze verordening, voor de eerste vijf jaar na het jaar van de erkenning.
3.  

De financiële steun van de Unie is beperkt tot 6 % van de waarde van de op de markt afgezette productie door:

a) 

elke producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties bedoeld in artikel 67, lid 1, punt a), of

b) 

elke producentengroepering bedoeld in artikel 67, lid 1, punt b).



HOOFDSTUK IV

INTERVENTIETYPES VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING



Afdeling 1

Interventietypes

Artikel 69

Interventietypes voor plattelandsontwikkeling

De interventietypes in het kader van dit hoofdstuk omvatten betalingen of steun met betrekking tot:

a) 

milieu-, klimaatgerelateerde en andere beheersverbintenissen;

b) 

natuurlijke beperkingen of andere gebiedsspecifieke beperkingen;

c) 

gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde verplichte vereisten;

d) 

investeringen, met inbegrip van investeringen in irrigatie;

e) 

vestiging van jonge landbouwers en nieuwe landbouwers, en het opstarten van plattelandsbedrijven;

f) 

risicobeheersinstrumenten;

g) 

samenwerking;

h) 

kennisuitwisseling en verspreiding van informatie.

Artikel 70

Milieu-, klimaatgerelateerde en andere beheersverbintenissen

1.  
In hun strategische GLB-plannen nemen de lidstaten agromilieuklimaatverbintenissen op in hun interventies; zij kunnen daarin ook andere beheersverbintenissen opnemen. De betalingen voor deze verbintenissen worden verstrekt onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.
2.  
De lidstaten kennen alleen betalingen toe aan landbouwers of andere begunstigden die op vrijwillige basis beheersverbintenissen aangaan die geacht worden bevorderlijk te zijn voor het bereiken van een of meer van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2.
3.  

In het kader van dit artikel verrichten de lidstaten uitsluitend betalingen voor verbintenissen die:

a) 

verder gaan dan de relevante uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de desbetreffende GLMC-normen die op grond van hoofdstuk I, afdeling 2, zijn vastgesteld;

b) 

verder gaan dan de relevante minimumvoorschriften voor het gebruik van meststoffen en gewasbeschermingsmiddelen of voor dierenwelzijn, en andere bij nationaal recht en Unierecht relevante verplichte voorschriften ter zake; dat vereiste geldt niet voorverbintenissen in verband met agrobosbouwsystemen en de instandhouding van beboste gebieden;

c) 

verder gaan dan de voorwaarden voor de instandhouding van het landbouwareaal overeenkomstig artikel 4, lid 2;

d) 

verschillend zijn van de verbintenissen waarvoor betalingen worden toegekend op grond van artikel 31.

Voor verbintenissen bedoeld in de eerste alinea, punt b), kan, wanneer het nationale recht nieuwe voorschriften oplegt die verder gaan dan de daarmee verband houdende minimumvoorschriften uit het Unierecht, steun worden verleend gedurende een periode van maximaal 24 maanden vanaf de datum waarop zij voor het bedrijf verplicht worden, mits die verbintenissen bijdragen aan de naleving van die voorschriften.

4.  
De lidstaten bepalen de uit te keren betalingen op basis van de aanvullende gemaakte kosten en gederfde inkomsten als gevolg van de aangegane verbintenissen, met inachtneming van de vastgestelde streefcijfers. Die betalingen worden jaarlijks toegekend en kunnen ook transactiekosten dekken. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten steun toekennen in de vorm van een vast bedrag of een eenmalige betaling per eenheid.
5.  
De lidstaten kunnen collectieve regelingen en resultaatgerichte betalingsregelingen stimuleren en ondersteunen die landbouwers of andere begunstigden moeten aansporen om op grotere schaal of op meetbare wijze te zorgen voor een aanzienlijke kwalitatieve verbetering van het milieu.
6.  
De verbintenissen worden aangegaan voor een periode van vijf tot zeven jaar.

De lidstaten kunnen in hun strategische GLB-plannen echter het volgende vaststellen:

a) 

een langere periode voor bepaalde soorten verbintenissen onder meer door erin te voorzien dat zij na afloop van de eerste periode jaarlijks kunnen worden verlengd, indien een dergelijke langere periode nodig is voor het bereiken of handhaven van bepaalde voordelen voor het milieu of het dierwelzijn;

b) 

een kortere periode van minstens één jaar voor verbintenissen inzake dierenwelzijn, inzake het behoud, duurzaam gebruik en de ontwikkeling van genetische hulpbronnen, en inzake de omschakeling naar biologische landbouw, voor nieuwe verbintenissen die onmiddellijk op de periode van de eerste verbintenis aansluiten, of in andere, naar behoren gemotiveerde gevallen.

7.  
De lidstaten zorgen ervoor dat voor verrichtingen die worden uitgevoerd in het kader van het in dit artikel bedoelde interventietype een herzieningsbepaling wordt opgenomen, zodat ze kunnen worden aangepast als gevolg van wijzigingen van de toepasselijke in lid 3 bedoelde verplichte normen, vereisten of verplichtingen waaraan de verbintenissen minimaal moeten voldoen, of zodat aan punt d), eerste alinea, van dat lid wordt voldaan. Indien de begunstigde deze aanpassing niet aanvaardt, eindigt de verbintenis en wordt geen terugbetaling uit hoofde van dit artikel verlangd voor de periode waarin de verbintenis is toegepast.

De lidstaten zorgen er ook voor dat een herzieningsbepaling wordt opgenomen voor verrichtingen die worden uitgevoerd in het kader van het in dit artikel bedoelde interventietype die doorlopen na de door het strategisch GLB-plan bestreken periode, zodat ze kunnen worden aangepast aan het rechtskader dat van toepassing is in de volgende periode.

8.  
Indien in het kader van dit artikel steun wordt verleend voor agromilieuklimaatverbintenissen, verbintenissen tot omschakeling naar of voortzetting van biologische landbouwpraktijken en -methoden als opgenomen in Verordening (EU) 2018/848, stellen de lidstaten een betaling per hectare vast. Voor andere verbintenissen kunnen de lidstaten andere eenheden dan hectaren toepassen. In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten steun uit hoofde van dit artikel verstrekken in de vorm van een vast bedrag.
9.  
De lidstaten zorgen ervoor dat personen die in het kader van dit type interventies verrichtingen uitvoeren, toegang hebben tot de relevante kennis en informatie die nodig zijn bij de uitvoering van zulke verrichtingen en dat, om bijstand te verlenen aan landbouwers die zich ertoe verbinden hun productiesystemen te wijzigen, passende opleiding beschikbaar wordt gesteld aan personen die dat nodig hebben, evenals toegang tot deskundigheid.
10.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de interventies op grond van dit artikel stroken met die op grond van artikel 31.

Artikel 71

Natuurlijke beperkingen of andere gebiedsspecifieke beperkingen

1.  
De lidstaten kunnen betalingen toekennen voor natuurlijke beperkingen of andere gebiedsspecifieke beperkingen onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen, met als doel bij te dragen aan het bereiken van een of meer van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2.
2.  
Betalingen uit hoofde van dit artikel worden verleend aan actieve landbouwers voor gebieden die op grond van artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 zijn aangewezen.
3.  
De lidstaten kunnen een selectie toepassen overeenkomstig de voorwaarden van artikel 32, lid 3, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 1305/2013.
4.  
De lidstaten kunnen betalingen in het kader van dit artikel enkel verstrekken om begunstigden geheel of gedeeltelijk te vergoeden voor de extra kosten en gederfde inkomsten met betrekking tot de natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen in het betrokken gebied.
5.  
Voor de berekening van de in lid 4 bedoelde extra kosten en gederfde inkomsten met betrekking tot natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen wordt een vergelijking gemaakt met gebieden die niet met natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen worden geconfronteerd.
6.  
Betalingen uit hoofde van dit artikel worden jaarlijks toegekend per hectare landbouwareaal.

Artikel 72

Gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde verplichte vereisten

1.  
De lidstaten kunnen betalingen toekennen voor gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van vereisten die voortvloeien uit de uitvoering van Richtlijn 92/43/EEG, 2009/147/EG of 2000/60/EG onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen, met als doel bij te dragen aan het bereiken van een of meer van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2.
2.  
Betalingen uit hoofde van dit artikel worden uitgekeerd aan landbouwers, bosbezitters en hun organisaties, alsmede aan andere grondbeheerders.
3.  

Bij de afbakening van gebieden met nadelen kunnen de lidstaten een of meer van de volgende gebieden opnemen:

a) 

uit hoofde van de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG aangewezen Natura 2000-landbouwgebieden en Natura 2000-bosbouwgebieden;

b) 

andere afgebakende natuurbeschermingsgebieden met specifieke beperkingen op milieugebied voor landbouw of bosbouw, die bijdragen tot de uitvoering van artikel 10 van Richtlijn 92/43/EEG, op voorwaarde dat die gebieden niet groter zijn dan 5 % van de oppervlakte van de aangewezen Natura 2000-gebieden die onder de territoriale reikwijdte van elk strategisch GLB-plan vallen;

c) 

landbouwarealen die zijn opgenomen in stroomgebiedsbeheersplannen op grond van Richtlijn 2000/60/EG.

4.  
De lidstaten kunnen betalingen in het kader van dit artikel enkel toekennen om begunstigden geheel of gedeeltelijk te vergoeden voor de extra kosten, transactiekosten inbegrepen, en de gederfde inkomsten met betrekking tot de gebiedsspecifieke nadelen in het betrokken gebied.
5.  

De in lid 4 bedoelde extra kosten en gederfde inkomsten worden berekend:

a) 

ten aanzien van de beperkingen als gevolg van de Richtlijnen 92/43/EEG en 2009/147/EG, in verband met nadelen die voortvloeien uit vereisten die verder gaan dan de in hoofdstuk I, afdeling 2, van deze titel ter zake vastgestelde GLMC-normen en de overeenkomstig artikel 4, lid 2, van deze verordening vastgestelde voorwaarden voor de instandhouding van het landbouwareaal;

b) 

ten aanzien van de beperkingen als gevolg van Richtlijn 2000/60/EG, in verband met nadelen die voortvloeien uit vereisten die verder gaan dan de uit de regelgeving ter zake voortvloeiende beheerseisen, met uitzondering van RBE 1 als opgenomen in bijlage III, en GLMC-normen die zijn vastgesteld op grond van hoofdstuk I, afdeling 2, van deze titel, en de overeenkomstig artikel 4, lid 2, van deze verordening vastgestelde voorwaarden voor de instandhouding van het landbouwareaal.

6.  
Betalingen uit hoofde van dit artikel worden jaarlijks toegekend per hectare land.

Artikel 73

Investeringen

1.  
De lidstaten kunnen steun voor investeringen verstrekken onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.
2.  
De lidstaten kunnen steun in het kader van dit artikel enkel verstrekken voor investeringen in materiële en immateriële activa die bijdragen tot het bereiken van een of meer van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2.

Voor bedrijven vanaf een bepaalde door de lidstaten in hun strategische GLB-plannen vast te stellen omvang, is steun aan de bosbouwsector afhankelijk van de overlegging van de toepasselijke gegevens van een bosbeheerplan of een gelijkwaardig instrument dat in overeenstemming is met het duurzaam bosbeheer als gedefinieerd in de Algemene Richtsnoeren voor het duurzame beheer van de bossen in Europa, vastgesteld door de Tweede Ministeriële conferentie over de bescherming van de bossen in Europa, gehouden te Helsinki op 16-17 juni 1993.

3.  

De lidstaten stellen een lijst op van niet-subsidiabele investeringen en uitgavencategorieën, waaronder ten minste de volgende:

a) 

aankoop van landbouwproductierechten;

b) 

aankoop van betalingsrechten;

c) 

aankoop van land voor een bedrag van meer dan 10 % van de totale subsidiabele uitgaven voor de betrokken verrichting, met uitzondering van aankoop van land ten behoeve van milieubehoud en het behoud van koolstofrijke bodems, of van door jonge landbouwers met behulp van financieringsinstrumenten aangekochte land; in het geval van financieringsinstrumenten is dit plafond van toepassing op de subsidiabele overheidsuitgaven die aan de eindontvanger zijn betaald of, in geval van garanties, op het bedrag van de onderliggende lening;

d) 

de aankoop van dieren en de aankoop van zaai- en pootgoed van eenjarige gewassen alsook het planten daarvan voor een ander doel dan:

i) 

herstel van het landbouw- of bosbouwpotentieel na natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen;

ii) 

de bescherming van vee tegen grote roofdieren of van vee dat in de bosbouw in plaats van machines wordt gebruikt;

iii) 

het in het kader van de in artikel 70 bedoelde verbintenissen fokken van met uitsterven bedreigde rassen als omschreven in artikel 2, punt 24, van Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad ( 12 ), of

iv) 

het in het kader van de in artikel 70 bedoelde verbintenissen in stand houden van plantenrassen die worden bedreigd door genetische erosie;

e) 

rente op schulden, behalve met betrekking tot subsidies verleend in de vorm van een rentesubsidie of een subsidie voor garantievergoedingen;

f) 

investeringen in grootschalige infrastructuur, zoals bepaald door de lidstaten in hun strategisch GLB-plannen, die geen deel uitmaken van de strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling beschreven in artikel 32 van Verordening (EU) 2021/1060, met uitzondering van investeringen in breedbandinfrastructuur en van preventieve acties tegen overstromingen en ter bescherming van de kust, die gericht zijn op inperking van de gevolgen van mogelijke natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen;

g) 

investeringen in bebossing die niet verenigbaar zijn met de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen overeenkomstig de beginselen van duurzaam bosbeheer, zoals ontwikkeld in het kader van de pan-Europese richtsnoeren voor bebossing en herbebossing.

De eerste alinea, punten a), b), d) en f), is niet van toepassing wanneer steun wordt verleend in de vorm van financieringsinstrumenten.

4.  
De lidstaten beperken de steun tot een of meer percentages van maximaal 65 % van de subsidiabele kosten.

De maximale steunpercentages kunnen worden verhoogd:

a) 

tot en met 80 % voor de volgende investeringen:

i) 

investeringen in verband met een of meer van de specifieke doelstellingen als beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), en, ten aanzien van dierenwelzijn, in artikel 6, lid 1, punt i);

ii) 

investeringen van jonge landbouwers die voldoen aan de voorwaarden die de lidstaten in hun strategisch GLB-plan in overeenstemming met artikel 4, lid 6, hebben vastgesteld;

iii) 

investeringen in de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee;

b) 

tot en met 85 % voor investeringen van kleine landbouwbedrijven, zoals bepaald door de lidstaten;

c) 

tot en met 100 % voor de volgende investeringen:

i) 

bebossing, invoering en regeneratie van agrobosbouwsystemen, ruilverkaveling in de bosbouw en niet-productieve investeringen in verband met een of meer van de specifieke doelstellingen beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), met inbegrip van niet-productieve investeringen ter bescherming van vee en gewassen tegen schade aangericht door wilde dieren;

ii) 

investeringen in basisdiensten in plattelandsgebieden en in infrastructuur in de land- en bosbouw, zoals bepaald door de lidstaten;

iii) 

investeringen in het herstel van het landbouw- of bosbouwpotentieel na natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden of rampzalige gebeurtenissen en investeringen in passende preventieve acties, alsmede investeringen in het behoud van de gezondheid van bossen;

iv) 

niet-productieve investeringen die worden ondersteund via strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling beschreven in artikel 32 van Verordening (EU) 2021/1060 en de projecten van operationele groepen in het kader van het EIP als bedoeld in artikel 127, lid 3, van onderhavige verordening.

5.  
Indien het Unierecht leidt tot nieuwe vereisten voor landbouwers, kan tot uiterlijk 24 maanden na de datum waarop de nieuwe eisen voor het betrokken bedrijf van kracht zijn geworden, steun worden verstrekt voor investeringen om te voldoen aan deze eisen.

Artikel 74

Investeringen in irrigatie

1.  
De lidstaten kunnen steun verstrekken voor investeringen in irrigatie in nieuwe en bestaande geïrrigeerde gebieden, mits voldaan wordt aan de voorwaarden van artikel 73 en onderhavig artikel.
2.  
Investeringen in irrigatie worden alleen gesteund indien de betrokken lidstaat de Commissie een stroomgebiedsbeheersplan als bepaald in Richtlijn 2000/60/EG heeft toegestuurd, voor het gehele gebied waarin de investering moet worden uitgevoerd en voor elk ander gebied waarin deze investering gevolgen voor het milieu kan hebben. De maatregelen van het stroomgebiedsbeheersplan die overeenkomstig artikel 11 van die richtlijn worden uitgevoerd en die relevant zijn voor de landbouwsector, worden in het betrokken programma van maatregelen omschreven.
3.  
Watermeters waarmee het waterverbruik op het niveau van de gesteunde investering kan worden gemeten, moeten aanwezig zijn of worden geïnstalleerd als onderdeel van de investering.
4.  

De lidstaten kunnen steun verstrekken voor investeringen ter verbetering van bestaande irrigatie-installaties of bestaande irrigatie-infrastructuuronderdelen, indien:

a) 

vooraf wordt geoordeeld dat ze gezien de technische parameters van de bestaande installatie of infrastructuur tot waterbesparingen kunnen leiden;

b) 

ze gevolgen hebben voor oppervlaktewater- of grondwaterlichamen waarvan in het desbetreffende stroomgebiedbeheerplan de toestand om redenen die verband houden met de waterhoeveelheid als minder dan goed is aangemerkt, en het watergebruik daadwerkelijk is verminderd en aldus in de zin van artikel 4, lid 1, van Richtlijn 2000/60/EG zal bijdragen tot het bereiken van een goede toestand van deze waterlichamen.

De lidstaten nemen als subsidiabiliteitsvoorwaarde percentages in hun strategische GLB-plannen op voor potentiële waterbesparingen en daadwerkelijke vermindering van het watergebruik, overeenkomstig artikel 104, punt d). Deze waterbesparingen weerspiegelen de in de stroomgebiedbeheerplannen vastgestelde behoeften die voortvloeien uit Richtlijn 2000/60/EG genoemd in bijlage XIII bij deze verordening.

Geen van de in dit lid vermelde voorwaarden is van toepassing op investeringen in een bestaande installatie met enkel effect op de energie-efficiëntie, of op investeringen voor het aanleggen van een reservoir of op investeringen in het gebruik van teruggewonnen water dat geen gevolgen heeft voor een bepaald oppervlaktewater- of grondwaterlichaam.

5.  
De lidstaten kunnen steun toekennen voor investeringen in het gebruik van teruggewonnen water als alternatieve watervoorziening indien de levering en het gebruik van dat water in overeenstemming zijn met Verordening (EU) 2020/741 van het Europees Parlement en de Raad ( 13 ).
6.  

De lidstaten kunnen uitsluitend steun verstrekken voor investeringen die leiden tot een nettotoename van het geïrrigeerd areaal met gevolgen voor een bepaald oppervlaktewater- of grondwaterlichaam indien:

a) 

in het betrokken stroomgebiedbeheerplan de toestand van het waterlichaam niet als minder dan god is aangemerkt om redenen die verband houden met de waterhoeveelheid, en

b) 

uit een milieueffectanalyse blijkt dat de investering niet tot significante negatieve milieueffecten zal leiden; die analyse van de milieueffecten wordt uitgevoerd of goedgekeurd door de bevoegde autoriteit, en kan tevens betrekking hebben op groepen bedrijven.

7.  
De lidstaten mogen uitsluitend steun verstrekken voor investeringen in de aanleg of uitbreiding van een reservoir ten behoeve van irrigatie indien deze geen significant negatief milieueffect hebben.
8.  

De lidstaten beperken de steun tot een of meer percentages van maximaal:

a) 

80 % van de subsidiabele kosten voor investeringen in irrigatie op het landbouwbedrijf op grond van lid 4;

b) 

100 % van de subsidiabele kosten voor investeringen ten behoeve van irrigatie in landbouwinfrastructuur buiten het landbouwbedrijf;

c) 

65 % van de subsidiabele kosten voor overige investeringen in irrigatie op het landbouwbedrijf.

Artikel 75

Vestiging van jonge landbouwers en nieuwe landbouwers, en het opstarten van plattelandsbedrijven

1.  
De lidstaten kunnen steun toekennen voor de vestiging van jonge landbouwers en het opstarten van plattelandsbedrijven, waaronder de vestiging van nieuwe landbouwers, onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen, met als doel bij te dragen tot het bereiken van een of meer van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2.
2.  

De lidstaten kunnen steun in het kader van dit artikel enkel verstrekken ter bevordering van:

a) 

de vestiging van jonge landbouwers die voldoen aan de voorwaarden die de lidstaten in hun strategische GLB-plannen in overeenstemming met artikel 4, lid 6, hebben vastgesteld;

b) 

het opstarten van plattelandsbedrijven die verband houden met land- of bosbouw, met inbegrip van de vestiging van nieuwe landbouwers, of de diversificatie van inkomens van landbouwhuishoudens naar niet-landbouwgerelateerde activiteiten;

c) 

het opstarten van niet-landbouwactiviteiten in plattelandsgebieden in verband met de in artikel 32 van de Verordening (EU) 2021/1060 beschreven strategieën voor vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling.

3.  
De lidstaten stellen voorwaarden vast voor de indiening en de inhoud van bedrijfsplannen die begunstigden moeten overleggen om steun in het kader van dit artikel te kunnen ontvangen.
4.  
De lidstaten verstrekken de steun in de vorm van vaste bedragen, van financieringsinstrumenten of van een combinatie van beide. De steun bedraagt maximaal 100 000 EUR en kan op basis van objectieve criteria worden gedifferentieerd.

Artikel 76

Risicobeheersinstrumenten

1.  
De lidstaten kunnen steun voor risicobeheersinstrumenten verstrekken onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen.
2.  
Steun in het kader van dit artikel kan worden verstrekt met het oog op de bevordering van risicobeheersinstrumenten, die actieve landbouwers helpen bij het beheer van de met hun landbouwactiviteiten verband houdende productie- en inkomensrisico’s waarover zij geen controle hebben en die bijdragen tot het bereiken van één of meer van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2.
3.  

De lidstaten kunnen, op basis van hun behoeftebeoordeling, steun verstrekken voor verschillende soorten risicobeheersinstrumenten, waaronder inkomensstabiliseringsinstrumenten, en met name:

a) 

financiële bijdragen aan verzekeringspremies;

b) 

financiële bijdragen aan onderlinge fondsen, met inbegrip van de administratieve kosten voor het opzetten ervan.

4.  

Indien de lidstaten de in lid 3 bedoelde steun verstrekken, bepalen zij de volgende subsidiabiliteitsvoorwaarden met betrekking tot:

a) 

de soorten subsidiabele risicobeheersinstrumenten en de dekking ervan;

b) 

de methode voor de berekening van verliezen en factoren die aanleiding geven tot compensatie;

c) 

de regels voor de oprichting en het beheer van de onderlinge fondsen en, indien van toepassing, van andere subsidiabele risicobeheersinstrumenten.

5.  
De lidstaten zorgen ervoor dat enkel steun wordt verstrekt voor verliezen boven een drempel van minimaal 20 % van de gemiddelde jaarproductie of het gemiddelde jaarinkomen van de landbouwer in de laatste drie jaar, of de gemiddelde jaarproductie of het gemiddelde inkomen van drie van de laatste vijf jaar, het hoogste en het laagste inkomen niet meegerekend. Met sectorale productierisicobeheerinstrumenten worden de verliezen berekend op holdingniveau of op het niveau van de activiteit van het bedrijf in de betrokken sector.

De lidstaten kunnen in het kader van de in artikel 80, lid 3, bedoelde financieringsinstrumenten landbouwers die niet aan een risicobeheersinstrument deelnemen steun verstrekken in de vorm van financiering van autonoom netto werkkapitaal, ter compensatie van verliezen bedoeld in de eerste alinea van dit lid.

6.  
De lidstaten beperken de steun tot een of meer percentages van maximaal 70 % van de subsidiabele kosten.

Dit lid is niet van toepassing op de in artikel 19 bedoelde bijdragen.

7.  
De lidstaten zorgen ervoor dat overcompensatie als gevolg van de combinatie van de in dit artikel bedoelde interventies met andere publieke en particuliere risicobeheerregelingen, wordt vermeden.

Artikel 77

Samenwerking

1.  

De lidstaten kunnen steun voor samenwerking verstrekken onder de voorwaarden die in dit artikel zijn vastgesteld en die door hen nader zijn gespecificeerd in hun strategische GLB-plannen, met het oog op:

a) 

de voorbereiding en uitvoering van de in artikel 127, lid 3, bedoelde projecten van operationele groepen in het kader van het EIP;

b) 

de voorbereiding en uitvoering van Leader;

c) 

de bevordering van en steun aan door de Unie of de lidstaten erkende kwaliteitsregelingen en het gebruik ervan door landbouwers;

d) 

de ondersteuning van producentengroeperingen, producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties;

e) 

de opstelling en uitvoering van “slimme dorpen”-strategieën, zoals bepaald door de lidstaten;

f) 

steun voor andere vormen van samenwerking.

2.  
De lidstaten kunnen steun in het kader van dit artikel uitsluitend verstrekken ter bevordering van nieuwe samenwerkingsvormen, maar ingeval van het opstarten van een nieuwe activiteit tevens van bestaande samenwerkingsvormen. Bij die samenwerking zijn minimaal twee actoren betrokken en de samenwerking draagt bij tot het bereiken van een of meer van de specifieke doelstellingen van artikel 6, leden 1 en 2.
3.  
De lidstaten kunnen in het kader van dit artikel de kosten dekken die verband houden met alle aspecten van de samenwerking.
4.  
De lidstaten kunnen in het kader van dit artikel de steun verstrekken als een totaalbedrag dat de kosten dekt van de samenwerking en van de uitgevoerde activiteiten, of zij kunnen enkel de kosten van de samenwerking dekken en middelen gebruiken uit andere interventietypes voor plattelandsontwikkeling, of uit andere instrumenten voor nationale of Uniesteun ter dekking van de kosten van de uitgevoerde activiteiten.

Indien de steun als totaalbedrag wordt uitgekeerd, zorgen de lidstaten ervoor dat de uitgevoerde activiteit voldoet aan de desbetreffende regels en vereisten vastgelegd in de artikelen 70 tot en met 76 en 78.

In het geval van Leader geldt dat, in afwijking van de eerste alinea van dit lid:

a) 

steun voor alle kosten die in aanmerking komen voor voorbereidende steun in het kader van artikel 34, lid 1, punt a), van Verordening (EU) 2021/1060 en voor de uitvoering van geselecteerde strategieën uit hoofde van de punten b) en c) van dat lid, enkel wordt verleend als een totaalbedrag in het kader van dit artikel, en

b) 

de lidstaten ervoor zorgen dat de uitgevoerde activiteiten die uit investeringen bestaan, aan de toepasselijke regels en vereisten van de Unie in het kader van het in artikel 73 van deze verordening vastgestelde interventietype voor investeringen voldoen.

5.  
De lidstaten verstrekken uit hoofde van dit artikel geen steun voor samenwerking waarbij alleen onderzoeksinstanties betrokken zijn.
6.  
In het geval van samenwerking in het kader van de opvolging op een landbouwbedrijf, en dan met name de generatievernieuwing daar, kunnen lidstaten enkel steun verstrekken aan landbouwers die de pensioenleeftijd hebben bereikt of aan landbouwers die de pensioenleeftijd voor het einde van de verrichting zullen bereiken, zoals die door de betrokken lidstaat in overeenstemming met hun nationale wetgeving is bepaald.
7.  
De lidstaten beperken de steun tot maximaal zeven jaar. Die voorwaarde geldt niet voor Leader en, in naar behoren gemotiveerde gevallen, evenmin voor collectieve milieu- en klimaatacties die nodig zijn om de specifieke doelstellingen te bereiken die zijn vastgelegd in artikel 6, punten d), e) en f).
8.  

De lidstaten beperken de steun voor:

a) 

voorlichtings- en promotieactiviteiten voor kwaliteitsregelingen tot een of meer percentages van maximaal 70 % van de subsidiabele kosten;

b) 

de oprichting van producentengroeperingen, producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties tot 10 % van de jaarlijkse op de markt afgezette productie van de groepering of organisatie, met een maximum van 100 000 EUR per jaar; die steun daalt geleidelijk en is uitsluitend beschikbaar gedurende de eerste vijf jaar na erkenning.

Artikel 78

Uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie

1.  
De lidstaten kunnen steun verstrekken voor uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie onder de nader in hun strategische GLB-plannen uitgewerkte voorwaarden van dit artikel, teneinde bij te dragen tot een of meer van de specifieke doelstellingen van artikel 6, leden 1 en 2, waarbij dan de focus op de bescherming van natuur, milieu en klimaat ligt; dit kan onder meer acties inhouden op het gebied van milieueducatie en -bewustmaking en de ontwikkeling van plattelandsbedrijven en -gemeenschappen.
2.  
Steun uit hoofde van dit artikel kan worden gebruikt ter dekking van de kosten van alle relevante acties ter bevordering van innovatie, scholing en advisering, en andere vormen van uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie, onder meer via het opstellen en bijwerken van plannen en studies ten behoeve van uitwisseling van kennis en verspreiding van informatie. Deze acties dragen bij tot het bereiken van een of meer van de specifieke doelstellingen van artikel 6, leden 1 en 2.
3.  
Steun voor adviesdiensten wordt enkel verstrekt voor adviesdiensten die voldoen aan artikel 15, lid 3.
4.  
Ten behoeve van de oprichting van adviesdiensten kunnen de lidstaten steun verstrekken in de vorm van een vast bedrag van maximaal 200 000 EUR. De lidstaten zorgen ervoor dat steun een beperkte geldigheidsduur heeft.
5.  
De lidstaten zorgen ervoor dat acties uit hoofde van dit type interventies gebaseerd zijn op en stroken met de beschrijving van het AKIS in hun strategische GLB-plannen overeenkomstig artikel 114, punt a), i).



Afdeling 2

Elementen die voor verscheidene interventietypes gelden

Artikel 79

Selectie van verrichtingen

1.  
Na raadpleging van het in artikel 124 bedoelde monitoringcomité (het “monitoringcomité”), stellen de nationale beheersautoriteit, regionale beheersautoriteiten indien relevant, of aangewezen intermediaire instanties selectiecriteria op voor interventies die betrekking hebben op een of meer van de volgende interventietypes: investeringen, vestiging van jonge landbouwers en nieuwe landbouwers en het opstarten van plattelandsbedrijven, samenwerking, kennisuitwisseling en verspreiding van informatie. Deze selectiecriteria staan borg voor de gelijke behandeling van de aanvragers, voor een beter gebruik van de financiële middelen en voor het afstemmen van de steun overeenkomstig het doel van de interventies.

De lidstaten kunnen besluiten geen selectiecriteria toe te passen voor investeringsinterventies die duidelijk zijn gericht op milieudoelen of worden uitgevoerd in verband met herstelactiviteiten.

In afwijking van de eerste alinea kan in naar behoren gemotiveerde gevallen en na raadpleging van het monitoringcomité, een andere selectiemethode worden vastgesteld.

2.  
De verantwoordelijkheid van beheersautoriteiten of van de aangewezen intermediaire instanties als vastgesteld in lid 1, doet geen afbreuk aan de taken van de plaatselijke actiegroepen bedoeld in artikel 33 van Verordening (EU) 2021/1060.
3.  
Lid 1 is niet van toepassing wanneer steun wordt verleend in de vorm van financieringsinstrumenten.
4.  
De lidstaten kunnen besluiten de in lid 1 bedoelde selectiecriteria niet toe te passen op verrichtingen die een certificaat “Excellentiekeur” hebben ontvangen in het kader van Horizon 2020, vastgesteld bij Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 14 ), uit hoofde van Horizon Europa of uit hoofde van het Programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE), vastgesteld bij Verordening (EU) 2021/783 van het Europees Parlement en de Raad ( 15 ) op voorwaarde dat die verrichtingen stroken met het strategisch GLB-plan.
5.  
Een verrichting kan geheel of gedeeltelijk buiten de betrokken lidstaat worden uitgevoerd, ook buiten het grondgebied van de Unie, mits de verrichting bijdraagt tot het bereiken van de doelstellingen van het strategisch GLB-plan.

Artikel 80

Specifieke regels voor financieringsinstrumenten

1.  
Steun in de vorm van financieringsinstrumenten bedoeld in artikel 58 van Verordening (EU) 2021/1060 kan worden verstrekt in het kader van de interventietypes bedoeld in de artikelen 73 tot en met 78 van deze verordening.
2.  
Indien steun verstrekt wordt in de vorm van financieringsinstrumenten, zijn de definities van “financieringsinstrument”, “financieel product”, “eindontvanger”, “holdingfonds”, “specifiek fonds”, “hefboomeffect”, “multiplicatorratio”, “beheerskosten” en “beheersvergoedingen” vastgelegd in artikel 2 van Verordening (EU) 2021/1060 en de bepalingen van titel V, hoofdstuk II, afdeling 2, van die verordening van toepassing.

Ook zijn de leden 3, 4 en 5 van dit artikel van toepassing.

3.  
Overeenkomstig artikel 58, lid 2, van Verordening (EU) 2021/1060 kan werkkapitaal, met inbegrip van autonoom netto werkkapitaal, op grond van de artikelen 73, 74, 76, 77 en 78 van deze verordening als een subsidiabele uitgave worden aangemerkt, indien het bijdraagt tot het bereiken van ten minste één specifieke voor de betrokken interventie relevante doelstelling. Steun voor de financiering van autonoom netto werkkapitaal uit hoofde van een van deze artikelen kan verleend worden zonder toepassing van het vereiste dat de eindontvanger uit hoofde van hetzelfde artikel steun voor andere uitgaven ontvangt.

Voor activiteiten die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallen, mag het totale bedrag van de aan een eindontvanger verstrekte steun voor werkkapitaal niet meer bedragen dan een brutosubsidie-equivalent van 200 000 EUR over een periode van drie begrotingsjaren.

4.  
In afwijking van de artikelen 73, 74, 76, 77 en 78 zijn de in die artikelen vastgestelde steunpercentages niet van toepassing op de financiering van autonoom netto werkkapitaal.
5.  

Voor een financieringsinstrument zijn de subsidiabele uitgaven het totaalbedrag aan subsidiabele overheidsuitgaven exclusief aanvullende nationale financiering als bedoeld in artikel 115, lid 5, dat binnen de subsidiabiliteitsperiode is betaald of, in het geval van garanties, is gereserveerd voor garantieovereenkomsten door het financieringsinstrument. Dat bedrag komt overeen met:

a) 

betalingen aan eindontvangers, in geval van leningen, investeringen in eigen vermogen of investeringen in quasi-eigenvermogen;

b) 

middelen die gereserveerd zijn voor garantieovereenkomsten, ongeacht of deze nog uitstaan of reeds verlopen zijn, om aan mogelijke aanspraken op garanties voor verliezen te kunnen voldoen, berekend op grond van een multiplicatorratio die is vastgelegd voor de respectieve onderliggende uitgekeerde nieuwe leningen aan of investeringen in eigen vermogen van eindontvangers;

c) 

betalingen aan, of ten voordele van eindontvangers, indien financieringsinstrumenten worden gecombineerd met een andere bijdrage van de Unie in een concrete actie in één financieringsinstrument overeenkomstig artikel 58, lid 5, van Verordening (EU) 2021/1060;

d) 

betalingen van beheersvergoedingen en vergoedingen van de beheerskosten betaald door de instanties die het financieringsinstrument implementeren.

