02019R0627 — NL — 09.01.2023 — 003.001
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/627 VAN DE COMMISSIE van 15 maart 2019 tot vaststelling van eenvormige praktische regelingen voor de uitvoering van officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong overeenkomstig Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2074/2005 van de Commissie wat officiële controles betreft (PB L 131 van 17.5.2019, blz. 51) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
nr. |
blz. |
datum |
||
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/2108 VAN DE COMMISSIE van 16 december 2020 |
L 427 |
1 |
17.12.2020 |
|
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2021/1709 VAN DE COMMISSIE van 23 september 2021 |
L 339 |
84 |
24.9.2021 |
|
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2022/2503 VAN DE COMMISSIE van 19 december 2022 |
L 325 |
58 |
20.12.2022 |
Gerectificeerd bij:
UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2019/627 VAN DE COMMISSIE
van 15 maart 2019
tot vaststelling van eenvormige praktische regelingen voor de uitvoering van officiële controles van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong overeenkomstig Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 2074/2005 van de Commissie wat officiële controles betreft
(Voor de EER relevante tekst)
TITEL I
ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES
Artikel 1
Onderwerp en toepassingsgebied
In deze verordening worden eenvormige praktische regelingen vastgelegd voor de uitvoering van officiële controles en maatregelen met betrekking tot de productie van voor menselijke consumptie bestemde producten van dierlijke oorsprong. Deze officiële controles en maatregelen worden uitgevoerd door de bevoegde autoriteiten, waarbij rekening wordt gehouden met de voorschriften van artikel 18, lid 2, onder 3) en 5), van Verordening (EU) 2017/625 en Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624.
De specifieke voorschriften behelzen:
specifieke voorschriften en eenvormige minimale frequentie van officiële controles van elk product van dierlijke oorsprong, met betrekking tot audits en identificatiemerken;
specifieke voorschriften en eenvormige minimale frequentie van officiële controles van vers vlees, met inbegrip van specifieke voorschriften voor audits en specifieke taken met betrekking tot controles van vers vlees;
te nemen maatregelen in gevallen waarin vers vlees niet aan de voorschriften van de Unie voor de bescherming van de menselijke gezondheid, de diergezondheid en het dierenwelzijn voldoet;
technische voorschriften en praktische regelingen met betrekking tot het in artikel 5 van Verordening (EG) nr. 853/2004 bedoelde identificatiemerk;
specifieke voorschriften en de eenvormige minimale frequentie van officiële controles van melk, colostrum, zuivelproducten en producten op basis van colostrum;
voorwaarden voor de indeling en monitoring van ingedeelde productie- en heruitzettingsgebieden voor levende tweekleppige weekdieren, met inbegrip van te nemen besluiten na de monitoring van ingedeelde productie- en heruitzettingsgebieden;
specifieke voorschriften en de eenvormige minimale frequentie van officiële controles van visserijproducten.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1. |
"vers vlees" : vers vlees als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.10, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
2. |
"colostrum" : colostrum als gedefinieerd in bijlage III, sectie IX, punt 1, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
3. |
"zuivelproducten" : zuivelproducten als gedefinieerd in bijlage I, punt 7.2, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
4. |
"producten op basis van colostrum" : producten op basis van colostrum als gedefinieerd in bijlage III, sectie IX, punt 2, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
5. |
"productiegebied" : een productiegebied als gedefinieerd in bijlage I, punt 2.5, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
6. |
"heruitzettingsgebied" : heruitzettingsgebied als gedefinieerd in bijlage I, punt 2.6, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
7. |
"tweekleppige weekdieren" : tweekleppige weekdieren als gedefinieerd in bijlage I, punt 2.1, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
8. |
"visserijproducten" : visserijproducten als gedefinieerd in bijlage I, punt 3.1, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
9. |
"inrichting" : een inrichting als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder c), van Verordening (EG) nr. 852/2004; |
10. |
"exploitant van een levensmiddelenbedrijf" : exploitant van een levensmiddelenbedrijf als gedefinieerd in artikel 3, punt 3, van Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ); |
11. |
"microbiologisch criterium" : microbiologisch criterium als gedefinieerd in artikel 2, onder b), van Verordening (EG) nr. 2073/2005; |
12. |
"slachthuis" : slachthuis als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.16, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
13. |
"traceerbaarheid" : traceerbaarheid als gedefinieerd in artikel 3, punt 15, van Verordening (EG) nr. 178/2002; |
14. |
"gespecificeerd risicomateriaal" : gespecificeerd risicomateriaal als gedefinieerd in artikel 3, lid 1, onder g), van Verordening (EG) nr. 999/2001; |
15. |
"verontreiniging" : verontreiniging als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder f), van Verordening (EG) nr. 852/2004; |
16. |
"bedrijf van herkomst" : bedrijf van herkomst als gedefinieerd in artikel 2, punt 2, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624; |
17. |
"primaire productie" : primaire productie als gedefinieerd in artikel 3, punt 17, van Verordening (EG) nr. 178/2002; |
18. |
"als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren" : als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.2, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
19. |
"wildbewerkingsinrichting" : wildbewerkingsinrichting als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.18, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
20. |
"grof vrij wild" : grof vrij wild als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.8, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
21. |
"koppel" : koppel als gedefinieerd in artikel 2, lid 3, onder b), van Verordening (EG) nr. 2160/2003; |
22. |
"lagomorfen" : lagomorfen als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.4, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
23. |
"karkas" : een karkas als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.9, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
24. |
"slachtafval" : slachtafval als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.11 bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
25. |
"slachthuis met geringe capaciteit" : een slachthuis met geringe capaciteit als gedefinieerd in artikel 2, punt 17, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624; |
26. |
"wildbewerkingsinrichting met geringe capaciteit" : een wildbewerkingsinrichting met geringe capaciteit als gedefinieerd in artikel 2, punt 18, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624; |
27. |
"grootvee-eenheid" : grootvee-eenheid als gedefinieerd in artikel 17, lid 6, van Verordening (EG) nr. 1099/2009; |
28. |
"klein vrij wild" : klein vrij wild als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.7, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
29. |
"pluimvee" : pluimvee als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.3, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
30. |
"uitsnijderij" : een uitsnijderij als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.17, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
31. |
"ingewanden" : ingewanden als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.12, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
32. |
"vlees" : vlees als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.1, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
33. |
"gekweekt wild" : gekweekt wild als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.6, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
34. |
"vrij wild" : vrij wild als gedefinieerd in bijlage I, punt 1.5, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
35. |
"melkproductiebedrijf" : een melkproductiebedrijf als gedefinieerd in bijlage I, punt 4.2, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
36. |
"rauwe melk" : rauwe melk als gedefinieerd in bijlage I, punt 4.1, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
37. |
"zuiveringscentrum" : een zuiveringscentrum als gedefinieerd in bijlage I, punt 2.8, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
38. |
"mariene biotoxines" : mariene biotoxines als gedefinieerd in bijlage I, punt 2.2, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
39. |
"stadia van de productie, verwerking en distributie" : stadia van de productie, verwerking en distributie als gedefinieerd in artikel 3, punt 16, van Verordening (EG) nr. 178/2002; |
40. |
"verzendingscentrum" : verzendingscentrum als gedefinieerd in bijlage I, punt 2.7, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
41. |
"in de handel brengen" : in de handel brengen als gedefinieerd in artikel 3, punt 8, van Verordening (EG) nr. 178/2002; |
42. |
"fabrieksvaartuig" : fabrieksvaartuig als gedefinieerd in bijlage I, punt 3.2, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
43. |
"vriesvaartuig" : vriesvaartuig als gedefinieerd in bijlage I, punt 3.3, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
44. |
"reptielen" : reptielen als gedefinieerd in artikel 2, punt 15, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/625 van de Commissie ( 2 ); |
45. |
"reptielenvlees" : reptielenvlees als gedefinieerd in artikel 2, punt 16, van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/625; |
46. |
"verse visserijproducten" : verse visserijproducten als gedefinieerd in bijlage I, punt 3.5, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
47. |
"bewerkte visserijproducten" : bewerkte visserijproducten als gedefinieerd in bijlage I, punt 3.6, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; |
48. |
"verwerkte visserijproducten" : verwerkte visserijproducten als gedefinieerd in bijlage I, punt 7.4, bij Verordening (EG) nr. 853/2004. |
TITEL II
SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN VOOR DE UITVOERING VAN OFFICIËLE CONTROLES EN DE EENVORMIGE MINIMALE FREQUENTIE VAN OFFICIËLE CONTROLES VAN PRODUCTEN VAN DIERLIJKE OORSPRONG
HOOFDSTUK I
Specifieke voorschriften voor audits door de bevoegde autoriteiten in inrichtingen die producten van dierlijke oorsprong hanteren
Artikel 3
Voorschriften waarop audits van toepassing zijn
Bij de controle van goede hygiënische praktijken in inrichtingen wordt door de bevoegde autoriteiten nagegaan of de exploitanten van levensmiddelenbedrijven die producten van dierlijke oorsprong hanteren de procedures voortdurend en naar behoren toepassen met betrekking tot ten minste het volgende:
het ontwerp en het onderhoud van de gebouwen en de uitrusting;
de hygiëne voor, tijdens en na het productieproces;
de persoonlijke hygiëne;
de opleidingen rond de thema's "hygiëne" en "werkmethoden";
de ongediertebestrijding;
de waterkwaliteit;
de temperatuurbeheersing;
de controles van de dieren of levensmiddelen die de inrichting worden binnengebracht of verlaten, en eventuele bijbehorende documentatie.
Meer in het bijzonder wordt nagegaan of de procedures, voor zover mogelijk, de garantie bieden dat producten van dierlijke oorsprong:
voldoen aan artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2073/2005 wat microbiologische criteria betreft;
voldoen aan de wetgeving van de Unie inzake:
geen sporen vertonen van fysische risico's, zoals vreemd materiaal.