Indien een financieringsinstrument wordt uitgevoerd over opeenvolgende programmeringsperioden heen, kan steun worden verstrekt aan of ten voordele van eindontvangers, inclusief beheerskosten en -vergoedingen, op basis van tijdens de vorige programmeringsperiode gesloten overeenkomsten, mits die steun voldoet aan de subsidiabiliteitsregels van de daaropvolgende programmeringsperiode. In die gevallen wordt de subsidiabiliteit van in uitgavendeclaraties ingediende uitgaven bepaald volgens de regels van de betrokken programmeringsperiode.

Voor de toepassing van de eerste alinea, punt b), geldt dat, indien de entiteit die de garanties ontvangt het geplande bedrag aan nieuwe leningen of investeringen in eigen vermogen of quasi-eigenvermogen niet in overeenstemming met de multiplicatorratio aan eindontvangers heeft uitgekeerd, de subsidiabele uitgaven evenredig worden verminderd. De multiplicatorratio kan worden herzien indien latere veranderingen van de marktomstandigheden dat rechtvaardigen. Een dergelijke herziening heeft geen terugwerkende kracht.

Voor de toepassing van dit lid, eerste alinea, punt d), zijn de beheersvergoedingen prestatiegericht. Indien instanties die een holdingfonds uitvoeren, geselecteerd worden middels de rechtstreekse gunning van een overeenkomst op grond van artikel 59, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060, is het bedrag van de aan deze instanties betaalde beheerskosten en -vergoedingen dat als subsidiabele uitgave kan worden gedeclareerd, onderworpen aan een drempel van maximaal 5 % van het totaalbedrag van de subsidiabele overheidsuitgaven die aan eindontvangers zijn uitbetaald in de vorm van leningen of die voor garantieovereenkomsten zijn gereserveerd, en van maximaal 7 % van het totaalbedrag van de subsidiabele overheidsuitgaven die aan eindontvangers zijn uitbetaald in de vorm van investeringen in eigen vermogen en quasi-eigenvermogen.

Indien instanties die een specifiek fonds uitvoeren, geselecteerd worden middels de rechtstreekse gunning van een overeenkomst op grond van artikel 59, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060, is het bedrag van de aan deze instanties betaalde beheerskosten en -vergoedingen dat als subsidiabele uitgave kan worden gedeclareerd, onderworpen aan een drempel van maximaal 7 % van het totaalbedrag van de subsidiabele overheidsuitgaven die aan eindontvangers zijn uitbetaald in de vorm van leningen of die voor garantieovereenkomsten zijn gereserveerd, en van maximaal 15 % van het totaalbedrag van de subsidiabele overheidsuitgaven die aan eindontvangers zijn uitbetaald in de vorm van investeringen in eigen vermogen of quasi-eigenvermogen.

Voor de toepassing van de eerste alinea, punt d), geldt dat, wanneer instanties die een holdingfonds of specifieke fondsen uitvoeren, door middel van een openbare aanbesteding zijn geselecteerd in overeenstemming met de toepasselijke wetgeving, het bedrag van de beheerskosten en -vergoedingen wordt vastgesteld in de financieringsovereenkomst en het uitdrukking geeft aan het resultaat van de openbare aanbesteding.

Afsluitprovisies die geheel of gedeeltelijk aan eindontvangers worden berekend, gelden niet als subsidiabele uitgave.

Artikel 81

Gebruik van het Elfpo via InvestEU

1.  
De lidstaten kunnen in het voorstel voor een strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 118 of in het verzoek tot wijziging van een strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 119, een bedrag van maximaal 3 % van de totale initiële Elfpo-toewijzing aan het strategisch GLB-plan, toewijzen aan InvestEU en via de EU-garantie en de InvestEU-advieshub wordt uitgevoerd. Het strategisch GLB-plan vermeldt een motivering voor het gebruik van InvestEU en de bijdrage ervan aan het bereiken van een of meer van de in artikel 6, leden 1 en 2, vermelde en in het kader van het strategisch GLB-plan gekozen specifieke doelstellingen.

Het aan InvestEU bijgedragen bedrag wordt aangewend overeenkomstig de in Verordening (EU) 2021/523 vastgestelde regels.

2.  
De lidstaten bepalen het elk jaar bijgedragen totaalbedrag. In het geval van een verzoek tot wijziging van een strategisch GLB-plan hebben die bedragen alleen betrekking hebben op middelen voor toekomstige jaren.
3.  
Het in lid 1 bedoelde bedrag wordt, bij sluiting van de bijdrageovereenkomst bedoeld in artikel 10, lid 3, van Verordening (EU) 2021/523, gebruikt als voorziening voor het gedeelte van de EU-garantie in het lidstaatcompartiment en voor de InvestEU-advieshub. De vastleggingen in de begroting van de Unie voor elke bijdrageovereenkomst kunnen in de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027 in jaarlijkse tranches worden verricht door de Commissie.
4.  
Indien binnen vier maanden na de vaststelling van het uitvoeringsbesluit van de Commissie tot goedkeuring van het strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 118 van deze verordening geen bijdrageovereenkomst als bedoeld in artikel 10, lid 2, van Verordening (EU) 2021/523 is gesloten voor het in lid 1 van dit artikel bedoeld bedrag dat aan dat strategisch GLB-plan is toegewezen, wordt het overeenkomstige bedrag opnieuw toegewezen in het strategisch GLB-plan na de goedkeuring van een verzoek tot wijziging door de lidstaat dat is ingediend in overeenstemming met artikel 119 van deze verordening.

Een sluiting van de bijdrageovereenkomst voor het in lid 1 van dit artikel bedoeld bedrag dat is toegewezen in een verzoek tot wijziging van een strategisch GLB-plan dat is ingediend in overeenstemming in artikel 119 van deze verordening, geschiedt gelijktijdig met de vaststelling van het uitvoeringsbesluit van de Commissie tot goedkeuring van die wijziging van het strategisch GLB-plan.

5.  
Indien binnen negen maanden na de goedkeuring van de bijdrageovereenkomst geen garantieovereenkomst als bedoeld in artikel 10, lid 4, tweede alinea, van Verordening (EU) 2021/523 is gesloten, wordt de bijdrageovereenkomst beëindigd of in onderlinge overeenstemming verlengd.

Indien de deelname van een lidstaat aan InvestEU wordt stopgezet, worden de betrokken betaalde bedragen die als voorziening naar het gemeenschappelijk voorzieningsfonds zijn overgemaakt, teruggevorderd als interne bestemmingsontvangsten op grond van artikel 21, lid 5, van het financieel reglement, en de lidstaat dient een verzoek tot wijziging van zijn strategisch GLB-plan in, teneinde de teruggevorderde bedragen en de overeenkomstig lid 2 aan toekomstige kalenderjaren toegewezen bedragen te gebruiken.

De beëindiging of wijziging van de bijdrageovereenkomst geschiedt gelijktijdig met de vaststelling van het uitvoeringsbesluit van de Commissie tot goedkeuring van de desbetreffende wijziging van het strategisch GLB-plan en uiterlijk op 31 december 2026.

6.  
Indien een garantieovereenkomst als bedoeld in artikel 10, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) 2021/523, binnen de in de bijdrageovereenkomst vastgelegde termijn na ondertekening van de garantieovereenkomst, doch uiterlijk na vier jaar, niet naar behoren is uitgevoerd, wordt de bijdrageovereenkomst gewijzigd. De lidstaat kan erom verzoeken dat bedragen die op grond van lid 1 van dit artikel aan de EU-garantie zijn bijgedragen en die zijn vastgelegd in de garantieovereenkomst maar geen onderliggende leningen, investeringen in eigen vermogen of andere risicodragende instrumenten dekken, worden behandeld overeenkomstig lid 5 van dit artikel.
7.  
Middelen die worden gegenereerd door of toe te schrijven zijn aan de bedragen die worden bijgedragen aan de EU-garantie, worden ter beschikking gesteld aan de lidstaat overeenkomstig artikel 10, lid 5, punt a), van Verordening (EU) 2021/523 en gebruikt voor steun in het kader van dezelfde doelstelling of doelstellingen bedoeld in lid 1 van dit artikel in de vorm van financieringsinstrumenten of begrotingsgaranties.
8.  
De termijn voor de automatische vrijmaking als vastgesteld in artikel 34 van Verordening (EU) 2021/2116 van de bedragen die overeenkomstig de leden 4, 5 en 6 van dit artikel in een strategisch GLB-plan moeten worden hergebruikt, vangt aan in het jaar waarin de overeenkomstige begrotingsvastleggingen zijn gedaan.

Artikel 82

Deugdelijkheid en nauwkeurigheid van de betalingsberekening

Indien betalingen worden toegekend op basis van extra kosten en gederfde inkomsten overeenkomstig de artikelen 70, 71 en 72, zorgen de lidstaten ervoor dat de betrokken berekeningen deugdelijk en nauwkeurig zijn en op voorhand zijn vastgesteld op basis van een eerlijke, evenwichtige en verifieerbare berekeningsmethode. Hiertoe voeren instanties die functioneel onafhankelijk zijn van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het strategisch GLB-plan en die over de nodige deskundigheid beschikken, de berekeningen uit of bevestigen zij de deugdelijkheid en de nauwkeurigheid ervan.

Artikel 83

Subsidievormen

1.  

Onverminderd de artikelen 70, 71, 72 en 75, kan de in het kader van dit hoofdstuk verleende subsidies de volgende vormen aannemen:

a) 

vergoeding van de subsidiabele kosten die een begunstigde daadwerkelijk heeft gemaakt;

b) 

eenheidskosten;

c) 

vaste bedragen;

d) 

financiering volgens een vast percentage.

2.  

De bedragen voor de in lid 1, punten b), c) en d), genoemde vormen van subsidies worden vastgesteld op één van de hierna genoemde manieren:

a) 

een eerlijke, billijke en verifieerbare berekeningsmethode op basis van:

i) 

statistische gegevens, andere objectieve informatie of een deskundig oordeel, of

ii) 

de geverifieerde historische gegevens van individuele begunstigden, of

iii) 

de toepassing van de gebruikelijke kostenberekeningsmethoden van individuele begunstigden;

b) 

ontwerpbegrotingen die per geval zijn opgesteld en op voorhand zijn goedgekeurd door de instantie die de verrichting selecteert;

c) 

conform de voorschriften voor de toepassing van overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die in het kader van beleidsmaatregelen van de Unie voor een soortgelijke verrichting gelden;

d) 

conform de voorschriften voor de toepassing van overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die in het kader van regelingen voor volledig door de lidstaat gefinancierde subsidies voor een soortgelijke verrichting gelden.

3.  

De lidstaten kunnen begunstigden volledig of gedeeltelijk terug te betalen subsidies onder voorwaarden toekennen als nader bepaald in het document met de steunvoorwaarden, alsmede onder de volgende voorwaarden:

a) 

terugbetalingen door de begunstigde worden verricht volgens de tussen de beheerautoriteit en de begunstigde overeengekomen voorwaarden;

b) 

de lidstaten hergebruiken middelen die door de begunstigde zijn terugbetaald uiterlijk op 31 december 2029 voor dezelfde specifieke doelstelling van het strategisch GLB-plan, zulks in de vorm van subsidies onder voorwaarden, in de vorm van een financieringsinstrument of in een andere vorm van steun; de terugbetaalde bedragen en de informatie over het hergebruik ervan worden opgenomen in het laatste jaarlijkse prestatieverslag;

c) 

de lidstaten stellen de nodige maatregelen vast opdat de middelen in afzonderlijke rekeningen of onder passende boekhoudkundige codes worden aangehouden;

d) 

Uniemiddelen die te eniger tijd worden terugbetaald door begunstigden, maar niet worden hergebruikt uiterlijk op 31 december 2029, worden overeenkomstig artikel 34 van Verordening (EU) 2021/2116 terugbetaald aan de Uniebegroting.

Artikel 84

Gedelegeerde bevoegdheden voor de vaststelling van aanvullende vereisten voor interventietypes voor plattelandsontwikkeling

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van deze verordening met voorschriften die een aanvulling vormen op die welke in dit hoofdstuk zijn vastgesteld betreffende de voorwaarden voor het verlenen van steun voor de:

a) 

de in artikel 70 bedoelde beheersverbintenissen betreffende genetische hulpbronnen en dierenwelzijn;

b) 

kwaliteitsregelingen bedoeld in artikel 77, wat betreft de specificiteit van het eindproduct, de toegang tot de regeling, de verificatie van bindende productspecificaties, de transparantie van de regeling, en de traceerbaarheid van de producten, alsmede de erkenning door de lidstaten van vrijwillige certificeringsregelingen.



TITEL IV

FINANCIËLE BEPALINGEN

Artikel 85

ELGF- en Elfpo-uitgaven

1.  

Het ELGF financiert de interventietypes met betrekking tot:

a) 

de in artikel 16 vervatte rechtstreekse betalingen;

b) 

de in titel III, hoofdstuk III, vervatte interventies in bepaalde sectoren.

2.  
Het Elfpo financiert de interventietypes bedoeld in titel III, hoofdstuk IV, en technische bijstand op initiatief van de lidstaten bedoeld in artikel 94.

Artikel 86

Subsidiabiliteit van de uitgaven

1.  

Uitgaven komen in aanmerking:

a) 

voor een bijdrage uit het ELGF vanaf 1 januari van het jaar volgend op het jaar waarin het strategisch GLB-plan door de Commissie is goedgekeurd;

b) 

voor een bijdrage uit het Elfpo vanaf de datum van indiening van het strategisch GLB-plan, maar ten vroegste vanaf 1 januari 2023.

2.  
Als uitgaven subsidiabel worden doordat een strategisch GLB-plan wordt gewijzigd, komen zij pas in aanmerking voor een bijdrage uit het ELGF nadat die wijziging door de Commissie is goedgekeurd en vanaf de datum waarop de door de betrokken lidstaat overeenkomstig artikel 119, lid 8, vastgestelde wijziging van kracht wordt.
3.  
Als uitgaven subsidiabel worden doordat een strategisch GLB-plan wordt gewijzigd, komen zij pas in aanmerking voor een bijdrage uit het Elfpo vanaf de datum waarop het verzoek tot wijziging bij de Commissie is ingediend, of vanaf de datum van de in artikel 119, lid 9, bedoelde kennisgeving van de wijziging.

In afwijking van de eerste alinea van dit lid en van lid 4, tweede alinea, kan in het strategisch GLB-plan worden bepaald dat uit het Elfpo gefinancierde uitgaven in verband met wijzigingen van het plan subsidiabel kunnen zijn vanaf de datum waarop de gebeurtenis zich heeft voorgedaan, in het geval van noodmaatregelen wegens natuurrampen, rampzalige gebeurtenissen, ongunstige weersomstandigheden of een plotse, ingrijpende wijziging van de sociaal-economische omstandigheden in de lidstaat of regio.

4.  
Uitgaven komen in aanmerking voor een bijdrage uit het Elfpo als zij zijn gedaan door een begunstigde en uiterlijk op 31 december 2029 zijn betaald. Uitgaven komen bovendien alleen voor een bijdrage uit het Elfpo in aanmerking als de desbetreffende steun uiterlijk op 31 december 2029 werkelijk door het betaalorgaan is betaald.

De lidstaten stellen de begindatum van de subsidiabiliteit van door de begunstigde gemaakte kosten vast. De begindatum mag niet vóór 1 januari 2023 liggen.

Verrichtingen die fysiek zijn afgerond of volledig zijn uitgevoerd voordat de steunaanvraag bij de beheersautoriteit wordt ingediend, komen niet in aanmerking voor steun, ongeacht of alle betrokken betalingen zijn verricht.

Verrichtingen met betrekking tot het vroeg kweken van zaadopstanden en het kweken van jonge opstanden in overeenstemming met beginselen van duurzaam bosbeheer gericht op een of meer van de specifieke doelstellingen van artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), zoals omschreven door de lidstaat, kunnen echter in aanmerking komen voor steun zelfs als zij fysiek zijn afgerond vóór de steunaanvraag bij de beheersautoriteit is ingediend.

5.  
Bijdragen in natura en afschrijvingskosten kunnen voor steun uit hoofde van het Elfpo in aanmerking komen als aan door de lidstaten vast te stellen voorwaarden is voldaan.

Artikel 87

Financiële toewijzingen voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen

1.  
Onverminderd artikel 17 van Verordening (EU) 2021/2116, mag het totale bedrag voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen dat met betrekking tot een kalenderjaar in een lidstaat kan worden toegekend uit hoofde van titel III, hoofdstuk II, van deze verordening, de in bijlage V vastgelegde financiële toewijzing van die lidstaat niet overschrijden.

Onverminderd artikel 17 van Verordening (EU) 2021/2116, mag het maximumbedrag dat met betrekking tot een kalenderjaar in een lidstaat uit hoofde van titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 2, van deze verordening kan worden toegekend voorafgaand aan de toepassing van artikel 17 van deze verordening, de in bijlage VIII vastgelegde financiële toewijzing van die lidstaat niet overschrijden.

Voor de toepassing van artikelen 96, 97 en 98 is de in bijlage V genoemde financiële toewijzing van een lidstaat na aftrek van de in bijlage VIII vastgelegde bedragen en vóór overhevelingen krachtens artikel 17, vastgelegd in bijlage IX.

2.  
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de in de bijlagen V en IX vastgelegde toewijzingen van de lidstaten te wijzigen in verband met het totale maximumbedrag aan rechtstreekse betalingen dat mag worden toegekend, met inbegrip van de overhevelingen bedoeld in de artikelen 17 en 103, de overhevelingen van financiële toewijzingen bedoeld in artikel 88, lid 5, en de verlagingen die nodig zijn voor de financiering van interventietypes in andere sectoren bedoeld in artikel 88, lid 6.

Overhevelingen overeenkomstig artikel 17 worden echter buiten beschouwing gelaten bij de aanpassing van bijlage IX.

3.  
Het bedrag van de indicatieve financiële toewijzingen per interventie bedoeld in artikel 101 voor de interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen als vastgelegd in artikel 16, dat in een lidstaat moet worden toegekend met betrekking tot een kalenderjaar, kan de in bijlage V vastgelegde toewijzing van die lidstaat overschrijden met het in het strategisch GLB-plan opgenomen geraamde bedrag van de verlaging van betalingen overeenkomstig artikel 112, lid 3, punt a), tweede alinea.

Artikel 88

Financiële toewijzingen voor bepaalde interventietypes in bepaalde sectoren

1.  
De financiële steun van de Unie voor interventietypes in de wijnsector wordt aan de lidstaten toegewezen als beschreven in bijlage VII.
2.  
De financiële steun van de Unie voor interventietypes in de bijenteeltsector wordt aan de lidstaten toegewezen als beschreven in bijlage X.
3.  
De financiële steun van de Unie die aan Duitsland wordt toegewezen voor interventietypes in de hopsector bedraagt 2 188 000 EUR per begrotingsjaar.
4.  

De financiële steun van de Unie voor interventietypes in de sector olijfolie en tafelolijven, per begrotingsjaar wordt als volgt toegewezen:

a) 

10 666 000 EUR voor Griekenland;

b) 

554 000 EUR voor Frankrijk, en

c) 

34 590 000 EUR voor Italië.

5.  
De betrokken lidstaten kunnen in hun strategische GLB-plannen besluiten de totale financiële toewijzingen bedoeld in de leden 3 en 4 over te hevelen naar hun toewijzingen voor rechtstreekse betalingen. Dat besluit kan niet worden herzien.

De financiële toewijzingen aan de lidstaten die zijn overgeheveld naar de toewijzingen voor rechtstreekse betalingen zijn niet meer beschikbaar voor de interventietypes bedoeld in de leden 3 en 4.

6.  
De lidstaten kunnen in hun strategische GLB-plannen beslissen om maximaal 3 % van hun toewijzingen voor rechtstreekse betalingen in bijlage V, in voorkomend geval na aftrek van de toewijzingen voor katoen vastgesteld in bijlage VIII, te gebruiken voor interventietypes in andere sectoren bedoeld in titel III, hoofdstuk III, afdeling 7.

De lidstaten kunnen besluiten het in de eerste alinea bedoelde percentage tot maximaal 5 % te verhogen. In dat geval wordt het met die verhoging overeenkomende bedrag afgetrokken van het in artikel 96, lid 1, 2, of 5 bedoelde maximum en kan het niet langer worden toegewezen voor de in titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 1, genoemde interventietypes in de vorm van gekoppelde inkomenssteun.

Het bedrag dat overeenstemt met het percentage van de toewijzingen aan de lidstaten voor rechtstreekse betalingen bedoeld in de eerste en tweede alinea van dit lid en dat wordt gebruikt voor interventietypes in andere sectoren voor een bepaald begrotingsjaar wordt beschouwd als toewijzingen aan de lidstaten per begrotingsjaar voor interventietypes in andere sectoren.

7.  
De lidstaten kunnen in 2025 hun in lid 6 bedoelde beslissing evalueren als onderdeel van een verzoek tot wijziging van hun strategische GLB-plannen die is gedaan overeenkomstig artikel 119.
8.  
De in het goedgekeurde strategisch GLB-plan vastgelegde bedragen die voortvloeien uit de toepassing van de leden 6 en 7 zijn bindend in de betrokken lidstaat.

Artikel 89

Financiële toewijzingen voor interventietypes voor plattelandsontwikkeling

1.  
Het totale bedrag van de steun van de Unie voor interventietypes voor plattelandsontwikkeling in het kader van deze verordening voor de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027 bedraagt 60 544 439 600 EUR in lopende prijzen, overeenkomstig het meerjarig financieel kader voor de jaren 2021 tot en met 2027 bepaald in Verordening (EU, Euratom) 2020/2093.
2.  
0,25 % van de in lid 1 bedoelde middelen wordt besteed aan de financiering van de op initiatief van de Commissie uitgevoerde activiteiten in verband met technische bijstand bedoeld in artikel 7 van Verordening (EU) 2021/2116, waaronder het Europees GLB-netwerk bedoeld in artikel 126, lid 2, van deze verordening en het EIP bedoeld in artikel 127 van deze verordening. Zulke activiteiten kunnen betrekking hebben op voorgaande programmeringsperioden en volgende door het strategisch GLB-plan bestreken perioden.
3.  
De jaarlijkse uitsplitsing per lidstaat van de in lid 1 genoemde bedragen, na aftrek van het in lid 2 genoemde bedrag, is vastgesteld in bijlage XI.
4.  
De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van bijlage XI om de jaarlijkse uitsplitsing per lidstaat te herzien teneinde rekening te houden met relevante ontwikkelingen, waaronder de in de artikelen 17 en 103 bedoelde overhevelingen, om technische aanpassingen te verrichten zonder de algemene toewijzingen te veranderen, of teneinde rekening te houden met elke andere verandering uit hoofde van een wetgevingshandeling na vaststelling van deze verordening.

Artikel 90

Bijdrage uit het Elfpo

In het krachtens artikel 118, lid 6, genomen uitvoeringsbesluit van de Commissie tot goedkeuring van het strategisch GLB-plan, wordt de maximumbijdrage uit het Elfpo aan het plan vastgesteld. De bijdrage uit het Elfpo wordt berekend op basis van het bedrag aan subsidiabele overheidsuitgaven exclusief aanvullende nationale financiering bedoeld in artikel 115, lid 5.

Artikel 91

Elfpo-bijdragepercentages

1.  
In de strategische GLB-plannen wordt op regionaal of nationaal niveau één Elfpo-bijdragepercentage vastgesteld dat op alle interventies van toepassing is.
2.  

In afwijking van lid 1 bedraagt het maximale Elfpo-bijdragepercentage:

a) 

85 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, in minder ontwikkelde regio’s;

b) 

80 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, in de ultraperifere gebieden en op de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee;

c) 

60 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, in overgangsregio’s in de zin van artikel 108, lid 2, eerste alinea, punt b), van Verordening (EU) 2021/1060;

d) 

43 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, in de overige regio’s.

3.  

In afwijking van de leden 1 en 2 bedraagt het maximale Elfpo-bijdragepercentage, indien het overeenkomstig lid 2 in het strategisch GLB-plan vastgestelde percentage lager is:

a) 

65 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, voor betalingen in verband met natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen op grond van artikel 71;

b) 

80 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, voor betalingen uit hoofde van artikel 70, voor betalingen uit hoofde van artikel 72, voor steun voor niet-productieve investeringen bedoeld in artikel 73, voor de steun voor projecten van operationele groepen in het kader van het EIP uit hoofde van artikel 77, lid 1, punt a), en voor Leader uit hoofde van artikel 77, lid 1, punt b);

c) 

100 % van de subsidiabele overheidsuitgaven, voor verrichtingen die worden gefinancierd met middelen die naar het Elfpo zijn overgeheveld op grond van de artikelen 17 en 103.

4.  
De minimumbijdrage uit het Elfpo in procenten bedraagt 20 % van de subsidiabele overheidsuitgaven.
5.  
De in de leden 2, 3 en 4 bedoelde subsidiabele overheidsuitgaven zijn exclusief de in artikel 115, lid 5, bedoelde aanvullende nationale financiering.

Artikel 92

Minimale financiële toewijzingen voor Leader

1.  
Ten minste 5 % van de totale Elfpo-bijdrage aan het strategisch GLB-plan vastgesteld in bijlage XI wordt voorbehouden voor Leader.
2.  
Voor de gehele periode van het strategisch GLB-plan mogen de totale Elfpo-uitgaven voor plattelandsontwikkeling, exclusief die voor Leader, zoals vastgesteld in het financieel plan overeenkomstig artikel 112, lid 2, punt a), niet meer bedragen dan 95 % van de totale Elfpo-bijdrage aan het strategisch GLB-plan vastgesteld in bijlage XI. Dit financiële maximum, zodra goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig artikel 118 of artikel 119, vormt een bij Unierecht vastgelegd financieel maximum.

Artikel 93

Minimale financiële toewijzingen voor interventies die zijn gericht op milieu- en klimaatgerelateerde specifieke doelstellingen

1.  
Ten minste 35 % van de totale Elfpo-bijdrage aan het strategisch GLB-plan vastgesteld in bijlage XI wordt voorbehouden voor de interventies die zijn gericht op de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), en, met betrekking tot dierenwelzijn, in artikel 6, lid 1, punt i).
2.  

Om de bijdrage aan het in de eerste alinea vastgestelde percentage te bepalen, nemen de lidstaten uitgaven op voor de volgende interventies:

a) 

100 % voor beheersverbintenissen bedoeld in artikel 70;

b) 

50 % voor natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen bedoeld in artikel 71;

c) 

100 % voor de gebiedsspecifieke nadelen bedoeld in artikel 72;

d) 

100 % voor investeringen uit hoofde van de artikelen 73 en 74 in verband met een of meer van de specifieke doelstellingen beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), en, met betrekking tot dierenwelzijn, in artikel 6, lid 1, punt i).

3.  
Voor de gehele periode van het strategisch GLB-plan mogen de totale Elfpo-uitgaven voor plattelandsontwikkeling, exclusief de in lid 2 van dit artikel genoemde interventies, zoals vastgesteld in het financieel plan overeenkomstig artikel 112, lid 2, punt a), niet meer bedragen dan 65 % van de totale Elfpo-bijdrage aan het strategisch GLB-plan als vastgesteld in bijlage XI. Dat financiële maximum vormt, zodra het is goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig artikel 118 of artikel 119, een bij Unierecht vastgelegd financieel maximum.
4.  
Dit artikel geldt niet voor uitgaven voor ultraperifere gebieden.

Artikel 94

Maximale financiële toewijzingen voor technische bijstand

1.  
Maximaal 4 % van de totale Elfpo-bijdrage aan het strategisch GLB-plan vastgesteld in bijlage XI kan worden gebruikt voor de financiering van de acties in verband met in artikel 125 bedoelde technische bijstand op initiatief van de lidstaten.

De Elfpo-bijdrage voor strategische GLB-plannen kan worden verhoogd tot 6 % indien het totale bedrag van de steun van de Unie voor plattelandsontwikkeling niet meer dan 1,1 miljard EUR bedraagt.

2.  
Technische bijstand wordt vergoed volgens een vast percentage overeenkomstig artikel 125, lid 1, punt e), van het Financieel Reglement in het kader van tussentijdse betalingen op grond van artikel 32 van Verordening (EU) 2021/2116. Dit vaste percentage vertegenwoordigt het in het strategisch GLB-plan vastgestelde percentage technische bijstand van de totale gedeclareerde uitgaven.

Artikel 95

Minimale financiële toewijzingen voor steun voor jonge landbouwers

1.  

Voor elke lidstaat wordt het minimumbedrag als vastgesteld in bijlage XII voorbehouden om bij te dragen aan het bereiken van de in artikel 6, lid 1, punt g), vastgestelde specifieke doelstelling. Op basis van de analyse van de situatie wat betreft de sterke en zwakke punten, kansen en bedreigingen (de “SWOT”-analyse) en de identificatie van de behoeften waarin moet worden voorzien, wordt het bedrag gebruikt voor één of beide van de volgende interventietypes:

a) 

de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers vastgesteld in artikel 30;

b) 

de vestiging van jonge landbouwers bedoeld in artikel 75, lid 2, punt a).

2.  
Naast de in lid 1 van dit artikel bedoelde interventietypes kunnen de lidstaten het in dat lid bedoelde minimumbedrag gebruiken voor in artikel 73 bedoelde investeringinterventies voor jonge landbouwers, mits een hoger steunpercentage overeenkomstig artikel 73, lid 4, tweede alinea, punt a), ii), geldt. Wanneer van deze mogelijkheid gebruik wordt gemaakt, wordt ten hoogste 50 % van de uitgaven voor de in de eerste zin bedoelde investeringen in mindering gebracht op het te reserveren minimumbedrag.
3.  
Voor elk kalenderjaar mogen de totale uitgaven voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, met uitzondering van de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers vastgesteld in artikel 30, niet meer bedragen dan de financiële toewijzing voor rechtstreekse betalingen voor het desbetreffende kalenderjaar als vastgesteld in bijlage V, verminderd met het deel van bijlage XII dat voor het desbetreffende kalenderjaar voor de aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers is gereserveerd, als vastgesteld door de lidstaten in hun financiële plan overeenkomstig artikel 112, lid 2, punt a), en goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig artikel 118 of artikel 119. Dat financiële maximum vormt een bij Unierecht vastgelegd financieel maximum.
4.  
Voor de hele periode van het GLB-plan mogen de totale Elfpo-uitgaven voor plattelandsontwikkeling, exclusief die voor de vestiging van jonge landbouwers bedoeld in artikel 75, lid 2, punt a), niet meer bedragen dan de totale Elfpo-bijdrage aan het strategisch GLB-plan als vastgesteld in bijlage XI, verminderd met het deel van bijlage XII dat is gereserveerd voor de vestiging van jonge landbouwers bedoeld in artikel 75, lid 2, punt a), voor de gehele door het strategisch GLB-plan bestreken periode als vastgesteld door de lidstaten in hun financiële plannen overeenkomstig artikel 112, lid 2, punt a), en goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig artikel 118 of artikel 119. Dit financiële maximum vormt een bij Unierecht vastgelegd financieel maximum.
5.  
Indien een lidstaat besluit gebruik te maken van de in lid 2 van dit artikel geboden mogelijkheid, wordt het aandeel van de uitgaven voor investeringsinterventies voor jonge landbouwers met een hoger steunpercentage overeenkomstig artikel 73, lid 4, tweede alinea, punt a), ii), dat niet hoger is dan 50 % als vastgesteld door die lidstaat in zijn financiële plan overeenkomstig artikel 112, lid 2, punt a), en goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig artikel 118 of artikel 119, meegeteld voor de vaststelling van het in lid 4 van dit artikel bedoelde financiële maximum.

Artikel 96

Maximale financiële toewijzingen voor gekoppelde inkomenssteun

1.  
De indicatieve financiële toewijzingen voor de interventies in de vorm van gekoppelde inkomenssteun bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 1, bedragen niet meer dan 13 % van de in bijlage IX vastgestelde bedragen.
2.  
In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten die in overeenstemming met artikel 53, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1307/2013 meer dan 13 % van hun in bijlage II van die verordening vastgelegde jaarlijkse nationale maximum hebben gebruikt als vrijwillige gekoppelde steun, besluiten om meer dan 13 % van het in bijlage IX bij deze verordening vastgelegde bedrag te gebruiken als gekoppelde inkomenssteun. Het resulterende percentage bedraagt niet meer dan het door de Commissie voor claimjaar 2018 goedgekeurde percentage voor vrijwillige gekoppelde steun.
3.  
Het in lid 1 bedoelde percentage mag worden verhoogd met maximaal 2 procentpunten mits het bedrag waarmee het percentage van 13 % wordt overschreden, overeenkomstig titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 1 wordt toegewezen voor de steun voor eiwithoudende gewassen.
4.  
Het in het goedgekeurde strategisch GLB-plan opgenomen bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van de leden 1, 2, en 3 mag niet worden overschreden.
5.  
In afwijking van de leden 1 en 2 kunnen de lidstaten ervoor kiezen om tot 3 miljoen EUR per jaar te gebruiken voor de financiering van gekoppelde inkomenssteun.
6.  
Onverminderd artikel 17 van Verordening (EU) 2021/2116, mag het maximumbedrag dat met betrekking tot een kalenderjaar in een lidstaat voorafgaand aan de toepassing van artikel 17 van deze verordening kan worden toegekend uit hoofde van titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 1, de in het strategisch GLB-plan vastgestelde bedragen niet overschrijden overeenkomstig dit artikel.

Artikel 97

Minimale financiële toewijzingen voor ecoregelingen

1.  
Ten minste 25 % van de in bijlage IX vastgestelde toewijzingen wordt voor elk kalenderjaar van 2023 tot en met 2027 gereserveerd voor ecoregelingen bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, onderafdeling 4.
2.  
Indien het bedrag van de totale Elfpo-bijdrage dat door een lidstaat wordt gereserveerd voor interventies overeenkomstig de artikelen 70, 72, 73 en 74, meer bedraagt dan 30 % van de totale Elfpo-bijdrage als vastgesteld in bijlage XI voor de door het strategisch GLB-plan bestreken periode, kunnen de lidstaten het totaal van de uit hoofde van lid 1 van dit artikel te reserveren bedragen verlagen, voor zover die interventies zicht richten op de specifieke doelstellingen beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), en, met betrekking tot dierenwelzijn, in artikel 6, lid 1, punt i). De totale verlaging is niet hoger dan het bedrag waarmee het in lid 1 van dit artikel de eerste zin bedoelde percentage wordt overschreden.
3.  
De in lid 2 bedoelde verlaging mag niet leiden tot een verlaging met meer dan 50 % van het uit hoofde van lid 1 voor de voor de door het strategisch GLB-plan bestreken periode te reserveren jaarlijkse bedrag voor ecoregelingen.
4.  
In afwijking van lid 3 kunnen de lidstaten het op grond van lid 1 te reserveren jaarlijkse bedrag met ten hoogste 75 % verlagen indien het totale bedrag dat voor interventies uit hoofde van artikel 70 voor de door het strategisch GLB-plan bestreken periode is gepland, meer dan 150 % bedraagt van het totaal van de bedragen die uit hoofde van lid 1 moeten worden gereserveerd vóór toepassing van lid 2
5.  