Bij de uitvoering van audittaken zorgen de bevoegde autoriteiten er vooral voor dat:
wordt nagegaan of het personeel en de werkzaamheden van het personeel van de inrichting gedurende het gehele productieproces voldoen aan de voorschriften met betrekking tot de hygiënische praktijken en HACCP die zijn vastgesteld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2073/2005, de artikelen 4 en 5 van Verordening (EG) nr. 852/2004 en artikel 3, lid 1, van Verordening (EG) nr. 853/2004. De bevoegde autoriteiten kunnen, als aanvulling op de audit, prestatietests uitvoeren om zich ervan te vergewissen dat het personeel voldoende gekwalificeerd is;
de relevante registers van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf worden geverifieerd;
monsters worden genomen voor laboratoriumonderzoek, indien nodig;
de onderzochte elementen en de bevindingen van de audit worden gedocumenteerd.
Artikel 4
De aard en de frequentie van de audittaken
De aard en de frequentie van de audittaken met betrekking tot individuele inrichtingen hangen af van het beoordeelde risico. De bevoegde autoriteiten beoordelen daartoe regelmatig:
de risico's voor de menselijke gezondheid en, indien van toepassing, de diergezondheid;
de aspecten in verband met het dierenwelzijn, in geval van slachthuizen;
het type en de productie van de uitgevoerde processen;
de voorgeschiedenis van de exploitant van het levensmiddelenbedrijf met betrekking tot de naleving van de levensmiddelenwetgeving.
HOOFDSTUK II
Specifieke voorschriften voor identificatiemerken
Artikel 5
De naleving van de voorschriften van Verordening (EG) nr. 853/2004 met betrekking tot het aanbrengen van identificatiemerken wordt in alle overeenkomstig die verordening erkende inrichtingen getoetst, als aanvulling op de toetsing aan andere voorschriften inzake traceerbaarheid overeenkomstig artikel 18 van Verordening (EG) nr. 178/2002.
HOOFDSTUK III
Wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen
Artikel 6
De lidstaten informeren de Commissie en andere lidstaten inzake wetenschappelijke en technologische ontwikkelingen, zoals bedoeld in artikel 16, lid 2, onder b), van Verordening (EU) 2017/625, ter inachtneming en zodat zij indien nodig verdere maatregelen kunnen nemen.
TITEL III
SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN VOOR DE UITVOERING VAN OFFICIËLE CONTROLES EN DE EENVORMIGE MINIMALE FREQUENTIE VAN OFFICIËLE CONTROLES VAN VERS VLEES
HOOFDSTUK I
Audits
Artikel 7
Aanvullende voorschriften voor audits in inrichtingen die vers vlees hanteren
Bij de audits van de op de HACCP gebaseerde procedures controleren bevoegde autoriteiten dat naar behoren rekening wordt gehouden met de in bijlage II, sectie II, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vastgestelde procedures en dat de procedures van de exploitanten van levensmiddelenbedrijven, voor zover mogelijk, waarborgen dat vers vlees:
geen pathologische afwijkingen of veranderingen vertoont;
geen sporen vertoont van
fecale verontreiniging, of
enige andere verontreiniging die wordt beschouwd als een onacceptabel risico voor de menselijke gezondheid;
aan de microbiologische criteria in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 2073/2005 voldoet;
geen gespecificeerd risicomateriaal bevat overeenkomstig de voorschriften in Verordening (EG) nr. 999/2001.
HOOFDSTUK II
Officiële controles van vers vlees
Artikel 8
Het belang van auditresultaten
Bij de uitvoering van officiële controles overeenkomstig dit hoofdstuk houdt de officiële dierenarts rekening met de resultaten van de in overeenkomst met hoofdstuk I uitgevoerde audits. Indien nodig onderwerpt de officiële dierenarts de bij eerdere audits aan het licht gekomen gebreken aan officiële controles.
Artikel 9
Verplichtingen van de bevoegde autoriteiten met betrekking tot de controle van documenten
De bevoegde autoriteiten voeren de benodigde controle van documenten uit om na te gaan dat:
de informatie over de voedselketen daadwerkelijk stelselmatig en doeltreffend door de exploitant van het levensmiddelenbedrijf die de dieren voor de verzending heeft opgefokt of gehouden, aan de exploitant van het slachthuis wordt verstrekt;
de informatie over de voedselketen geldig en betrouwbaar is;
feedback van relevante informatie aan het bedrijf van herkomst, indien van toepassing, wordt verstrekt overeenkomstig artikel 39, lid 5.
Artikel 10
Verplichtingen van de officiële dierenarts met betrekking tot de controle van documenten
Artikel 11
Voorschriften met betrekking tot ante-mortemkeuring in het slachthuis
Op basis van de ante-mortemkeuringen wordt geconstateerd of er ten aanzien van het gekeurde dier tekenen zijn die wijzen op:
schade aan de gezondheid en het welzijn van het dier;
een aandoening, afwijkingen of een ziekte waardoor het verse vlees ongeschikt is voor menselijke consumptie of waardoor schade wordt toegebracht aan de diergezondheid, met bijzondere aandacht voor het opsporen van zoönoses en dierziekten waarvoor in Verordening (EU) 2016/429 veterinairrechtelijke voorschriften zijn vastgesteld;
het gebruik van verboden of niet-toegestane stoffen, misbruik van geneesmiddelen voor diergeneeskundig gebruik of de aanwezigheid van chemische residuen of verontreinigingen.
Artikel 12
Voorschriften voor post-mortemkeuringen
Overeenkomstig de in bijlage III, sectie IV, hoofdstuk II, punt 4, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vastgestelde afwijking, worden de karkassen en het slachtafval aan een post-mortemkeuring onderworpen, die:
onmiddellijk na de slachting plaatsvindt, of
zo spoedig mogelijk na aankomst in de wildbewerkingsinrichting plaatsvindt.
De bevoegde autoriteiten:
controleren alle externe oppervlakken, met inbegrip van die van de lichaamsholten van karkassen en slachtafval;
besteden bijzondere aandacht aan het opsporen van zoönoses en dierziekten waarvoor in Verordening (EU) 2016/429 veterinairrechtelijke voorschriften zijn vastgesteld.
Artikel 13
Afwijking van het tijdstip van de post-mortemkeuring
In afwijking van artikel 12, lid 1, mogen de bevoegde autoriteiten toestaan dat, indien zowel de officiële dierenarts als de officiële assistent afwezig zijn tijdens de slachting en uitslachting in de wildbewerkingsinrichting of het slachthuis, de post-mortemkeuring wordt vertraagd met een periode van 24 uur vanaf de slachting of de aankomst in de wildbewerkingsinrichting, mits:
de betrokken dieren in een slachthuis met geringe capaciteit worden geslacht of verwerkt in een wildbewerkingsinrichting met geringe capaciteit waar:
minder dan 1 000 grootvee-eenheden per jaar worden geslacht of verwerkt, of
minder dan 150 000 stuks pluimvee, lagomorfen en klein vrij wild per jaar worden geslacht of verwerkt;
in een inrichting voldoende voorzieningen aanwezig zijn om het verse vlees en het slachtafval op te slaan zodat zij kunnen worden onderzocht;
de post-mortemkeuring door de officiële dierenarts wordt uitgevoerd;
De bevoegde autoriteiten mogen de onder a), i) en ii), vastgestelde grenswaarden verhogen, indien zij ervoor zorgen dat de afwijking wordt toegepast in de kleinste slachthuizen en wildbewerkingsinrichtingen die aan de definitie van een slachthuis met geringe capaciteit of wildbewerkingsinrichting met geringe capaciteit voldoen, en mits de gezamenlijke jaarproductie van deze inrichtingen niet meer bedraagt dan 5 % van de totale in de lidstaat geproduceerde hoeveelheid vers vlees:
van de desbetreffende diersoort;
of van alle hoefdieren samen;
van al het pluimvee samen, of
van alle vogels en lagomorfen samen.
In dat geval melden de bevoegde autoriteiten deze afwijking en het ondersteunend bewijs overeenkomstig de in Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad ( 10 ) vastgestelde procedure;
Artikel 14
Aanvullende controlevoorschriften voor post-mortemkeuringen
Aanvullende onderzoeken, zoals palpatie en insnijding van delen van het karkas en het slachtafval, en laboratoriumtests, worden indien nodig verricht teneinde:
een definitieve diagnose van een vermoed gevaar te stellen, of
de aanwezigheid vast te stellen van:
een dierziekte waarvoor in Verordening (EU) 2016/429 veterinairrechtelijke voorschriften zijn vastgesteld;
chemische residuen of verontreinigingen zoals bedoeld in Richtlijn 96/23/EG en Beschikking 97/747/EG, in het bijzonder:
niet-naleving van de in artikel 3, lid 1, onder b), van Verordening (EG) nr. 2073/2005 vermelde microbiologische criteria of de mogelijke aanwezigheid van andere microbiologische gevaren waardoor het verse vlees ongeschikt is voor menselijke consumptie;
andere factoren die ertoe kunnen nopen dat het verse vlees ongeschikt voor menselijke consumptie wordt verklaard of dat het gebruik ervan wordt beperkt.
Artikel 15
Voorschriften voor post-mortemkeuring van als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen, runderen van meer dan acht maanden oud, als landbouwhuisdier gehouden varkens van meer dan vijf weken oud en grof vrij wild
Artikel 16
Aanvullende voorschriften voor de post-mortemkeuring in geval van noodslachting
In geval van noodslachting wordt het karkas zo spoedig mogelijk aan een post-mortemkeuring onderworpen overeenkomstig de artikelen 12, 13, 14 en 15, voordat het voor menselijke consumptie geschikt wordt verklaard.
Artikel 17
Praktische regelingen voor de post-mortemkeuring van als landbouwhuisdier gehouden runderen, als landbouwhuisdier gehouden schapen en geiten, als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen en als landbouwhuisdier gehouden varkens
Indien de post-mortemkeuring door een officiële dierenarts wordt uitgevoerd, onder toezicht van een officiële dierenarts of, wanneer er voldoende waarborgen worden geboden, onder de verantwoordelijkheid van de officiële dierenarts overeenkomstig artikel 18, lid 2, onder c), van Verordening (EU) 2017/625 en artikel 7 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624, waarborgen de bevoegde autoriteiten naast de naleving van de in artikelen 12, 14 en 15 vastgelegde voorschriften ook de naleving van de praktische regelingen van de volgende artikelen 18 tot en met 24 in de gevallen van als landbouwhuisdier gehouden runderen, als landbouwhuisdier gehouden schapen en geiten, als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen en als landbouwhuisdier gehouden varkens.