De lidstaten kunnen in de kalenderjaren 2023 en 2024 overeenkomstig artikel 101, lid 3, de bedragen die overeenkomstig dit artikel zijn gereserveerd voor ecoregelingen, gebruiken om in dat jaar andere interventies bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, te financieren, mits alle mogelijkheden om de middelen voor ecoregelingen te gebruiken, zijn uitgeput,

a) 

tot een drempel die overeenkomt met 5% van de bedragen vermeld in bijlage IX voor het betreffende kalenderjaar;

b) 

boven een drempel die overeenkomt met 5% van de bedragen vermeld in bijlage IX voor het betreffende kalenderjaar, mits aan de voorwaarden van lid 6 is voldaan.

6.  

Bij de toepassing van lid 5, punt b), wijzigen de lidstaten hun strategisch GLB-plannen overeenkomstig artikel 119 teneinde:

a) 

de overeenkomstig dit artikel gereserveerde bedragen voor ecoregelingen, voor de resterende jaren van de door het strategisch GLB-plan bestreken periode te verhogen met een bedrag dat ten minste gelijk is aan het bedrag dat is gebruikt voor de financiering van andere interventies bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, overeenkomstig lid 5, punt b), van dit artikel of

b) 

de bedragen die zijn gereserveerd voor interventies uit hoofde van de artikelen 70, 72, 73 en 74, voor zover deze interventies betrekking hebben op de specifieke doelstellingen beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), en, ten aanzien van dierenwelzijn, in artikel 6, lid 1, punt i), te verhogen met een bedrag dat ten minste gelijk is aan het bedrag dat wordt gebruikt voor de financiering van andere interventies bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, overeenkomstig lid 5, punt b), van dit artikel. Aanvullende bedragen die overeenkomstig dit lid zijn gereserveerd voor interventies op grond van de artikelen 70, 72, 73 en 74, worden niet in aanmerking genomen indien een lidstaat gebruik maakt van de in lid 2 van dit artikel bedoelde mogelijkheid.

7.  

Indien een lidstaat bij de toepassing van lid 5, punt a), voor de gehele periode 2023 tot 2024 meer dan 2,5 % van het totaal van de in bijlage IX vastgestelde toewijzingen voor de jaren 2023 en 2024 gebruikt voor de financiering van andere interventies bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, compenseert de lidstaat de bedragen boven de 2,5 % van het totaal van de in bijlage IX vastgestelde toewijzingen voor de jaren 2023 en 2024 die zijn gebruikt om in die jaren andere interventies bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, te financieren, door zijn strategisch GLB-plan te wijzigen overeenkomstig artikel 119 teneinde:

a) 

de overeenkomstig dit artikel gereserveerde bedragen voor ecoregelingen, voor de resterende jaren van de door het strategisch GLB-plan bestreken periode te verhogen met een bedrag dat ten minste gelijk is aan de bedragen boven 2,5 % van het totaal van de in bijlage IX vastgestelde toewijzingen voor de jaren 2023 en 2024, of

b) 

de bedragen die zijn gereserveerd voor interventies op grond van de artikelen 70, 72, 73 en 74, voor zover deze interventies betrekking hebben op de specifieke doelstellingen beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), en, met betrekking tot dierenwelzijn, in artikel 6, punt i), te verhogen met een bedrag dat ten minste gelijk is aan het bedrag boven de 2,5 % van het totaal van de in bijlage IX vastgestelde toewijzingen voor de jaren 2023 en 2024. Aanvullende bedragen die overeenkomstig deze alinea zijn gereserveerd voor interventies op grond van de artikelen 70, 72, 73 en 74, worden niet in aanmerking genomen indien een lidstaat gebruik maakt van de in lid 2 van dit artikel bedoelde mogelijkheid.

8.  
De lidstaten kunnen in de kalenderjaren 2025 en 2026 overeenkomstig artikel 101, lid 3, een bedrag dat een waarde heeft van maximaal 2 % van de in bijlage IX voor het betreffende kalenderjaar vastgestelde bedragen en dat overeenkomstig dit artikel is gereserveerd voor ecoregelingen gebruiken om in dat jaar andere interventies bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, te financieren, mits alle mogelijkheden om de middelen voor ecoregelingen te gebruiken, zijn uitgeput, en aan de voorwaarden van lid 9 is voldaan.
9.  

Bij de toepassing van lid 8 wijzigen de lidstaten hun strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 119 teneinde:

a) 

de overeenkomstig dit artikel gereserveerde bedragen voor ecoregelingen voor de resterende jaren van de door het strategisch GLB-plan bestreken periode te verhogen met een bedrag dat ten minste gelijk is aan het bedrag dat is gebruikt voor de financiering van andere interventies bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, overeenkomstig lid 8, of

b) 

de bedragen die zijn gereserveerd voor interventies op grond van de artikelen 70, 72, 73 en 74, voor zover die interventies betrekking hebben op de specifieke doelstellingen beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), en wat betreft dierenwelzijn, in artikel 6, lid 1, punt i), te verhogen met een bedrag dat ten minste gelijk is aan het bedrag dat wordt gebruikt voor de financiering van andere interventies bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, overeenkomstig lid 8 van dit artikel. Aanvullende bedragen die overeenkomstig dit lid zijn gereserveerd voor interventies op grond van de artikelen 70, 72, 73 en 74, worden niet in aanmerking genomen indien een lidstaat gebruik maakt van de in lid 2 van dit artikel bedoelde mogelijkheid.

10.  
Voor elk kalenderjaar vanaf het kalenderjaar 2025 zijn de totale uitgaven voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, met uitzondering van ecoregelingen, niet hoger dan de financiële toewijzing voor rechtstreekse betalingen voor het desbetreffende kalenderjaar als vastgesteld in bijlage V, verminderd met 23 % van het bedrag dat in bijlage IX is gereserveerd voor ecoregelingen overeenkomstig dit lid voor de kalenderjaren 2025 en 2026, en met 25 % van het bedrag van dat in bijlage IX voor ecoregelingen overeenkomstig dit lid voor het kalenderjaar 2027 is gereserveerd, in voorkomend geval gecorrigeerd door het bedrag dat voortvloeit uit de toepassing van de leden 2, 3, 4, 6, 7 en 9 van dit artikel, en als vastgesteld door de lidstaten in hun financiële plannen overeenkomstig artikel 112, lid 2, punt a), en goedgekeurd door de Commissie in overeenstemming met artikel 118 of artikel 119. Dat financiële maximum vormt een bij Unierecht vastgelegd financieel maximum.
11.  
Indien de lidstaten de leden 2, 3, 4, 6, 7 en 9 van dit artikel toepassen gedurende de gehele door het strategisch GLB-plan bestreken periode, zijn de totale Elfpo-uitgaven voor plattelandsontwikkeling, anders dan de bedragen die zijn gereserveerd voor interventies overeenkomstig de artikelen 70, 72, 73 en 74, voor zover deze interventies betrekking hebben op de specifieke doelstellingen die zijn beschreven in artikel 6, lid 1, punten d), e), en f), en, wat betreft dierenwelzijn, in artikel 6, punt i), niet hoger dan de totale Elfpo-bijdrage voor plattelandsontwikkeling voor de volledige door van het strategisch GLB-plan bestreken periode als vastgesteld in bijlage XI, verminderd met de bedragen die zijn gereserveerd voor interventies overeenkomstig de artikelen 70, 72, 73 en 74, voor zover die interventies betrekking hebben op de specifieke doelstellingen die zijn vastgesteld in artikel 6, lid 1, punten d), e), en f), en, wat betreft dierenwelzijn, in artikel 6, lid 1, punt i), na toepassing van de leden 2, 6, 7 en 9 van dit artikel, als vastgesteld door de lidstaten in hun financiële plannen overeenkomstig artikel 112, lid 2, punt a), en goedgekeurd door de Commissie in overeenstemming met artikel 118 of artikel 119. Dat financiële maximum vormt een bij Unierecht vastgelegd financieel maximum.

Artikel 98

Minimale financiële toewijzingen voor de herverdelende inkomenssteun

1.  
Ten minste 10 % van de in bijlage IX vastgestelde toewijzingen wordt jaarlijks gereserveerd voor de herverdelende inkomenssteun bedoeld in artikel 29.
2.  
Voor elk kalenderjaar mogen de totale uitgaven voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, met uitzondering van de herverdelende inkomenssteun niet meer bedragen dan de financiële toewijzing voor rechtstreekse betalingen voor het desbetreffende kalenderjaar als vastgesteld in bijlage V, verminderd met een bedrag dat overeenkomt met 10 % van de financiële toewijzing voor rechtstreekse betalingen voor het desbetreffende kalenderjaar als vastgelegd in bijlage IX, in voorkomend geval gecorrigeerd na toepassing van artikel 29, lid 1, tweede alinea, als vastgesteld door de lidstaten in hun financiële plannen overeenkomstig artikel 112, lid 2, punt a), en goedgekeurd door de Commissie overeenkomstig artikel 118 of artikel 119. Dat financiële maximum vormt een bij Unierecht vastgelegd financieel maximum.

Artikel 99

Vrijwillige bijdrage van de EAFRD toewijzing voor de acties in het kader van LIFE en Erasmus+

De lidstaten kunnen in hun strategische GLB-plannen besluiten om een bepaald deel van de Elfpo-toewijzing te gebruiken om steun te mobiliseren en geïntegreerde strategische natuurprojecten die ten goede komen aan gemeenschappen van landbouwers, waarin voorzien wordt krachtens Verordening (EU) 2021/783, op te schalen en om acties te financieren met betrekking tot transnationale leermobiliteit voor mensen op het gebied van landbouw- en plattelandsontwikkeling, waarbij de nadruk ligt op jonge landbouwers en vrouwen in plattelandsgebieden, overeenkomstig Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad ( 16 ).

Artikel 100

Tracering van klimaatgerelateerde uitgaven

1.  
Op basis van de door de lidstaten verstrekte informatie, evalueert de Commissie de bijdrage van het beleid aan het bereiken van de klimaatveranderingsdoelstellingen aan de hand van een eenvoudige en gemeenschappelijke methode.
2.  

De bijdrage aan het bereiken van het uitgavenstreefdoel wordt geraamd door de toekenning van specifieke gewichten die verschillen naargelang de bijdrage die de steun aan het bereiken van klimaatveranderingsdoelstellingen levert aanzienlijk of matig is. Deze gewichten zijn als volgt:

a) 

40 % voor de uitgaven in het kader van de basisinkomenssteun en de aanvullende inkomenssteun bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, onderafdelingen 2 en 3;

b) 

100 % voor uitgaven in het kader van de ecoregelingen;

c) 

100 % voor uitgaven voor de interventies vermeld in artikel 93, lid 1, met uitzondering van de in punt d) van dit lid bedoelde interventies;

d) 

40 % voor uitgaven voor natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen bedoeld in artikel 71.

3.  
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 152 na 31 december 2025 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van lid 2 van dit artikel teneinde de daarin bedoelde gewichten te wijzigen, indien een dergelijke wijziging gerechtvaardigd is met het oog op een nauwkeuriger tracering van de uitgaven voor milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen.

Artikel 101

Indicatieve financiële toewijzingen

1.  
De lidstaten stellen in hun strategische GLB-plannen voor elke interventie en voor elk jaar een indicatieve financiële toewijzing vast. Deze indicatieve financiële toewijzing komt overeen met het verwachte betalingsniveau in het kader van het strategisch GLB-plan voor de interventie in het desbetreffende begrotingsjaar, exclusief de verwachte betalingen op basis van aanvullende nationale financiering bedoeld in artikel 115, lid 5.
2.  
In afwijking van lid 1 bepalen de lidstaten voor de interventietypes in de in artikel 42, punten a), d), e) en f), vermelde sectoren, in hun strategisch GLB-plannen een indicatieve financiële toewijzing voor elke sector en voor elk jaar, met daarin de verwachte betalingsniveaus voor de interventies in die sector per begrotingsjaar, exclusief verwachte betalingen op basis van de in artikel 53 bedoelde nationale financiële steun.
3.  

De door de lidstaten overeenkomstig de leden 1 en 2 vastgestelde indicatieve financiële toewijzingen beletten die lidstaten niet om middelen uit die indicatieve financiële toewijzingen te gebruiken voor andere interventies, zonder hun strategisch GLB-plan te wijzigen overeenkomstig artikel 119, mits de onderhavige verordening, met name de artikelen 87, 88, 89, 90, 92 tot en met 98 en 102, en Verordening (EU) 2021/2116, met name artikel 32, lid 6, punt b), wordt nageleefd, en met inachtneming van de volgende voorwaarden:

a) 

financiële toewijzingen voor interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen worden gebruikt voor andere interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen;

b) 

financiële toewijzingen voor interventies voor plattelandsontwikkeling worden gebruikt voor andere interventies voor plattelandsontwikkeling;

c) 

financiële toewijzingen voor interventies in de bijenteeltsector en in de wijnsector worden alleen gebruikt voor andere interventies in dezelfde sector;

d) 

financiële toewijzingen voor interventies in andere sectoren bedoeld in artikel 42, punt f), worden gebruikt voor in het strategisch GLB-plan vastgelegde interventies in andere sectoren bedoeld in dat punt, en dat gebruik heeft geen gevolgen voor goedgekeurde operationele programma’s.

Voor de toepassing van de eerste alinea, punt a) kunnen de lidstaten die hebben besloten de basisinkomenssteun toe te kennen op basis van betalingsrechten overeenkomstig artikel 23, de te betalen bedragen lineair verhogen of verlagen op basis van de waarde van de in het kalenderjaar geactiveerde rechten, binnen de grenzen van de geplande minimum- en maximumeenheidsbedragen die zijn vastgesteld voor interventies in het kader van de basisinkomenssteun overeenkomstig artikel 102, lid 2.

Artikel 102

Geplande eenheidsbedragen en geplande outputs

1.  
De lidstaten stellen voor elke in hun strategische GLB-plannen opgenomen interventie een of meer geplande eenheidsbedragen vast. Het geplande eenheidsbedrag kan uniform zijn of gemiddeld, zoals bepaald door de lidstaten. Onder “gepland uniform eenheidsbedrag” wordt verstaan de waarde die naar verwachting voor elke gerelateerde output zal worden betaald. Onder “gepland gemiddeld eenheidsbedrag” wordt verstaan de gemiddelde waarde van de verschillende eenheidsbedragen die naar verwachting voor de gerelateerde outputs zal worden betaald.

Voor interventies die onder het in artikel 65, lid 2, van Verordening 2021/2116 bedoelde geïntegreerd systeem vallen, worden uniforme eenheidsbedragen vastgesteld, tenzij uniforme eenheidsbedragen niet mogelijk of niet geschikt zijn wegens de opzet of de reikwijdte van de interventie. In dat geval worden er gemiddelde eenheidsbedragen vastgesteld.

2.  
Voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen kunnen de lidstaten geplande maximum- of minimumeenheidsbedragen of beide vaststellen voor elk eenheidsbedrag dat voor elke interventie is gepland.

Onder “gepland maximumeenheidsbedrag” en “gepland minimumeenheidsbedrag” worden verstaan de maximum- en minimumeenheidsbedragen die naar verwachting voor de gerelateerde outputs zullen worden betaald.

Bij het vaststellen van het geplande maximum- of minimumeenheidsbedrag of beide, kunnen de lidstaten die waarden verantwoorden met de nodige herverdelingsflexibiliteit om te voorkomen dat er middelen ongebruikt blijven.

Het gerealiseerde eenheidsbedrag bedoeld in artikel 134, lid 5, eerste alinea, punt c), mag alleen lager zijn dan het geplande eenheidsbedrag of het geplande minimumeenheidsbedrag, voor zover die zijn vastgesteld, om een overmaat aan financiële toewijzingen voor interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen bedoeld in artikel 87, lid 1, te voorkomen.

3.  
Voor interventietypes voor plattelandsontwikkeling kunnen de lidstaten, wanneer zij geplande gemiddelde eenheidsbedragen hanteren, een gemiddeld gepland maximumeenheidsbedrag vaststellen.

Het “gepland gemiddeld maximumeenheidsbedrag” is het maximumbedrag dat naar verwachting gemiddeld voor de gerelateerde outputs zal worden betaald.

4.  
Indien voor een interventie verschillende eenheidsbedragen worden vastgesteld, zijn de leden 2 en 3 van toepassing op elk relevant eenheidsbedrag voor die interventie.
5.  
De lidstaten stellen voor elke interventie de jaarlijkse geplande outputs vast en kwantificeren die voor elk gepland uniform of gemiddeld eenheidsbedrag. Binnen een interventie kunnen de jaarlijkse geplande outputs in geaggregeerde vorm worden verstrekt voor alle eenheidsbedragen of voor een groep eenheidsbedragen.

Artikel 103

Flexibiliteit tussen toewijzingen voor rechtstreekse betalingen en Elfpo-toewijzingen

1.  

Als onderdeel van zijn voorstel voor een strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 118, lid 1, kan een lidstaat besluiten de volgende percentages over te hevelen:

a) 

maximaal 25 % van zijn toewijzing voor rechtstreekse betalingen beschreven in bijlage V, in voorkomend geval na aftrek van de toewijzingen voor katoen beschreven in bijlage VIII voor de kalenderjaren 2023 tot en met 2026, naar de Elfpo-toewijzing van de lidstaat in de boekjaren 2024 tot en met 2027, of

b) 

maximaal 25 % van de Elfpo-toewijzing in de begrotingsjaren 2024 tot en met 2027, naar zijn toewijzing voor rechtstreekse betalingen beschreven in bijlage V voor de kalenderjaren 2023 tot en met 2026.

2.  

Het percentage van de toewijzing van een lidstaat voor rechtstreekse betalingen dat wordt overgeheveld naar de Elfpo-toewijzing bedoeld in lid a, punt a), kan worden verhoogd met:

a) 

maximaal 15 procentpunten, indien die lidstaat de corresponderende verhoging gebruikt voor uit het Elfpo gefinancierde interventies gericht op de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f);

b) 

maximaal 2 procentpunten, indien die lidstaat de corresponderende verhoging gebruikt overeenkomstig artikel 95, lid 1, punt b).

3.  
Het percentage van de Elfpo-toewijzing dat een lidstaat overhevelt naar zijn toewijzing voor rechtstreekse betalingen bedoeld in lid 1, punt b), kan worden verhoogd tot 30 % voor lidstaten met rechtstreekse betalingen per hectare van minder dan 90 % van het Uniegemiddelde. Deze voorwaarde is vervuld voor Bulgarije, Estland, Spanje, Letland, Litouwen, Polen, Portugal, Roemenië, Slowakije, Finland en Zweden.
4.  
De in lid 1 bedoelde besluiten vermelden het in de leden 1, 2 en 3 bedoelde percentage, dat per kalenderjaar kan variëren.
5.  
De lidstaten kunnen in 2025 hun in lid 1 bedoelde beslissing herzien als onderdeel van een verzoek tot wijziging van hun strategische GLB-plannen bedoeld in artikel 119.



TITEL V

STRATEGISCH GLB-PLAN



HOOFDSTUK I

ALGEMENE VEREISTEN

Artikel 104

Strategische GLB-plannen

1.  
De lidstaten stellen overeenkomstig deze verordening strategische GLB-plannen op om de uit het ELGF en het Elfpo gefinancierde steun van de Unie te implementeren en de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2, te verwezenlijken.
2.  
Elke lidstaat stelt één strategisch GLB-plan voor zijn gehele grondgebied op, rekening houdend met zijn grondwettelijke en institutionele bepalingen.

Wanneer elementen van het strategisch GLB-plan op regionaal niveau worden vastgesteld, zorgt de lidstaat ervoor dat die consistent zijn met de op nationaal niveau vastgestelde elementen van het strategisch GLB-plan. De op regionaal niveau vastgestelde elementen worden naar behoren weerspiegeld in de relevante afdelingen van het strategisch GLB-plan als vastgesteld in artikel 107.

3.  
Op basis van de SWOT-analyse bedoeld in artikel 115, lid 2, en een behoeftebeoordeling bedoeld in artikel 108, bepaalt de lidstaat in de strategische GLB-plannen een interventiestrategie bedoeld in artikel 109, waarbij de streefcijfers en mijlpalen worden bepaald teneinde de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2, te verwezenlijken. De streefcijfers worden vastgesteld aan de hand van een gemeenschappelijke set resultaatindicatoren vastgelegd in bijlage I.

Om deze streefcijfers te halen, stellen de lidstaten interventies vast op basis van de interventietypes in titel III.

4.  
Ieder strategisch GLB-plan bestrijkt de periode van 1 januari 2023 tot en met 31 december 2027.

Artikel 105

Meer ambitie met betrekking tot de milieu- en klimaatgerelateerde doelstellingen

1.  
De lidstaten zetten zich in om door middel van hun strategische GLB-plannen en in het bijzonder de in artikel 109, lid 2, punt a), bedoelde elementen van de interventiestrategie, een grotere algehele bijdrage te leveren tot de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), dan de totale bijdrage die in de periode 2014 tot en met 2020 door middel van steun in het kader van het ELGF en het Elfpo is geleverd tot de verwezenlijking van de doelstelling in artikel 110, lid 2, eerste alinea, punt b), van Verordening (EU) nr. 1306/2013.
2.  
De lidstaten leggen in hun strategische GLB-plannen op basis van de beschikbare informatie uit op welke manier ze de in lid 1 beschreven grotere algehele bijdrage willen bereiken. Die uitleg wordt gebaseerd op relevante informatie, waaronder de elementen bedoeld in artikel 107, lid 1, punten a) tot en met f), en in artikel 107, lid 2, punt b), alsook de verwachte verbeteringen ten opzichte van de in bijlage I vermelde relevante impactindicatoren.

Artikel 106

Procedurevereisten

1.  
De lidstaten ontwerpen de strategische GLB-plannen op basis van transparante procedures, indien van toepassing in samenwerking met hun regio’s, in overeenstemming met hun institutionele en wettelijke kader.
2.  

De instantie die in de lidstaat verantwoordelijk is voor het ontwerp van het strategisch GLB-plan zorgt ervoor dat:

a) 

indien van toepassing, de relevante autoriteiten op regionaal niveau naar behoren worden betrokken bij het strategisch GLB-plan, en

b) 

de bevoegde overheidsinstanties voor milieu en klimaat naar behoren worden betrokken bij de milieu- en klimaatgerelateerde aspecten van het strategisch GLB-plan.

3.  

Elke lidstaat organiseert een partnerschap met de bevoegde regionale en lokale autoriteiten. Dit partnerschap bestaat minstens uit de volgende partners:

a) 

relevante autoriteiten op regionaal en lokaal niveau en andere overheidsinstanties, waaronder instanties die bevoegd zijn voor milieu- en klimaatkwesties;

b) 

economische en sociale partners, waaronder vertegenwoordigers van de landbouwsector;

c) 

relevante maatschappelijke instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen en, waar van toepassing, instanties die tot taak hebben sociale inclusie, grondrechten, gendergelijkheid en non-discriminatie te bevorderen.

De lidstaten betrekken deze partners daadwerkelijk bij de voorbereiding van de strategische GLB-plannen en plegen overleg met de betrokken belanghebbenden, onder meer met betrekking tot de in artikel 13 bedoelde minimumnormen, voor zover van toepassing.

4.  
De lidstaten, waaronder, indien van toepassing, hun regio’s, en de Commissie werken samen om te zorgen voor doeltreffende coördinatie bij de uitvoering van de strategische GLB-plannen, en houden daarbij rekening met de beginselen van evenredigheid en gedeeld beheer.
5.  
De organisatie en uitvoering van het partnerschap worden uitgevoerd overeenkomstig de op grond van artikel 5, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 vastgestelde gedelegeerde handeling.



HOOFDSTUK II

INHOUD VAN HET STRATEGISCH GLB-PLAN

Artikel 107

Inhoud van het strategisch GLB-plan

1.  

Elk strategisch GLB-plan bevat afdelingen over de volgende onderwerpen:

a) 

de behoeftebeoordeling;

b) 

de interventiestrategie;

c) 

de elementen die gemeenschappelijk zijn voor verschillende interventies;

d) 

de in de strategie gespecificeerde rechtstreekse betalingen, interventies in bepaalde sectoren en interventies voor plattelandsontwikkeling;

e) 

streefcijfer- en financiële plannen;

f) 

het governance- en coördinatiesysteem;

g) 

de elementen die zorgen voor modernisering van het GLB;

h) 

indien elementen van het strategisch GLB-plan op regionaal niveau worden vastgesteld, een korte beschrijving van de nationale en regionale opzet van de lidstaat, en met name van de elementen die op nationaal en regionaal niveau zijn vastgesteld.

2.  

Elk strategisch GLB-plan bevat de volgende bijlagen:

a) 

bijlage I over de ex-ante-evaluatie en de strategische milieueffectrapportage (SMER) bedoeld in Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 17 );

b) 

bijlage II over de SWOT-analyse;

c) 

bijlage III over de raadpleging van de partners;

d) 

indien relevant, bijlage IV over de gewasspecifieke betaling voor katoen;

e) 

bijlage V over de aanvullende nationale financiering die wordt verstrekt in het kader van het strategisch GLB-plan;

f) 

indien relevant, bijlage VI over nationale overgangssteun.

3.  
De gedetailleerde regels voor de inhoud van de in de leden 1 en 2 van dit artikel genoemde afdelingen van en de bijlagen bij het strategisch GLB-plan worden vastgesteld in de artikelen 108 tot en met 115.

Artikel 108

Behoeftebeoordeling

De in artikel 107, lid 1, punt a), bedoelde behoeftebeoordeling omvat het volgende:

a) 

een samenvatting van de in artikel 115, lid 2, bedoelde SWOT-analyse;

b) 

een bepaling van de behoeften voor elke in artikel 6, leden 1 en 2, vastgelegde specifieke doelstelling, op basis van de uit de SWOT-analyse verkregen elementen; alle uit de SWOT-analyse voortvloeiende behoeften worden beschreven, ongeacht of zij in het strategisch GLB-plan worden aangepakt;

c) 

wat betreft de specifieke doelstelling van het bieden van steun met het oog op een levensvatbaar bedrijfsinkomen en veerkracht beschreven in artikel 6, lid 1, punt a), een beoordeling van de behoeften inzake een eerlijkere verdeling en het doeltreffender en doelmatiger toespitsen van rechtstreekse betalingen, in voorkomend geval rekening houdend met hun landbouwbedrijfsstructuur, en inzake risicobeheer;

d) 

indien relevant, een analyse van de behoeften van specifieke geografische gebieden, zoals de ultraperifere gebieden alsook bergachtige en insulaire gebieden;

e) 

een prioritering van de behoeften, waaronder een solide motivering van de gemaakte keuzes met vermelding, indien relevant, van de redenen waarom bepaalde geconstateerde behoeften niet of slechts deels in het strategisch GLB-plan aan bod komen.

Wat betreft de in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), beschreven specifieke doelstellingen wordt in de behoeftebeoordeling rekening gehouden met de nationale milieu- en klimaatplannen die voortvloeien uit de in bijlage XIII vermelde wetgevingshandelingen.

De lidstaten maken voor hun behoeftebeoordeling gebruik van gegevens die recent en betrouwbaar zijn en, indien beschikbaar, uitgesplitst naar geslacht.

Artikel 109

Interventiestrategie

1.  

De in artikel 107, lid 1, punt b), bedoelde interventiestrategie beschrijft voor elke in artikel 6, leden 1 en 2, vastgelegde specifieke doelstelling die in het strategisch GLB-plan wordt aangepakt:

a) 

streefcijfers en gerelateerde mijlpalen voor de betrokken resultaatindicatoren die de lidstaat op grond van zijn in artikel 108 bedoelde behoeftebeoordeling gebruikt. De waarde van deze streefcijfers wordt gemotiveerd op grond van die behoeftebeoordeling. Wat betreft de specifieke doelstellingen in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), worden streefcijfers afgeleid van de toelichtende elementen in lid 2, punt a), van dit artikel;

b) 

interventies, die worden ontwikkeld op basis van de in titel III vermelde interventietypes om de specifieke situatie in het betrokken gebied aan te pakken, volgens een doordachte interventielogica, en ondersteund door de in artikel 139 bedoelde ex-ante-evaluatie, de in artikel 115, lid 2, bedoelde SWOT-analyse en de in artikel 108 bedoelde behoeftebeoordeling;

c) 

elementen die aantonen hoe de interventies ervoor zorgen dat de streefcijfers kunnen worden gehaald en hoe zij onderling samenhangend en verenigbaar zijn;

d) 

elementen die aantonen dat de toewijzing van de financiële middelen aan de interventies van het strategisch GLB-plan gerechtvaardigd is en volstaat om de gestelde streefcijfers te halen, en strookt met het financieel plan bedoeld in artikel 112.

2.  

In de interventiestrategie wordt aangetoond dat de strategie, met het oog op de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2, samenhangend is en de interventies complementair zijn, door middel van:

a) 

een overzicht van de architectuur van het strategisch GLB-plan op het gebied van milieu en klimaat, met een beschrijving van het volgende:

i) 

voor elke in bijlage III opgenomen GLMC-norm, de wijze waarop de Unienorm wordt geïmplementeerd, met inbegrip van de volgende elementen: een samenvatting van de praktijk op het landbouwbedrijf, het territoriaal toepassingsgebied, types landbouwers en andere begunstigden op wie de norm van toepassing is, en waar nodig een beschrijving van de wijze waarop de praktijk bijdraagt tot het behalen van die hoofddoelstelling van de GLMC-norm;

ii) 

de algehele bijdrage van conditionaliteit aan het bereiken van de specifieke doelstellingen vastgelegd in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f);

iii) 

de complementariteit tussen de relevante basisvoorwaarden, als bedoeld in artikel 31, lid 5, en artikel 70, lid 3, de conditionaliteit en de verschillende interventies, waaronder steun aan biologische landbouw, die zijn gericht op de specifieke doelstellingen vastgelegd in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f);

iv) 

de manier waarop de in artikel 105 beschreven grotere algehele bijdrage moet worden bereikt;

v) 

de manier waarop de vergroeningsarchitectuur van het strategisch GLB-plan moet bijdragen aan het bereiken van, en verenigbaar moet zijn met, de nationale langetermijnstreefcijfers die zijn opgenomen in of voortvloeien uit de in bijlage XIII opgesomde wetgevingshandelingen;

b) 

met betrekking tot de in artikel 6, lid 1, punt g), beschreven specifieke doelstelling, een overzicht van de in het strategisch GLB-plan opgenomen relevante interventies en specifieke voorwaarden voor jonge landbouwers, zoals die nader genoemd in artikel 26, lid 4, punt a), de artikelen 30, 73 en 75, en artikel 77, lid 6. Bij de presentatie van het financieel plan met betrekking tot de interventietypes bedoeld in de artikelen 30, 73 en 75, vermelden de lidstaten in het bijzonder artikel 95. Het overzicht bevat eveneens in algemene termen een overzicht van de interactie met nationale instrumenten, ter verbetering van de samenhang tussen de Unie- en de nationale acties op dit gebied;

c) 

een toelichting over hoe de interventies in het kader van gekoppelde inkomenssteun als bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 1, stroken met Richtlijn 2000/60/EG;

d) 

met betrekking tot de in artikel 6, lid 1, punt a), beschreven specifieke doelstelling, een overzicht van hoe wordt gewerkt aan de doelstelling van een eerlijkere verdeling en het doeltreffender en doelmatiger toespitsen van de inkomenssteun die in het kader van het strategisch GLB-plan aan landbouwers wordt toegekend, in voorkomend geval met inbegrip van informatie die het gebruik van de in artikel 29, lid 1, tweede alinea, bepaalde afwijking rechtvaardigt. In dit overzicht wordt, indien van toepassing, ook ingegaan op de samenhang en complementariteit van de territorialisering van de in artikel 22, lid 2, bedoelde basisinkomenssteun met steun in het kader van andere interventies, met name de betalingen voor natuurlijke of andere gebiedsspecifieke beperkingen bedoeld in artikel 71;

e) 

een overzicht van de sectorgerelateerde interventies, met inbegrip van de gekoppelde inkomenssteun bedoeld in titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 1, en de interventies in bepaalde sectoren bedoeld in titel III, hoofdstuk III, met een motivering van de keuze voor de betrokken sectoren, de lijst van interventies per sector en hun complementariteit;

f) 

indien van toepassing, een toelichting over welke interventies bedoeld zijn om bij te dragen aan een samenhangende en geïntegreerde aanpak voor risicobeheer;

g) 

indien van toepassing, een beschrijving van de interactie tussen nationale en regionale interventies, met inbegrip van de verdeling van de financiële toewijzingen per interventie en per fonds;

h) 

een overzicht van de wijze waarop het strategisch GLB-plan bijdraagt aan het bereiken van de in artikel 6, lid 1, punt i), beschreven specifieke doelstelling om het dierenwelzijn te verbeteren en antimicrobiële resistentie te bestrijden, met inbegrip van de basisvoorwaarden en de complementariteit tussen conditionaliteit en de verschillende interventies;

i) 

een toelichting over hoe de interventies en elementen die gemeenschappelijk zijn voor verschillende interventies bijdragen tot vereenvoudiging voor eindbegunstigden en tot een vermindering van de administratieve lasten.

3.  
Wanneer elementen van het strategisch GLB-plan op regionaal niveau worden vastgesteld, zorgt de interventiestrategie voor de samenhang en consistentie van die elementen zijn met de op nationaal niveau vastgestelde elementen van het strategisch GLB-plan.

Artikel 110

Elementen die gemeenschappelijk zijn voor verschillende interventies

De afdeling over de elementen die gemeenschappelijk zijn voor verschillende interventies bedoeld in artikel 107, lid 1, punt c), omvat:

a) 

de definities en voorwaarden die de lidstaten hebben geformuleerd overeenkomstig artikel 4, alsook de minimumvereisten voor interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen op grond van artikel 18;

b) 

een beschrijving van het gebruik van “technische bijstand” bedoeld in artikel 94, en artikel 125, en een beschrijving van het nationale GLB-netwerk bedoeld in artikel 126;

c) 

met betrekking tot de specifieke doelstellingen beschreven in artikel 6, lid 1, de definitie van plattelandsgebieden die wordt gebruikt in het strategisch GLB-plan als bepaald door de lidstaten;

d) 

andere informatie over de implementatie, met name:

i) 

een korte beschrijving van de vaststelling van de waarde van betalingsrechten en van de werking van de reserve, in voorkomend geval;

ii) 

indien van toepassing, het gebruik van de geraamde opbrengst van de verlaging van de rechtstreekse betalingen bedoeld in artikel 17;

iii) 

het besluit en de motivering ervan ten aanzien van de uitvoering van artikel 17, lid 4, artikel 29, lid 6, en artikel 30, lid 4, van deze verordening en artikel 17, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) 2021/2116;

iv) 

indien van toepassing, het besluit en de beschrijving van de belangrijkste elementen daarvan met betrekking tot de uitvoering van artikel 19;

v) 

een overzicht van de coördinatie, afbakening en complementariteit tussen het Elfpo-fonds en andere Uniefondsen die actief zijn in plattelandsgebieden.

Artikel 111

Interventies

De afdeling over elke interventie die wordt vermeld in de strategie bedoeld in artikel 107, lid 1, punt d), met inbegrip van de op regionaal niveau vastgestelde interventies, omvat:

a) 

het interventietype waarop de interventie is gebaseerd;

b) 

het territoriaal toepassingsgebied;

c) 

het specifieke ontwerp of de vereisten van die interventie die waarborgen dat een effectieve bijdrage wordt geleverd aan het bereiken van de specifieke doelstelling(en) beschreven in artikel 6, leden 1 en 2; voor milieu- en klimaatgerelateerde interventies blijkt uit de koppeling met de conditionaliteitsvereisten dat de praktijken elkaar aanvullen en elkaar niet overlappen;

d) 

de subsidiabiliteitsvoorwaarden;

e) 

de in bijlage I vermelde resultaatindicatoren waaraan de interventie rechtstreeks en significant moet bijdragen.

f) 

voor elke interventie die is gebaseerd op de interventietypes in bijlage II bij deze verordening, de wijze waarop de interventie voldoet aan de betrokken bepalingen van bijlage 2 bij de Landbouwovereenkomst van de WTO, als omschreven in artikel 10 van en bijlage II bij deze verordening, en voor elke interventie die niet is gebaseerd op de interventietypes in bijlage II bij deze verordening, of, en zo ja op welke wijze, de interventie voldoet aan de bepalingen ter zake van artikel 6.5 van of bijlage 2 bij de Landbouwovereenkomst van de WTO;

g) 

één outputindicator en de jaarlijkse geplande outputs voor de interventies bedoeld in artikel 102, lid 5;

h) 

de jaarlijks geplande uniforme of gemiddelde eenheidsbedragen bedoeld in artikel 102, lid 1, en, in voorkomend geval, de geplande maximum- of minimumeenheidsbedragen bedoeld in artikel 102, leden 2 en 3;

i) 

een uitleg over hoe de in punt h) van dit lid bedoelde bedragen werden vastgelegd;

j) 

indien van toepassing:

i) 

de vorm van de steun en het steunpercentage;

ii) 

de methode voor het berekenen van de geplande eenheidsbedragen per eenheid en de certificering ervan overeenkomstig artikel 82;

k) 

de jaarlijkse financiële toewijzing voor de interventie bedoeld in artikel 101, lid 1, of, in het geval van de in artikel 42, punten a), d), e) en f), bedoelde sectoren, de jaarlijkse financiële toewijzing voor de betrokken sector bedoeld in artikel 101, lid 2, waaronder, indien van toepassing, een uitsplitsing van de bedragen die voor subsidies zijn gepland en de bedragen die voor financieringsinstrumenten zijn gepland;

l) 

een vermelding of de interventie buiten het toepassingsgebied van artikel 42 VWEU valt en afhankelijk is van een staatssteunbeoordeling.

Punt e) van de eerste alinea is niet van toepassing op interventies in het kader van het in artikel 55, lid 1, punten a) en c) tot en met g), bedoelde interventietype in de bijenteeltsector, op interventies in het kader van het in artikel 58, lid 1, punten h) tot en met k), bedoelde interventietype in de wijnsector en op voorlichtings- en promotieactiviteiten voor kwaliteitsregelingen in het kader van het in artikel 77 bedoelde interventietype voor samenwerking.

Artikel 112

Streefcijfer- en financiële plannen

1.  
Het in artikel 107, lid 1, punt e), bedoelde streefcijferplan bestaat uit een overzichtstabel met de streefcijfers en mijlpalen bedoeld in artikel 109, lid 1, punt a).
2.  

Het in artikel 107, lid 1, punt e), bedoelde financiële plan bestaat uit een overzichtstabel met daarin:

a) 

de toewijzingen van de lidstaat voor de in artikel 87, lid 1, bedoelde interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen, de in artikel 88, lid 1, genoemde interventietypes in de wijnsector, de in artikel 88, lid 2, genoemde interventietypes voor de sector van de bijenteelt, en de in artikel 89, lid 3, bedoelde interventietypes voor plattelandsontwikkeling, met een specificatie van de jaarlijkse en totale bedragen die door de lidstaten worden gereserveerd om te voldoen aan de in artikelen 92 tot en met 98 vastgelegde eisen inzake minimale financiële toewijzingen;

b) 

de overhevelingen van de in punt a) vermelde bedragen tussen interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen en interventietypes voor plattelandsontwikkeling overeenkomstig artikel 103 en de verlagingen van de toewijzingen van de lidstaat voor de interventietypes in de vorm van rechtstreekse betalingen met het oog op het beschikbaar maken van bedragen voor de interventietypes in andere sectoren bedoeld in titel III, hoofdstuk III, afdeling 7, overeenkomstig artikel 88, lid 6;

c) 

de bedoelde toewijzingen van de lidstaat voor de in artikel 88, lid 3, interventietypes voor de sector hop en de in artikel 88, lid 4, bedoelde interventietypes voor de sector olijfolie en tafelolie, en indien die interventietypes niet worden geïmplementeerd, het besluit om de desbetreffende toewijzingen op te nemen in de toewijzing van de lidstaat voor rechtstreekse betalingen overeenkomstig artikel 88, lid 5;

d) 

indien van toepassing, de overheveling van toewijzingen van de lidstaat uit het Elfpo voor steun in het kader van InvestEU overeenkomstig artikel 81 van deze verordening, krachtens Verordening (EU) 2021/783 of krachtens Verordening (EU) 2021/817 in overeenstemming met artikel 99 van de onderhavige verordening;

e) 

indien relevant, de bedragen die zijn gepland voor de ultraperifere gebieden.

3.  

Naast het bepaalde in lid 2 bevat een gedetailleerd financieel plan voor elk begrotingsjaar, uitgedrukt als prognoses van een lidstaat voor de uitvoering van betalingen, de volgende tabellen consistent met artikel 11, punten g) en k):

a) 

een uitsplitsing van de toewijzingen van de lidstaat voor interventies in de vorm van rechtstreekse betalingen na overhevelingen als nader bepaald in lid 2, punten b) en c), gebaseerd op indicatieve financiële toewijzingen per interventietype en per interventie, met nadere omschrijving voor elke interventie van de geplande outputs, de geplande gemiddelde of uniforme eenheidsbedragen bedoeld in artikel 102, lid 1, en, in voorkomend geval, de geplande maximum- of minimumeenheidsbedragen of beide, bedoeld in artikel 102, lid 2. Waar van toepassing is in de uitsplitsing het bedrag van de reserve aan betalingsrechten vermeld.

De totale geraamde opbrengst van de verlaging van de betalingen bedoeld in artikel 17 wordt vermeld.

Rekening houdend met het gebruik van de geraamde opbrengst van de verlaging van de betalingen bedoeld in artikel 17 en artikel 87, lid 3, worden deze indicatieve financiële toewijzingen, de bijbehorende geplande outputs en de desbetreffende geplande gemiddelde of uniforme eenheidsbedragen vastgesteld vóór de verlaging van de betalingen;

b) 

een uitsplitsing van de toewijzingen voor de in titel III, hoofdstuk III, bedoelde interventietypes per interventie, met vermelding van de geplande outputs of, in geval van de in artikel 42, punten a), d), e) en f), bedoelde sectoren, de indicatieve financiële toewijzing per sector met een vermelding van de geplande outputs uitgedrukt als aantal operationele programma’s per sector;

c) 

een uitsplitsing van de toewijzingen van de lidstaat voor plattelandsontwikkeling na overhevelingen naar en van rechtstreekse betalingen als nader bepaald in punt b), per interventietype en per interventie, met inbegrip van de totalen voor de door het strategisch GLB-plan bestreken periode en met vermelding van het toepasselijke Elfpo-bijdragepercentage, waar van toepassing uitgesplitst naar interventie en naar regiotype. In het geval van overheveling van middelen van rechtstreekse betalingen, wordt vermeld welke interventies of onderdelen daarvan met de overheveling worden gefinancierd. Die tabel omschrijft ook nader de geplande outputs per interventie en de geplande gemiddelde of uniforme eenheidsbedragen bedoeld in artikel 102, lid 1, alsmede, in voorkomend geval, de gemiddelde geplande maximumeenheidsbedragen bedoeld in artikel 102, lid 3. Indien van toepassing bevat de tabel ook een uitsplitsing van de subsidies en de bedragen die voor financieringsinstrumenten zijn gepland. De bedragen voor technische bijstand worden eveneens vermeld;

Artikel 113

Governance- en coördinatiesystemen

De afdeling over de in artikel 107, lid 1, punt f), bedoelde governance- en coördinatiesystemen omvat:

a) 

de vermelding van alle in titel II, hoofdstuk II, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde governance-instanties en van de nationale beheersautoriteit en, in voorkomend geval, de regionale beheersautoriteiten;

b) 

de vermelding en de rol van intermediaire instanties bedoeld in artikel 123, lid 4, van deze verordening;

c) 

informatie over de in titel IV van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde controlesystemen en sancties, met inbegrip van:

i) 

het in titel IV, hoofdstuk II, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde geïntegreerd beheers- en controlesysteem;

ii) 

het in titel IV, hoofdstukken IV en V, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde controle- en sanctiesysteem met betrekking tot de conditionaliteit;

iii) 

de bevoegde controle-instanties die verantwoordelijk zijn voor de controles;

d) 

een overzicht van de monitoring- en verslagleggingsstructuur.

Artikel 114

Modernisering

De afdeling over de elementen die zorgen voor modernisering van het GLB bedoeld in artikel 107, lid 1, punt g), belicht de elementen van het strategisch GLB-plan die de modernisering van de landbouw- en plattelandsgebieden en het GLB ondersteunen en omvat in het bijzonder:

a) 

een overzicht van de wijze waarop het strategisch GLB-plan zal bijdragen tot het bereiken van de in artikel 6, lid 2, beschreven horizontale doelstelling, met name via:

i) 

een beschrijving van de organisatiestructuur van het AKIS;

ii) 

een beschrijving van de manier waarop in artikel 15 bedoelde adviesdiensten en de in artikel 126 bedoelde onderzoeks- en nationale GLB-netwerken zullen samenwerken teneinde advies, kennisstromen en innovatiediensten te verstrekken, alsmede van de manier waarop de op grond van artikel 78 ondersteunde interventies en andere relevante interventies in het AKIS worden geïntegreerd;

b) 

een beschrijving van de strategie voor de ontwikkeling van digitale technologieën in de landbouw en in plattelandsgebieden en voor het gebruik van deze technologieën met het oog op de verbetering van de doeltreffendheid en de efficiëntie van de interventies uit het strategisch GLB-plan.

Artikel 115

Bijlagen

1.  
De in artikel 107, lid 2, punt a), bedoelde bijlage I bij het strategisch GLB-plan bevat een samenvatting van de belangrijkste resultaten van de ex-ante-evaluatie genoemd in artikel 139 en van de strategische milieubeoordeling bedoeld in Richtlijn 2001/42/EG, en de manier waarop die zijn aangepakt of de reden waarom er geen rekening mee is gehouden, alsmede een link naar de volledige verslagen van de ex-ante-evaluatie en de strategische milieubeoordeling.
2.  
Bijlage II bij het strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 107, lid 2, punt b), bevat een SWOT-analyse van de huidige situatie van het gebied dat onder het strategisch GLB-plan valt.

De SWOT-analyse wordt gebaseerd op de huidige situatie in het gebied dat onder het strategisch GLB-plan valt en omvat voor elke specifieke doelstelling beschreven in artikel 6, leden 1 en 2, een alomvattende beschrijving van de huidige situatie in het voorgenoemde gebied, op basis van gemeenschappelijke contextindicatoren en andere kwantitatieve en kwalitatieve actuele informatie zoals studies, eerdere evaluatieverslagen, sectorale analyse, en lessen die uit eerdere ervaringen zijn getrokken.

Indien relevant omvat de SWOT-analyse ook een analyse van de territoriale aspecten, inclusief specifieke regionale kenmerken, met nadruk op de gebieden die specifiek het voorwerp zijn van interventies, alsmede een analyse van de sectorale aspecten, met name voor die sectoren waarop specifieke interventies of programma’s van toepassing zijn.

In deze beschrijving wordt daarnaast met betrekking tot elke algemene en specifieke doelstelling beschreven in artikel 5 en artikel 6, leden 1 en 2, met name het volgende benadrukt:

a) 

geïdentificeerde sterke punten in het gebied waarop het strategisch GLB-plan betrekking heeft;

b) 

geïdentificeerde zwakke punten in het gebied waarop het strategisch GLB-plan betrekking heeft;

c) 

geïdentificeerde kansen in het gebied waarop het strategisch GLB-plan betrekking heeft;

d) 

geïdentificeerde bedreigingen in het gebied waarop het strategisch GLB-plan betrekking heeft.

Wat betreft de in artikel 6, lid 1, punten d), e) en f), vastgestelde specifieke doelstellingen, wordt in de SWOT-analyse rekening gehouden met de nationale plannen die voortvloeien uit de in bijlage XIII opgesomde wetgevingshandelingen.

Wat betreft de in artikel 6, lid 1, punt g), vastgestelde specifieke doelstelling, bevat de SWOT-analyse een korte analyse van toegang tot land, mobiliteit en herverkaveling van het land, toegang tot financiering en krediet, en toegang tot kennis en advies.

Voor de in artikel 6, lid 2, beschreven horizontale doelstelling biedt de SWOT-analyse tevens relevante informatie over het functioneren van het AKIS en aanverwante structuren.

3.  
Bijlage III bij het strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 107, lid 2, punt c), bevat de resultaten van de raadpleging van de partners, en met name de relevante autoriteiten op regionaal en lokaal niveau, en voorts een korte beschrijving van de wijze waarop de raadpleging is gehouden.
4.  
Bijlage IV bij het strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 107, lid 2, punt d), bevat een korte beschrijving van de gewasspecifieke betaling voor katoen en de complementariteit daarvan met de andere interventies uit het strategisch GLB-plan.
5.  

Bijlage V bij het strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 107, lid 2, punt e), omvat het volgende:

a) 

een korte beschrijving van de aanvullende nationale financiering voor interventies in plattelandsontwikkeling vastgelegd in titel III, hoofdstuk IV, die wordt verstrekt in het kader van het strategisch GLB-plan, met inbegrip van de bedragen per interventie en vermelding van de naleving van de vereisten uit hoofde van deze verordening;

b) 

een toelichting van de complementariteit met de interventies in het kader van het strategisch GLB-plan;

c) 

een vermelding of de aanvullende nationale financiering buiten het toepassingsgebied van artikel 42 VWEU valt en afhankelijk is van een staatssteunbeoordeling, en

d) 

de in artikel 53 bedoelde nationale financiële steun in de sector groenten en fruit.

6.  

Bijlage VI bij het strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 107, lid 2, punt f), bevat de volgende informatie met betrekking tot nationale overgangssteun:

a) 

de jaarlijkse sectorspecifieke totaalbedragen van financiële middelen voor elke sector waarvoor nationale overgangssteun wordt verstrekt;

b) 

in voorkomend geval, voor elk jaar van de periode het maximale steunpercentage per eenheid;

c) 

in voorkomend geval, informatie over de overeenkomstig artikel 147, lid 2, tweede alinea, gewijzigde referentieperiode;

d) 

een korte beschrijving van de complementariteit van de nationale overgangssteun met interventies in het kader van het strategisch GLB-plan.

Artikel 116

Gedelegeerde bevoegdheden voor de inhoud van het strategisch GLB-plan

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 tot en met 31 december 2023 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van dit hoofdstuk wat betreft de inhoud van het strategisch GLB-plan en de bijlagen erbij. Die gedelegeerde handelingen blijven strikt beperkt tot het verhelpen van door de lidstaten ondervonden problemen.

Artikel 117

Uitvoeringsbevoegdheden voor de inhoud van het strategisch GLB-plan

De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen waarin voorschriften worden vastgelegd voor de presentatie van de in de artikelen 108 tot en met 115 beschreven elementen in strategische GLB-plannen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.



HOOFDSTUK III

GOEDKEURING EN WIJZIGING VAN HET STRATEGISCH GLB-PLAN

Artikel 118

Goedkeuring van het strategisch GLB-plan

1.  
Elke lidstaat dient uiterlijk op 1 januari 2022 bij de Commissie een voorstel voor een strategisch GLB-plan met de in artikel 107 bedoelde inhoud in.
2.  
De Commissie beoordeelt de voorgestelde strategische GLB-plannen op basis van hun volledigheid, hun consistentie en hun samenhang met de algemene beginselen van het Unierecht, met deze verordening en de op grond van deze verordening vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, en met Verordening (EU) 2021/2116, alsmede op basis van hun daadwerkelijke bijdrage aan het bereiken van de specifieke doelstellingen als vastgesteld in artikel 6, leden 1 en 2, en hun gevolgen voor de goede werking van de interne markt en concurrentieverstoring, en de omvang van de administratieve lasten voor begunstigden en overheidsdiensten. In de beoordeling wordt in het bijzonder gelet op de toereikendheid van de strategie van het strategisch GLB-plan, de desbetreffende specifieke doelstellingen, streefcijfers en interventies en de toewijzing van begrotingsmiddelen om de specifieke doelstellingen van het strategisch GLB-plan te halen door middel van de voorgestelde reeks interventies die zijn gebaseerd op de SWOT-analyse en de ex-ante-evaluatie.
3.  
Afhankelijk van de resultaten van de in lid 2 bedoelde beoordeling kan de Commissie binnen drie maanden na de datum van indiening van het strategisch GLB-plan opmerkingen aan de lidstaten doen toekomen.

De lidstaat verstrekt de Commissie alle noodzakelijke aanvullende informatie en past zo nodig het voorgestelde plan aan.

4.  
De Commissie keurt het voorgestelde strategisch GLB-plan goed mits de vereiste informatie is ingediend en het plan verenigbaar is met artikel 9 en de andere in deze verordening en in Verordening (EU) 2021/2116 vastgestelde vereisten, evenals met de op grond van die verordeningen vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen. De goedkeuring wordt uitsluitend gebaseerd op handelingen die juridisch bindend zijn voor de lidstaten.
5.  
Elk strategisch GLB-plan wordt uiterlijk zes maanden nadat het door de betrokken lidstaat is ingediend, goedgekeurd.

De goedkeuring heeft geen betrekking op de informatie bedoeld in artikel 113, punt c), en in de bijlagen I tot en met IV bij het strategisch GLB-plan bedoeld in artikel 107, lid 2, punten a) tot en met d ).

In naar behoren gemotiveerde gevallen kan een lidstaat de Commissie verzoeken een strategisch GLB-plan goed te keuren dat niet alle elementen bevat. In dat geval geeft de betrokken lidstaat aan welke elementen ontbreken en verstrekt hij met betrekking tot het gehele strategische GLB-plan indicatieve streefcijfers en financiële plannen als bedoeld in artikel 112, teneinde de algehele consistentie en samenhang ervan aan te tonen. De ontbrekende elementen van het strategisch GLB-plan worden binnen een tijdsbestek van ten hoogste drie maanden vanaf de datum van goedkeuring van het strategisch GLB-plan bij de Commissie ingediend als een wijziging van het plan in overeenstemming met artikel 119.

6.  
Elk strategisch GLB-plan wordt door de Commissie goedgekeurd door middel van een uitvoeringsbesluit, zonder toepassing van de in artikel 153 bedoelde comitéprocedure.
7.  
De strategische GLB-plannen hebben enkel rechtsgevolgen nadat zij door de Commissie zijn goedgekeurd.

Artikel 119

Wijziging van het strategisch GLB-plan

1.  
De lidstaten kunnen bij de Commissie een verzoek indienen om hun strategische GLB-plannen te wijzigen.
2.  
Verzoeken tot wijziging van strategische GLB-plannen worden naar behoren gemotiveerd en vermelden met name het verwachte effect van de wijzigingen aan het plan op het bereiken van de doelstellingen beschreven in artikel 6, leden 1 en 2. De verzoeken gaan vergezeld van het gewijzigde plan, inclusief de geactualiseerde bijlagen, naargelang het geval.
3.  
De Commissie beoordeelt de samenhang van de wijziging met deze verordening en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen die op grond ervan zijn vastgesteld, alsmede met Verordening (EU) 2021/2116 en de werkelijke bijdrage van de wijziging aan het bereiken van de specifieke doelstellingen.
4.  
De Commissie keurt de gevraagde wijziging van een strategisch GLB-plan goed mits de vereiste informatie is ingediend en het gewijzigde plan verenigbaar is met artikel 9 en de andere in deze verordening en in Verordening (EU) 2021/2116 vastgestelde vereisten, evenals met de op grond van die verordeningen vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.
5.  
De Commissie kan binnen dertig werkdagen na de datum waarop het verzoek tot wijziging van het strategisch GLB-plan is ingediend, opmerkingen formuleren. De lidstaat verstrekt de Commissie alle noodzakelijke aanvullende informatie.
6.  
Het verzoek tot wijziging van een strategisch GLB-plan wordt uiterlijk drie maanden na de indiening van het verzoek door de lidstaat goedgekeurd.
7.  
Per kalenderjaar kan één verzoek tot wijziging van een strategisch GLB-plan worden ingediend, onder voorbehoud van eventuele in deze verordening voorziene of door de Commissie overeenkomstig artikel 122 bepaalde uitzonderingen. Daarnaast kunnen tijdens de door het strategisch GLB-plan bestreken periode drie extra verzoeken tot wijziging van het strategisch GLB-plan worden ingediend. Dit lid is niet van toepassing op verzoeken tot wijziging met het oog op het indienen van ontbrekende elementen overeenkomstig artikel 118, lid 5.

Een verzoek tot wijziging van het strategisch GLB-plan in verband met artikel 17, lid 5, artikel 88, lid 7, artikel 103, lid 5, of artikel 120 telt niet mee voor de in de eerste alinea van dit lid vastgestelde beperking.

8.  
Een wijziging van het strategisch GLB-plan met betrekking tot artikel 17, lid 5, artikel 88, lid 7, of artikel 103, lid 1, met betrekking tot het ELGF, wordt van kracht vanaf 1 januari van het kalenderjaar volgend op het jaar van goedkeuring van het verzoek tot wijziging door de Commissie, en na de overeenkomstige wijziging van de toewijzingen overeenkomstig artikel 87, lid 2.

Een wijziging van het strategisch GLB-plan met betrekking tot artikel 103, lid 1, met betrekking tot het ELGF, wordt van kracht na goedkeuring van het verzoek tot wijziging door de Commissie en na de overeenkomstige wijziging van de toewijzingen overeenkomstig artikel 89, lid 4.

Een verzoek tot wijziging van het strategisch GLB-plan met betrekking tot het ELGF, anders dan de in de eerste alinea van dit lid bedoelde wijzigingen, wordt van kracht vanaf een door de lidstaat te bepalen datum die later is dan de datum van goedkeuring van het verzoek voor die wijziging door de Commissie. De lidstaten kunnen voor verschillende elementen van de wijziging verschillende data voor het van kracht worden ervan vaststellen. Bij het bepalen van deze data houden de lidstaten rekening met de bij dit artikel vastgestelde goedkeuringstermijnen en met de behoefte van landbouwers en andere begunstigden aan voldoende tijd om de wijziging te kunnen verwerken. De lidstaat meldt de geplande datum tegelijkertijd met het verzoek tot wijziging van het strategisch GLB-plan, en het verzoek moet overeenkomstig lid 10 van dit artikel, worden goedgekeurd door de Commissie.

9.  
In afwijking van de leden 2 tot en met 8, 10, en 11 van dit artikel, kunnen de lidstaten elementen van hun strategische GLB-plannen die betrekking hebben op interventies in het kader van titel III, hoofdstuk IV, en op de subsidiabiliteitsvoorwaarden van dergelijke interventies te allen tijde wijzigen en toepassen, mits zulks niet tot wijziging van de in artikel 109, lid 1, punt a), bedoelde streefcijfers leidt. Ze stellen de Commissie in kennis van die wijzigingen voordat ze met de toepassing ervan beginnen en nemen deze op in het volgende verzoek tot wijziging van het strategisch GLB-plan overeenkomstig lid 1 van dit artikel.
10.  
Elke wijziging van het strategisch GLB-plan wordt door de Commissie goedgekeurd door middel van een uitvoeringsbesluit, zonder toepassing van de in artikel 153 bedoelde comitéprocedure.
11.  
Onverminderd artikel 86 krijgen wijzigingen van strategische GLB-plannen pas rechtsgevolgen na te zijn goedgekeurd door de Commissie.
12.  
Correcties van tikfouten of kennelijke fouten of fouten van louter redactionele aard die de uitvoering van het beleid en de interventie niet beïnvloeden, worden niet beschouwd als een verzoek tot wijziging uit hoofde van dit artikel. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van dergelijke correcties.

Artikel 120

Herziening van het strategisch GLB-plan

Ingeval een van de in bijlage XIII vermelde wetgevingshandelingen wordt gewijzigd, beoordeelt elke lidstaat of zijn strategisch GLB-plan dienovereenkomstig moet worden gewijzigd, en dan met name de in artikel 109, lid 2, punt a), v), bedoelde toelichting en de verdere elementen van het in die toelichting bedoelde strategische GLB-plan. De lidstaten stellen de Commissie in geval van een in bijlage XIII vermelde richtlijn binnen zes maanden na de omzettingstermijn van de wijziging, of in geval van een in bijlage XIII vermelde verordening binnen zes maanden na de datum van toepassing van de wijziging, in kennis van het resultaat van hun beoordeling, vergezeld van een toelichting, en zo nodig vergezeld van een verzoek tot wijziging van hun strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 119, lid 2.

Artikel 121

Berekening van termijnen voor acties van de Commissie

Voor de toepassing van dit hoofdstuk begint een termijn waarbinnen de Commissie actie moet ondernemen, wanneer alle informatie die krachtens deze verordening en de op grond van deze verordening vastgestelde bepalingen vereist is, is ingediend.

In deze termijn is niet inbegrepen:

a) 

de periode tussen de datum volgend op de datum waarop de Commissie haar opmerkingen aan de lidstaat heeft toegezonden en de datum waarop de lidstaat op deze opmerkingen heeft gereageerd;

b) 

voor wijzigingen met betrekking tot artikel 17, lid 5, artikel 88, lid 7 en artikel 103, lid 5, de termijn voor de vaststelling van de gedelegeerde handeling voor de wijziging van de toewijzingen overeenkomstig artikel 87, lid 2.

Artikel 122

Gedelegeerde bevoegdheden betreffende wijzigingen van het strategisch GLB-plan

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanvulling van dit hoofdstuk wat betreft:

a) 

de procedures en uiterste termijnen voor de indiening van verzoeken tot wijziging van strategische GLB-plannen;

b) 

het bepalen van verdere gevallen waarvoor het in artikel 119, lid 7, bedoelde maximumaantal wijzigingen niet geldt.



TITEL VI

COÖRDINATIE EN GOVERNANCE

Artikel 123

Beheersautoriteit

1.  
Elke lidstaat wijst voor zijn strategisch GLB-plan een nationale beheersautoriteit aan.

De lidstaten kunnen, met inachtneming van hun grondwettelijke en institutionele bepalingen, regionale beheersautoriteiten aanwijzen die verantwoordelijk zijn voor alle of een aantal van de in lid 2 bedoelde taken.

De lidstaten zorgen ervoor dat het nodige beheers- en controlesysteem is opgezet zodat een duidelijke verdeling en scheiding van de taken van de nationale beheersautoriteit, en in voorkomend geval de regionale beheersautoriteiten en andere instanties, wordt gewaarborgd. De lidstaten zijn ervoor verantwoordelijk dat het systeem doeltreffend functioneert gedurende de gehele door het strategisch GLB-plan bestreken periode.

2.  

De beheersautoriteit is ervoor verantwoordelijk dat het strategisch GLB-plan op efficiënte, doeltreffende en correcte wijze wordt beheerd en uitgevoerd. Met name zorgt zij ervoor dat:

a) 

er een elektronisch informatiesysteem als bedoeld in artikel 130 is;

b) 

landbouwers, andere begunstigden en de andere bij de uitvoering van interventies betrokken instanties:

i) 

worden geïnformeerd over hun verplichtingen die uit de toegekende steun voortvloeien, en voor alle transacties betreffende een verrichting hetzij een afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code aanhouden, indien toepasselijk;

ii) 

op de hoogte zijn van de voorschriften inzake de verstrekking van gegevens aan de beheersautoriteit en inzake de registratie van de outputs en de resultaten;

c) 

de betrokken landbouwers en andere begunstigden, indien toepasselijk langs elektronische weg, duidelijke en nauwkeurige informatie krijgen over de uit de regelgeving voortvloeiende beheerseisen en de minimale GLMC-normen die zijn vastgesteld op grond van titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, alsook over de voorschriften inzake sociale conditionaliteit die zijn vastgesteld op grond van titel III, hoofdstuk I, afdeling 3, en die op bedrijfsniveau moeten worden toegepast;

d) 

de in artikel 139 bedoelde ex-ante-evaluatie strookt met het evaluatie- en monitoringsysteem en wordt ingediend bij de Commissie;

e) 

het in artikel 140 bedoelde evaluatieplan voorhanden is, dat de in datzelfde artikel bedoelde ex-postevaluaties worden uitgevoerd binnen de in deze verordening vastgestelde termijnen, dat die evaluaties in overeenstemming zijn met het monitoring- en evaluatiesysteem en dat ze worden ingediend bij het monitoringcomité en de Commissie;

f) 

het monitoringcomité de nodige informatie en documenten ontvangt om de uitvoering van het strategisch GLB-plan te kunnen monitoren in het licht van de specifieke doelstellingen en prioriteiten ervan;

g) 

het jaarlijkse prestatieverslag wordt opgesteld, met inbegrip van geaggregeerde monitoringtabellen, en dat dit verslag, nadat het voor advies aan het monitoringcomité is voorgelegd, wordt ingediend bij de Commissie overeenkomstig artikel 9, lid 3, eerste alinea, punt b), van Verordening (EU) 2021/2116;

h) 

relevante follow-upacties worden ondernomen naar aanleiding van de opmerkingen van de Commissie over de jaarlijkse prestatieverslagen;

i) 

het betaalorgaan met betrekking tot de voor financiering geselecteerde verrichtingen alle nodige informatie, met name over de toegepaste procedures en de verrichte controles, ontvangt voordat betalingen worden toegestaan;

j) 

begunstigden van uit het Elfpo gefinancierde interventies, uitgezonderd gebieds- en diergerelateerde interventies, blijk geven van de ontvangen financiële steun, onder meer door passend gebruik te maken van het logo van de Unie volgens de door de Commissie overeenkomstig lid 5 vastgestelde regels;

k) 

bekendheid wordt gegeven aan het strategisch GLB-plan, onder meer via het nationale GLB-netwerk, door het informeren van:

i) 

potentiële begunstigden, beroepsorganisaties, de economische en sociale partners, organisaties voor de bevordering van gelijkheid tussen mannen en vrouwen en de betrokken niet-gouvernementele organisaties, met inbegrip van milieuorganisaties, over de door het strategisch GLB-plan geboden mogelijkheden en over de wijze waarop toegang kan worden verkregen tot de financiering in het kader van het strategisch GLB-plan, en

ii) 

landbouwers, andere begunstigden en het brede publiek over de steun van de Unie voor landbouw en plattelandsontwikkeling via het strategisch GLB-plan.

Voor uit het ELGF gefinancierde steun voorzien de lidstaten, naar gelang het geval, in het gebruik door de beheersautoriteit van de door het Elfpo gebruikte instrumenten en structuren voor zichtbaarheid en communicatie.

3.  
Indien regionale beheersautoriteiten bedoeld in lid 1, tweede alinea, verantwoordelijk zijn voor de in lid 2 bedoelde taken, zorgt de nationale beheersautoriteit voor passende coördinatie tussen deze autoriteiten teneinde de consistentie en samenhang van het ontwerp en de uitvoering van het strategisch GLB-plan te waarborgen.
4.  
De nationale beheersautoriteit of, in voorkomend geval, de regionale beheersautoriteiten, kunnen taken aan intermediaire instanties delegeren. In dat geval blijft de delegerende beheersautoriteit er volledig verantwoordelijk voor dat de gedelegeerde taken efficiënt en correct worden aangestuurd en uitgevoerd en zorgt zij ervoor dat er passende bepalingen zijn op basis waarvan de intermediaire instantie alle nodige gegevens en informatie voor de uitvoering van die taken kan verkrijgen.
5.  
De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen met eenvormige voorwaarden voor de toepassing van de in lid 2, punten j) en k), vermelde vereisten inzake informatie, bekendheid en zichtbaarheid. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 124

Monitoringcomité

1.  
Elke lidstaat richt binnen drie maanden na de datum van kennisgeving aan de lidstaat van het uitvoeringsbesluit van de Commissie tot goedkeuring van het strategisch GLB-plan, een nationaal comité op om de uitvoering van het strategisch GLB-plan te monitoren.

Elk monitoringcomité stelt zijn reglement van orde vast met bepalingen over onder meer de coördinatie met de overeenkomstig lid 5 opgerichte regionale monitoringcomités, en met bepalingen inzake het voorkomen van belangenconflicten en de toepassing van het transparantiebeginsel.

Het monitoringcomité vergadert ten minste een keer per jaar en evalueert alle vraagstukken die invloed hebben op de vooruitgang die wordt geboekt ten aanzien van het bereiken van de streefcijfers van het strategisch GLB-plan.

Elke lidstaat maakt het reglement van orde en de adviezen van het monitoringcomité bekend.

2.  
Elke lidstaat bepaalt de samenstelling van het monitoringcomité en zorgt voor een evenwichtige vertegenwoordiging van de bevoegde overheidsinstanties, intermediaire instanties en van vertegenwoordigers van de in artikel 106, lid 3, bedoelde partners.

Elk lid van het monitoringcomité heeft een stem.

De lidstaat publiceert de ledenlijst van het monitoringcomité online.

Vertegenwoordigers van de Commissie nemen met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het monitoringcomité deel.

3.  