Artikel 18
Jonge runderen
De karkassen en het slachtafval van de volgende runderen worden aan de in lid 2 vastgelegde standaardprocedures voor de post-mortemkeuring onderworpen:
dieren jonger dan acht maanden, en
dieren jonger dan 20 maanden indien zij gedurende hun hele leven geen toegang tot weidegrond gehad hebben in een officieel tuberculosevrije lidstaat of deel van een lidstaat overeenkomstig artikel 1 van Beschikking 2003/467/EG.
De procedures voor de post-mortemkeuring behelzen ten minste een visueel onderzoek van het volgende:
de kop en de keel; naast palpatie en onderzoek van de lymfklieren in de keelholte (Lnn. retropharyngiales), mogen de lidstaten echter besluiten verdere onderzoeken uit te voeren om de controle van de erkenning als officieel tuberculosevrij te waarborgen; onderzoek van de mond- en de keelholte;
de longen, de luchtpijp en de slokdarm; palpatie van de longen; palpatie en onderzoek van de bronchiale en de mediastinale lymfklieren (Lnn. bifurcationes, eparteriales en mediastinales);
het hartzakje en het hart;
het middenrif;
de lever en de lymfklieren van de lever en van de alvleesklier (Lnn. portales);
het maag-darmkanaal, het mesenterium en de lymfklieren van de magen en het mesenterium (Lnn. gastrici, mesenterici, craniales en caudales);
de milt;
de nieren;
het borstvlies en het buikvlies;
de navelstreek en de gewrichten bij jonge dieren.
►M2 Wanneer er aanwijzingen zijn voor een mogelijk risico voor de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het dierenwelzijn in de zin van artikel 24, worden de procedures voor de post-mortemkeuring verricht overeenkomstig artikel 18, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2017/625 en de artikelen 7 en 8 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624, waarbij gebruik wordt gemaakt van insnijding en palpatie van het karkas en het slachtafval: ◄
een insnijding van de lymfklieren in de keelholte (Lnn. retropharyngiales); een palpatie van de tong;
een insnijding van de bronchiale en de mediastinale lymfklieren (Lnn. bifurcationes, eparteriales en mediastinales); een overlangse snede van de luchtpijp en de voornaamste vertakkingen van de bronchiën; in het onderste derde gedeelte van de longen wordt een dwarssnede aangebracht door de voornaamste vertakkingen van de luchtpijp; deze insnijdingen zijn niet vereist wanneer de longen niet voor menselijke consumptie bestemd zijn;
een overlangse insnijding van het hart waardoor de beide kamers worden geopend en de scheidingswand ervan wordt ingesneden;
een insnijding van de lymfklieren van de magen en het mesenterium;
een palpatie van de milt;
een insnijding van de nieren en hun lymfklieren (Lnn. renales);
een palpatie van de navelstreek en de gewrichten. De navelstreek wordt ingesneden en de gewrichten worden opengesneden; het gewrichtsvocht moet worden onderzocht.
Artikel 19
Andere runderen
Karkassen en slachtafval van runderen, met uitzondering van de in artikel 18, lid 1, bedoelde runderen, worden bij de post-mortemkeuring aan de volgende procedures onderworpen:
een visueel onderzoek van de kop en de keel; een insnijding en onderzoek van de lymfklieren in de keelholte (Lnn. retropharyngiales); een onderzoek van de uitwendige kauwspieren, waarin twee parallel met de onderkaak lopende sneden worden aangebracht, en de inwendige kauwspieren, waarin een vlakke snede wordt aangebracht. De tong wordt zo ver losgesneden, dat een nauwkeurig visueel onderzoek van de mond- en keelholte mogelijk is;
een onderzoek van de luchtpijp en de slokdarm; een visueel onderzoek en palpatie van de longen; een insnijding en onderzoek van de bronchiale en de mediastinale lymfklieren (Lnn. bifurcationes, eparteriales et mediastinales);
een visueel onderzoek van het hartzakje en het hart; in het hart wordt een overlangse snede aangebracht waardoor de beide kamers worden geopend en de scheidingswand ervan wordt ingesneden;
een visueel onderzoek van het middenrif;
een visueel onderzoek van de lever en de lymfklieren van de lever en van de alvleesklier (Lnn. portales);
een visueel onderzoek van het maag-darmkanaal, het mesenterium en de lymfklieren van de magen en het mesenterium (Lnn. gastrici, mesenterici, craniales en caudales); een palpatie van de lymfklieren van de magen en het mesenterium;
een visueel onderzoek van de milt;
een visueel onderzoek van de nieren;
een visueel onderzoek van het borstvlies en het buikvlies;
een visueel onderzoek van de geslachtsorganen (behalve de penis, als die reeds is verwijderd);
een visueel onderzoek van de uier en de lymfklieren daarvan (Lnn. supramammarii).
►M2 Wanneer er aanwijzingen zijn voor een mogelijk risico voor de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het dierenwelzijn in de zin van artikel 24, worden de procedures voor de post-mortemkeuring verricht overeenkomstig artikel 18, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2017/625 en de artikelen 7 en 8 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624, waarbij gebruik wordt gemaakt van insnijding en palpatie van het karkas en het slachtafval: ◄
een insnijding en onderzoek van de lymfklieren voor in de keelholte en de oorspeeksellymfklieren (Lnn. mandibulares en parotidei); een palpatie van de tong en de keelholte;
►M2 —————Lnn. bifurcationes—————eparteriales—————mediastinales————— ◄ een overlangse snede van de luchtpijp en de voornaamste vertakkingen van de bronchiën; in het onderste derde gedeelte van de longen wordt een dwarssnede aangebracht door de voornaamste vertakkingen van de luchtpijp; deze insnijdingen zijn niet vereist wanneer de longen niet voor menselijke consumptie bestemd zijn;
een palpatie van de lever en de lymfklieren van de lever en van de alvleesklier (Lnn. portales); een insnijding aan de maagzijde van de lever en een insnijding aan de basis van de Spiegelse kwab voor onderzoek van de galwegen;
een insnijding van de lymfklieren van de magen en het mesenterium;
een palpatie van de milt;
een insnijding van de nieren en hun lymfklieren (Lnn. renales);
een palpatie en insnijding van de uier en de lymfklieren daarvan (Lnn. supramammarii) bij koeien. Elke helft van de uier wordt door een lange en diepe snede tot de melkboezem (sinus lactiferes) geopend en de lymfklieren van de uier worden ingesneden, behalve indien de uier van menselijke consumptie wordt uitgesloten.
Artikel 20
Jonge als landbouwhuisdier gehouden schapen en geiten en schapen waarvan de blijvende snijtanden niet zijn doorgebroken
Karkassen en slachtafval van schapen waarvan de blijvende snijtanden niet zijn doorgebroken of die jonger zijn dan twaalf maanden, en geiten jonger dan zes maanden, worden tijdens de post-mortemkeuring aan de volgende standaardprocedures onderworpen:
een visueel onderzoek van de kop, met inbegrip van de keel, de mond, de tong, de oorspeeksellymfklieren en de lymfklieren in de keelholte. Indien de bevoegde autoriteiten kunnen waarborgen dat de kop, daarbij inbegrepen de tong en de hersenen, niet voor menselijke consumptie wordt gebruikt, zijn deze onderzoeken niet noodzakelijk;
een visueel onderzoek van de longen, de luchtpijp, de slokdarm en de bronchiale en de mediastinale lymfklieren (Lnn. bifurcationes, eparteriales en mediastinales);
een visueel onderzoek van het hartzakje en het hart;
een visueel onderzoek van het middenrif;
een visueel onderzoek van de lever en de lymfklieren van de lever en van de alvleesklier (Lnn. portales);
een visueel onderzoek van het maag-darmkanaal, het mesenterium en de lymfklieren van de magen en het mesenterium (Lnn. gastrici, mesenterici, craniales en caudales);
een visueel onderzoek van de milt;
een visueel onderzoek van de nieren;
een visueel onderzoek van het borstvlies en het buikvlies;
een visueel onderzoek van de navelstreek en de gewrichten.
►M2 Wanneer er aanwijzingen zijn voor een mogelijk risico voor de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het dierenwelzijn in de zin van artikel 24, worden de procedures voor de post-mortemkeuring verricht overeenkomstig artikel 18, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2017/625 en de artikelen 7 en 8 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624, waarbij gebruik wordt gemaakt van insnijding en palpatie van het karkas en het slachtafval: ◄
een palpatie van de keel, de mond, de tong en de oorspeeksellymfklieren. Tenzij in de veterinairrechtelijke voorschriften anders is bepaald, is dit onderzoek niet nodig indien de bevoegde autoriteiten kunnen waarborgen dat de kop, met inbegrip van de tong en de hersenen, niet voor menselijke consumptie wordt gebruikt;
een palpatie van de longen; insnijding van de longen, de luchtpijp, de slokdarm en de bronchiale en de mediastinale lymfklieren;
een insnijding van het hart;
een palpatie van de lever en de lymfklieren van de lever; insnijding aan de maagzijde van de lever voor onderzoek van de galwegen;
een palpatie van de milt;
een insnijding van de nieren en hun lymfklieren (Lnn. renales);
een palpatie van de navelstreek en de gewrichten; de navelstreek wordt ingesneden en de gewrichten worden opengesneden; het gewrichtsvocht wordt onderzocht.
Artikel 21
Andere als landbouwhuisdier gehouden schapen en geiten
Karkassen en slachtafval van schapen waarvan de blijvende snijtanden zijn doorgebroken of die ten minste twaalf maanden oud zijn, en geiten die ten minste zes maanden oud zijn, worden tijdens de post-mortemkeuring aan de volgende standaardprocedures onderworpen:
een visueel onderzoek van de kop, met inbegrip van de keel, de mond, de tong en de oorspeeksellymfklieren en palpatie van de lymfklieren in de keelholte. Indien de bevoegde autoriteiten kunnen waarborgen dat de kop, daarbij inbegrepen de tong en de hersenen, niet voor menselijke consumptie wordt gebruikt, zijn deze onderzoeken niet noodzakelijk;
een visueel onderzoek van de longen, de luchtpijp en de slokdarm; een palpatie van de longen, de bronchiale en de mediastinale lymfklieren (Lnn. bifurcationes, eparteriales en mediastinales);
een visueel onderzoek van het hartzakje en het hart;
een visueel onderzoek van het middenrif;
een visueel onderzoek van de lever en de lymfklieren van de lever en van de alvleesklier (Lnn. portales); een palpatie van de lever en de lymfklieren van de lever; insnijding aan de maagzijde van de lever voor onderzoek van de galwegen;
een visueel onderzoek van het maag-darmkanaal, het mesenterium en de lymfklieren van de magen en het mesenterium (Lnn. gastrici, mesenterici, craniales en caudales);
een visueel onderzoek van de milt;
een visueel onderzoek van de nieren;
een visueel onderzoek van het borstvlies en het buikvlies;
een visueel onderzoek van de geslachtsorganen (behalve de penis, als die reeds is verwijderd);
een visueel onderzoek van de uier en de lymfklieren daarvan.
►M2 Wanneer er aanwijzingen zijn voor een mogelijk risico voor de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het dierenwelzijn in de zin van artikel 24, worden de procedures voor de post-mortemkeuring verricht overeenkomstig artikel 18, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2017/625 en de artikelen 7 en 8 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624, waarbij gebruik wordt gemaakt van insnijding en palpatie van het karkas en het slachtafval: ◄
een palpatie van de keel, de mond, de tong en de oorspeeksellymfklieren. Tenzij in de veterinairrechtelijke voorschriften anders is bepaald, is dit onderzoek niet nodig indien de bevoegde autoriteiten kunnen waarborgen dat de kop, met inbegrip van de tong en de hersenen, niet voor menselijke consumptie wordt gebruikt;
een insnijding van de longen, de luchtpijp, de slokdarm en de bronchiale en de mediastinale lymfklieren;
een insnijding van het hart;
een palpatie van de milt;
een insnijding van de nieren en hun lymfklieren (Lnn. renales).
Artikel 22
Als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen
Karkassen en slachtafval van als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen worden tijdens de post-mortemkeuring aan de volgende standaardprocedures onderworpen:
een visueel onderzoek van de kop en, na lossnijden van de tong, de keel; de tong wordt zo ver losgesneden dat een nauwkeurig visueel onderzoek van mond- en keelholte mogelijk is, en wordt zelf visueel onderzocht;
een visueel onderzoek van de longen, de luchtpijp, de slokdarm en de bronchiale en de mediastinale lymfklieren (Lnn. bifurcationes, eparteriales en mediastinales);
een visueel onderzoek van het hartzakje en het hart;
een visueel onderzoek van het middenrif;
een visueel onderzoek van de lever en de lymfklieren van de lever en van de alvleesklier (Lnn. portales);
een visueel onderzoek van het maag-darmkanaal, het mesenterium en de lymfklieren van de magen en het mesenterium (Lnn. gastrici, mesenterici, craniales en caudales);
een visueel onderzoek van de milt;
een visueel onderzoek van de nieren;
een visueel onderzoek van het borstvlies en het buikvlies;
een visueel onderzoek van de geslachtsorganen van hengsten (behalve de penis, als die reeds is verwijderd) en merries;
een visueel onderzoek van de uier en de lymfklieren daarvan (Lnn. supramammarii);
een visueel onderzoek van de navelstreek en de gewrichten bij jonge dieren;
onderzoek bij grauwschimmels op melanose en melanomata; betreffende de spieren en de lymfklieren van de schouders (Lnn. subrhomboidei) onder het kraakbeen van het schouderblad, waarbij een schouder wordt losgemaakt. De nieren worden vrijgemaakt.
►M2 Wanneer er aanwijzingen zijn voor een mogelijk risico voor de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het dierenwelzijn in de zin van artikel 24, worden de procedures voor de post-mortemkeuring verricht overeenkomstig artikel 18, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2017/625 en de artikelen 7 en 8 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624, waarbij gebruik wordt gemaakt van insnijding en palpatie van het karkas en het slachtafval: ◄
een palpatie en insnijding van de lymfklieren voor en achter in de keelholte, alsmede de oorspeeksellymfklieren (Lnn. retropharyngiales, mandibulares en parotidei); een palpatie van de tong;
een palpatie van de longen; palpatie en insnijding van de bronchiale en de mediastinale lymfklieren. In de luchtpijp en de voornaamste vertakkingen van de bronchiën wordt een overlangse snede aangebracht en in het onderste derde gedeelte van de longen wordt een dwarssnede aangebracht door de voornaamste vertakkingen van de luchtpijp; deze insnijdingen zijn evenwel niet vereist wanneer de longen niet voor menselijke consumptie bestemd zijn;
een overlangse insnijding van het hart waardoor de beide kamers worden geopend en de scheidingswand ervan wordt ingesneden;
een palpatie en insnijding van de lever en van de lymfklieren van de lever en de alvleesklier (Lnn. portales);
een insnijding van de lymfklieren van de magen en het mesenterium;
een palpatie van de milt;
een palpatie van de nieren en insnijding van de nieren en hun lymfklieren (Lnn. renales);
een insnijding van de lymfklieren van de uier;
een palpatie van de navelstreek en de gewrichten bij jonge dieren. Bij twijfel wordt de navelstreek ingesneden en worden de gewrichten opengesneden; het gewrichtsvocht moet worden onderzocht;
een volledige insnijding van de nier van grauwschimmels.
Artikel 23
Als landbouwhuisdier gehouden varkens
Karkassen en slachtafval van als landbouwhuisdier gehouden varkens worden tijdens de post-mortemkeuring aan de volgende standaardprocedures onderworpen:
een visueel onderzoek van de kop en de keel;
een visueel onderzoek van de mond, de keelholte en de tong;
een visueel onderzoek van de longen, de luchtpijp en de slokdarm;
een visueel onderzoek van het hartzakje en het hart;
een visueel onderzoek van het middenrif;
een visueel onderzoek van de lever en de lymfklieren van de lever en van de alvleesklier (Lnn. portales); visueel onderzoek van het maag-darmkanaal, het mesenterium en de lymfklieren van de magen en het mesenterium (Lnn. gastrici, mesenterici, craniales en caudales);
een visueel onderzoek van de milt; een visueel onderzoek van de nieren; een visueel onderzoek van het borstvlies en het buikvlies;
een visueel onderzoek van de geslachtsorganen (behalve de penis, als die reeds is verwijderd);
een visueel onderzoek van de uier en de lymfklieren daarvan (Lnn. supramammarii);
een visueel onderzoek van de navelstreek en de gewrichten bij jonge dieren.
►M2 Wanneer er aanwijzingen zijn voor een mogelijk risico voor de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het dierenwelzijn in de zin van artikel 24, worden de procedures voor de post-mortemkeuring verricht overeenkomstig artikel 18, lid 2, punt c), van Verordening (EU) 2017/625 en de artikelen 7 en 8 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624, waarbij gebruik wordt gemaakt van insnijding en palpatie van het karkas en het slachtafval: ◄
een insnijding en onderzoek van de lymfklieren van de onderkaak (Lnn. mandibulares);
een palpatie van de longen en van de bronchiale en de mediastinale lymfklieren (Lnn. bifurcationes, eparteriales en mediastinales). In de luchtpijp en de voornaamste vertakkingen van de bronchiën wordt een overlangse snede aangebracht en in het onderste derde gedeelte van de longen wordt een dwarssnede aangebracht door de voornaamste vertakkingen van de luchtpijp; deze insnijdingen zijn evenwel niet vereist wanneer de longen niet voor menselijke consumptie bestemd zijn;
een overlangse insnijding van het hart waardoor de beide kamers worden geopend en de scheidingswand ervan wordt ingesneden;
een palpatie van de lever en de lymfklieren van de lever;
een palpatie van de lymfklieren van de magen en het mesenterium en, indien nodig, insnijding van die lymfklieren;
een palpatie van de milt;
een insnijding van de nieren en hun lymfklieren (Lnn. renales);
een insnijding van de lymfklieren van de uier;
een palpatie van de navelstreek en de gewrichten bij jonge dieren en, indien nodig, een insnijding in de navelstreek en het opensnijden van de gewrichten.
Artikel 24
Elementen die wijzen op een mogelijk risico voor de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het dierenwelzijn bij als landbouwhuisdier gehouden runderen, als landbouwhuisdier gehouden schapen en geiten, als landbouwhuisdier gehouden eenhoevigen en als landbouwhuisdier gehouden varkens
Wanneer naar het oordeel van de officiële dierenarts een van de volgende elementen wijst op een mogelijk risico voor de menselijke gezondheid, de diergezondheid of het dierenwelzijn, worden de in artikel 18, lid 3, artikel 19, lid 2, artikel 20, lid 2, artikel 21, lid 2, artikel 22, lid 2, en artikel 23, lid 2, bedoelde aanvullende procedures voor de post-mortemkeuring verricht, waarbij gebruik wordt gemaakt van insnijding en palpatie van het karkas en het slachtafval:
de controles en de analyse van de controle van documenten, uitgevoerd overeenkomstig de artikelen 9 en 10;
de bevindingen van de overeenkomstig artikel 11 uitgevoerde ante-mortemkeuringen;
de resultaten van de overeenkomstig artikel 38 uitgevoerde toetsing aan de voorschriften inzake dierenwelzijn;
de bevindingen van de overeenkomstig de artikelen 12 tot en met 24 uitgevoerde post-mortemkeuring;
aanvullende epidemiologische gegevens of andere gegevens van het bedrijf van herkomst van de dieren.
Artikel 25
Praktische regelingen voor de post-mortemkeuring van pluimvee
Al het pluimvee wordt aan een post-mortemkeuring onderworpen, waarbij het personeel van een slachthuis bijstand kan verlenen overeenkomstig artikel 18, lid 3, van Verordening (EU) 2017/625. De officiële dierenarts of de officiële assistent voert overeenkomstig artikel 18, lid 2, onder c), van die verordening de volgende controles persoonlijk uit:
dagelijkse keuring van de ingewanden en de lichaamsholten bij een representatief monster van elk koppel;
een nauwkeurig onderzoek van een aselect monster van delen van vogels of hele vogels van elk koppel die op grond van de post-mortemkeuring ongeschikt voor menselijke consumptie zijn verklaard;
verdere onderzoeken indien er redenen zijn om te vermoeden dat het vlees van de betrokken dieren ongeschikt voor menselijke consumptie kan zijn.