Het monitoringcomité onderzoekt in het bijzonder:

a) 

de vooruitgang die is geboekt ten aanzien van de uitvoering van het strategisch GLB-plan en het bereiken van de mijlpalen en streefcijfers;

b) 

alle kwesties met nadelige invloed op de prestaties van het strategisch GLB-plan en de ter verhelping daarvan getroffen maatregelen, met inbegrip van de vooruitgang op weg naar vereenvoudiging en vermindering van de administratieve lasten voor eindbegunstigden;

c) 

de in artikel 58, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060 opgesomde elementen van de ex-antebeoordeling en het in artikel 59, lid 1, van die verordening bedoelde strategiedocument;

d) 

de vorderingen met de uitvoering van de evaluaties, de samenvattingen van evaluaties en het vervolg dat aan de bevindingen is gegeven;

e) 

door het nationale GLB-netwerk verstrekte relevante informatie over de prestaties van het strategisch GLB-plan;

f) 

de uitvoering van acties op het gebied van communicatie en zichtbaarheid;

g) 

de capaciteitsopbouw voor overheidsinstanties en landbouwers en andere begunstigden, indien van toepassing.

4.  

Het monitoringcomité brengt advies uit over:

a) 

de voor de selectie van verrichtingen gebruikte methoden en criteria;

b) 

de jaarlijkse prestatieverslagen;

c) 

het evaluatieplan en eventuele wijzigingen daarin;

d) 

voorstellen van de beheersautoriteit voor een wijziging van het strategisch GLB-plan.

5.  
Indien er elementen op regionaal niveau worden vastgesteld, dan kan de betrokken lidstaat regionale monitoringcomités oprichten voor het toezicht op de uitvoering van de regionale elementen en het nationale monitoringcomité hierover informatie verstrekken. Wat de op regionaal niveau vastgestelde elementen betreft, is dit artikel van overeenkomstige toepassing op die regionale monitoringcomités.

Artikel 125

Technische bijstand op initiatief van lidstaten

1.  
Op initiatief van een lidstaat kan het Elfpo acties ondersteunen die noodzakelijk zijn voor het effectieve beheer en de effectieve uitvoering van de steun met betrekking tot het strategisch GLB-plan, met inbegrip van het opzetten en het functioneren van de nationale GLB-netwerken bedoeld in artikel 126, lid 1. De in dit lid bedoelde acties kunnen betrekking hebben op voorgaande programmeringsperioden en volgende door het strategisch GLB-plan bestreken perioden.
2.  
Ook acties van de autoriteit van het hoofdfonds overeenkomstig artikel 31, leden 4, 5 en 6, van Verordening (EU) 2021/1060 kunnen worden ondersteund, mits Leader steun van het Elfpo met zich meebrengt.
3.  
Technische ondersteuning op initiatief van lidstaten is niet bestemd voor de financiering van certificerende instanties bedoeld in artikel 12 van Verordening (EU) 2021/2116.

Artikel 126

Nationale en Europese GLB-netwerken

1.  
Elke lidstaat zet uiterlijk twaalf maanden na de goedkeuring van het strategisch GLB-plan door de Commissie een nationaal netwerk voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (“nationale GLB-netwerk”) op om een netwerk te vormen tussen organisaties en overheidsdiensten, adviseurs, onderzoekers en andere actoren op het vlak van innovatie alsmede andere actoren op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling op nationaal niveau. Het nationale GLB-netwerk bouwt voort op de bestaande netwerkervaring en -praktijken in de lidstaten.
2.  
De Commissie zet een Europees netwerk voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid (“Europees GLB-netwerk”) op om op Unieniveau een netwerk te vormen tussen nationale netwerken, organisaties en overheidsdiensten die op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling werkzaam zijn.
3.  

Het netwerken via de nationale en Europese GLB-netwerken heeft de volgende doelstellingen:

a) 

alle betrokken belanghebbenden nauwer bij de uitvoering van de strategische GLB-plannen en, in voorkomend geval, bij het ontwerp ervan betrekken;

b) 

de overheidsdiensten van de lidstaten begeleiden bij de uitvoering van de strategische GLB-plannen en de overgang naar een prestatiegericht uitvoeringsmodel;

c) 

bijdragen tot een betere kwaliteit van de uitvoering van strategische GLB-plannen;

d) 

bijdragen tot de verstrekking van informatie aan het publiek en potentiële begunstigden over het GLB en de financieringsmogelijkheden;

e) 

de innovatie op het gebied van landbouw en plattelandsontwikkeling bevorderen, helpen alle belanghebbenden bij de kennisuitwisseling en kennisopbouw te betrekken, en hun interactie in die processen ondersteunen;

f) 

bijdragen tot de monitoring- en evaluatiecapaciteit en -activiteiten;

g) 

bijdragen aan de verspreiding van de resultaten van het strategisch GLB-plan.

De doelstelling in de eerste alinea, punt d), wordt met name via de nationale GLB-netwerken aangepakt.

4.  

De nationale en Europese GLB-netwerken hebben ter verwezenlijking van de doelstellingen in lid 3 de volgende taken:

a) 

het verzamelen, analyseren en verspreiden van informatie over acties en goede praktijken die in het kader van strategische GLB-plannen worden uitgevoerd of ondersteund, evenals het analyseren van de ontwikkelingen in de landbouw en in plattelandsgebieden die relevant zijn voor de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2;

b) 

bijdragen aan capaciteitsopbouw voor overheidsdiensten van de lidstaten en voor andere actoren die bij de uitvoering van strategische GLB-plannen betrokken zijn, onder meer met betrekking tot monitoring- en evaluatieprocedures;

c) 

het oprichten van platforms, fora en evenementen waar belanghebbenden ervaringen kunnen uitwisselen en peerlearning wordt bevorderd, met inbegrip van uitwisselingen met netwerken in derde landen, indien van toepassing;

d) 

informatie verzamelen, en helpen bij de verspreiding ervan, en voorts netwerken tussen gefinancierde structuren en projecten, zoals in artikel 33 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde plaatselijke actiegroepen faciliteren, in artikel 127, lid 3, van deze verordening bedoelde operationele groepen in het kader van het EIP, en equivalente structuren en projecten faciliteren;

e) 

ondersteuning voor samenwerkingsprojecten tussen in artikel 127, lid 3, van deze verordening bedoelde operationele groepen in het kader van het EIP, in artikel 33 van Verordening (EU) 2021/1060 bedoelde plaatselijke actiegroepen of soortgelijke plaatselijke ontwikkelingsstructuren, met inbegrip van transnationale samenwerking;

f) 

banden vormen met andere door de Unie gefinancierde strategieën of netwerken;

g) 

bijdragen tot de verdere ontwikkeling van het GLB en voorbereiden van volgende door het strategisch GLB-plan bestreken perioden;

h) 

in het geval van nationale GLB-netwerken, deelnemen aan en bijdragen aan de activiteiten van het Europees GLB-netwerk;

i) 

in het geval van het Europees GLB-netwerk, samenwerken met en bijdragen aan de activiteiten van de nationale GLB-netwerken.

5.  
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin de organisatiestructuur en de werking van het Europees GLB-netwerk worden vastgelegd. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 127

Europees Innovatiepartnerschap voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw

1.  
Het doel van het Europees Innovatiepartnerschap voor productiviteit en duurzaamheid in de landbouw (EIP) bestaat erin innovatie te stimuleren en kennisuitwisseling te verbeteren.

Het EIP ondersteunt het AKIS door beleidsmaatregelen en instrumenten te koppelen teneinde innovatie te versnellen.

2.  
Het EIP draagt bij tot het bereiken van de specifieke doelstellingen die zijn vastgelegd in artikel 6, leden 1 en 2.

In het bijzonder door:

a) 

meerwaarde te creëren door het onderzoek en de landbouwpraktijk beter op elkaar af te stemmen, en het op bredere schaal gebruiken van beschikbare innovatiemaatregelen aan te moedigen;

b) 

actoren en projecten op het vlak van innovatie met elkaar te verbinden;

c) 

het sneller en ruimer in praktijk brengen van innovatieve oplossingen te bevorderen, onder meer door uitwisseling tussen landbouwers, alsmede

d) 

de wetenschappelijke gemeenschap te informeren over de onderzoeksbehoeften van de landbouwpraktijk.

3.  

De operationele groepen in het kader van het EIP die worden ondersteund via het in artikel 77 bedoelde interventietype samenwerking, maken deel uit van het EIP. Elke operationele groep in het kader van het EIP stelt een plan op voor het ontwikkelen of uitvoeren van een innovatief project. Het innovatieve project is gebaseerd op het interactief innovatiemodel, dat uitgaat van de volgende leidende beginselen:

a) 

het ontwikkelen van innovatieve oplossingen die gericht zijn op de behoeften van land- of bosbouwers en die waar nuttig tegelijk de interacties in de gehele toeleveringsketen aanpakken;

b) 

het samenbrengen van partners met complementaire kennis zoals landbouwers, adviseurs, onderzoekers, ondernemingen of niet-gouvernementele organisaties in de configuratie die het meest geschikt is om de doelstellingen van het project te verwezenlijken, en

c) 

medebeslissing en co-creatie gedurende het gehele project.

Operationele groepen in het kader van het EIP kunnen optreden op transnationaal, waaronder grensoverschrijdend, niveau. De beoogde innovatie kan gebaseerd zijn op nieuwe praktijken maar ook op traditionele praktijken in een nieuwe geografische of milieucontext.

De operationele groepen in het kader van het EIP verspreiden een samenvatting van hun plannen en van de resultaten van hun projecten, in het bijzonder via de nationale en Europese GLB-netwerken.



TITEL VII

MONITORING, VERSLAGLEGGING EN EVALUATIE



HOOFDSTUK I

PRESTATIEKADER

Artikel 128

Vaststelling van het prestatiekader

1.  
Onder gedeelde verantwoordelijkheid van de lidstaten en de Commissie wordt een prestatiekader vastgesteld. Met het prestatiekader kunnen de prestaties van het strategisch GLB-plan tijdens de uitvoering ervan worden gemonitord, gerapporteerd en geëvalueerd.
2.  

Het prestatiekader omvat de volgende elementen:

a) 

een reeks gemeenschappelijke output-, resultaat, impact- en contextindicatoren bedoeld in artikel 7, op basis waarvan de monitoring, de evaluatie en het jaarlijkse prestatieverslag worden uitgevoerd;

b) 

streefcijfers en jaarlijkse mijlpalen die zijn vastgesteld voor de betrokken specifieke doelstelling met gebruik van de toepasselijke resultaatindicatoren;

c) 

gegevensverzameling, -opslag, en -transmissie;

d) 

regelmatige verslaglegging over prestaties en monitoring- en evaluatieactiviteiten;

e) 

de ex-ante-, tussentijdse en ex-postevaluaties en alle andere evaluatieactiviteiten in verband met het strategisch GLB-plan.

Artikel 129

Doelstellingen van het prestatiekader

Het prestatiekader heeft tot doel:

a) 

de impact, doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en meerwaarde voor de Unie van het GLB te beoordelen;

b) 

de vooruitgang in de richting van het bereiken van de streefcijfers van de strategische GLB-plannen te monitoren;

c) 

de impact, doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie en samenhang van de interventies van de strategische GLB-plannen te beoordelen;

d) 

een gemeenschappelijk leerproces met betrekking tot monitoring en evaluatie te ondersteunen.

Artikel 130

Elektronisch informatiesysteem

De lidstaten zetten een beveiligd elektronisch informatiesysteem op of gebruiken een bestaand systeem, waarin zij belangrijke informatie over de uitvoering van het strategisch GLB-plan registreren en bijhouden die nodig is voor monitoring en evaluatie, in het bijzonder voor het monitoren van de vooruitgang bij het bereiken van de vastgestelde doelstellingen en streefcijfers, met inbegrip van informatie over elke begunstigde en elke verrichting.

Artikel 131

Informatieverstrekking

De lidstaten zorgen ervoor dat begunstigden van steun in het kader van interventies uit het strategisch GLB-plan en plaatselijke actiegroepen bedoeld in artikel 33 van Verordening (EU) 2021/1060, de beheersautoriteit, of andere instanties die zijn aangewezen om namens haar functies uit te oefenen, alle nodige informatie verstrekken om monitoring en evaluatie van het strategisch GLB-plan mogelijk te maken.

De lidstaten zorgen ervoor dat brede, actuele en betrouwbare gegevensbronnen worden opgezet om het mogelijk te maken de vooruitgang in de richting van de doelstellingen doeltreffend te volgen aan de hand van output-, resultaat- en impactindicatoren.

Artikel 132

Monitoringprocedures

De beheersautoriteit en het monitoringcomité monitoren de uitvoering van het strategisch GLB-plan en de vooruitgang in de richting van het bereiken van de doelstellingen van het strategisch GLB-plan op basis van de output- en resultaatindicatoren.

Artikel 133

Uitvoeringsbevoegdheden voor het prestatiekader

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast over de inhoud van het prestatiekader. Die handelingen bevatten andere indicatoren dan die van bijlage I die benodigd zijn voor de passende monitoring en evaluatie van het beleid, de in bijlage I en elders vastgestelde berekeningsmethoden voor indicatoren en de bepalingen die nodig zijn om de nauwkeurigheid en de betrouwbaarheid van de door de lidstaten verzamelde gegevens te garanderen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.



HOOFDSTUK II

JAARLIJKSE PRESTATIEVERSLAGEN

Artikel 134

Jaarlijkse prestatieverslagen

1.  
De lidstaten verstrekken overeenkomstig artikel 9, lid 3, en artikel 10 van Verordening (EU) 2021/2116 een jaarlijks prestatieverslag over de uitvoering van het strategisch GLB-plan in het voorgaande begrotingsjaar.
2.  
Het laatste jaarlijkse prestatieverslag, dat overeenkomstig artikel 9, lid 3, en artikel 10 van Verordening (EU) 2021/2116 moet worden ingediend, bevat een samenvatting van de tijdens de implementatieperiode uitgevoerde evaluaties.
3.  
Om ontvankelijk te worden geacht, moet het jaarlijks prestatieverslag alle in de leden 4, 5, 7, 8, 9 en 10, en, indien toepasselijk, lid 6 vereiste informatie bevatten. Onverminderd de in Verordening (EU) 2021/2116 vastgestelde jaarlijkse goedkeuringsprocedures deelt de Commissie binnen 15 werkdagen na de datum van indiening van het jaarlijks prestatieverslag aan de betrokken lidstaat mee of het verslag niet ontvankelijk is; zo niet, dan wordt het verslag ontvankelijk geacht.
4.  
In de jaarlijkse prestatieverslagen wordt de voornaamste kwalitatieve en kwantitatieve informatie over de uitvoering van het strategisch GLB-plan gepresenteerd met vermelding van financiële gegevens en van output- en resultaatindicatoren, onder meer, indien relevant, op regionaal niveau.
5.  

De in lid 4 bedoelde kwantitatieve informatie omvat:

a) 

de gerealiseerde outputs;

b) 

de in de jaarrekening gedeclareerde uitgaven die relevant zijn voor de in punt a) bedoelde outputs, vóór toepassing van eventuele sancties of andere verlagingen, en voor het Elfpo, rekening houdend met herverdeling van ingetrokken of teruggevorderde middelen op grond van artikel 57 van Verordening (EU) 2021/2116;

c) 

de ratio tussen de in punt b) bedoelde uitgaven en de in punt a) bedoelde relevante outputs (“gerealiseerd eenheidsbedrag”);

d) 

de resultaten en de afstand tot bijbehorende mijlpalen zoals vastgesteld overeenkomstig artikel 109, lid 1, punt a).

De in de eerste alinea, punten a), b) en c), bedoelde informatie wordt uitgesplitst naar eenheidsbedrag, als vermeld in het strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 111 punt h), met het oog op de prestatiegoedkeuring. Voor outputindicatoren die volgens bijlage I alleen voor monitoring worden gebruikt, wordt alleen de in de eerste alinea, punt a), van dit lid bedoelde informatie opgenomen.

6.  

Voor een interventie die niet onder het geïntegreerd systeem bedoeld in artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 valt, kunnen de lidstaten besluiten in elk jaarlijks prestatieverslag, naast de in lid 5 van dit artikel bedoelde informatie, de volgende informatie te verstrekken:

a) 

hetzij de gemiddelde eenheidsbedragen voor de in het voorgaande begrotingsjaar geselecteerde verrichtingen en de daarop betrekking hebbende outputs en uitgaven; hetzij

b) 

de ratio tussen de totale overheidsuitgaven, exclusief aanvullende nationale financiering bedoeld in artikel 115, lid 5, die zijn vastgelegd voor verrichtingen waarvoor in het voorgaande begrotingsjaar betalingen zijn gedaan, en de gerealiseerde outputs, alsook de daarop betrekking hebbende outputs en uitgaven.

Die informatie wordt door de Commissie gebruikt voor de toepassing van de artikelen 40 en 54 van Verordening (EU) 2021/2116 in elk van de jaren waarin de betalingen voor de betrokken verrichtingen worden betaald.

7.  

De in lid 4 bedoelde kwalitatieve informatie omvat:

a) 

een synthese van de met betrekking tot het voorgaande begrotingsjaar gerealiseerde stand van uitvoering van het strategisch GLB-plan;

b) 

eventuele kwesties die van invloed zijn op de prestaties van het strategisch GLB-plan, met name wat betreft afwijkingen van de mijlpalen, in voorkomend geval met vermelding van achterliggende redenen en een beschrijving van de genomen maatregelen.

8.  

Voor de toepassing van artikel 54, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 kunnen de lidstaten besluiten dat de in de in lid 4 van dit artikel bedoelde kwalitatieve informatie ook het volgende omvat:

a) 

een motivering voor een eventuele overschrijding van het gerealiseerde eenheidsbedrag in vergelijking met het overeenkomstige geplande eenheidsbedrag of, indien van toepassing, het in artikel 102 van deze verordening bedoelde geplande maximumeenheidsbedrag, of

b) 

indien een lidstaat besluit gebruik te maken van een van de in lid 6 van dit artikel geboden mogelijkheden, een motivering voor een eventuele overschrijding van het gerealiseerde eenheidsbedrag in vergelijking met ofwel het overeenkomstige gemiddelde eenheidsbedrag voor geselecteerde verrichtingen ofwel de ratio tussen de totale overheidsuitgaven exclusief aanvullende nationale financiering bedoeld in artikel 115, lid 5, die zijn vastgelegd voor verrichtingen waarvoor in het voorgaande begrotingsjaar betalingen zijn gedaan en de daarop betrekking hebbende gerealiseerde outputs, afhankelijk van de keuze van de lidstaat.

9.  
De motivering wordt opgenomen voor de toepassing van artikel 40, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 indien de in lid 8, punt a), van dit artikel bedoelde overschrijding hoger is dan 50 %.

Bij wijze van alternatief is, indien een lidstaat besluit gebruik te maken van de in lid 6 geboden mogelijkheid, enkel een motivering nodig indien de in lid 8, punt b), bedoelde overschrijding hoger is dan 50 %.

10.  

Voor financieringsinstrumenten wordt aanvullend op de krachtens lid 4 te verstrekken gegevens, informatie verstrekt over:

a) 

subsidiabele uitgaven per type financieel product;

b) 

het bedrag van als subsidiabele uitgaven gedeclareerde beheerskosten en -vergoedingen;

c) 

het bedrag, per type financieel product, van particuliere en overheidsmiddelen die bovenop het Elfpo zijn gemobiliseerd;

d) 

rente en andere voordelen die voortvloeien uit de steun van Elfpo-bijdragen aan financieringsinstrumenten overeenkomstig artikel 60 van Verordening (EU) 2021/1060 en middelen die aan steun uit het Elfpo toe te rekenen zijn overeenkomstig artikel 62 van die verordening.

e) 

de totale waarde van leningen aan en investeringen in eigen vermogen of in quasi-eigenvermogen van eindontvangers die met subsidiabele overheidsuitgaven, exclusief aanvullende nationale financiering bedoeld in artikel 115, lid 5, van deze verordening, worden gegarandeerd en daadwerkelijk aan eindontvangers zijn uitgekeerd.

Indien lidstaten besluiten lid 6 van dit artikel toe te passen op financieringsinstrumenten, wordt de in dat lid bedoelde informatie verstrekt op het niveau van de eindontvangers.

11.  
Met het oog op de tweejaarlijkse prestatie-evaluatie bedoeld in artikel 135 bevat het jaarlijkse prestatieverslag informatie over de aanvullende nationale financiering bedoeld in artikel 115, lid 5, punten a) en d). Met deze financiering wordt rekening gehouden bij de tweejaarlijkse prestatie-evaluatie.
12.  
De jaarlijkse prestatieverslagen, alsmede een op burgers afgestemde samenvatting van de inhoud daarvan, worden voor het publiek beschikbaar gemaakt.
13.  
Onverminderd de in Verordening (EU) 2021/2116 vastgestelde jaarlijkse goedkeuringsprocedures kan de Commissie opmerkingen formuleren over de ontvankelijke jaarlijkse prestatieverslagen binnen één maand na de indiening ervan. Indien de Commissie binnen deze termijn geen opmerkingen maakt, worden de verslagen geacht te zijn aanvaard. Artikel 121 van deze verordening over de berekening van termijnen voor acties van de Commissie is van overeenkomstige toepassing.
14.  
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met voorschriften voor de inhoud van het jaarlijkse prestatieverslag. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 135

Tweejaarlijkse prestatie-evaluatie

1.  
De Commissie verricht een tweejaarlijkse prestatie-evaluatie op basis van de in de jaarlijkse prestatieverslagen verstrekte informatie.
2.  
Indien de waarde van een of meer overeenkomstig artikel 134 gerapporteerde resultaatindicatoren die door de betrokken lidstaat overeenkomstig bijlage I zijn gebruikt voor de prestatie-evaluatie in het strategisch GLB-plan, meer dan 35 % lager is dan de bijbehorende mijlpaal voor begrotingsjaar 2024 en meer dan 25 % lager is dan de mijlpaal voor begrotingsjaar 2026, dient de betrokken lidstaat een motivering in voor deze afwijking. Na beoordeling van die motivering kan de Commissie de betrokken lidstaat zo nodig vragen overeenkomstig artikel 41, lid 1, van Verordening (EU) 2021/2116 een actieplan in te dienen waarin de beoogde corrigerende maatregelen en het verwachte tijdschema staan beschreven.
3.  
In 2026 evalueert de Commissie de informatie in de prestatieverslagen voor het begrotingsjaar 2025. Indien de waarde van een of meer overeenkomstig artikel 134 gerapporteerde resultaatindicatoren die door de betrokken lidstaat overeenkomstig bijlage I zijn gebruikt voor de prestatie-evaluatie in het strategisch GLB-plan, meer dan 35 % lager is dan de betrokken mijlpaal voor begrotingsjaar 2025, kan de Commissie de betrokken lidstaat om corrigerende maatregelen vragen.

Artikel 136

Jaarlijkse evaluatievergaderingen

1.  
De lidstaten organiseren elk jaar een evaluatievergadering met de Commissie. De evaluatievergadering wordt gezamenlijk of door de Commissie wordt voorgezeten en vindt op zijn vroegst twee maanden na de indiening van het jaarlijks prestatieverslag plaats.
2.  
De evaluatievergadering is erop gericht de prestaties van elk plan te onderzoeken, met inbegrip van de vooruitgang in de richting van het bereiken van de bestaande streefcijfers, en beschikbare informatie over relevante effecten te bezien, alsook kwesties die van invloed zijn op de prestaties, en reeds ondernomen of te ondernemen acties die die kwesties moeten aanpakken.



HOOFDSTUK III

VERSLAGLEGGING VOOR DE GEWASSPECIFIEKE BETALING VOOR KATOEN EN DE NATIONALE OVERGANGSSTEUN

Artikel 137

Jaarlijkse verslaglegging

Uiterlijk op 15 februari 2025 en 15 februari van elk daaropvolgende jaar tot en met 2030 verstrekken de lidstaten die de gewasspecifieke betaling voor katoen als vastgelegd in titel III, hoofdstuk II, afdeling 3, onderafdeling 2, verlenen, aan de Commissie de volgende informatie over de uitvoering van die betaling in het voorgaande begrotingsjaar:

a) 

het aantal begunstigden,

b) 

het bedrag van de betaling per hectare, en

c) 

het aantal betaalde hectaren waarvoor de betaling is gedaan.

Artikel 138

Jaarlijkse verslaglegging over nationale overgangssteun

Uiterlijk op 15 februari 2025 en 15 februari van elk daaropvolgend jaar tot en met 2030 verstrekt de lidstaat die de in artikel 140 vastgestelde nationale overgangssteun toekent, aan de Commissie de volgende informatie over de uitvoering van die steun in het voorgaande begrotingsjaar voor elke betrokken sector:

a) 

het aantal begunstigden,

b) 

het totale bedrag van de nationale overgangssteun, en

c) 

het aantal hectaren, dieren of andere eenheden waarvoor die steun is toegekend.



HOOFDSTUK IV

EVALUATIE VAN HET STRATEGISCH GLB-PLAN

Artikel 139

Ex-ante-evaluaties

1.  
De lidstaten verrichten ex-ante-evaluaties om de kwaliteit van het ontwerp van hun strategisch GLB-plannen te verbeteren.
2.  
De ex-ante-evaluatie wordt verricht onder verantwoordelijkheid van de autoriteit die verantwoordelijk is voor het opstellen van het strategisch GLB-plan.
3.  

De ex-ante-evaluatie omvat een beoordeling van:

a) 

de bijdrage van het strategisch GLB-plan aan het bereiken van de in artikel 6, leden 1 en 2, beschreven specifieke doelstellingen, waarbij rekening wordt gehouden met de nationale en regionale behoeften, met het ontwikkelingspotentieel en met de ervaring met de uitvoering van het GLB in vorige programmeringsperioden;

b) 

de interne samenhang van het voorgestelde strategisch GLB-plan en de relatie met andere relevante instrumenten;

c) 

de verenigbaarheid van de toewijzing van begrotingsmiddelen met die in artikel 6, leden 1 en 2, beschreven specifieke doelstellingen waarop het strategisch GLB-plan zich richt;

d) 

op welke wijze de verwachte outputs zullen bijdragen tot resultaten;

e) 

of de gekwantificeerde streefwaarden voor resultaten en mijlpalen passend en realistisch zijn, gezien de beoogde steun uit het ELGF en het Elfpo;

f) 

de maatregelen die zijn gepland om de administratieve lasten voor landbouwers en andere begunstigden te verlichten;

g) 

indien relevant, de redenen voor het gebruik van uit het Elfpo gefinancierde financieringsinstrumenten.

4.  
De ex-ante-evaluatie kan de voorschriften voor de strategische milieubeoordeling omvatten die zijn vastgesteld in Richtlijn 2001/42/EG, waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften ten aanzien van de matiging van klimaatverandering.

Artikel 140

Evaluatie van strategische GLB-plannen tijdens en na de uitvoeringsperiode

1.  
De lidstaten evalueren hun strategische GLB-plannen tijdens en na de uitvoeringsperiode ter verbetering van de kwaliteit van het ontwerp en de uitvoering van de plannen. De lidstaten beoordelen de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang, EU-meerwaarde en impact van hun strategisch GLB-plannen in het licht van de bijdrage ervan aan het bereiken van de in artikel 5 beschreven algemene doelstellingen van het GLB en aan de in artikel 6, leden 1 en 2, beschreven specifieke doelstellingen waarop het betreffende strategisch GLB-plan zich richt. Het algemene effect van het strategische GLB-plan wordt alleen bij de ex-postevaluatie beoordeeld.
2.  
De lidstaten laten de evaluaties uitvoeren door functioneel onafhankelijke deskundigen.
3.  
De lidstaten zorgen ervoor dat procedures voor het opstellen en verzamelen van de voor evaluaties vereiste gegevens beschikbaar zijn.
4.  
De lidstaten stellen een evaluatieplan op met informatie over de tijdens de uitvoeringsperiode beoogde evaluatieactiviteiten.
5.  
De lidstaten dienen het evaluatieplan uiterlijk een jaar na de goedkeuring van het strategisch GLB-plan in bij het monitoringcomité.
6.  
Uiterlijk op 31 december 2031 voltooit de beheersautoriteit een uitgebreide ex-postevaluatie van het strategisch GLB-plan.
7.  
De lidstaten maken alle evaluaties voor het publiek beschikbaar.



HOOFDSTUK V

PRESTATIEBEOORDELING DOOR DE COMMISSIE

Artikel 141

Beoordeling en evaluatie van de prestaties

1.  
De Commissie stelt een meerjarig plan op voor de evaluatie van het GLB dat onder haar verantwoordelijkheid moet worden uitgevoerd. Dit evaluatieplan bestrijkt ook de maatregelen in het kader van Verordening (EU) nr. 1308/2013.
2.  
De Commissie dient uiterlijk op 31 december 2023 bij het Europees Parlement en de Raad een samenvattend verslag in van de strategische GLB-plannen van de lidstaten. Het verslag bevat een analyse van de gezamenlijke inspanning en de gezamenlijke ambitie van de lidstaten om de specifieke doelstellingen van artikel 6, leden 1 en 2, met name de doelstellingen die worden genoemd in artikel 6, lid 1, punt d), e), f) en i), te verwezenlijken.
3.  
Uiterlijk op 31 december 2025 dient de Commissie een verslag in bij het Europees Parlement en de Raad zodat de lidstaten de werking van het nieuwe uitvoeringsmodel kunnen beoordelen en de consistentie en de gecombineerde bijdrage van de interventies uit de strategische plannen van de lidstaten aan het bereiken van de milieu- en klimaatgerelateerde verbintenissen van de Unie kunnen evalueren. Indien nodig doet de Commissie aanbevelingen aan de lidstaten om de nakoming van deze verbintenissen te vergemakkelijken.
4.  
De Commissie verricht uiterlijk op 31 december 2026 een tussentijdse evaluatie om de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en meerwaarde voor de Unie van het ELGF en het Elfpo te onderzoeken, rekening houdend met de in bijlage I vastgestelde indicatoren. De Commissie kan gebruikmaken van alle relevante informatie die al beschikbaar is overeenkomstig artikel 128 van het Financieel Reglement.
5.  
De Commissie verricht een ex-postevaluatie om de doeltreffendheid, efficiëntie, relevantie, samenhang en meerwaarde voor de Unie van het ELGF en het Elfpo te onderzoeken.
6.  
Op basis van elementen verstrekt in de evaluaties van het GLB, met inbegrip van evaluaties van de strategische GLB-plannen, alsmede andere relevante informatiebronnen, presenteert de Commissie voor het einde van 2027 aan het Europees Parlement en de Raad een verslag over de tussentijdse evaluatie, inclusief eerste resultaten met betrekking tot de prestaties van het GLB. Uiterlijk op 31 december 2031 wordt een tweede verslag met een beoordeling van de prestaties van het GLB gepresenteerd.

Artikel 142

Verslaglegging op basis van een kernreeks van indicatoren

Overeenkomstig de verslagleggingsverplichting uit hoofde van artikel 41, lid 3, punt h), iii), van het Financieel Reglement presenteert de Commissie aan het Europees Parlement en de Raad de in dat artikel bedoelde informatie over de prestaties gemeten aan de hand van de kernreeks van indicatoren beschreven in bijlage XIV bij deze verordening.

Artikel 143

Algemene bepalingen

1.  
De lidstaten verstrekken de Commissie de beschikbare informatie die nodig is om de in artikel 141 bedoelde monitoring en evaluatie van het GLB te kunnen verrichten.
2.  
De gegevens die nodig zijn voor de context- en impactindicatoren zijn hoofdzakelijk afkomstig van bestaande gegevensbronnen, zoals het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen en Eurostat. Als de gegevens voor deze indicatoren niet beschikbaar of niet volledig zijn, worden de lacunes verholpen in de context van het Europees statistisch programma dat krachtens Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad ( 18 ) is opgericht, het informatienet inzake landbouwbedrijfsboekhoudingen vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1217/2009 van de Raad ( 19 ), of via formele overeenkomsten met andere gegevensverstrekkers zoals het Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek en het Europees Milieuagentschap.
3.  
Gegevens uit administratieve registers zoals het in artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde geïntegreerd systeem, het in artikel 68 van die verordening bedoelde systeem voor de identificatie van de landbouwpercelen, en dier- en wijnbouwregisters worden ook gebruikt voor statistische doeleinden, in samenwerking met statistische instanties van de lidstaten en Eurostat.
4.  
De Commissie kan uitvoeringshandelingen vaststellen, waarin regels aangaande de door de lidstaten te verstrekken informatie worden opgenomen, waarbij zij rekening houdt met de noodzaak overbodige administratieve lasten te voorkomen, alsmede de gegevensbehoeften en de synergieën tussen potentiële gegevensbronnen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.



TITEL VIII

BEPALINGEN INZAKE MEDEDINGING

Artikel 144

Regels voor ondernemingen

Steun die krachtens titel III van deze verordening voor vormen van samenwerking tussen ondernemingen wordt verleend, wordt enkel verleend aan samenwerkingsvormen die voldoen aan de mededingingsregels zoals die gelden krachtens de artikelen 206 tot en met 210 van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

Artikel 145

Staatssteun

1.  
Tenzij in deze titel anders is bepaald, zijn de artikelen 107, 108 en 109 VWEU van toepassing op steun uit hoofde van deze verordening.
2.  
De artikelen 107, 108 en 109 VWEU zijn niet van toepassing op steun die door de lidstaten wordt verleend op grond van en in overeenstemming met deze verordening, noch op in artikel 146 van deze verordening bedoelde aanvullende nationale financiering, die binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU valt.

Artikel 146

Aanvullende nationale financiering

Steun van de lidstaten voor binnen de werkingssfeer van artikel 42 VWEU vallende verrichtingen, die tot doel heeft te voorzien in aanvullende financiering voor interventies in plattelandsontwikkeling vastgelegd in titel III, hoofdstuk IV, van deze verordening waarvoor op enig moment tijdens de door het strategisch GLB-plan bestreken periode Uniesteun wordt verleend, wordt alleen verleend als deze steun aan de criteria van deze verordening voldoet en is opgenomen in bijlage V bij de door de Commissie goedgekeurde strategische GLB-plannen.

De lidstaten verlenen geen steun voor interventies in sectoren bedoeld in titel III, hoofdstuk III, van deze verordening, tenzij dat hoofdstuk daarin uitdrukkelijk voorziet.

Artikel 147

Nationale overgangssteun

1.  
Lidstaten die in de periode 2015-2022 nationale overgangssteun hebben verleend overeenkomstig artikel 37 van Verordening (EU) nr. 1307/2013, mogen landbouwers overgangssteun blijven verlenen.
2.  
De voorwaarden voor de toekenning van nationale overgangssteun zijn identiek aan die bedoeld in artikel 37, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1307/2013.

In afwijking van de eerste alinea van dit lid kunnen de lidstaten, indien de in de eerste alinea bedoelde voorwaarden voor de toekenning van nationale overgangssteun betrekking hadden op een referentieperiode, besluiten de referentieperiode te wijzigen tot uiterlijk het jaar 2018.

3.  