In afwijking van lid 1 mogen de bevoegde autoriteiten besluiten dat alleen een representatief monster van pluimvee van elk koppel aan een post-mortemkeuring wordt onderworpen indien:
de exploitanten van levensmiddelenbedrijven tot tevredenheid van de dierenarts over een systeem beschikken waarmee vogels met afwijkingen, aandoeningen of gebreken opgespoord en gescheiden kunnen worden;
het slachthuis een voorgeschiedenis van naleving van de voorschriften heeft betreffende:
algemene en specifieke voorschriften overeenkomstig artikel 4 van Verordening (EG) nr. 852/2004, met inbegrip van de microbiologische criteria die van toepassing zijn op bijlage I, punten 1.28 en 2.1.5, bij Verordening (EG) nr. 2073/2005;
op de HACCP-beginselen gebaseerde procedures overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 852/2004, en
specifieke hygiënevoorschriften overeenkomstig artikel 5 en bijlage III, sectie II, bij Verordening (EG) nr. 853/2004;
bij de ante-mortemkeuring of de controle van de informatie over de voedselketen geen afwijkingen zijn gevonden die een ernstig probleem vormen voor de gezondheid van mens of dier en die erop wijzen dat de in de artikelen 40 en 44 vastgestelde maatregelen noodzakelijk zijn.
Artikel 26
Praktische regelingen voor de post-mortemkeuring van gekweekte lagomorfen
De praktische regelingen voor de post-mortemkeuring van pluimvee overeenkomstig artikel 25 zijn van toepassing op gekweekte lagomorfen. De op een enkel koppel toepasselijke bepalingen in artikel 25 zijn van toepassing op gekweekte lagomorfen van hetzelfde bedrijf van herkomst die op dezelfde dag worden geslacht.
Artikel 27
Praktische regelingen voor de post-mortemkeuring van gekweekt wild
De volgende procedures voor de post-mortemkeuring zijn van toepassing op gekweekt wild:
in geval van kleine (< 100 kg) Cervidae de in artikel 21 vastgelegde procedures voor de post-mortemkeuring van schapen; in geval van rendieren worden echter de in artikel 20 vastgelegde procedures voor de post-mortemkeuring van schapen gebruikt en de tong mag zonder onderzoek van de kop voor menselijke consumptie worden gebruikt;
in geval van wild van de familie Suidae de in artikel 23 vastgelegde procedures voor de post-mortemkeuring van als landbouwhuisdier gehouden varkens;
in geval van andere wilde hoefdieren die niet onder de punten a) en b) vallen, de in artikel 19 vastgelegde procedures voor de post-mortemkeuring voor runderen;
in geval van zeldzaamheden de in artikel 25, lid 1, vastgelegde procedures voor de post-mortemkeuring voor pluimvee.
Artikel 28
Praktische regelingen voor de post-mortemkeuring van vrij wild
De post-mortemkeuring door de officiële dierenarts omvat:
een visueel onderzoek van het karkas, de lichaamsholten en, in voorkomend geval, de organen, teneinde:
eventuele afwijkingen op te sporen die niet door de jacht zijn veroorzaakt. Hierbij kan de diagnose worden gebaseerd op de door de deskundige verstrekte informatie over het gedrag van het dier voordat het werd gedood;
te controleren of de dood niet aan andere oorzaken dan de jacht is toe te schrijven;
een onderzoek naar organoleptische afwijkingen;
palpatie en insnijdingen van organen, indien nodig;
indien er gegronde redenen zijn om de aanwezigheid van residuen of verontreinigingen te vermoeden, met inbegrip van uit het milieu afkomstige verontreinigingen, een analyse van de bemonstering van residuen die niet door de jacht veroorzaakt zijn. Indien ten gevolge daarvan verdere tests worden uitgevoerd, wacht de dierenarts de uitkomst van deze keuring af alvorens over te gaan tot de beoordeling van al het gedode vrij wild van dezelfde jachtbuit of van delen daarvan, waarvan wordt vermoed dat zij dezelfde afwijkingen vertonen;
onderzoek naar verschijnselen die erop duiden dat het vlees een risico voor de gezondheid oplevert, met name:
door de jager gesignaleerde gedragsstoornissen en verstoringen van de algemene gezondheidstoestand van het levende dier;
gegeneraliseerde gezwellen of abcessen in verschillende inwendige organen of in spieren;
ontsteking van gewrichten of testikels, aandoeningen van lever of milt, ontsteking van de ingewanden of de navelstreek;
niet door de jacht veroorzaakte aanwezigheid van vreemd materiaal in de lichaamsholten, de maag, de darmen of in de urine, indien het borstvlies of het buikvlies verkleurd zijn (wanneer die ingewanden nog aanwezig zijn);
de aanwezigheid van parasieten;
ernstige gasvorming in het maag-darmkanaal met verkleuring van de inwendige organen (wanneer die ingewanden nog aanwezig zijn);
belangrijke afwijkingen in het spierweefsel of de organen qua kleur, consistentie of geur;
niet-recente open breuken;
vermagering en/of gegeneraliseerd of plaatselijk oedeem;
recente vergroeiingen van organen met het borstvlies of het buikvlies;
andere ernstige duidelijk waarneembare veranderingen, zoals ontbindingsverschijnselen.
Artikel 29
Praktische regelingen voor officiële controles op overdraagbare spongiforme encefalopathieën (TSE's)
Artikel 30
Praktische regelingen voor officiële controles op cysticercose tijdens de post-mortemkeuring van als landbouwhuisdier gehouden runderen en Suidae
De in de artikelen 18, 19 en 23 beschreven procedures voor de post-mortemkeuring zijn de minimumvoorschriften voor het onderzoek naar cysticercose bij runderen en Suidae (als landbouwhuisdier gehouden varkens, gekweekt wild en vrij wild). In geval van de in artikel 19 bedoelde runderen mogen de bevoegde autoriteiten besluiten dat de kauwspieren bij de post-mortemkeuring niet hoeven te worden geïncideerd indien:
een specifieke serologische test wordt gebruikt;
de dieren van officieel cysticercosevrij verklaarde bedrijven afkomstig zijn, of
met een zekerheid van 95 % is aangetoond dat de prevalentie in de bronpopulatie of in een duidelijk omschreven subpopulatie minder is dan één op de miljoen, of er is in de afgelopen vijf jaar bij alle geslachte dieren geen enkel geval vastgesteld (of twee jaar indien dit wordt gesteund en gerechtvaardigd door een risicoanalyse van de bevoegde autoriteiten), gebaseerd op gegevens van overeenkomstig artikel 9, lid 1, van Richtlijn 2003/99/EG uitgebrachte verslagen.
Artikel 31
Praktische regelingen voor officiële controles op Trichinella tijdens de post-mortemkeuring
Artikel 32
Praktische regelingen voor officiële controles op kwade droes tijdens de post-mortemkeuring van eenhoevigen
Artikel 33
Praktische regelingen voor officiële controles op tuberculose tijdens de post-mortemkeuring
Artikel 34
Praktische regelingen voor officiële controles op brucellose tijdens de post-mortemkeuring
Artikel 35
Praktische regelingen voor officiële controles op salmonella
De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat de exploitanten van levensmiddelenbedrijven bijlage I, hoofdstuk 2, punten 2.1.3, 2.1.4 en 2.1.5, bij Verordening (EG) nr. 2073/2005 correct uitvoeren door een of meer van de volgende maatregelen toe te passen:
officiële bemonstering met dezelfde methode en bemonsteringsplaats als de exploitanten van de levensmiddelenbedrijven. In elk slachthuis worden elk jaar ten minste 49 aselecte monsters ( 11 ) genomen. Voor kleine slachthuizen kan dit aantal monsters worden verlaagd op basis van een risico-evaluatie;
vergaring van alle informatie over het totale aantal monsters en het aantal positieve monsters voor salmonella dat werd afgenomen door de exploitanten van levensmiddelenbedrijven overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2073/2005, in het kader van bijlage I, hoofdstuk 2, punten 2.1.3, 2.1.4 en 2.1.5, bij die verordening;
vergaring van alle informatie over het totale aantal monsters en het aantal positieve monsters voor salmonella dat werd genomen in het kader van de nationale controleprogramma's in de lidstaten of regio's van de lidstaten waarvoor bijzondere waarborgen werden goedgekeurd overeenkomstig artikel 8 van Verordening (EG) nr. 853/2004 ten aanzien van de productie van vlees van herkauwers, paardachtigen, varkens en pluimvee.
Artikel 36
Praktische regelingen voor officiële controles op Campylobacter
De bevoegde autoriteiten zien erop toe dat de exploitanten van levensmiddelenbedrijven bijlage I, hoofdstuk 2, punt 2.1.9 (proceshygiënecriteria voor Campylobacter op karkassen van vleeskuikens), bij Verordening (EG) nr. 2073/2005 correct uitvoeren door een of meer van de volgende maatregelen toe te passen:
officiële bemonstering met dezelfde methode en bemonsteringsplaats als de exploitanten van de levensmiddelenbedrijven. In elk slachthuis worden elk jaar ten minste 49 aselecte monsters genomen. Voor kleine slachthuizen kan dit aantal monsters worden verlaagd op basis van een risico-evaluatie, of
vergaring van alle informatie over het totale aantal monsters en het aantal monsters voor Campylobacter met meer dan 1 000 kve/g dat overeenkomstig artikel 5 van Verordening (EG) nr. 2073/2005 werd afgenomen door de exploitanten van levensmiddelenbedrijven in het kader van bijlage I, hoofdstuk 2, punt 2.1.9, bij die verordening.
Artikel 37
Specifieke voorschriften met betrekking tot laboratoriumtests
Bij de uitvoering van laboratoriumtests overeenkomstig artikel 18, lid 2, onder d), ii) en iv), van Verordening (EU) 2017/625 waarborgt de officiële dierenarts dat monsters, indien zij worden genomen, geïdentificeerd, behandeld en naar het juiste laboratorium worden gezonden in het kader van:
het toezicht op en de bestrijding van zoönoses en zoönoseverwekkers;
het jaarlijkse programma voor toezicht op TSE's overeenkomstig artikel 6 van Verordening (EG) nr. 999/2001;
de opsporing van farmacologisch werkzame stoffen of stoffen die verboden of niet toegestaan zijn, en controles van gereguleerde farmacologisch werkzame stoffen, bestrijdingsmiddelen, toevoegingsmiddelen in diervoeding en verontreinigingen die de toepasselijke maximumwaarden van de Unie overschrijden, met name in het kader van de nationale plannen voor de opsporing van residuen of stoffen zoals bedoeld in artikel 110, lid 2, van Verordening (EU) 2017/625 en artikel 5 van Richtlijn 96/23/EG;
de opsporing van dierziekten waarvoor in Verordening (EU) 2016/429 veterinairrechtelijke voorschriften zijn vastgesteld.
Artikel 38
Officiële controles van dierenwelzijn tijdens het vervoer en bij het slachten
De officiële dierenarts ziet erop toe dat de voorschriften inzake de bescherming van dieren worden nageleefd tijdens het vervoer overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1/2005 en bij het doden overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1099/2009 en de nationale voorschriften inzake dierenwelzijn.
HOOFDSTUK III
Mededeling van de keuringsresultaten en door de bevoegde autoriteiten te nemen maatregelen in specifieke gevallen waarin niet aan de voorschriften voor vers vlees en dierenwelzijn wordt voldaan
Artikel 39
Maatregelen met betrekking tot de mededeling van de resultaten van officiële controles
De officiële dierenarts neemt de volgende maatregelen indien bij de inspectie een voor de gezondheid van mens of dier schadelijke ziekte of aandoening dan wel inbreuken op het dierenwelzijn worden vastgesteld:
de officiële dierenarts stelt de exploitant van het slachthuis op de hoogte;
indien het in dit lid genoemde probleem tijdens de primaire productie is ontstaan en verband houdt met de menselijke gezondheid, de diergezondheid, het dierenwelzijn, residuen van veterinaire geneesmiddelen, stoffen die verboden of niet toegestaan zijn, bestrijdingsmiddelenresiduen, toevoegingsmiddelen in diervoeding of verontreinigingen, informeert de officiële dierenarts:
de dierenarts van het bedrijf van herkomst;
de officiële dierenarts die een eventuele ante-mortemkeuring op het bedrijf van herkomst heeft uitgevoerd, indien dit niet de onder i) bedoelde dierenarts is;
de exploitant van een levensmiddelenbedrijf die verantwoordelijk is voor het bedrijf van herkomst (op voorwaarde dat een eventueel rechterlijk onderzoek daardoor niet geschaad wordt), en
de bevoegde autoriteiten die toezicht houden op het bedrijf van herkomst of op het jachtterrein;
indien de betrokken dieren in een ander land zijn gefokt, ziet de officiële dierenarts erop toe dat de bevoegde autoriteiten van dat land in kennis worden gesteld.
Artikel 40
Maatregelen in gevallen waarin niet aan de voorschriften voor informatie over de voedselketen wordt voldaan
Artikel 41
Maatregelen in gevallen waarin in de informatie over de voedselketen niet-naleving wordt geconstateerd
De officiële dierenarts ziet erop toe dat de exploitant van het slachthuis geen dieren voor de slacht aanvaardt indien uit de informatie over de voedselketen of uit eventuele andere begeleidende verslagen, documenten of gegevens blijkt dat:
de dieren afkomstig zijn van een bedrijf van herkomst of uit een gebied waarvoor, met het oog op de menselijke gezondheid en de diergezondheid, een verplaatsingsverbod of een andere beperking geldt;
niet aan voorschriften voor het gebruik van veterinaire geneesmiddelen is voldaan, dieren met verboden of niet-toegestane stoffen zijn behandeld of er niet aan de wettelijke limieten voor chemische residuen of verontreinigingen is voldaan, of
er andere aandoeningen aanwezig zijn die nadelige gevolgen kunnen hebben voor de gezondheid van mens of dier.
Artikel 42
Maatregelen in gevallen van misleidende informatie over de voedselketen
Artikel 43
Maatregelen in gevallen waarin niet aan de voorschriften voor levende dieren wordt voldaan
Dieren die voor de slacht bij het slachthuis worden aangeboden, worden daar in de regel geslacht. In uitzonderlijke omstandigheden, bijvoorbeeld als de slachtinstallatie ernstig ontregeld raakt, kan de officiële dierenarts echter rechtstreeks vervoer naar een ander slachthuis toestaan.
Indien bij een ante-mortemkeuring op het bedrijf van herkomst wordt vastgesteld dat niet aan de voorschriften wordt voldaan en dat dit leidt tot een risico voor de diergezondheid, de menselijke gezondheid of het dierenwelzijn, mag de officiële dierenarts niet toestaan dat de dieren naar het slachthuis worden vervoerd en zijn de desbetreffende maatregelen inzake de mededeling van de keuringsresultaten overeenkomstig artikel 39, lid 2, onder b), i) en iii) van toepassing.
Artikel 44
Maatregelen in gevallen waarin niet aan de voorschriften voor het dierenwelzijn wordt voldaan
Artikel 45
Maatregelen in gevallen waarin niet aan de voorschriften voor vers vlees wordt voldaan
De officiële dierenarts verklaart vers vlees ongeschikt voor menselijke consumptie indien het:
afkomstig is van dieren die niet zijn onderworpen aan een ante-mortemkeuringovereenkomstig artikel 18, lid 2, onder a) of b), van Verordening (EU) 2017/625, met uitzondering van vrij wild en zwerfrendieren zoals bedoeld in artikel 12, lid 1, onder b), van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/624;
afkomstig is van dieren waarvan het slachtafval niet is onderworpen aan een post-mortemkeuring overeenkomstig artikel 18, lid 2, onder c), van Verordening (EU) 2017/625, behalve in geval van ingewanden van grof vrij wild die het dode dier overeenkomstig bijlage III, sectie IV, hoofdstuk II, punt 4, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 niet naar een wildbewerkingsinrichting hoeven te vergezellen;
afkomstig is van reeds voor de slacht dode, doodgeboren of ongeboren dieren, of van dieren die bij de slachting nog geen zeven dagen oud waren;
is verkregen bij het wegsnijden van de steekplaats;
afkomstig is van dieren die lijden aan een dierziekte waarvoor veterinairrechtelijke voorschriften zijn vastgesteld in de in bijlage I bij Richtlijn 2002/99/EG vermelde wetgeving van de Unie, tenzij het vlees is verkregen overeenkomstig de in die wetgeving vastgestelde specifieke eisen; deze afwijking is echter niet van toepassing indien anders is bepaald in de in de artikelen 33 en 34 van deze verordening bepaalde voorschriften inzake officiële controles op tuberculose en brucellose;
afkomstig is van dieren die aan een gegeneraliseerde ziekte lijden, zoals gegeneraliseerde septikemie, pyemie, toxemie of viremie;
niet voldoet aan de in bijlage I, hoofdstuk I, bij Verordening (EG) nr. 2073/2005 vastgelegde voedselveiligheidscriteria waarmee wordt bepaald of levensmiddelen in de handel mogen worden gebracht;
door parasieten is aangetast, tenzij in de in artikel 30 vastgelegde voorschriften inzake officiële controles op cysticercose anders is bepaald;
meer chemische residuen of verontreinigende stoffen bevat dan de in de Verordeningen (EU) nr. 37/2010, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1881/2006 en (EG) nr. 124/2009 aangegeven gehalten, of residuen bevat van stoffen die verboden of niet toegestaan zijn overeenkomstig Verordening (EU) nr. 37/2010 of Richtlijn 96/22/EG;
de lever en de nieren betreft van meer dan twee jaar oude dieren uit regio's waar, blijkens de uitvoering van overeenkomstig artikel 5 van Richtlijn 96/23/EG goedgekeurde plannen, overal in het milieu zware metalen aanwezig zijn;
illegaal met reinigingsmiddelen is behandeld;
illegaal met ioniserende straling of uv-straling is behandeld;
vreemd materiaal bevat, behalve, in het geval van vrij wild, materiaal dat voor de jacht gebruikt wordt;
de in de wetgeving van de Unie, of, wanneer wetgeving van de Unie ontbreekt, in de nationale voorschriften vastgelegde maximumniveaus voor radioactiviteit overschrijdt;
pathofysiologische of organoleptische veranderingen vertoont, in het bijzonder een sterke seksuele geur of ontoereikende verbloeding (behalve voor vrij wild);
afkomstig is van sterk vermagerde dieren;
gespecificeerd risicomateriaal bevat, tenzij het verwijderen ervan in een andere inrichting is toegestaan overeenkomstig bijlage V, punt 4.3, bij Verordening (EG) nr. 999/2001 en het verse vlees onder toezicht van de bevoegde autoriteiten blijft;
sporen van vervuiling of fecale of andere verontreiniging vertoont;
bloed bevat dat een gevaar kan opleveren voor de menselijke of dierlijke gezondheid vanwege de gezondheidstoestand van een dier waarvan het afkomstig is of vanwege besmetting tijdens het slachtproces;
na onderzoek van alle relevante informatie volgens het oordeel van de officiële dierenarts mogelijk een risico voor de menselijke of dierlijke gezondheid vormt, of om een andere reden niet geschikt is voor menselijke consumptie;
specifieke risico's met zich meebrengt overeenkomstig de artikelen 29 tot en met 36.
Artikel 46
Maatregelen in gevallen waarin niet aan de voorschriften voor goede hygiënische praktijken wordt voldaan
De bevoegde autoriteiten kunnen de exploitant van een levensmiddelenbedrijf opdragen onmiddellijk corrigerende maatregelen te nemen, met inbegrip van een vermindering van de snelheid van het slachten, indien dit in de volgende gevallen door de aanwezige ambtenaar noodzakelijk wordt geacht:
indien verontreinigingen aan de buitenkant van het karkas of in de lichaamsholten worden vastgesteld en de exploitant van een levensmiddelenbedrijf geen gepaste maatregelen neemt om de situatie te verhelpen, of
indien de bevoegde autoriteiten van oordeel zijn dat goede hygiënische praktijken in gevaar worden gebracht.