Het totale bedrag van de nationale overgangssteun dat per sector mag worden toegekend, is beperkt tot het onderstaande percentage van de waarde van de betalingen in het kader van elk van de sectorspecifieke totaalbedragen van financiële middelen waarvoor de Commissie toestemming heeft gegeven overeenkomstig artikel 132, lid 7, of artikel 133 bis, lid 5, van Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad ( 20 ) in 2013:

— 
50 % in 2023,
— 
45 % in 2024,
— 
40 % in 2025,
— 
35 % in 2026,
— 
30 % in 2027.

Voor Cyprus wordt dit percentage berekend op basis van de sectorspecifieke totaalbedragen van financiële middelen als vermeld in bijlage XVII bis bij Verordening (EG) nr. 73/2009.



TITEL IX

ALGEMENE EN SLOTBEPALINGEN



HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 148

Maatregelen om specifieke problemen op te lossen

1.  
Om specifieke problemen op te lossen, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast die in een spoedeisende situatie noodzakelijk en te rechtvaardigen zijn. Die uitvoeringshandelingen mogen afwijken van de bepalingen van deze verordening, doch slechts voor zover en zolang dat strikt noodzakelijk is. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
2.  
Indien naar behoren gemotiveerde dwingende redenen van urgentie dit vereisen, en om specifieke problemen als bedoeld in lid 1 op te lossen en in uitzonderlijke omstandigheden de continuïteit van het strategisch GLB-plan te waarborgen, stelt de Commissie onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast overeenkomstig de in artikel 153, lid 3, bedoelde procedure.
3.  
Maatregelen die krachtens de leden 1 of 2 zijn vastgesteld, blijven van kracht voor een periode van maximaal twaalf maanden. Indien de in die leden bedoelde specifieke problemen na deze periode blijven bestaan, kan de Commissie met het oog op een definitieve oplossing een passend wetgevingsvoorstel indienen.
4.  
De Commissie stelt het Europees Parlement en de Raad binnen twee werkdagen na vaststelling van krachtens de leden 1 of 2 vastgestelde maatregelen in kennis van die maatregelen.

Artikel 149

Toepassing op de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee

1.  
Titel III, hoofdstuk II, geldt niet voor de ultraperifere gebieden.
2.  
Voor rechtstreekse betalingen die worden toegekend in de ultraperifere gebieden van de Unie overeenkomstig hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 228/2013 en in de kleinere eilanden van de Egeïsche Zee overeenkomstig hoofdstuk IV van Verordening (EU) nr. 229/2013, zijn artikel 3, punten 1 en 2, artikel 4, leden 2, 3 en 5, artikel 4, lid 4, tweede alinea, titel III, hoofdstuk I, afdelingen 2 en 3, en titel IX van deze verordening van toepassing. Artikel 4, leden 2, 3 en 5, en titel III, hoofdstuk I, afdeling 2, zijn van toepassing zonder verplichtingen met betrekking tot het strategisch GLB-plan.



HOOFDSTUK II

INFORMATIESYSTEEM EN BESCHERMING VAN PERSOONSGEGEVENS

Artikel 150

Uitwisseling van informatie en documenten

1.  
In samenwerking met de lidstaten zet de Commissie een informatiesysteem op om de veilige uitwisseling van gegevens van gemeenschappelijk belang tussen de Commissie en elke lidstaat mogelijk te maken.
2.  
De Commissie zorgt ervoor dat er een geschikt beveiligd elektronisch systeem is waarin belangrijke informatie en verslagen over monitoring en evaluatie kunnen worden geregistreerd, bijgehouden en beheerd.
3.  
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met voorschriften voor de werking van het in lid 1 bedoelde systeem. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 153, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.

Artikel 151

Verwerking en bescherming van persoonsgegevens

1.  
Onverminderd de artikelen 98, 99 en 100 van Verordening (EU) 2021/2116, verzamelen de lidstaten en de Commissie persoonsgegevens met het oog op het vervullen van hun respectieve verplichtingen inzake beheer, controle, monitoring en evaluatie uit hoofde van deze Verordening, en in het bijzonder die waarin is voorzien in titel VI en titel VII, en verwerken zij die gegevens niet op een wijze die niet strookt met dat doel.
2.  
Wanneer persoonsgegevens worden verwerkt ten behoeve van monitoring en evaluatie uit hoofde van titel VII met gebruikmaking van het in artikel 150 bedoelde beveiligd elektronisch systeem, worden ze geanonimiseerd.
3.  
Persoonsgegeven, ook als dergelijke gegevens worden verwerkt door aanbieders van bedrijfsadviesdiensten voor de landbouw bedoeld in artikel 15, worden verwerkt overeenkomstig de Verordeningen (EU) 2016/679 en (EU) 2018/1725. Met name worden die gegevens niet langer bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren dan noodzakelijk is voor het bereiken van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt, rekening houdend met de minimumbewaartermijnen die in het toepasselijke nationale recht en het Unierecht zijn vastgesteld.
4.  
De lidstaten stellen de betrokkenen ervan in kennis dat hun persoonsgegevens door nationale instanties en instanties van de Unie overeenkomstig lid 1 kunnen worden verwerkt en dat zij in dit verband de gegevensbeschermingsrechten genieten waarin de Verordeningen (EU) 2016/679 en (EU) 2018/1725 voorzien.



HOOFDSTUK III

GEDELEGEERDE HANDELINGEN EN UITVOERINGSHANDELINGEN

Artikel 152

Uitoefening van de delegatie

1.  
De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2.  
De in artikel 4, lid 8, artikel 7, lid 2, artikel 13, lid 3, artikel 17, lid 6, artikel 35, artikel 37, lid 5, artikel 38, lid 5, artikel 39, lid 3, artikelen 45, 56 en 84, artikel 87, lid 2, artikel 89, lid 4, artikel 100, lid 3 en artikelen 116, 122 en 158 bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen wordt aan de Commissie verleend voor een termijn van zeven jaar vanaf 7 december 2021. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van zeven jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3.  
Het Europees Parlement of de Raad kan de bevoegdheidsdelegatie bedoeld in artikel 4, lid 8, artikel 7, lid 2, artikel 13, lid 3, artikel 17, lid 6, artikel 35, artikel 37, lid 5, artikel 38, lid 5, artikel 39, lid 3, artikelen 45, 56 en 84, artikel 87, lid 2, artikel 89, lid 4, artikel 100, lid 3 en artikelen 116, 122 en 158 te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheden. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4.  
Voordat de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, raadpleegt zij de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.
5.  
Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
6.  
Een krachtens artikel 4, lid 8, artikel 7, lid 2, artikel 13, lid 3, artikel 17, lid 6, artikel 35, artikel 37, lid 5, artikel 38, lid 5, artikel 39, lid 3, artikelen 45, 56 en 84, artikel 87, lid 2, artikel 89, lid 4, artikel 100, lid 3, en artikelen 116, 122 en 158 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Artikel 153

Comitéprocedure

1.  
De Commissie wordt bijgestaan door een comité, genaamd “Comité voor het gemeenschappelijk landbouwbeleid”. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2.  
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht met betrekking tot de in artikel 133 en artikel 143, lid 4, van deze verordening bedoelde handelingen, stelt de Commissie het ontwerp van uitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.  
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 8 van Verordening (EU) nr. 182/2011, in samenhang met artikel 5 daarvan, van toepassing.



HOOFDSTUK IV

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 154

Intrekkingen

1.  
Verordening (EU) nr. 1305/2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2023.

Ze blijft evenwel, met inachtneming van Verordening (EU) 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad ( 21 ), tot en met 31 december 2025 van toepassing op de uitvoering van plattelandsontwikkelingsprogramma’s uit hoofde van Verordening (EU) nr. 1305/2013. De verordening is onder dezelfde voorwaarden van toepassing op uitgaven die door de begunstigden zijn gedaan en door het betaalorgaan in het kader van die plattelandsontwikkelingsprogramma’s zijn betaald tot en met 31 december 2025.

Artikel 32 van, en bijlage III bij, Verordening (EU) nr. 1305/2013 blijven van toepassing op de aanwijzing van gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen. Verwijzingen naar de plattelandsontwikkelingsprogramma’s gelden als verwijzingen naar de strategische GLB-plannen.

Totdat de in artikel 126 van deze verordening bedoelde nationale en Europese GLB-netwerken zijn opgericht, kunnen het Europees netwerk voor plattelandsontwikkeling, het EIP-netwerk (Europees partnerschap voor innovatie) en de nationale netwerken voor het platteland, die worden vermeld in de artikelen 52, 53 en 54 van Verordening (EU) nr. 1305/2013, naast de in die artikelen bedoelde activiteiten, de in de artikelen 126 en 127 van deze verordening vermelde activiteiten uitvoeren.

Wanneer de in artikel 126 van deze verordening bedoelde nationale en Europese GLB-netwerken zijn opgericht, kunnen zij tot en met 31 december 2025 naast de in de artikelen 126 en 127 van de onderhavige verordening vermelde activiteiten, de in artikel 52, lid 3, artikel 53, lid 3, en artikel 54, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde taken in verband met de uitvoering van de plattelandsontwikkelingsprogramma’s uit hoofde van die verordening verrichten.

2.  
Verordening (EU) nr. 1307/2013 wordt ingetrokken met ingang van 1 januari 2023.

Zij blijft evenwel van toepassing op steunaanvragen met betrekking tot de claimjaren die vóór 1 januari 2023 ingaan.

3.  
De verwijzingen in deze verordening naar Verordeningen (EG) nr. 73/2009 en (EU) nr. 1307/2013 worden gelezen als verwijzingen naar die verordeningen zoals die golden tot de intrekking ervan.

Artikel 155

Subsidiabiliteit van bepaalde soorten uitgaven betreffende de door het strategisch GLB-plan bestreken periode

1.  

Uitgaven die verband houden met juridische verbintenissen jegens begunstigden en zijn gedaan in het kader van de in artikel 31 van Verordening (EG) nr. 1257/1999 of de in artikel 39 of artikel 43 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bedoelde maatregelen die steun ontvangen in het kader van Verordening (EU) nr. 1305/2013, kunnen in aanmerking blijven komen voor een Elfpo-bijdrage in de door het strategisch GLB-plan bestreken periode, mits aan de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

deze uitgaven zijn opgenomen in het desbetreffende strategisch GLB-plan overeenkomstig deze verordening en voldoen aan Verordening (EU) 2021/2116;

b) 

het Elfpo-bijdragepercentage van de interventie in het strategisch GLB-plan overeenkomstig deze verordening ter dekking van deze maatregelen, is van toepassing;

c) 

het in artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde geïntegreerde systeem is van toepassing op de juridische verbintenissen die zijn aangegaan in het kader van maatregelen die overeenstemmen met de areaal- en diergebonden interventietypes vermeld in titel III, hoofdstukken II en IV, van deze verordening, en er wordt duidelijk aangegeven om welke verrichtingen het gaat, en

d) 

de betalingen voor de juridische verbintenissen bedoeld in punt c) worden binnen de in artikel 44, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 vastgelegde periode gedaan.

2.  

Uitgaven die verband houden met juridische verbintenissen jegens begunstigden en zijn gedaan in het kader van de in artikel 23 van Verordening (EG) nr. 1698/2005 bedoelde maatregelen kunnen in aanmerking blijven komen voor een Elfpo-bijdrage in de door het strategisch GLB-plan bestreken periode, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) 

deze uitgaven worden aan de Commissie gemeld als aanvullende informatie in het deel van het strategisch GLB-plan dat gewijd is aan de interventiestrategie, bedoeld in artikel 109, en worden vermeld in het in artikel 112, lid 2, bedoelde financieringsplan van het strategisch GLB-plan;

b) 

deze uitgaven voldoen aan Verordening (EU) nr. 1306/2013, die van toepassing blijft op dergelijke uitgaven overeenkomstig artikel 104, lid 1, tweede alinea, punt d), van Verordening (EU) 2021/2116, en

c) 

het op grond van artikel 91, lid 2, punt d), van deze verordening in het strategisch GLB-plan vastgestelde Elfpo-bijdragepercentage is van toepassing.

3.  

Uitgaven die verband houden met juridische verbintenissen jegens begunstigden en zijn gedaan in het kader van de in de artikelen 22, 28, 29, 33 en 34 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde meerjarige maatregelen kunnen in aanmerking komen voor een Elfpo-bijdrage in de door het strategisch GLB-plan bestreken periode, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) 

deze uitgaven zijn opgenomen in het desbetreffende strategisch GLB-plan overeenkomstig deze verordening en voldoen aan Verordening (EU) 2021/2116;

b) 

het in het strategisch GLB-plan vastgestelde Elfpo-bijdragepercentage van de interventie overeenkomstig deze verordening ter dekking van deze maatregelen, is van toepassing;

c) 

het in artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde geïntegreerde systeem is van toepassing op de juridische verbintenissen die zijn aangegaan in het kader van maatregelen die overeenstemmen met de areaal- en diergebonden interventietypes vermeld in titel III, hoofdstukken II en IV, van deze verordening, en er wordt duidelijk aangegeven om welke verrichtingen het gaat, en

d) 

de betalingen voor de juridische verbintenissen bedoeld in punt c) van dit lid worden binnen de in artikel 44, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 vastgelegde periode gedaan.

4.  

Uitgaven die verband houden met juridische verbintenissen jegens begunstigden en zijn gedaan in het kader van de maatregelen bedoeld in de artikelen 14 tot en met 18, artikel 19, lid 1, punten a) en b), en de artikelen 20, 23 tot en met 27, 35, 38, 39 en 39 bis van Verordening (EU) nr. 1305/2013, artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1303/2013 en artikel 4 van Verordening (EU) 2020/2220 na 31 december 2025, kunnen in aanmerking komen voor een Elfpo-bijdrage in de door het strategisch GLB-plan bestreken periode, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) 

deze uitgaven zijn opgenomen in het desbetreffende strategisch GLB-plan overeenkomstig deze verordening, met uitzondering van artikel 73, lid 3, eerste alinea, punt f), van deze verordening, en voldoen aan Verordening (EU) 2021/2116;

b) 

het in het strategisch GLB-plan vastgestelde Elfpo-bijdragepercentage van de interventie overeenkomstig deze verordening ter dekking van deze maatregelen, is van toepassing.

5.  

Uitgaven die verband houden met juridische verbintenissen jegens begunstigden en zijn gedaan in het kader van de in de artikelen 28 en 29 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde meerjarige maatregelen kunnen in aanmerking komen voor steun uit het ELGF in de door het strategisch GLB-plan bestreken periode, mits aan de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) 

deze uitgaven zijn opgenomen in het desbetreffende strategisch GLB-plan overeenkomstig artikel 31, lid 7, eerste alinea, punt b), van deze verordening en voldoen aan Verordening (EU) 2021/2116;

b) 

het in artikel 65, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 bedoelde geïntegreerde systeem is van toepassing op de juridische verbintenissen die zijn aangegaan in het kader van maatregelen die overeenstemmen met ecoregelingen bedoeld in artikel 31 van deze verordening, en er wordt duidelijk aangegeven om welke verrichtingen het gaat;

c) 

de betalingen voor de juridische verbintenissen bedoeld in punt b) van dit lid worden binnen de in artikel 44, lid 2, van Verordening (EU) 2021/2116 vastgelegde periode gedaan.

Artikel 156

Overgang voor financiële toewijzingen voor interventietypes in bepaalde sectoren

Vanaf de datum waarop een strategisch GLB-plan rechtsgevolgen heeft overeenkomstig artikel 118, lid 7, van deze verordening, mag de som van de betalingen die in een begrotingsjaar in het kader van de in de artikelen 29 tot en met 31 en de artikelen 39 tot en met 60 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde steunregelingen en binnen elk van de interventietypes voor bepaalde sectoren bedoeld in artikel 42, punten b) tot en met e), van de onderhavige verordening zijn gedaan, niet hoger zijn dan de financiële toewijzingen die in artikel 88 van de onderhavige verordening voor elk begrotingsjaar zijn vastgesteld voor elk van die interventietypes.

Artikel 157

Subsidiabiliteit van de uitgaven voor door meerdere fondsen gefinancierde vanuit de gemeenschap geleide lokale ontwikkeling

In afwijking van artikel 86, lid 1, en artikel 118, lid 7 van deze verordening, komen uitgaven uit hoofde van artikel 31, lid 2, punt c), en artikel 31, lid 3, van Verordening (EU) 2021/1060 in combinatie met artikel 77, lid 1, punt b), en artikel 2, lid 2, van de onderhavige verordening in aanmerking voor een bijdrage uit het Elfpo vanaf de datum van indiening van het strategisch GLB-plan, op voorwaarde dat de steun door het betaalorgaan wordt betaald met ingang van 1 januari 2023. Verordening (EU) nr. 1306/2013 is op dergelijke uitgaven van toepassing vanaf de datum van indiening van het strategisch GLB-plan tot en met 31 december 2022.

Artikel 158

Overgangsmaatregelen

De Commissie is bevoegd om overeenkomstig artikel 152 gedelegeerde handelingen vast te stellen die deze verordening aanvullen met maatregelen die nodig zijn om verworven rechten en het gewettigd vertrouwen van begunstigden te beschermen, voor zover dat nodig is om een vlotte overgang van de bij de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1307/2013 en (EU) nr. 1308/2013 ingestelde regelingen naar die van de onderhavige verordening te vergemakkelijken. Die overgangsregels stellen meer in het bijzonder de voorwaarden vast waaronder door de Commissie krachtens Verordeningen (EU) nr. 1305/2013 en (EU) nr. 1308/2013 goedgekeurde steun kan worden geïntegreerd in steun krachtens de onderhavige verordening, onder meer voor technische bijstand en voor de ex-postevaluaties.

Artikel 159

Evaluatie van bijlage XIII

Uiterlijk op 31 december 2025 evalueert de Commissie de lijst in bijlage XIII op basis van het op dat moment bestaande acquis van de Unie op het gebied van milieu en klimaat en doet zij, in voorkomend geval, wetgevingsvoorstellen om aanvullende wetgevingshandelingen aan die lijst toe te voegen.

Artikel 160

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE I

IMPACT-, RESULTAAT-,OUTPUT- EN CONTEXTINDICATOREN KRACHTENS ARTIKEL 7



Beoordeling van de prestaties van het beleid (meerjarig) — IMPACT

Doelstellingen en de daarmee overeenkomende impactindicatoren. (1)

Prestatie-evaluatie - RESULTAAT (2)

Enkel gebaseerd op door het GLB ondersteunde interventies

(1)   

De meeste impactindicatoren zijn al verzameld via andere kanalen (Europese statistieken, Gemeenschappelijk Centrum voor onderzoek, Europees Milieuagentschap) en gebruikt in het kader van andere Uniewetgeving of de duurzameontwikkelingsdoelstellingen. De frequentie van de gegevensverzameling is niet altijd jaarlijks en er kan sprake zijn van twee of drie jaar vertraging.

(2)   

Resultaten via proxy-indicatoren. Jaarlijks door de lidstaten meegedeelde gegevens voor het monitoren van de voortgang in de richting van de streefdoelen die zij in hun strategische GLB-plannen hebben vastgesteld. Voor de prestatie-evaluatie verplichte resultaatindicatoren worden, ingeval de lidstaten deze gebruiken overeenkomstig artikel 109, lid 1, punt a), aangegeven met PR. De lidstaten kunnen naast de met PR gemarkeerde indicatoren tevens andere in deze bijlage opgenomen relevante resultaatindicatoren gebruiken.



Horizontale EU-doelstelling

Impactindicatoren

 

Resultaatindicatoren

Modernisering van landbouw- en plattelandsgebieden door kennisstimulering en -deling, innovatie en digitalisering in de landbouw en plattelandsgebieden en door bevordering van de benutting daarvan door landbouwers via betere toegang tot onderzoek, innovatie, kennisuitwisseling en scholing

I.1  Kennisdeling en innovatie: Percentage GLB-begroting voor kennisdeling en innovatie

 

R.1PR  Verbetering van prestaties door kennis en innovatie: Aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan door het GLB ondersteunde operationele groepen in het kader van het Europees innovatiepartnerschap (EIP) profiteert om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatgerelateerde prestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren

R.2  Koppeling van advies- en kennissystemen: Aantal adviseurs waarvoor steun wordt ontvangen en die in de kennis- en innovatiesystemen voor de landbouw (AKIS) moeten worden geïntegreerd

R.3  Digitalisering van de landbouw: Percentage landbouwbedrijven dat GLB-steun voor digitale landbouwtechnologie ontvangt



Specifieke doelstelling van de EU

Impactindicatoren

 

Resultaatindicatoren

Het bieden van steun met het oog op een leefbaar landbouwinkomen en veerkracht van de landbouwsector in de hele Unie, ten behoeve van een grotere voedselzekerheid op lange termijn, van een meer diverse landbouw en van een economisch duurzame landbouwproductie in de Unie

I.2  Vermindering van inkomensverschillen: Ontwikkeling van het landbouwinkomen ten opzichte van de algemene economie

I.3  Vermindering van de variabiliteit van de landbouwbedrijf-inkomens: Ontwikkeling van het landbouwinkomen

I.4  Ondersteunen van een leefbaar landbouwbedrijf-inkomen: Ontwikkeling van het landbouwinkomensniveau per landbouwtype (ten opzichte van het gemiddelde in de landbouw)

I.5  Bijdragen aan territoriaal evenwicht: Ontwikkeling van het landbouwinkomen in gebieden met natuurlijke beperkingen (ten opzichte van het gemiddelde)

 

R.4  Koppeling van inkomenssteun aan normen en goede praktijken: Percentage gebruikt landbouwareaal (OGL) vallend onder inkomenssteun en onderworpen aan conditionaliteit

R.5  Risicobeheer: Percentage landbouwbedrijven met ondersteunde instrumenten voor risicobeheer in het kader van het GLB

R.6PR  Herverdeling naar kleinere landbouwbedrijven: Percentage van aanvullende rechtstreekse betalingen per hectare voor in aanmerking komende landbouwbedrijven onder de gemiddelde omvang van het landbouwbedrijf (ten opzichte van het gemiddelde)

R.7PR  Verbetering van steun voor landbouwbedrijven in gebieden met specifieke behoeften: Percentage van aanvullende steun per hectare in gebieden met hogere behoeften (ten opzichte van het gemiddelde)

Vergroting van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven op zowel korte als lange termijn, onder meer door meer aandacht voor onderzoek, technologie en digitalisering

I.6  Verhoging van de productiviteit van landbouwbedrijven: Totale factorproductiviteit in landbouw

I.7  Benutting van agrovoedingshandel: Invoer en uitvoer in het kader van agrovoeding

 

R.8  Steunverlening gericht op landbouwbedrijven in specifieke sectoren:

Aandeel landbouwbedrijven dat gekoppelde inkomenssteun ter verbetering van het concurrentievermogen, de duurzaamheid of de kwaliteit ontvangt

R.9PR  Modernisering van landbouwbedrijven: Aandeel landbouwbedrijven dat investeringssteun voor herstructurering en modernisering ontvangt, onder meer ter verbetering van de hulpbronnenefficiëntie

Verbetering van de positie van de landbouwers in de waardeketen

I.8  Verbetering van de positie van landbouwers in de voedselvoorzieningsketen: Toegevoegde waarde voor primaire producenten in de voedselvoorzieningsketen

 

R.10PR  Betere organisatie van de voorzieningsketen: Aandeel landbouwbedrijven dat deelneemt aan producentengroeperingen, producentenorganisaties, lokale markten, korte toeleveringsketens en kwaliteitsregelingen die worden ondersteund door het GLB

R.11  Concentratie van de voorziening: Percentage van de productiewaarde afgezet door producentenorganisaties of producentengroeperingen met operationele programma’s in bepaalde sectoren

Bijdragen tot matiging van en aanpassing aan de klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen en meer koolstof vast te leggen, en tot bevordering van duurzame energie

I.9  De landbouw weerbaarder maken tegen klimaatverandering Indicator voor verbetering van de weerbaarheid van de landbouwsector

I.10  Bijdragen aan de matiging van de klimaatverandering: Broeikasgasemissies door de landbouw

I.11  Een betere koolstofvastlegging: Organische koolstof in de bodem in landbouwgrond

I.12  Meer duurzame energie in de landbouw: Duurzame productie van hernieuwbare energie door land- en bosbouw

 

R.12  Aanpassing aan klimaatverandering: Percentage gebruikt landbouwareaal (OGL) vallend onder ondersteunde verbintenissen ter verbetering van de aanpassing aan klimaatverandering

R.13PR  Lagere emissies in de veehouderijsector: Aandeel grootvee-eenheden (GVE) vallend onder ondersteunde verbintenissen voor de reductie van emissies van broeikasgassen en/of ammoniak, met inbegrip van mestbeheer

R.14PR  Koolstofopslag in bodems en biomassa: Percentage gebruikt landbouwareaal (OGL) vallend onder ondersteunde verbintenissen om emissies te verminderen, of koolstofopslag te behouden of te verbeteren (met inbegrip van blijvend grasland, blijvende teelten met blijvende groene bedekking, landbouwgrond in wetlands en veengebied)

R.15  Hernieuwbare energie uit landbouw, bosbouw en andere hernieuwbare bronnen: Ondersteunde investeringen in productiecapaciteit voor hernieuwbare energie, onder meer uit biologische bronnen (in MW)

R16  Klimaatgerelateerde investeringen: Aandeel landbouwbedrijven dat GLB-investeringssteun ontvangt als bijdrage aan matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, en aan de productie van hernieuwbare energie of biomaterialen

R.17 PR  Bebost land: Areaal dat wordt ondersteund voor bebossing, agrobosbouw en herstel, met inbegrip van uitsplitsingen

R.18  Investeringssteun voor de bosbouwsector: Totale investeringen ter verbetering van de prestaties van de bosbouwsector

Bevordering van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door de afhankelijkheid van chemische middelen te verminderen

I.13  Minder bodemerosie: Percentage landbouwgrond onderhevig aan matige tot ernstige bodemerosie

I.14  Een betere luchtkwaliteit: Ammoniakemissies door landbouw

I.15  Verbeteren van de waterkwaliteit: Brutonutriëntenbalans op landbouwgrond

I.16  Minder nutriëntenlekkage: Nitraten in grondwater — Percentage grondwaterstations met een nitraatconcentratie van meer dan 50 mg/l krachtens Richtlijn 91/676/EEG

I.17  Minder druk op de watervoorraad: Wateronttrekkingsindex-plus (WEI+)

I.18  Duurzaam en verminderd gebruik van pesticiden: Risico’s, gebruik en effecten van pesticiden

 

R.19PR  Verbetering en bescherming van de bodem: Percentage gebruikt landbouwareaal (OGL) vallend onder ondersteunde verbintenissen die gunstig zijn voor bodembeheer om bodemkwaliteit en biota te verbeteren (zoals minder grondbewerking, bodembedekking met gewassen, vruchtwisseling met peulgewassen)

R.20PR  Een betere luchtkwaliteit: Percentage gebruikt landbouwareaal (OGL) vallend onder ondersteunde verbintenissen om de ammoniakemissies te verminderen

R.21PR  Bescherming van de waterkwaliteit: Percentage gebruikt landbouwareaal (OGL) vallend onder ondersteunde verbintenissen voor de kwaliteit van waterlichamen

R.22PR  Duurzaam nutriëntenbeheer: Percentage gebruikt landbouwareaal (OGL) vallend onder ondersteunde verbintenissen in verband met verbeterd nutriëntenbeheer

R.23PR  Duurzaam watergebruik: Percentage gebruikt landbouwareaal (OGL) vallend onder ondersteunde verbintenissen ter verbetering van de waterbalans

R.24PR  Duurzaam en verminderd gebruik van pesticiden: Percentage oppervlakte gebruikt landbouwareaal (OGL) krachtens ondersteunde specifieke verbintenissen die leiden tot een duurzaam gebruik van pesticiden ter vermindering van de risico’s en effecten van pesticiden zoals de uitspoeling van pesticiden

R.25  Milieuprestaties in de veehouderijsector: Percentage grootvee-eenheden (GVE’s) vallend onder ondersteunde verbintenissen om de ecologische duurzaamheid te verbeteren

R.26  Investeringen met betrekking tot natuurlijke hulpbronnen: Percentage landbouwbedrijven dat GLB-steun voor productieve en niet-productieve investeringen ontvangt in verband met zorg voor natuurlijke hulpbronnen

R.27  Milieu- of klimaatgerelateerde prestaties door investeringen in plattelandsgebieden: Aantal verrichtingen dat bijdraagt aan doelstellingen inzake milieuduurzaamheid, en het bereiken van matiging van en aanpassing aan klimaatverandering in plattelandsgebieden

R.28  Milieu- of klimaatgerelateerde prestaties door kennis en innovatie: Aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan door het GLB ondersteunde operationele groepen in het kader van het Europees innovatiepartnerschap (EIP) profiteert in verband met milieu- of klimaatgerelateerde prestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie

Helpen het biodiversiteitsverlies tot staan te brengen en om te buigen, ecosysteemdiensten versterken, en habitats en landschappen in stand te houden

I.19  Grotere populaties akker- en weidelandvogels: Akkervogelindex (Farmland Bird Index)

I.20  Betere biodiversiteitsbescherming: Percentage soorten en habitats van communautair belang dat verband houdt met landbouw met stabiele of stijgende trends, uitgesplitst naar het percentage wilde bestuivers (1)

I.21  Betere ecosysteemdienstverlening: Aandeel landbouwgrond met landschapselementen

I.22  Meer agrobiodiversiteit in landbouwsystemen: diversiteit in gewassen

 

R.29PR  Ontwikkeling van biologische landbouw: Percentage oppervlakte cultuurland (OCG) dat door het GLB wordt ondersteund ten behoeve van biologische landbouw, met een uitsplitsing tussen voortzetting van of omschakeling naar biologische landbouw

R.30PR  Ondersteuning van duurzaam bosbeheer: Percentage bos vallend onder verbintenissen ter ondersteuning van bosbescherming en het beheer van ecosysteemdiensten

R.31PR  Instandhouding van habitats en soorten: Percentage gebruikt landbouwareaal (OGL) vallend onder ondersteunde verbintenissen ter ondersteuning van biodiversiteitsbehoud en -herstel, met inbegrip van landbouwpraktijken met een hoge natuurwaarde

R.32  Met biodiversiteit verband houdende investeringen: Percentage landbouwbedrijven dat GLB-investeringssteun ontvangt als bijdrage aan biodiversiteit

R.33  Verbetering van het Natura 2000-beheer: Percentage van het totale Natura 2000-gebied vallend onder ondersteunde verbintenissen

R.34PR  Behoud van landschapselementen: Percentage gebruikt landbouwareaal (OGL) vallend onder ondersteunde verbintenissen voor het beheer van landschapselementen, met inbegrip van hagen en bomen

R.35  Behoud van bijenkasten: Aandeel bijenkasten dat door het GLB wordt ondersteund

Het aantrekken en behouden van jonge landbouwers en andere nieuwe landbouwers en bevordering van duurzame bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden

I.23  Aantrekken van jonge landbouwers: Ontwikkeling van het aantal nieuwe bedrijfsleiders en het aantal jonge nieuwe bedrijfsleiders, uitgesplitst naar geslacht

 

R.36PR  Generatievernieuwing: Aantal jonge landbouwers dat een landbouwbedrijf kan starten dankzij steun van het GLB, uitgesplitst naar geslacht

Bevordering van de werkgelegenheid, groei, gendergelijkheid, waaronder deelname van vrouwen in het boerenbedrijf, sociale inclusie en lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden, ook in de circulaire bio-economie en de duurzame bosbouw

I.24  Bijdragen aan banen in plattelandsgebieden: Ontwikkeling van de arbeidsparticipatie in rurale gebieden, uitgesplitst naar geslacht

I.25  Bijdragen aan groei in plattelandsgebieden: Ontwikkeling van het bruto binnenlands product (bbp) per hoofd van de bevolking in plattelandsgebieden

I.26  Een eerlijker GLB: Verdeling van GLB-steun

I.27  Bevordering van plattelandsinclusie: Ontwikkeling van de armoede-index in plattelandsgebieden

 

R.37  Groei en banen in plattelandsgebieden: Nieuwe in GLB-projecten ondersteunde banen

R.38  Dekking van Leader: Percentage van de plattelandsbevolking vallend onder plaatselijke-ontwikkelingsstrategieën

R.39  Ontwikkeling van de plattelandseconomie: Aantal met GLB-steun ontwikkelde plattelandsbedrijven, inclusief bio-economiebedrijven

R.40  Slimme transitie van de plattelandseconomie: Aantal ondersteunde “slimme dorpen”-strategieën

R.41PR  Aansluiting van het platteland van Europa: Aandeel van de plattelandsbevolking dat betere toegang tot diensten en infrastructuur door GLB-steun geniet

R.42  Bevordering van de sociale inclusie: Aantal personen dat onder ondersteunde projecten voor sociale inclusie valt

Beter inspelen door de EU-landbouw op de maatschappelijke verwachtingen ten aanzien van voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogkwalitatief, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze is geproduceerd, verminderen van de voedselverspilling, en verbetering van het dierenwelzijn, alsook bestrijding van antimicrobiële resistentie

I.28  Beperking van het gebruik van antimicrobiële stoffen bij landbouwhuisdieren: verkoop/gebruik van antimicrobiële middelen voor voedselproducerende dieren

I.29  Inspelen op de vraag van de consument naar hoogwaardige levensmiddelen: Waarde van de onder Unie-kwaliteitsregelingen vallende productie en biologische productie

 

R.43PR  Beperking van het gebruik van antimicrobiële middelen: Aandeel grootvee-eenheden (GVE) vallend onder ondersteunde acties om het gebruik van antimicrobiële middelen te beperken (preventie/reductie)

R.44PR  Een beter dierenwelzijn: Aandeel grootvee-eenheden (GVE) vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn

(1)   

De trends voor bestuivers worden beoordeeld aan de hand van toepasselijke Uniemaatregelen voor bestuiversindicatoren, meer in het bijzonder een bestuiversindicator en andere maatregelen, die op basis van het EU-initiatief inzake bestuivers (mededeling van de Commissie van 1 juni 2018) zijn vastgesteld in het governancekader van de EU-biodiversiteitsstrategie voor 2030 (mededeling van de Commissie van 20 mei 2020).