HOOFDSTUK IV
Beperkingen
Artikel 47
Beperkingen voor bepaald vers vlees
De officiële dierenarts kan voorschriften opleggen ten aanzien van het gebruik vers vlees afkomstig van dieren:
die buiten het slachthuis een noodslachting hebben ondergaan, of
van koppels waarvan het vlees overeenkomstig bijlage II, deel E, bij Verordening (EG) nr. 2160/2003 een behandeling ondergaat voordat het vlees in de handel wordt gebracht.
HOOFDSTUK V
Gezondheidsmerken op voor menselijke consumptie geschikt vlees na de ante- en post-mortemkeuring
Artikel 48
Technische voorschriften van het gezondheidsmerk en praktische regelingen voor het aanbrengen ervan
De officiële dierenarts waarborgt met name dat:
het gezondheidsmerk alleen wordt aangebracht op als landbouwhuisdier gehouden hoefdieren en andere gekweekte wilde zoogdieren dan lagomorfen die een ante- en een post-mortemkeuring hebben ondergaan, en grof vrij wild dat een post-mortemkeuring heeft ondergaan, overeenkomstig artikel 18, lid 2, punten a), b) en c), van Verordening (EU) 2017/625, indien er geen reden is om het vlees ongeschikt voor menselijke consumptie te verklaren. Het merk mag worden aangebracht voordat de resultaten van eventuele onderzoeken op Trichinella en/of TSE-tests beschikbaar zijn, in overeenstemming met artikel 4, lid 3, van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/1375 respectievelijk bijlage III, hoofdstuk A, I, punten 6.2 en 6.3, en II, punten 7.2 en 7.3, bij Verordening (EG) nr. 999/2001;
het gezondheidsmerk wordt aan de buitenkant van het karkas aangebracht, met een inktstempel of een brandmerk, en zodanig dat, indien karkassen in het slachthuis in tweeën of in vieren of halve karkassen in drieën worden gesneden, elk deel een gezondheidsmerk draagt.
TITEL IV
SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN EN EENVORMIGE MINIMALE FREQUENTIE VAN OFFICIËLE CONTROLES VAN RAUWE MELK, COLOSTRUM, ZUIVELPRODUCTEN EN PRODUCTEN OP BASIS VAN COLOSTRUM, ZOALS NOODZAKELIJK OM MOGELIJKE ERKENDE EENVORMIGE GEVAREN EN RISICO'S AAN TE PAKKEN
Artikel 49
Controle van melk- en colostrumproductiebedrijven
De officiële dierenarts ziet erop toe dat de in bijlage III, sectie IX, hoofdstuk I, deel I, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vastgelegde gezondheidsvoorschriften voor de productie van rauwe melk en colostrum worden nageleefd. De officiële dierenarts controleert met name:
de gezondheidsstatus van de dieren;
dat er geen verboden of niet-toegestane farmacologisch werkzame stoffen worden gebruikt, en
dat de mogelijke aanwezigheid van residuen van toegestane farmacologisch werkzame stoffen, bestrijdingsmiddelen of verontreinigingen de in Verordeningen (EU) nr. 37/2010, (EG) nr. 396/2005, of (EG) nr. 1881/2006 vastgelegde grenswaarden niet overschrijden.
Artikel 50
Controle van melk en colostrum
Indien de exploitant van het productiebedrijf de situatie niet heeft gecorrigeerd binnen drie maanden nadat de bevoegde autoriteiten voor het eerst op de hoogte zijn gesteld van de niet-naleving van de criteria voor het kiemgetal en/of het aantal somatische cellen voor rauwe melk en colostrum, zien de bevoegde autoriteiten erop toe dat:
de levering van rauwe melk en colostrum van het betrokken productiebedrijf wordt opgeschort, of
de rauwe melk en het colostrum aan de nodige voorschriften inzake de behandeling en het gebruik van de melk worden onderworpen, ter bescherming van de menselijke gezondheid overeenkomstig specifieke toestemming of algemene instructies van de bevoegde autoriteiten.
Deze opschorting of deze voorschriften van de bevoegde autoriteiten blijven van kracht totdat de exploitant van het levensmiddelenbedrijf heeft aangetoond dat de rauwe melk en het colostrum weer aan de criteria voldoen.
TITEL V
SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN VOOR OFFICIËLE CONTROLES BETREFFENDE LEVENDE TWEEKLEPPIGE WEEKDIEREN UIT INGEDEELDE PRODUCTIE- EN HERUITZETTINGSGEBIEDEN
Artikel 51
Uitsluiting
Deze titel is van toepassing op levende tweekleppige weekdieren, levende stekelhuidigen, levende manteldieren en levende mariene buikpotigen. Deze titel is niet van toepassing op levende mariene buikpotigen en levende stekelhuidigen die geen filtrerende dieren zijn.
Artikel 52
Indeling van de productie- en heruitzettingsgebieden voor levende tweekleppige weekdieren
HOOFDSTUK I
Specifieke voorschriften voor de indeling van productie- en heruitzettingsgebieden voor levende tweekleppige weekdieren
Artikel 53
Voorschriften voor gebieden van klasse A
Artikel 54
Voorschriften voor gebieden van klasse B
Artikel 55
Voorschriften voor gebieden van klasse C
Artikel 56
Voorschriften voor sanitair onderzoek
Voordat zij een productiegebied of een heruitzettingsgebied indelen, voeren de bevoegde autoriteiten een sanitair onderzoek uit dat het volgende behelst:
een inventaris van de bronnen van vervuiling van menselijke of dierlijke oorsprong die het productiegebied zouden kunnen verontreinigen;
een onderzoek naar de hoeveelheden organische verontreinigende stoffen die gedurende de verschillende perioden van het jaar vrijkomen, rekening houdende met de wisselende aantallen mensen en dieren in het afwateringsgebied, de neerslagniveaus, de behandeling van afvalwater enz.;
de vaststelling van de kenmerken van de verspreiding van verontreinigende stoffen, rekening houdende met stroompatronen, dieptemetingen, en de getijdencyclus in het productiegebied.
Artikel 57
Toezichtsprogramma
De bevoegde autoriteiten stellen een toezichtsprogramma op voor de productiegebieden van levende tweekleppige weekdieren, gebaseerd op een analyse van het in artikel 56 bedoelde sanitaire onderzoek. Het aantal monsters, de geografische spreiding van de bemonsteringspunten en de frequentie van de bemonstering voor het programma zorgen ervoor dat de resultaten van de analyse representatief zijn voor het desbetreffende gebied.
Artikel 58
De bevoegde autoriteiten stellen een procedure vast om te waarborgen dat het in artikel 56 bedoelde sanitaire onderzoek en het in artikel 57 bedoelde toezichtsprogramma representatief zijn voor het betrokken gebied.
HOOFDSTUK II
Voorwaarden voor de monitoring van ingedeelde productie- en heruitzettingsgebieden voor levende tweekleppige weekdieren
Artikel 59
Monitoring van ingedeelde productie- en heruitzettingsgebieden
De bevoegde autoriteiten monitoren de overeenkomstig artikel 18, lid 6, van Verordening (EU) 2017/625 ingedeelde productie- en heruitzettingsgebieden periodiek om:
erop toe te zien dat er geen misbruik plaatsvindt ten aanzien van de oorsprong, herkomst en bestemming van levende tweekleppige weekdieren;
de microbiologische kwaliteit van levende tweekleppige weekdieren te controleren in verband met de ingedeelde productie- en heruitzettingsgebieden;
na te gaan of er toxineproducerend plankton in het productie- en heruitzettingswater en mariene biotoxines in levende tweekleppige weekdieren aanwezig zijn;
na te gaan of er chemische contaminanten in levende tweekleppige weekdieren aanwezig zijn.
Artikel 60
Erkende methoden voor de detectie van mariene biotoxines in levende tweekleppige weekdieren
Artikel 61
Bemonsteringsplannen
In demonsteringsplannen voor de controle van de microbiologische kwaliteit van levende tweekleppige weekdieren wordt met name rekening gehouden met:
de te verwachten variatie van de fecale verontreiniging;
de parameters als bedoeld in artikel 56, lid 1.
Bij de bemonsteringsplannen voor de controle op de aanwezigheid van toxineproducerend plankton in het water in ingedeelde productie- en heruitzettingsgebieden en van mariene biotoxines in levende tweekleppige weekdieren wordt met name rekening houden met mogelijke variaties van de aanwezigheid van plankton dat mariene biotoxines bevat. De bemonstering omvat:
periodieke bemonstering met het oog op de opsporing van wijzigingen in de samenstelling van het toxinehoudende plankton en de geografische spreiding daarvan. Indien de resultaten wijzen op een accumulatie van toxines in het vlees van levende tweekleppige weekdieren, volgt intensieve bemonstering;
periodieke toxiciteitstests op de levende tweekleppige weekdieren uit het betrokken gebied die het meest vatbaar zijn voor verontreiniging.
De bemonsteringsfrequentie voor de toxineanalyse bij levende tweekleppige weekdieren vindt in de verzamelperioden wekelijks plaats, behalve wanneer:
de bemonsteringsfrequentie kan worden verminderd in specifieke heruitzettings- of productiegebieden of voor specifieke typen levende tweekleppige weekdieren, indien een risicobeoordeling over de aanwezigheid van toxines of fytoplankton erop wijst dat het risico uiterst gering is;
de bemonsteringsfrequentie wordt verhoogd indien een dergelijke beoordeling erop wijst dat een wekelijkse bemonstering onvoldoende zou zijn.
HOOFDSTUK III
Het beheer van de ingedeelde productie- en heruitzettingsgebieden na de monitoring
Artikel 62
Beslissingen naar aanleiding van monitoring
Indien uit de resultaten van microbiologische monitoring blijkt dat niet aan de in artikel 53 genoemde gezondheidsnormen voor levende tweekleppige weekdieren wordt voldaan, kunnen de bevoegde autoriteiten, aan de hand van een risicobeoordeling en alleen tijdelijk en eenmalig, toestemming geven voor voortzetting van het verzamelen zonder sluiting of herindeling, met inachtneming van de volgende voorwaarden:
het betrokken ingedeelde productiegebied en alle erkende inrichtingen die levende tweekleppige weekdieren uit dit gebied ontvangen, staan onder officieel toezicht van dezelfde bevoegde autoriteiten;
de betrokken levende tweekleppige weekdieren worden onderworpen aan passende beperkende maatregelen, zoals zuivering, heruitzetting of verwerking.