Jaarlijkse prestatiegoedkeuring — OUTPUT

Interventietypes en bijbehorende outputindicatoren. ( 22 )



Interventietypes

Outputindicatoren (1)

Samenwerking (artikel 77)

O.1  Aantal projecten van operationele groepen in het kader van het Europees innovatiepartnerschap(EIP)

Kennisuitwisseling en verspreiding van informatie (artikel 78)

O.2  Aantal adviesacties of eenheden bedoeld om innovatiesteun te verlenen voor de voorbereiding of uitvoering van projecten van operationele groepen in het kader van het Europees innovatiepartnerschap (EIP)

Horizontale indicator

O.3  MOAantal begunstigden van GLB-steun

Basisinkomenssteun (artikel 21)

O.4  Aantal hectaren waarvoor basisinkomenssteun geldt

Betaling voor kleine landbouwers (artikel 28)

O.5  Aantal begunstigden of hectaren waarvoor betalingen voor kleine landbouwers gelden

Aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers (c30)

O.6  Aantal hectaren waarvoor aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers geldt

Herverdelende inkomenssteun (artikel 29)

O.7  Aantal hectaren waarvoor herverdelende inkomenssteun geldt

Ecoregelingen(artikel 31)

O.8  Aantal hectaren of grootvee-eenheden waarvoor ecoregelingen gelden

Instrumenten voor isicobeheer (artikel 76)

O.9  Aantal eenheden vallend onder ondersteunde GLB-risicobeheerinstrumenten

Gekoppelde inkomenssteun (artikel 32)

O.10  Aantal hectaren waarvoor gekoppelde inkomenssteun wordt ontvangen

O.11  Aantal dieren waarvoor gekoppelde inkomenssteun wordt ontvangen

Natuurlijke beperkingen of andere gebiedsspecifieke beperkingen (artikel 71)

O.12  Aantal hectaren waarvoor steun wordt ontvangen voor gebieden met natuurlijke of andere specifieke beperkingen, uitgesplitst naar gebiedstype

Gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde verplichte vereisten (artikel 72)

O.13  Aantal hectaren waarvoor steun uit hoofde van Natura 2000 of Richtlijn 2000/60/EG wordt ontvangen

Milieu-, klimaatgerelateerde en andere beheersverbintenissen (artikel 70)

O.14  Aantal hectaren (exclusief bosbouw) of aantal andere eenheden waarvoor milieu- of klimaatgerelateerde verbintenissen gelden die verder strekken dan de verplichte vereisten

O.15  Aantal hectaren (bosbouw) of aantal andere eenheden waarvoor milieu- of klimaatgerelateerde verbintenissen gelden die verder strekken dan de verplichte vereisten

O.16  Aantal hectaren of aantal andere eenheden waarvoor onderhoudsverbintenissen gelden ten faveure van bebossing en agrobosbouw

O.17  Aantal hectaren of aantal andere eenheden waarvoor steun voor biologische landbouw wordt ontvangen

 

O.18  Aantal grootvee-eenheden (GVE) waarvoor steun voor dierenwelzijn, diergezondheid of verhoogde bioveiligheidsmaatregelen wordt ontvangen

O.19  Aantal verrichtingen of eenheden ter ondersteuning van genetische hulpbronnen

Investeringen (artikelen 73 en 74)

O.20  Aantal ondersteunde productieve investeringsverrichtingen of -eenheden op het landbouwbedrijf

O.21  Aantal ondersteunde niet-productieve investeringsverrichtingen of -eenheden op het landbouwbedrijf

O.22  Aantal ondersteunde productieve investeringsverrichtingen of -eenheden in infrastructuur

O.23  Aantal ondersteunde niet-productieve investeringsverrichtingen of -eenheden buiten het landbouwbedrijf

O.24  Aantal ondersteunde productieve investeringsverrichtingen of -eenheden buiten het landbouwbedrijf

Vestiging van jonge landbouwers en nieuwe landbouwers en het opstarten van plattelandsbedrijven (artikel 75)

O.25  Aantal jonge landbouwers dat vestigingssteun ontvangt

O.26  Aantal nieuwe landbouwers dat vestigingssteun ontvangt (andere dan de onder O.25 gemelde jonge landbouwers)

O.27  Aantal plattelandsbedrijven dat opstartsteun ontvangt

Samenwerking (artikel 77)

O.28  Aantal gesteunde producentengroeperingen- en producentenorganisaties

O.29  Aantal begunstigden dat steun ontvangt om deel te nemen aan officiële kwaliteitsregelingen in het kader van het Elfpo

O.30  Aantal ondersteunde verrichtingen of eenheden voor generatievernieuwing (exclusief vestigingssteun)

O.31  Aantal ondersteunde plaatselijke-ontwikkelingsstrategieën (Leader) of voorbereidende acties

O.32  Aantal overige ondersteunde samenwerkingsverrichtingen of -eenheden (met uitzondering van EIP gerapporteerd onder O.1)

Kennisuitwisseling en verspreiding van informatie (artikel 78)

O.33  Aantal ondersteunde opleidings-, advies- en bewustmakingsacties of -eenheden

Horizontale indicator

O.34MO  Aantal hectaren met milieupraktijken (samenvattende-indicator voor fysieke oppervlakte vallend onder conditionaliteit, ecoregelingen, milieu- en klimaatbeheerverbintenissen voor land- en bosbouw)

Interventietypes in bepaalde sectoren (artikel 47)

O.35  Aantal ondersteunde operationele programma’s

Interventietypes in de wijnsector (artikel 58)

O.36  Aantal in de wijnsector ondersteunde acties of eenheden

Interventietypes in de bijenteeltsector (artikel 55)

O.37  Aantal acties of eenheden voor instandhouding of verbetering van de bijenteelt

(1)   

Uitsluitend voor monitoring gebruikte outputindicatoren worden aangegeven met MO.

CONTEXTINDICATOREN



 

Indicatornummer

Contextindicator

Bevolking

C.01

Totale bevolkingsaantal

C.02

Bevolkingsdichtheid

C.03

Leeftijdsopbouw van de bevolking

Totale oppervlakte

C.04

Totale oppervlakte

C.05

Bodembedekking

Arbeidsmarkt

C.06

Arbeidsparticipatie in plattelandsgebieden

C.07

Werkloosheid in plattelandsgebieden

C.08

Werkgelegenheid (per sector, per regio, per economische activiteit)

Economie

C.09

Bbp per inwoner

C.10

Armoedecijfer

C.11

Bruto toegevoerde waarde per sector en per type regio, in de landbouw en voor primaire producenten

Landbouwbedrijven en landbouwers

C.12

Landbouwbedrijven (boerderijen)

C.13

Arbeidskrachten op de boerderij

C.14

Leeftijdsopbouw van bedrijfsleiders

C.15

Agrarische opleiding van bedrijfsleiders

C.16

Nieuwe bedrijfsleiders en jonge nieuwe bedrijfsleiders

Landbouwgrond

C.17

Gebruikt landbouwareaal

C.18

Irrigeerbare land

C.19

Landbouw in Natura 2000-gebieden

C.20

Gebieden met natuurlijke en andere specifieke beperkingen

C.21

Landbouwgrond met landschapselementen

C.22

Diversiteit in gewassen

Vee

C.23

Grootvee-eenheden

C.24

Veebezetting

Landbouw- en landbouwbedrijf-inkomen

C.25

Agrarisch factorinkomen

C.26

Vergelijking van landbouwinkomen met niet-agrarische arbeidskosten

C.27

Landbouwbedrijf-inkomen naar landbouwtype, regio, grootte van het bedrijf, in gebieden met natuurlijke en andere specifieke beperkingen

C.28

Bruto-investeringen in vaste activa in de landbouw

Landbouwproductiviteit

C.29

Totale factorproductiviteit in landbouw

C.30

Arbeidsproductiviteit in landbouw, bosbouw en levensmiddelenindustrie

Handel in landbouwproducten

C.31

Invoer en uitvoer van landbouwproducten

Andere winstgevende werkzaamheden

C.32

Toeristische infrastructuur

Landbouwpraktijken

C.33

Landbouwareaal met biologische landbouw

C.34

Landbouwintensiteit

C.35

Waarde van de onder kwaliteitsregelingen van de Unie vallende productie en van biologische productie

Biodiversiteit

C.36

Akkervogelindex

C.37

Percentage soorten en habitats van communautair belang met betrekking tot landbouw met stabiele of stijgende trends

Water

C.38

Watergebruik in landbouw

C.39

Waterkwaliteit

Brutonutriëntenbalans — stikstof

Brutonutriëntenbalans — fosfor

Nitraten in grondwater

Bodem

C.40

Organische koolstof in de bodem in landbouwgrond

C.41

Bodemerosie door water

Energie

C.42

Duurzame productie van hernieuwbare energie door land- en bosbouw

C.43

Energiegebruik in landbouw, bosbouw en voedingsindustrie

Klimaat

C.44

Broeikasgasemissies door landbouw

C.45

Indicator voor verbetering van de weerbaarheid van de landbouwsector

C.46

Direct landbouwverlies toegeschreven aan rampen

Lucht

C.47

Ammoniakemissies door landbouw

Volksgezondheid

C.48

Verkoop/gebruik van antimicrobiële middelen voor voedselproducerende dieren

C.49

Risico’s, gebruik en effecten van pesticiden




BIJLAGE II

BINNENLANDSE STEUN IN HET KADER VAN DE WTO KRACHTENS ARTIKEL 10



Interventietype

Referentie in deze verordening

Punt van bijlage 2 bij de WTO-Overeenkomst inzake de landbouw (“groene doos”)

Basisinkomenssteun

Titel III, hoofdstuk II, afdeling 2, onderafdeling 2

5  (als de uitvoering niet op betalingsrechten is gebaseerd)

6  (als de uitvoering op betalingsrechten is gebaseerd)

Herverdelende inkomenssteun

Artikel 29

5  (als de uitvoering van de gerelateerde basisinkomenssteun niet op betalingsrechten is gebaseerd)

6  (als de uitvoering van de gerelateerde basisinkomenssteun op betalingsrechten is gebaseerd)

Aanvullende inkomenssteun voor jonge landbouwers

Artikel 30

5  (als de uitvoering van de gerelateerde basisinkomenssteun niet op betalingsrechten is gebaseerd)

6  (als de uitvoering van de gerelateerde basisinkomenssteun op betalingsrechten is gebaseerd)

Regelingen voor klimaat, milieu en dierenwelzijn (ecoregelingen)

Artikel 31, lid 7, eerste alinea, punt a)

5  (als de uitvoering van de gerelateerde basisinkomenssteun niet op betalingsrechten is gebaseerd)

6  (als de uitvoering van de gerelateerde basisinkomenssteun op betalingsrechten is gebaseerd)

Regelingen voor het klimaat, het milieu en dierenwelzijn (ecoregelingen)

Artikel 31, lid 7, eerste alinea, punt b)

12

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren - investeringen in materiële en immateriële activa, onderzoek en experimentele en innovatieve productiemethodes en andere acties, op gebieden als:

Artikel 47, lid 1, punt a)

2, 11 of 12

— bodembehoud, met inbegrip van de verhoging van het koolstofgehalte in de bodem en de verbetering van de bodemstructuur, en de vermindering van verontreinigende stoffen

Artikel 47, lid 1, punt a), i)

12

— een beter gebruik en een goede beheer van water, onder meer als het om besparing, behoud en drainage van water gaat

Artikel 47, lid 1, punt a), ii)

12

— voorkoming van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden en stimulering van de ontwikkeling en het gebruik van variëteiten, rassen en beheerspraktijken die aan de veranderende klimaatomstandigheden zijn aangepast

Artikel 47, lid 1, punt a), iii)

12

— grotere energiebesparingen, meer energie-efficiëntie en een groter gebruik van hernieuwbare energie

Artikel 47, lid 1, punt a), iv)

11 of 12

— ecologische verpakking, uitsluitend in onderzoek en experimentele productie

Artikel 47, lid 1, punt a), v)

2

— bioveiligheid, gezondheid en welzijn van dieren

Artikel 47, lid 1, punt a), vi)

12

— lagere emissies en minder afvalstoffen, een beter gebruik van bijproducten, met inbegrip van hergebruik en valorisatie daarvan, en afvalbeheer

Artikel 47, lid 1, punt a), vii)

11 of 12

— een betere weerstand tegen plagen en minder aan het gebruik van pesticiden gepaarde risico’s en effecten, onder meer via geïntegreerde plaagbestrijdingsstechnieken

Artikel 47, lid 1, punt a), viii)

2, 11 of 12

— een betere weerstand tegen dierziekten en een lager gebruik van diergeneesmiddelen, waaronder antibiotica

Artikel 47, lid 1, punt a), ix)

2

— aanleg en behoud van habitats die gunstig zijn voor de biodiversiteit

Artikel 47, lid 1, punt a), x)

12

— een betere productkwaliteit

Artikel 47, lid 1, punt a), xi)

2

— betere genetische hulpbronnen

Artikel 47, lid 1, punt a), xii)

2

— verbetering van de arbeidsvoorwaarden en waarborging van het nakomen van werkgeversverplichtingen en van vereisten voor gezondheid en de veiligheid op de werkplek overeenkomstig de Richtlijnen 89/391/EEG, 2009/104/EG en (EU) 2019/1152

Artikel 47, lid 1, punt a), xiii)

2

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren - adviesdiensten en technische ondersteuning

Artikel 47, lid 1, punt b)

2

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren - opleiding en uitwisseling van beste praktijken

Artikel 47, lid 1, punt c)

2

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren - biologische of geïntegreerde productie

Artikel 47, lid 1, punt d)

12

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren - acties om de duurzaamheid en efficiëntie van het vervoer en de opslag te verbeteren

Artikel 47, lid 1, punt e)

11, 12 of 2

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren - afzetbevordering, communicatie en marketing

Artikel 47, lid 1, punt f)

2

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren - kwaliteitsregelingen

Artikel 47, lid 1, punt g)

2

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren — traceerbaarheids- en certificeringssystemen

Artikel 47, lid 1, punt h)

2

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren — aanpassing aan en matiging van klimaatverandering

Artikel 47, lid 1, punt i)

11, 2 of 12

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren — onderlinge fondsen

Artikel 47, lid 2, punt a)

7 of 2

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren — investeringen in materiële en immateriële activa

Artikel 47, lid 2, punt b)

11 of 2

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren — herbeplanting van boom- of olijfgaarden

Artikel 47, lid 2, punt d)

8

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren — herstel van de veestapel om gezondheidsredenen of wegens verliezen als gevolg van natuurrampen

Artikel 47, lid 2, punt e)

8

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren — coaching

Artikel 47, lid 2, punt j)

2

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren — uitvoering en beheer van fytosanitaire vereisten van derde landen

Artikel 47, lid 2, punt k)

2

Groenten en fruit, hop, olijfolie en tafelolijven, en andere in artikel 42, punt f), genoemde sectoren — communicatieacties

Artikel 47, lid 2, punt l)

2

Bijenteelt — adviesdiensten, technische bijstand, opleiding, voorlichting van en uitwisseling van beste praktijken

Artikel 55, lid 1, punt a)

2

Bijenteelt — investeringen in materiële en immateriële activa, alsmede andere acties, waaronder acties met het oog op: bestrijding van vijanden van de bijenvolken en ziekten in de bijenteelt

Artikel 55, lid 1, punt b), i)

11 of 12 of 2

Bijenteelt — investeringen in materiële en immateriële activa, alsmede andere acties, waaronder acties met het oog op: voorkoming van schade als gevolg van ongunstige weersomstandigheden, ontwikkeling en gebruik van beheerspraktijken

Artikel 55, lid 1, punt b), ii)

11 of 12 of 2

Bijenteelt — ondersteuning van laboratoria

Artikel 55, lid 1, punt c)

2

Bijenteelt — onderzoeksprogramma’s

Artikel 55, lid 1, punt e)

2

Bijenteelt — afzetbevordering, communicatie en marketing

Artikel 55, lid 1, punt f)

2

Bijenteelt — verbetering van de productkwaliteit

Artikel 55, lid 1, punt g)

2

Wijn — herstructurering en omschakeling

Artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt a)

8, 11 of 12

Wijn — investeringen in materiële en immateriële activa

Artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt b)

11

Wijn — materiële en immateriële investeringen in innovatie

Artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt e)

11

Wijn — adviesdiensten

Artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt h)

2

Wijn - voorlichtingsacties

Artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt h)

2

Wijn - bevordering van wijntoerisme

Artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt i)

2

Wijn - verbetering van de marktkennis

Artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt j)

2

Wijn — Afzetbevordering en communicatie

Artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt k)

2

Wijn — administratieve kosten van onderlinge fondsen

Artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt l)

2

Wijn — investeringen ter vergroting van de duurzaamheid

Artikel 58, lid 1, eerste alinea, punt m)

11 of 12 of 2

Milieu-, klimaatgerelateerde en andere beheersverbintenissen

Artikel 70

12

Natuurlijke beperkingen of andere gebiedsspecifieke beperkingen

Artikel 71

13

Gebiedsspecifieke nadelen als gevolg van bepaalde verplichte vereisten

Artikel 72

12

Investeringen

Artikel 73

11 of 8

Investeringen in irrigatie

Artikel 74

11

Samenwerking

Artikel 77

2

Kennisuitwisseling en verspreiding van informatie

Artikel 78

2




BIJLAGE III

REGELS INZAKE CONDITIONALITEIT KRACHTENS ARTIKEL 12

RBE: uit de regelgeving voortvloeiende beheerseis

GLMC: normen voor een goede landbouw- en milieuconditie van grond



Gebieden

Belangrijkste punt

Eisen en normen

Belangrijkste doelstelling van de norm

Klimaat en milieu

Klimaatverandering

(matiging van en aanpassing aan)

GLMC 1

Instandhouding van blijvend grasland op basis van een verhouding blijvend grasland ten opzichte van het landbouwareaal op nationaal, regionaal, subregionaal niveau of op het niveau van groepen bedrijven of individuele bedrijven, dit alles ten opzichte van het referentiejaar 2018.

Maximale daling van 5 % ten opzichte van het referentiejaar.

Algemene waarborg tegen omschakeling naar andere landbouwtoepassingen met het oog op het behoud van de koolstofvoorraad

GLMC 2

Bescherming van wetlands en veengebieden (1)

Bescherming van koolstofrijke bodems

GLMC 3

Verbod op het verbranden van stoppels, behalve om fytosanitaire redenen

Handhaving van organisch bodemmateriaal

 

Water

RBE 1

Richtlijn 2000/60/EG van 23 oktober 2000 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid (PB L 327 van 22.12.2000, blz. 1):

artikel 11, lid 3, punt e), alsook punth) met betrekking tot verplichte vereisten ter beheersing van diffuse bronnen van vervuiling door fosfaten

 

 

 

RBE 2

Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreinigingen door nitraten uit agrarische bronnen (PB L 375 van 31.12.1991, blz. 1):

Artikelen 4 en 5

 

GLMC 4

Aanleg van bufferstroken langs waterlopen (2)

Bescherming van waterlopen tegen vervuiling en afvloeiing

 

Bodem

(bescherming en kwaliteit)

GLMC 5

Bodembewerkingsbeheer, ter vermindering van het risico van bodemdegradatie en erosie, onder meerdoor rekening te houden met de hellingshoek

Minimaal grondbeheer op basis van de specifieke omstandigheden ter plaatse om erosie tegen te gaan

GLMC 6

Minimale bodembedekking om in de meest kwetsbare perioden kale grond te voorkomen (3)

Bescherming van bodems in de meest kwetsbare periodes

GLMC 7

Vruchtwisseling op bouwland, met uitzondering van gewassen die onder water groeien (4)

Behoud van het bodempotentieel

 

Biodiversiteit en landschap

(bescherming en kwaliteit)

RBE 3

Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand (PB L 20 van 26.1.2010, blz. 7):

Artikel 3, lid 1, artikel 3, lid 2, punt b), en artikel 4, leden 1, 2 en 4

 

RBE 4

Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna (PB L 206 van 22.7.1992, blz. 7):

Artikel 6, leden 1 en 2

 

▼C1

 

 

GLMC 8

— Minimumaandeel landbouwareaal dat gewijd is aan niet-productieve oppervlakten of elementen (5)

— 

— Minimumaandeel van ten minste 4 % van het bouwland op bedrijfsniveau dat bestemd is voor niet-productieve gebieden en elementen, met inbegrip van braakliggend land.

— Ingeval een landbouwer zich er in het kader van een uitgebreide ecoregeling overeenkomstig artikel 31, lid 6, toe verbindt ten minste 7 % van zijn bouwland te bestemmen voor niet-productieve arealen of elementen, braakliggend land inbegrepen, wordt het aan de naleving van deze GLMC-norm toe te rekenen aandeel beperkt tot 3 %.

— Minimumaandeel van ten minste 7 % van het bouwland op bedrijfsniveau indien dit ook vanggewassen of stikstofbindende gewassen omvat die geteeld worden zonder gebruikmaking van gewasbeschermingsmiddelen, waarvan 3 % braak ligt of niet-productieve elementen zijn. De lidstaten dienen voor vanggewassen de wegingsfactor 0,3 te hanteren.

— Behoud van landschapselementen

— Verbod op het snoeien van heggen en bomen in de vogelbroedperiode

— Facultatief, maatregelen om invasieve plantensoorten te voorkomen

Instandhouding van niet-productieve kenmerken en oppervlakte ter verbetering van de biodiversiteit op boerderijen

▼B

 

 

GLMC 9

Verbod op het omzetten en ploegen van blijvend grasland dat is aangewezen als ecologisch kwetsbaar blijvend grasland in Natura 2000-gebieden

Bescherming van habitats en soorten

Volksgezondheid en gezondheid van planten

Voedselveiligheid

RBE 5

Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1):

Artikelen 14 en 15, artikel 17, lid 1 (6), en artikelen 18, 19 en 20

 

 

 

RBE 6

Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van β-agonisten, en tot intrekking van Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3):

Artikel 3, punten a), b), d) en e), en artikelen 4, 5 en 7

 

Gewasbeschermingsmiddelen

RBE 7

Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1):

artikel 55, eerste en tweede zin

 

 

 

RBE 8

Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 71):

 

 

 

 

Artikel 5, lid 2, en artikel 8, leden 1 tot en 5 Artikel 12 met betrekking tot beperkingen op het gebruik van pesticiden in op basis van Richtlijn2000/60/EG en Natura 2000-wetgeving omschreven gebieden.

Artikel 13, leden 1 en 3, inzake de hantering en opslag van pesticiden en de verwijdering van resten.

 

Dierenwelzijn

Dierenwelzijn

RBE 9

Richtlijn 2008/119/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van kalveren (PB L 10 van 15.1.2009, blz. 7):

Artikelen 3 en 4

 

RBE 10

Richtlijn 2008/120/EG van de Raad van 18 december 2008 tot vaststelling van minimumnormen ter bescherming van varkens (PB L 47 van 18.2.2009, blz. 5):

Artikelen 3 en 4

 

RBE 11

Richtlijn 98/58/EG van de Raad van 20 juli 1998 inzake de bescherming van voor landbouwdoeleinden gehouden dieren (PB L 221 van 8.8.1998, blz. 23):

Artikel 4

 

(1)   

De lidstaten kunnen in hun strategische GLB-plannen bepalen dat deze GLMC pas van toepassing is vanaf claimjaar 2024 of 2025. In dat geval tonen de lidstaten aan dat het uitstel noodzakelijk is om het beheersysteem volgens een gedetailleerde planning te kunnen opzetten.


Bij de vaststelling van de GLMC 2-norm zorgen de lidstaten ervoor dat op de betrokken grond een landbouwactiviteit kan worden gehandhaafd op basis waarvan de grond als landbouwareaal kan worden aangemerkt.

(2)   

In de bufferstroken langs waterlopen in het kader van deze GLMC-norm mag, als algemene regel en overeenkomstig het recht van de Unie, over een breedte van minimaal 3 meter geen gebruik van pesticiden en meststoffen worden gemaakt.


In gebieden waar ontwaterings- en irrigatiesloten van betekenis aanwezig zijn, kunnen de lidstaten, indien dit voor het gebied in kwestie naar behoren gerechtvaardigd is, de minimumbreedte aanpassen in overeenstemming met de specifieke plaatselijke omstandigheden.

(3)   

De lidstaten kunnen in naar behoren gemotiveerde gevallen de minimumnormen voor de betrokken gebieden aanpassen naargelang de kortere vegetatieperiode als gevolg van de lange en strenge de winterperiode.

(4)   

Vruchtwisseling houdt in dat ten minste eenmaal per jaar op perceelniveau van gewas wordt gewisseld (meerjarige gewassen, grassen en andere kruidachtige voedergewassen, en braakliggend land uitgezonderd), de naar behoren beheerde secundaire teelten daarbij inbegrepen.


Ingeval de landbouwmethoden en agroklimatologische omstandigheden in een gebied divers zijn, kunnen de lidstaten andere soorten verbeterde vruchtwisseling met peulgewassen of gewasdiversificatie toestaan, gericht op verbetering en behoud van het bodempotentieel overeenkomstig de doelstellingen van deze GLMC-norm.


De lidstaten kunnen de volgende bedrijven vrijstellen van de verplichting krachtens deze norm:

a)  ingeval meer dan 75 % van het bouwland gebruikt wordt voor de productie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen, braak ligt, gebruikt wordt voor de teelt van vlinderbloemige gewassen, of voor een combinatie daarvan;

b)  ingeval meer dan 75 % van het subsidiabele landbouwareaal blijvend grasland is, gebruikt wordt voor de productie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen of gedurende een aanzienlijk deel van het jaar of een aanzienlijk deel van de gewascyclus wordt beplant met gewassen die onder water staan, of gebruikt wordt voor een combinatie daarvan, of

c)  met een oppervlakte bouwland van maximaal 10 hectare.

De lidstaten kunnen om grote monoculturen te voorkomen een maximum instellen voor oppervlaktes met één gewas.

Landbouwers die gecertificeerd zijn overeenkomstig Verordening (EU) 2018/848 worden verondersteld aan deze GLMC-norm te voldoen.

(5)   

De lidstaten kunnen de volgende bedrijven van de verplichting uit hoofde van dit streepje vrijstellen:

a)  ingeval meer dan 75 % van het bouwland gebruikt wordt voor de productie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen, braak ligt, gebruikt wordt voor de teelt van vlinderbloemige gewassen, of voor een combinatie daarvan;

b)  ingeval meer dan 75 % van het subsidiabele landbouwareaal blijvend grasland is, gebruikt wordt voor de productie van grassen of andere kruidachtige voedergewassen of gedurende een aanzienlijk deel van het jaar of een aanzienlijk deel van de gewascyclus wordt beplant met gewassen die onder water staan, of gebruikt wordt voor een combinatie daarvan, of

c)  met een oppervlakte bouwland van maximaal 10 hectare.

Lidstaten waar meer dan 50 % van de totale landoppervlakte bebost is, kunnen bedrijven die zijn gelegen in gebieden die door de lidstaten als gebieden met natuurlijke handicaps zijn aangewezen overeenkomstig artikel 32, lid 1, punt a) of punt b), van Verordening (EU) nr. 1305/2013, uitsluiten van de verplichting verplichting uit hoofde van dit streepje, mits meer dan 50 % van de landoppervlakte van de in de tweede zin van dit lid bedoelde eenheid bebost is en de verhouding van bosbouwgrond tot landbouwgrond hoger is dan 3:1. Het bosbouwareaal en de verhouding van bosbouwgrond tot landbouwgrond worden beoordeeld op een oppervlakteniveau gelijkwaardig aan LAU2, of op het niveau van een andere duidelijk afgebakende eenheid die één duidelijk aaneensluitend geografisch gebied met een soortgelijke landbouwconditie bestrijkt.

(6)   

Zoals uitgevoerd bij met name:

— Artikel 14 van Verordening (EG) nr. 470/2009 en de bijlage bij Verordening (EG) nr. 37/2010,

— Verordening (EG) nr. 852/2004: artikel 4, lid 1, en bijlage I, deel A (II 4 (g, h, j), 5 (f, h), 6; III 8 (a, b, d, e), 9 (a, c)),

►C2  

— Verordening (EG) nr. 853/2004: artikel 3, lid 1, bijlage III, afdeling IX, hoofdstuk I (I-1 b, c, d, e; I-2 a (i, ii, iii), b (i, ii), c; I-3; I-4; I-5; II-A 1, 2, 3, 4; II-B 1(a, d), 2, 4 (a, b)), bijlage III, afdeling X, hoofdstuk I(1),

 ◄

— Verordening (EG) nr. 183/2005: artikel 5, leden 1, 5 en 6, bijlage I, deel A (I-4 e, g; II-2 a, b, e), en bijlage III (onder het kopje “VOEDERING”, punt 1 getiteld “Opslag”, eerste en laatste zin, en punt 2 getiteld “Distributie”, derde zin), en

— Verordening (EG) nr. 396/2005: artikel 18.




BIJLAGE IV

REGELS INZAKE SOCIALE CONDITIONALITEIT KRACHTENS ARTIKEL 14



Gebieden

Toepasselijke wetgeving

Relevante bepalingen

Eisen

Werkgelegenheid

Transparante en voorspelbare arbeidsvoorwaarden

Richtlijn (EU) 2019/1152

Artikel 3

Arbeidsvoorwaarden moeten schriftelijk worden verstrekt (“arbeidsovereenkomst”)

Artikel 4

Werkgelegenheid in de landbouw moet worden geregeld in een arbeidsovereenkomst

Artikel 5

De arbeidsovereenkomst moet binnen de eerste zeven werkdagen worden opgesteld

Artikel 6

Wijzigingen in de arbeidsrelatie moeten schriftelijk worden vastgelegd

Artikel 8

Proeftijd

Artikel 10

Voorwaarden met betrekking tot de minimale voorspelbaarheid van het werk

Artikel 13

Verplichte opleiding

Veiligheid en gezondheid

Maatregelen ter bevordering van de verbetering van de veiligheid en de gezondheid van de werknemers

Richtlijn 89/391/EEG

Artikel 5

Algemene bepaling houdende verplichting van de werkgever om te zorgen voor de veiligheid en de gezondheid van de werknemers

Artikel 6

Algemene verplichting van de werkgevers om de nodige maatregelen te nemen voor de bescherming van de veiligheid en de gezondheid, met inbegrip van risicopreventie en voorlichting en opleiding.

Artikel 7

Beschermings- en preventiediensten: voor gezondheids- en veiligheidsactiviteiten aan te wijzen werknemer(s) of te betrekken externe dienst.

Artikel 8

Werkgever neemt maatregelen met betrekking tot eerste hulp, brandbestrijding en evacuatie van werknemers.

Artikel 9

Verplichtingen van werkgevers met betrekking tot de beoordeling van risico’s, beschermende maatregelen en beschermingsmiddelen, registratie en melding van arbeidsongevallen

Artikel 10

Voorlichting van werknemers over veiligheids- en gezondheidsrisico’s en beschermende en preventieve maatregelen

Artikel 11

Raadpleging en deelneming van de werknemers aan de behandeling van alle vraagstukken die betrekking hebben op de veiligheid en de gezondheid op het werk

Artikel 12

De werkgever moet ervoor zorgen dat de werknemers een voldoende veiligheids- en gezondheidsopleiding krijgen

 

Minimumvoorschriften inzake veiligheid en gezondheid bij het gebruik door werknemers van arbeidsmiddelen

Richtlijn 2009/104/EG

Artikel 3

Algemene verplichtingen om ervoor te zorgen dat de arbeidsmiddelen geschikt zijn voor het door de werknemers uit te voeren werk zonder gevaar voor de veiligheid of de gezondheid.

Artikel 4

Regels met betrekking tot arbeidsmiddelen: moeten in overeenstemming zijn met de richtlijn en vastgestelde minimumvoorschriften en adequaat worden gehandhaafd

Artikel 5

Keuring van arbeidsmiddelen — na aflevering te keuren middelen en periodieke keuringen door bevoegde personen

Artikel 6

Het gebruik van arbeidsmiddelen met een specifiek gevaar moet voorbehouden blijven aan werknemers die met dat gebruik belast zijn en alle reparaties, ombouwingen en onderhoud moeten worden uitgevoerd door werknemers die daartoe een specifieke bekwaamheid bezitten

Artikel 7

Ergonomie en gezondheid op het werk

Artikel 8

Werknemers beschikken over voldoende informatie en, in voorkomend geval, over gebruiksaanwijzingen van arbeidsmiddelen

Artikel 9

Werknemers krijgen een adequate opleiding




BIJLAGE V

TOEWIJZINGEN AAN DE LIDSTATEN VOOR RECHTSTREEKSE BETALINGEN BEDOELD IN ARTIKEL 87, LID 1, EERSTE ALINEA



(lopende prijzen in EUR)

Kalenderjaar

►M2  2023

2024

2025

2026

2027 en daaropvolgende jaren

België

471 996 006

469 703 014

469 703 014

467 410 022

494 925 924

Bulgarije

808 258 686

816 888 275

825 517 864

834 147 452

834 147 452

Tsjechië

823 533 615

823 533 615

823 533 615

802 159 932

844 907 297

Denemarken

806 313 404

817 524 179

814 937 077

817 524 179

862 367 277

Duitsland

4 424 125 913

4 374 968 959

4 301 233 527

4 178 341 140

4 915 695 459

Estland

196 436 567

199 297 294

202 158 021

205 018 748

205 018 748

Ierland

1 186 281 996

1 186 281 996

1 186 281 996

1 186 281 996

1 186 281 996

Griekenland

1 886 490 039

1 886 490 039

1 886 490 039

1 886 490 039

2 075 656 043

Spanje

4 874 879 750

4 882 179 366

4 889 478 982

4 896 778 599

4 896 778 599

Frankrijk

6 736 440 037

6 736 440 037

6 736 440 037

6 736 440 037

7 285 000 537

Kroatië

374 770 237

374 770 237

374 770 237

374 770 237

374 770 237

Italië

3 496 243 863

3 496 243 863

3 496 243 863

3 496 243 863

3 622 529 155

Cyprus

47 647 540

47 647 540

47 647 540

47 647 540

47 647 540

Letland

331 043 657

334 864 681

339 685 706

344 506 729

363 483 744

Litouwen

587 064 372

595 613 853

604 163 335

612 712 816

612 712 816

Luxemburg

32 747 827

32 747 827

32 747 827

32 747 827

32 747 827

Hongarije

1 347 402 452

1 347 402 452

1 347 402 452

1 347 402 452

1 243 185 165

Malta

9 590 135

9 590 135

9 590 135

9 590 135

4 594 021

Nederland

609 237 340

579 591 503

550 477 666

521 282 629

717 382 327

Oostenrijk

677 581 846

677 581 846

677 581 846

677 581 846

677 581 846

Polen

3 488 417 133

3 519 600 956

3 550 784 779

3 581 968 602

3 185 968 140

Portugal

698 619 128

707 403 166

716 187 204

724 971 242

639 971 242

Roemenië

1 897 051 311

1 924 609 371

1 952 167 430

1 979 725 489

2 029 595 196

Slovenië

131 530 052

131 530 052

131 530 052

131 530 052

131 530 052

Slowakije

394 892 166

397 751 933

400 605 131

402 456 080

407 456 080

Finland

519 350 246

521 168 786

522 987 325

524 805 865

524 805 865

Zweden

686 131 966

686 360 116

686 588 267

686 816 417

686 816 417  ◄




BIJLAGE VI

LIJST VAN PRODUCTEN BEDOELD IN ARTIKEL 42, PUNT F)



GN-code

Omschrijving

ex  01 01

Levende paarden, ezels, muildieren en muilezels:

 

– paarden

0101 21 00

– – fokdieren van zuiver ras (1):

0101 29

– – andere:

0101 29 10

– – – slachtpaarden

0101 29 90

– – – andere

0101 30 00

– ezels

0101 90 00

– andere

ex  01 03

Levende varkens:

0103 10 00

– fokdieren van zuiver ras (2)

ex  01 06

Andere levende dieren:

0106 14 10

– tamme konijnen

ex 0106 19 00

– – andere: rendieren en herten

0106 33 00

– – struisvogels; emoes (Dromaius novaehollandiae)

0106 39 10

– – – duiven

0106 39 80

– – – andere vogels

ex 0205 00

Vlees van paarden, vers, gekoeld of bevroren

ex  02 08

Ander vlees en andere eetbare slachtafvallen, vers, gekoeld of bevroren:

ex 0208 10 10

– – van tamme konijnen

ex 0208 90 10

– – van tamme duiven

ex 0208 90 30

– – van wild (met uitzondering van konijnen of hazen)

ex 0208 90 60

– – van rendieren

ex  04 07

Vogeleieren in de schaal, vers, verduurzaamd of gekookt:

0407 19 90

– broedeieren, andere dan van pluimvee

0407 29 90

– andere verse eieren, andere dan van pluimvee

0407 90 90

– andere eieren, andere dan van pluimvee

0701

Aardappelen, vers of gekoeld

ex  07 13

Gedroogde zaden van peulgroenten, ook indien gepeld (bijvoorbeeld spliterwten):

ex 0713 10

– erwten (Pisum sativum):

0713 10 90

– – andere dan voor zaaidoeleinden

ex 0713 20 00

– kekers:

 

– – andere dan voor zaaidoeleinden

 

– bonen (Vigna spp., Phaseolus spp.):

ex 0713 31 00

– – bonen van de soort Vigna mungo (L) Hepper of Vigna radiata (L) Wilczek:

 

– – – andere dan voor zaaidoeleinden

ex 0713 32 00

– – bonen van de soort Phaseolus angularis of Vigna angularis (adzukibonen):

 

– – – andere dan voor zaaidoeleinden

ex 0713 33

– – bonen van de soort Phaseolus vulgaris:

0713 33 90

– – – andere dan voor zaaidoeleinden

ex 0713 34 00

– – bambarabonen (Vigna subterranea of Voandzeia subterranea)

 

– – – andere dan voor zaaidoeleinden

ex 0713 35 00

– – koeienerwten (Vigna unguiculata):

 

– – – andere dan voor zaaidoeleinden

ex 0713 39 00

– – andere:

 

– – – andere dan voor zaaidoeleinden

ex 0713 40 00

– linzen:

 

– – andere dan voor zaaidoeleinden

ex 0713 50 00

– tuinbonen (Vicia faba var. Major), paardenbonen (Vicia faba var. equina) en duivenbonen (Vicia faba var. minor):

 

– – andere dan voor zaaidoeleinden

ex 0713 60 00

– struikerwten (Cajanus cajan):

 

– – andere dan voor zaaidoeleinden

ex 0713 90 00

– andere:

 

– – andere dan voor zaaidoeleinden

1201 90 00

Sojabonen, ook indien gebroken, andere dan zaaigoed

1202 41 00

Grondnoten, niet gebrand of op andere wijze door verhitting bereid, in de dop, andere dan zaaigoed

1202 42 00

Grondnoten, niet gebrand of op andere wijze door verhitting bereid, ook indien gedopt of gebroken, andere dan zaaigoed

1203 00 00

Kopra

1204 00 90

Lijnzaad, ook indien gebroken, ander dan voor zaaidoeleinden

1205 10 90

Kool- en raapzaad met een laag gehalte aan erucazuur, ook indien gebroken, ander dan voor zaaidoeleinden

1205 90 00

Ander kool- en raapzaad, ook indien gebroken, ander dan voor zaaidoeleinden

1206 00 91

Zonnebloempitten, gedopt; grijs/wit gestreept, ook indien gebroken, andere dan voor zaaidoeleinden

1206 00 99

Andere zonnebloempitten, ook indien gebroken, andere dan voor zaaidoeleinden

1207 29 00

Katoenzaad, ook indien gebroken, ander dan voor zaaidoeleinden

1207 40 90

Sesamzaad, ook indien gebroken, ander dan voor zaaidoeleinden

1207 50 90

Mosterdzaad, ook indien gebroken, ander dan voor zaaidoeleinden

1207 60 00

– saffloerzaad (Carthamus tinctorius)

1207 91 90

Maanzaad, ook indien gebroken, ander dan voor zaaidoeleinden

1207 99 91

Hennepzaad, ook indien gebroken, ander dan voor zaaidoeleinden

ex 1207 99 96

Andere oliehoudende zaden en vruchten, ook indien gebroken, andere dan voor zaaidoeleinden

ex 1209 29 50

– – – Lupinezaad, ander dan voor zaaidoeleinden

ex  12 11

Planten, plantendelen, zaden en vruchten, van de soort hoofdzakelijk gebruikt in de reukwerkindustrie, in de geneeskunde of voor insecten- of parasietenbestrijding of voor dergelijke doeleinden, vers of gedroogd, ook indien gesneden, gebroken of in poedervorm, behalve de producten onder GN-code ex 1211 90 86 in deel IX

1212 94 00

Cichoreiwortels

ex  12 14

Koolrapen, voederbieten, voederwortels, hooi, luzerne, klaver, hanenkammetjes (esparcette), mergkool, lupine, wikke en dergelijke voedergewassen, ook indien in pellets:

ex 1214 10 00

– luzernemeel en luzerne in pellets:

 

– – – met uitzondering van kunstmatig door middel van een warmtebehandeling gedroogde luzerne of anders gedroogde en vermalen luzerne

ex 1214 90

– andere:

1214 90 10

– – mangelwortels (voederbieten), voederrapen en andere voederwortels

ex 1214 90 90

– – andere, met uitzondering van:

 

– – – hanenkammetjes (esparcette), klaver, lupine, wikke en dergelijke voedergewassen, kunstmatig door warmte gedroogd, anders dan hooi en voederkool en producten bevattende hooi

 

– – – hanenkammetjes (esparcette), klaver, lupine, wikke, honingklaver, zaailathyrus en rolklaver, anders gedroogd en vermalen

ex  22 06

Andere gegiste dranken (bijvoorbeeld appelwijn, perenwijn, honigdrank); mengsels van gegiste dranken en mengsels van gegiste dranken met alcoholvrije dranken, elders genoemd noch elders onder begrepen:

ex 2206 00 31 tot en met ex 2206 00 89

– gegiste dranken andere dan piquette

5201

Katoen, niet gekaard en niet gekamd

(1)   

Indeling onder deze onderverdeling is onderworpen aan de voorwaarden vastgesteld in de desbetreffende Uniebepalingen (zie Verordening (EU) 2016/1012 en Uitvoeringsverordening (EU) 2015/262 van de Commissie van 17 februari 2015 tot vaststelling van voorschriften overeenkomstig de Richtlijnen 90/427/EEG en 2009/156/EG van de Raad met betrekking tot de methoden voor de identificatie van paardachtigen (verordening paardenpaspoort) (PB L 59 van 3.3.2015, blz. 1).

(2)   

Verordening (EU) 2016/1012.




BIJLAGE VII

TOEWIJZINGEN AAN DE LIDSTATEN (PER BEGROTINGSJAAR) VOOR INTERVENTIETYPES IN DE WIJNSECTOR ALS BEDOELD IN ARTIKEL 88, LID 1



 

EUR (lopende prijzen)

Bulgarije

25 721 000

Tsjechië

4 954 000

Duitsland

37 381 000

Griekenland

23 030 000

Spanje

202 147 000

Frankrijk

269 628 000

Kroatië

10 410 000

Italië

323 883 000

Cyprus

4 465 000

Litouwen

43 000

Hongarije

27 970 000

Oostenrijk

13 155 000

Portugal

62 670 000

Roemenië

45 844 000

Slovenië

4 849 000

Slowakije

4 887 000




BIJLAGE VIII

TOEWIJZINGEN AAN DE LIDSTATEN VOOR KATOEN BEDOELD IN ARTIKEL 87, LID 1, TWEEDE ALINEA



(lopende prijzen in EUR)

Kalenderjaar

2023

2024

2025

2026

2027 en daaropvolgende jaren

Bulgarije

2 557 820

2 557 820

2 557 820

2 557 820

2 557 820

Griekenland

183 996 000

183 996 000

183 996 000

183 996 000

183 996 000

Spanje

59 690 640

59 690 640

59 690 640

59 690 640

59 690 640

Portugal

177 589

177 589

177 589

177 589

177 589




BIJLAGE IX

TOEWIJZINGEN AAN DE LIDSTATEN VOOR RECHTSTREEKSE BETALINGEN ZONDER KATOEN EN VÓÓR DE OVERHEVELINGEN BEDOELD IN ARTIKEL 87, LID 1, DERDE ALINEA



(lopende prijzen in EUR)

Kalenderjaar

►M2  2023

2024

2025

2026

2027 en daaropvolgende jaren

België

471 996 006

469 703 014

469 703 014

467 410 022

494 925 924

Bulgarije

805 700 866

814 330 455

822 960 044

831 589 632

831 589 632

Tsjechië

823 533 615

823 533 615

823 533 615

802 159 932

844 907 297

Denemarken

806 313 404

817 524 179

814 937 077

817 524 179

862 367 277

Duitsland

4 424 125 913

4 374 968 959

4 301 233 527

4 178 341 140

4 915 695 459

Estland

196 436 567

199 297 294

202 158 021

205 018 748

205 018 748

Ierland

1 186 281 996

1 186 281 996

1 186 281 996

1 186 281 996

1 186 281 996

Griekenland

1 702 494 039

1 702 494 039

1 702 494 039

1 702 494 039

1 891 660 043

Spanje

4 815 189 110

4 822 488 726

4 829 788 342

4 837 087 959

4 837 087 959

Frankrijk

6 736 440 037

6 736 440 037

6 736 440 037

6 736 440 037

7 285 000 537

Kroatië

374 770 237

374 770 237

374 770 237

374 770 237

374 770 237

Italië

3 496 243 863

3 496 243 863

3 496 243 863

3 496 243 863

3 622 529 155

Cyprus

47 647 540

47 647 540

47 647 540

47 647 540

47 647 540

Letland

331 043 657

334 864 681

339 685 706

344 506 729

363 483 744

Litouwen

587 064 372

595 613 853

604 163 335

612 712 816

612 712 816

Luxemburg

32 747 827

32 747 827

32 747 827

32 747 827

32 747 827

Hongarije

1 347 402 452

1 347 402 452

1 347 402 452

1 347 402 452

1 243 185 165

Malta

9 590 135

9 590 135

9 590 135

9 590 135

4 594 021

Nederland

609 237 340

579 591 503

550 477 666

521 282 629

717 382 327

Oostenrijk

677 581 846

677 581 846

677 581 846

677 581 846

677 581 846

Polen

3 488 417 133

3 519 600 956

3 550 784 779

3 581 968 602

3 185 968 140

Portugal

698 441 539

707 225 577

716 009 615

724 793 653

639 793 653

Roemenië

1 897 051 311

1 924 609 371

1 952 167 430

1 979 725 489

2 029 595 196

Slovenië

131 530 052

131 530 052

131 530 052

131 530 052

131 530 052

Slowakije

399 892 166

402 751 933

405 605 131

407 456 080

407 456 080

Finland

519 350 246

521 168 786

522 987 325

524 805 865

524 805 865

Zweden

686 131 966

686 360 116

686 588 267

686 816 417

686 816 417  ◄




BIJLAGE X

TOEWIJZINGEN AAN DE LIDSTATEN (PER BEGROTINGSJAAR) VOOR INTERVENTIETYPES IN DE BIJENTEELTSECTOR ALS BEDOELD IN ARTIKEL 88, LID 2



 

EUR (lopende prijzen)

België

422 967

Bulgarije

2 063 885

Tsjechië

2 121 528

Denemarken

295 539

Duitsland

2 790 875

Estland

140 473

Ierland

61 640

Griekenland

6 162 645

Spanje

9 559 944

Frankrijk

6 419 062

Kroatië

1 913 290

Italië

5 166 537

Cyprus

169 653

Letland

328 804

Litouwen

549 828

Luxemburg

30 621

Hongarije

4 271 227

Malta

14 137

Nederland

295 172

Oostenrijk

1 477 188

Polen

5 024 968

Portugal

2 204 232

Roemenië

6 081 630

Slovenië

649 455

Slowakije

999 973

Finland

196 182

Zweden

588 545

▼M1




BIJLAGE XI

IN ARTIKEL 89, LID 3, BEDOELDE UITSPLITSING VAN DE STEUN VAN DE UNIE VOOR INTERVENTIETYPES VOOR PLATTELANDSONTWIKKELING (2023 TOT EN MET 2027)



(lopende prijzen, in EUR)

Lidstaat

2023

►M2  2024

2025

2026

2027

Totaal 2023-2027

België

105 730 894

105 730 812

108 023 804

108 023 804

110 316 796

537 826 110

Bulgarije

282 979 644

282 162 644

282 162 644

282 162 644

282 162 644

1 411 630 220

Tsjechië

267 027 708

280 561 390

280 561 390

280 561 390

301 935 073

1 410 646 952

Denemarken

155 982 060

131 987 933

120 777 158

123 364 260

120 777 158

652 888 569

Duitsland

1 485 615 738

1 583 929 284

1 633 086 238

1 706 821 670

1 829 714 057

8 239 166 987

Estland

88 031 648

88 016 648

88 016 648

88 016 648

88 016 648

440 098 240

Ierland

311 641 628

311 640 628

311 640 628

311 640 628

311 640 628

1 558 204 140

Griekenland

651 491 600

746 119 604

746 119 604

746 119 604

746 119 604

3 635 970 016

Spanje

1 081 552 825

1 080 382 825

1 080 382 825

1 080 382 825

1 080 382 825

5 403 084 125

Frankrijk

2 007 185 070

2 008 000 570

2 008 000 570

2 008 000 570

2 008 000 570

10 039 187 350

Kroatië

268 849 401

297 307 401

297 307 401

297 307 401

297 307 401

1 458 079 005

Italië

1 355 321 375

1 476 206 667

1 476 206 667

1 476 206 667

1 476 206 667

7 260 148 043

Cyprus

23 770 514

23 770 514

23 770 514

23 770 514

23 770 514

118 852 570

Letland

142 745 173

135 677 801

135 942 597

136 207 392

136 472 188

687 045 151

Litouwen

195 495 162

195 495 162

195 495 162

195 495 162

195 495 162

977 475 810

Luxemburg

11 626 644

12 310 644

12 310 644

12 310 644

12 310 644

60 869 220

Hongarije

384 539 149

312 651 862

312 651 862

312 651 862

312 651 862

1 635 146 596

Malta

19 334 497

14 988 383

14 988 383

14 988 383

14 988 383

79 288 028

Nederland

180 985 369

181 413 356

211 059 193

240 173 030

269 368 067

1 082 999 015

Oostenrijk

520 024 752

520 024 752

520 024 752

520 024 752

520 024 752

2 600 123 760

Polen

1 004 581 539

924 001 077

924 001 077

924 001 077

924 001 077

4 700 585 847

Portugal

455 630 620

455 550 620

455 550 620

455 550 620

455 550 620

2 277 833 100

Roemenië

967 049 892

1 016 919 599

1 016 919 599

1 016 919 599

1 016 919 599

5 034 728 288

Slovenië

110 170 192

110 170 192

110 170 192

110 170 192

110 170 192

550 850 960

Slowakije

260 599 909

264 077 909

264 077 909

264 077 909

264 077 909

1 316 911 545

Finland

354 551 956

354 549 956

354 549 956

354 549 956

354 549 956

1 772 751 780

Zweden

211 889 741

211 889 741

211 889 741

211 889 741

211 889 741

1 059 448 705

Totaal EU-27

12 904 404 700

13 125 537 974

13 195 687 778

13 301 388 944

13 474 820 736

66 001 840 132

Technische bijstand (0,25%)

30 272 220

30 272 220

30 272 220

30 272 220

30 272 220

151 361 100

Totaal

12 934 676 920

13 155 810 194

13 225 959 998

13 331 661 164

13 505 092 956

66 153 201 232  ◄

▼B




BIJLAGE XII

MIMIMUMBEDRAGEN UITGETROKKEN VOOR DE IN ARTIKEL 6, LID 1, PUNT G), BEDOELDE SPECIFIEKE DOELSTELLING



(lopende prijzen, in EUR)

Kalenderjaar

2023

2024

2025

2026

2027 en daaropvolgende jaren

België

14 847 778

14 847 778

14 847 778

14 847 778

14 847 778

Bulgarije

24 176 548

24 435 436

24 694 323

24 953 211

24 953 211

Tsjechië

25 648 419

25 648 419

25 648 419

25 648 419

25 648 419

Denemarken

25 871 018

25 871 018

25 871 018

25 871 018

25 871 018

Duitsland

147 470 864

147 470 864

147 470 864

147 470 864

147 470 864

Estland

5 893 097

5 978 919

6 064 741

6 150 562

6 150 562

Ierland

35 588 460

35 588 460

35 588 460

35 588 460

35 588 460

Griekenland

56 749 801

56 749 801

56 749 801

56 749 801

56 749 801

Spanje

144 455 673

144 674 662

144 893 650

145 112 639

145 112 639

Frankrijk

218 550 016

218 550 016

218 550 016

218 550 016

218 550 016

Kroatië

11 243 107

11 243 107

11 243 107

11 243 107

11 243 107

Italië

108 855 875

108 855 875

108 855 875

108 855 875

108 855 875

Cyprus

1 429 426

1 429 426

1 429 426

1 429 426

1 429 426

Letland

10 476 789

10 629 363

10 781 938

10 934 512

10 934 512

Litouwen

17 611 931

17 868 416

18 124 900

18 381 384

18 381 384

Luxemburg

982 435

982 435

982 435

982 435

982 435

Hongarije

37 295 555

37 295 555

37 295 555

37 295 555

37 295 555

Malta

137 821

137 821

137 821

137 821

137 821

Nederland

21 521 470

21 521 470

21 521 470

21 521 470

21 521 470

Oostenrijk

20 327 455

20 327 455

20 327 455

20 327 455

20 327 455

Polen

92 772 500

93 708 015

94 643 530

95 579 044

95 579 044

Portugal

18 403 246

18 666 767

18 930 288

19 193 810

19 193 810

Roemenië

58 407 631

59 234 372

60 061 114

60 887 856

60 887 856

Slovenië

3 945 902

3 945 902

3 945 902

3 945 902

3 945 902

Slowakije

12 026 832

12 172 635

12 318 439

12 464 242

12 464 242

Finland

15 580 507

15 635 064

15 689 620

15 744 176

15 744 176

Zweden

20 583 959

20 590 803

20 597 648

20 604 493

20 604 493




BIJLAGE XIII

WETGEVINGSHANDELINGEN VAN DE UNIE BETREFFENDE MILIEU EN KLIMAAT AAN DE DOELSTELLINGEN WAARVAN DE STRATEGISCHE GLB-PLANNEN VAN DE LIDSTATEN ZOUDEN MOETEN BIJDRAGEN, EN WAARMEE ZE ZOUDEN MOETEN STROKEN, KRACHTENS DE ARTIKELEN 108, 109 EN 115

— 
Richtlijn 2009/147/EG van het Europees Parlement en de Raad van 30 november 2009 inzake het behoud van de vogelstand;
— 
Richtlijn 92/43/EEG van de Raad van 21 mei 1992 inzake de instandhouding van de natuurlijke habitats en de wilde flora en fauna;
— 
Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2000 tot vaststelling van een kader voor communautaire maatregelen betreffende het waterbeleid;
— 
Richtlijn 91/676/EEG van de Raad van 12 december 1991 inzake de bescherming van water tegen verontreiniging door nitraten uit agrarische bronnen;
— 
Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa;
— 
Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG;
— 
Verordening (EU) 2018/841 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 inzake de opname van broeikasgasemissies en -verwijderingen door landgebruik, verandering in landgebruik en bosbouw in het klimaat- en energiekader 2030, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013 en Besluit nr. 529/2013/EU;
— 
Verordening (EU) 2018/842 van het Europees Parlement en de Raad van 30 mei 2018 betreffende bindende jaarlijkse broeikasgasemissiereducties door de lidstaten van 2021 tot en met 2030 teneinde bij te dragen aan klimaatmaatregelen om aan de toezeggingen uit hoofde van de Overeenkomst van Parijs te voldoen, en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 525/2013;
— 
Richtlijn (EU) 2018/2001 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 ter bevordering van het gebruik van energie uit hernieuwbare bronnen;
— 
Richtlijn 2012/27/EU van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 betreffende energie-efficiëntie, tot wijziging van Richtlijnen 2009/125/EG en 2010/30/EU en houdende intrekking van de Richtlijnen 2004/8/EG en 2006/32/EG;
— 
Verordening (EU) 2018/1999 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2018 inzake de governance van de energie-unie en van de klimaatactie, tot wijziging van Richtlijn 94/22/EG, Richtlijn 98/70/EG, Richtlijn 2009/31/EG, Verordening (EG) nr. 663/2009, Verordening (EG) nr. 715/2009, Richtlijn 2009/73/EG, Richtlijn 2009/119/EG van de Raad, Richtlijn 2010/31/EU, Richtlijn 2012/27/EU, Richtlijn 2013/30/EU en Richtlijn (EU) 2015/652 van de Raad, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 525/2013;
— 
Richtlijn 2009/128/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 tot vaststelling van een kader voor communautaire actie ter verwezenlijking van een duurzaam gebruik van pesticiden.




BIJLAGE XIV

VERSLAGLEGGING OP BASIS VAN EEN KERNREEKS VAN INDICATOREN KRACHTENS ARTIKEL 142

Indicatoren voor het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) en het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo)



Doelstellingen

Kernreeks van indicatoren

Het bieden van steun met het oog op een leefbaar bedrijfsinkomen en veerkracht van de landbouwsector in de hele Unie, ten behoeve van een grotere voedselzekerheid op lange termijn, van een meer diverse landbouw en van een economisch duurzame landbouwproductie in de Unie

O.3  Aantal begunstigden van GLB-steun

C.25  Agrarisch factorinkomen

R.6  Herverdeling naar kleinere landbouwbedrijven: Percentage aanvullende rechtstreekse betalingen per hectare voor in aanmerking komende landbouwbedrijven onder de gemiddelde omvang van landbouwbedrijven (ten opzichte van het gemiddelde)

Vergroting van de marktgerichtheid en het concurrentievermogen van landbouwbedrijven op zowel korte als lange termijn, onder meer door meer aandacht voor onderzoek, technologie en digitalisering

R.9  Modernisering van landbouwbedrijven: Percentage landbouwbedrijven dat investeringssteun voor herstructurering en modernisering ontvangt, onder meer ter verbetering van de hulpbronnenefficiëntie

Verbeteren van de positie van de landbouwers in de waardeketen

R.10  Betere organisatie van de voorzieningsketen: Aandeel landbouwbedrijven dat deelneemt aan producentengroeperingen, producentenorganisaties, lokale markten, korte toeleveringsketens en kwaliteitsregelingen die worden ondersteund door het GLB

Bijdragen tot matiging van en aanpassing aan klimaatverandering, onder meer door de uitstoot van broeikasgassen terug te dringen en meer koolstof vast te leggen, en duurzame energie te bevorderen

I.10  Bijdragen aan de matiging van klimaatverandering: Broeikasgasemissies door de landbouw

R.14  Koolstofvastlegging in bodems en biomassa: Percentage gebruikt landbouwareaal (GLA) vallend onder ondersteunde verbintenissen om emissies te beperken of koolstofopslag te behouden of te verbeteren (met inbegrip van blijvend grasland, blijvende teelten met blijvende groene bedekking, landbouwgrond in wetlands en veengebied)

R.17  Bebost land: Areaal dat wordt ondersteund voor bebossing, agrobosbouw en herstel, met inbegrip van uitsplitsingen

Bevordering van de duurzame ontwikkeling en het efficiënte beheer van natuurlijke hulpbronnen zoals water, bodem en lucht, onder meer door verlaging van de afhankelijkheid van chemische middelen

O.34  Aantal hectaren met milieupraktijken (samenvattende indicator inzake fysieke oppervlakte vallend onder conditionaliteit, ecoregelingen, milieu- en klimaatbeheerverbintenissen voor land- en bosbouw)

I.15  Verbeteren van de waterkwaliteit: Brutonutriëntenbalans op landbouwgrond

I.16  Beperken van nutriëntenlekkage: Nitraten in grondwater – Percentage grondwaterstations met een nitraatconcentratie van meer dan 50 mg/l volgens Richtlijn 91/676/EEG

I.18  Duurzaam en verminderd gebruik van pesticiden: Risico’s, gebruik en effecten van pesticiden

R.19  Verbetering en bescherming van de bodem: Percentage gebruikt landbouwareaal (GLA) vallend onder ondersteunde verbintenissen die gunstig zijn voor bodembeheer om bodemkwaliteit en biota te verbeteren (zoals minder grondbewerking, bodembedekking met gewassen, vruchtwisseling met peulgewassen)

R.20  Verbeteren van de luchtkwaliteit: Percentage gebruikt landbouwareaal (GLA) vallend onder ondersteunde verbintenissen om de emissie van ammoniak te verminderen

R.21  Beschermen van de waterkwaliteit: Percentage gebruikt landbouwareaal (GLA) vallend onder ondersteunde verbintenissen voor de kwaliteit van waterlichamen

R.22  Duurzaam nutriëntenbeheer: Percentage gebruikt landbouwareaal (GLA) vallend onder ondersteunde verbintenissen in verband met verbeterd nutriëntenbeheer

R.24  Duurzaam en verminderd gebruik van pesticiden: Percentage gebruikt landbouwareaal (GLA) vallend onder ondersteunde specifieke verbintenissen die leiden tot een duurzaam gebruik van pesticiden ter vermindering van de risico’s en effecten van pesticiden zoals de uitspoeling van pesticiden

Bijdragen tot het tot staan brengen en ombuigen van biodiversiteitsverlies, tot versterking van ecosysteemdiensten en tot de instandhouding van habitats en landschappen

C.33  Landbouwareaal met biologische landbouw

I.21  Betere verlening van ecosysteemdiensten: Aandeel landbouwgrond met landschapselementen

R.29  Ontwikkeling van biologische landbouw: Percentage gebruikt landbouwareaal (GLA) dat door het GLB wordt ondersteund ten behoeve van biologische landbouw, met een uitsplitsing tussen voortzetting van of omschakeling naar biologische landbouw

R.34  Behoud van landschapselementen: Percentage gebruikt landbouwareaal (GLA) vallend onder ondersteunde verbintenissen voor het beheer van landschapselementen, met inbegrip van hagen en bomen

Het aantrekken en behouden van jonge landbouwers en nieuwe landbouwers en bevordering van duurzame bedrijfsontwikkeling in plattelandsgebieden

R.36  Generatievernieuwing: Aantal jonge landbouwers dat dat ondersteund wordt bij het starten van een landbouwbedrijf door het GLB, uitgesplitst naar geslacht

Bevordering van de werkgelegenheid, groei, gendergelijkheid, waaronder deelname van vrouwen in het boerenbedrijf, sociale inclusie en lokale ontwikkeling in plattelandsgebieden, ook in de circulaire bio-economie en de duurzame bosbouw

R.37  Groei en banen in plattelandsgebieden: Nieuwe banen ondersteund in GLB-projecten

R.38  Dekking van Leader: Percentage van de plattelandsbevolking vallend onder plaatselijke-ontwikkelingsstrategieën

R.41  Aansluiting van het platteland van Europa: Aandeel van de plattelandsbevolking dat betere toegang tot diensten en infrastructuur door GLB-steun geniet

Beter inspelen door de EU-landbouw op de maatschappelijke verwachtingen inzake voedsel en gezondheid, onder meer wat betreft hoogkwalitatief, veilig en voedzaam voedsel dat op duurzame wijze is geproduceerd, verminderen van de voedselverspilling, en verbetering van het dierenwelzijn alsook bestrijding van antimicrobiële resistentie

I.28  Beperking van het gebruik van antimicrobiële stoffen bij landbouwhuisdieren: verkoop/gebruik van antimicrobiële middelen voor voedselproducerende dieren

R.43  Beperking van het gebruik van antimicrobiële middelen: Aandeel grootvee-eenheden (GVE) vallend onder ondersteunde acties om het gebruik van antimicrobiële middelen te beperken (preventie/reductie)

R.44  Verbeteren van dierenwelzijn: Aandeel grootvee-eenheden (GVE) vallend onder ondersteunde acties ter verbetering van dierenwelzijn

Modernisering van landbouw en plattelandsgebieden door kennisstimulering en -deling, innovatie en digitalisering in de landbouw en plattelandsgebieden en door bevordering van de benutting daarvan door landbouwers via betere toegang tot onderzoek, innovatie, kennisuitwisseling en scholing

R.1  Verbetering van prestaties door kennis en innovatie: Aantal personen dat van advies, opleiding, kennisuitwisseling of deelname aan door het GLB ondersteunde operationele groepen in het kader van het Europees innovatiepartnerschap (EIP) profiteert om betere duurzame economische, sociale, milieu- en klimaatprestaties en prestaties op het gebied van hulpbronnenefficiëntie te leveren



( 1 ) Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 193 van 1.7.2014, blz. 1).

( 2 ) Verordening (EG) nr. 1257/1999 van de Raad van 17 mei 1999 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Oriëntatie- en Garantiefonds voor de landbouw (EOGFL) en tot wijziging en instelling van een aantal verordeningen (PB L 160 van 26.6.1999, blz. 80).

( 3 ) Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) (PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1).

( 4 ) Verordening (EU) nr. 1305/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 487).

( 5 ) Verordening (EG) nr. 1107/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 21 oktober 2009 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen en tot intrekking van de Richtlijnen 79/117/EEG en 91/414/EEG van de Raad (PB L 309 van 24.11.2009, blz. 1).

( 6 ) Richtlijn 2008/50/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 mei 2008 betreffende de luchtkwaliteit en schonere lucht voor Europa (PB L 152 van 11.6.2008, blz. 1).

( 7 ) Verordening (EU) 2016/429 van het Europees Parlement en de Raad van 9 maart 2016 betreffende overdraagbare dierziekten en tot wijziging en intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van diergezondheid (“diergezondheidswetgeving”) (PB L 84 van 31.3.2016, blz. 1).

( 8 ) Verordening (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad van 26 oktober 2016 betreffende beschermende maatregelen tegen plaagorganismen bij planten, tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 228/2013, (EU) nr. 652/2014 en (EU) nr. 1143/2014 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van de Richtlijnen 69/464/EEG, 74/647/EEG, 93/85/EEG, 98/57/EG, 2000/29/EG, 2006/91/EG en 2007/33/EG van de Raad (PB L 317 van 23.11.2016, blz. 4).

( 9 ) Richtlijn (EU) 2016/2284 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2016 betreffende de vermindering van de nationale emissies van bepaalde luchtverontreinigende stoffen, tot wijziging van Richtlijn 2003/35/EG en tot intrekking van Richtlijn 2001/81/EG (PB L 344 van 17.12.2016, blz. 1).

( 10 ) Aanbeveling 2003/361/EG van de Commissie van 6 mei 2003 betreffende de definitie van kleine, middelgrote en micro-ondernemingen (PB L 124 van 20.5.2003, blz. 36).

( 11 ) PB C 249 van 31.7.2014, blz. 1.

( 12 ) Verordening (EU) 2016/1012 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende de zoötechnische en genealogische voorwaarden voor het fokken van, de handel in en de binnenkomst in de Unie van raszuivere fokdieren, hybride fokvarkens en levende producten daarvan en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 652/2014, de Richtlijnen 89/608/EEG en 90/425/EEG van de Raad en tot intrekking van bepaalde handelingen op het gebied van dierfokkerij („Fokkerijverordening”) (PB L 171 van 29.6.2016, blz. 66).

( 13 ) Verordening (EU) 2020/741 van het Europees Parlement en de Raad van 25 mei 2020 inzake minimumeisen voor hergebruik van water (PB L 177 van 5.6.2020, blz. 32).

( 14 ) Verordening (EU) nr. 1291/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 december 2013 tot vaststelling van Horizon 2020 - het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie (2014 -2020) en tot intrekking van Besluit nr. 1982/2006/EG (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 104).

( 15 ) Verordening (EU) 2021/783 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2021 tot vaststelling van een programma voor het milieu en klimaatactie (LIFE) en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1293/2013 (PB L 172 van 17.5.2021, blz. 53).

( 16 ) Verordening (EU) 2021/817 van het Europees Parlement en de Raad van 20 mei 2021 tot vaststelling van “Erasmus+”: het programma van de Unie voor onderwijs en opleiding, jeugd en sport, en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 1288/2013 (PB L 189 van 28.5.2021, blz. 1).

( 17 ) Richtlijn 2001/42/EG van het Europees Parlement en de Raad van 27 juni 2001 betreffende de beoordeling van de gevolgen voor het milieu van bepaalde plannen en programma’s (PB L 197 van 21.7.2001, blz. 30).

( 18 ) Verordening (EG) nr. 223/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2009 betreffende de Europese statistiek en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1101/2008 betreffende de toezending van onder de statistische geheimhoudingsplicht vallende gegevens aan het Bureau voor de Statistiek van de Europese Gemeenschappen, Verordening (EG) nr. 322/97 van de Raad betreffende de communautaire statistiek en Besluit 89/382/EEG, Euratom van de Raad tot oprichting van een Comité statistisch programma van de Europese Gemeenschappen (PB L 87 van 31.3.2009, blz. 164).

( 19 ) Verordening (EG) nr. 1217/2009 van de Raad van 30 november 2009 tot oprichting van een boekhoudkundig informatienet betreffende de inkomens en de bedrijfseconomische positie van de landbouwbedrijven in de Europese Gemeenschap (PB L 328 van 15.12.2009, blz.27).

( 20 ) Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad van 19 januari 2009 tot vaststelling van gemeenschappelijke voorschriften voor regelingen inzake rechtstreekse steunverlening aan landbouwers in het kader van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot vaststelling van bepaalde steunregelingen voor landbouwers, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 1290/2005, (EG) nr. 247/2006, (EG) nr. 378/2007 en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1782/2003 (PB L 30 van 31.1.2009, blz. 16).

( 21 ) Verordening (EU) 2020/2220 van het Europees Parlement en de Raad van 23 december 2020 tot vaststelling van een aantal overgangsbepalingen voor steun uit het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling (Elfpo) en uit het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) in de jaren 2021 en 2022 en tot wijziging van de Verordeningen (EU) nr. 1305/2013, (EU) nr. 1306/2013 en (EU) nr. 1307/2013 wat betreft de middelen en toepassing in de jaren 2021 en 2022 en van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft de middelen en verdeling van die steun voor de jaren 2021 en 2022 (PB L 437 van 28.12.2020, blz. 1).

( 22 ) Jaarlijks meegedeelde gegevens voor hun gedeclareerde uitgaven.