Artikel 63
Heropening van productiegebieden
Artikel 64
Controlesysteem
Artikel 65
Beslissing van de bevoegde autoriteiten
HOOFDSTUK IV
Andere voorschriften
Artikel 66
Registratie en uitwisseling van informatie
De bevoegde autoriteiten:
stellen een lijst op van de ingedeelde productie- en heruitzettingsgebieden waar levende tweekleppige weekdieren mogen worden verzameld overeenkomstig de voorschriften in artikel 52, met details betreffende locatie en grenzen, en over de klasse waarin het gebied is ingedeeld, en actualiseren deze. Deze lijst wordt medegedeeld aan de belanghebbenden waarop deze verordening van toepassing is, waaronder de producenten, de verzamelaars en de exploitanten van zuiveringscentra en verzendingscentra;
►C1 stellen de belanghebbende partijen, waaronder de producenten, de verzamelaars en de exploitanten van zuiveringscentra en verzendingscentra, onmiddellijk op de hoogte van iedere wijziging van de locatie, de grenzen of de klasse van het productiegebied, van de tijdelijke of permanente sluiting ervan, of van de toepassing van maatregelen als bedoeld in artikel 62, lid 2. ◄
TITEL VI
SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN EN DE EENVORMIGE MINIMALE FREQUENTIE VAN OFFICIËLE CONTROLES VAN VISSERIJPRODUCTEN
Artikel 67
Officiële controles van de productie en het in de handel brengen
Officiële controles van de productie en het in de handel brengen van visserijproducten behelzen de toetsing aan de in bijlage III, sectie VIII, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vastgestelde voorschriften, met name:
een regelmatige controle van de hygiënische omstandigheden waarin aanlanding en eerste verkoop plaatsvinden;
inspecties op gezette tijden van vaartuigen en inrichtingen op het land, waaronder visveilingen en groothandelsmarkten, met name om erop toe te zien dat:
nog steeds aan de voorwaarden voor erkenning wordt voldaan;
bij het hanteren van de visserijproducten de voorschriften in acht worden genomen;
er wordt voldaan aan de eisen wat betreft hygiëne en temperatuur;
de inrichtingen, inclusief de vaartuigen en hun voorzieningen en apparatuur, schoon zijn en het personeel de hygiëne in acht neemt;
controles van de opslag- en vervoersomstandigheden.
Artikel 68
Locatie van de officiële controles
Artikel 69
Erkenning van fabrieksvaartuigen, vriesvaartuigen of reeferschepen
Artikel 70
Officiële controles van visserijproducten
Officiële controles van visserijproducten bevatten ten minste de in bijlage VI vastgelegde praktische regelingen betreffende:
organoleptische onderzoeken;
versheidsindicatoren;
histamine;
residuen en verontreinigingen;
microbiologische controles;
parasieten;
giftige visserijproducten.
Artikel 71
Beslissingen na controles
De bevoegde autoriteiten verklaren visserijproducten ongeschikt voor menselijke consumptie indien:
uit overeenkomstig artikel 70 uitgevoerde officiële controles blijkt dat zij niet voldoen aan de organoleptische, chemische, fysische of microbiologische criteria of voorschriften met betrekking tot parasieten als vastgelegd in sectie VIII van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 853/2004 of in Verordening (EG) nr. 2073/2005;
zij in de eetbare delen meer chemische residuen of verontreinigingen bevatten dan de in de Verordeningen (EU) nr. 37/2010, (EG) nr. 396/2005, en (EG) nr. 1881/2006 aangegeven gehalten, of residuen bevatten van stoffen die verboden of niet toegestaan zijn overeenkomstig Verordening (EU) nr. 37/2010 of Richtlijn 96/22/EG, of niet aan andere relevante wetgeving van de Unie inzake farmacologisch werkzame stoffen voldoen;
zij afkomstig zijn van:
giftige vissoorten;
visserijproducten die niet voldoen aan de voorschriften met betrekking tot mariene biotoxines;
levende tweekleppige weekdieren, stekelhuidigen, manteldieren en mariene buikpotigen die mariene biotoxines bevatten in totale hoeveelheden die de grenswaarden van Verordening (EG) nr. 853/2004 overschrijden, of
de bevoegde autoriteiten van oordeel zijn dat zij een risico vormen voor de menselijke of dierlijke gezondheid, of om een andere reden niet geschikt zijn voor menselijke consumptie.
Artikel 72
Voorschriften betreffende de officiële controles van visserijproducten die zijn gevangen door vaartuigen die de vlag van een lidstaat voeren en de Unie binnenkomen na al dan niet met opslag in derde landen te zijn overgeladen
TITEL VII
SPECIFIEKE VOORSCHRIFTEN VOOR DE UITVOERING VAN OFFICIËLE CONTROLES EN EENVORMIGE MINIMALE FREQUENTIE VAN OFFICIËLE CONTROLES VAN REPTIELENVLEES
Artikel 73
Ante-mortem- en post-mortemkeuring van reptielen
Artikel 11 is van toepassing op de ante-mortemkeuring van reptielen.
De artikelen 12, 13 en 14 zijn van toepassing op de post-mortemkeuring van reptielen. Voor de toepassing van artikel 13, onder a), i), wordt voor een reptiel een omrekeningsgetal van 0,5 grootvee-eenheden gebruikt.
TITEL VIII
SLOTBEPALINGEN
Artikel 74
Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 2074/2005
Verordening (EG) nr. 2074/2005 wordt als volgt gewijzigd:
De artikelen 5, 6 ter en 6 quater worden geschrapt.
In bijlage I worden sectie II en het aanhangsel geschrapt.
In bijlage II wordt sectie II geschrapt.
De bijlagen III en V worden geschrapt.
Bijlage VIa wordt geschrapt.
Bijlage VIb en het bijbehorende aanhangsel worden geschrapt.
Artikel 75
Inwerkingtreding en toepassing
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Zij is van toepassing met ingang van 14 december 2019.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
BIJLAGE I
MODELDOCUMENT VOOR DE COMMUNICATIE MET HET BEDRIJF VAN HERKOMST OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 39, LID 5
1. Identificatiegegevens
1.1. Bedrijf van herkomst (eigenaar of beheerder)
Naam/nummer
Volledig adres
Telefoonnummer
E-mailadres (in voorkomend geval)
1.2. Identificatienummers van … [gelieve te specificeren] of een lijst bijvoegen
Totaal aantal dieren (per soort)
Identificatieproblemen (in voorkomend geval)
1.3. |
Identificatie van het beslag/het koppel/de kooi (indien van toepassing) |
1.4. |
De diersoort |
1.5. |
Referentienummer van het gezondheidscertificaat (indien van toepassing) |
2. Ante-mortembevindingen
2.1. Welzijn
Aantal getroffen dieren
Type/klasse/leeftijd
Waarnemingen
2.2. |
Dieren die vuil zijn geleverd |
2.3. |
Klinische bevindingen met betrekking tot ziekte Aantal getroffen dieren Type/klasse/leeftijd Waarnemingen Datum van de inspectie |
2.4. |
Laboratoriumresultaten ( 13 ) |
3. Post-mortembevindingen
3.1. Macroscopische bevindingen
Aantal getroffen dieren
Type/klasse/leeftijd
Orgaan of deel van het dier dat is getroffen
Slachtdatum
3.2. Ziekte (er mogen codes worden gebruikt ( 14 ))
Aantal getroffen dieren
Type/klasse/leeftijd
Orgaan of deel van het dier dat is getroffen
Geheel of gedeeltelijk afgekeurd karkas (reden opgeven)
Slachtdatum
3.3. |
Laboratoriumresultaten ( 15 ) |
3.4. |
Andere resultaten |
3.5. |
Bevindingen met betrekking tot het welzijn |
4. |
Aanvullende informatie |
5. |
Contactgegevens van het slachthuis (erkenningsnummer)
Naam Volledig adres Telefoonnummer E-mailadres (in voorkomend geval) |
6. |
Officiële dierenarts (naam in blokletters)
Handtekening en stempel |
7. |
Datum |
8. |
Aantal bij dit formulier gevoegde bladzijden: |
BIJLAGE II
PRAKTISCHE REGELINGEN VOOR HET GEZONDHEIDSMERK OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 48
1. Het gezondheidsmerk moet een ovaal merk van tenminste 6,5 cm lang en 4,5 cm hoog zijn, en moet de volgende, goed leesbare informatie bevatten:
de naam van het land waar de inrichting zich bevindt, voluit in hoofdletters of in een tweelettercode overeenkomstig de relevante ISO-code. Voor de lidstaten ( 16 ) luiden deze codes evenwel als volgt: BE, BG, CZ, DK, DE, EE, IE, GR, ES, FR, HR, IT, CY, LV, LT, LU, HU, MT, NL, AT, PL, PT, RO, SI, SK, FI, SE en UK(NI);
het erkenningsnummer van het slachthuis, en
(wanneer het merk in een in de Unie gevestigde inrichting wordt aangebracht) de afkorting CE, EC, EF, EG, EK, EO, EY, ES, EÜ, EB, EZ, KE of WE. Deze afkortingen mogen niet worden aangebracht op vlees uit slachthuizen buiten de Unie dat in de Unie wordt ingevoerd.
2. De letters moeten ten minste 0,8 cm en de cijfers ten minste 1 cm hoog zijn. De afmetingen van de letters en het merk mogen worden verkleind bij gezondheidsmerken voor lammeren, geitjes en biggen.
3. De voor de gezondheidsmerken gebruikte inkt moet voldoen aan de voorschriften van de Unie met betrekking tot het gebruik van kleurstoffen in levensmiddelen.
4. Het gezondheidsmerk kan ook een verwijzing bevatten naar de officiële dierenarts die het vlees aan een gezondheidskeuring heeft onderworpen.
BIJLAGE III
TESTMETHODEN VOOR RAUWE MELK EN VOOR WARMTEBEHANDELDE KOEMELK OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 50
HOOFDSTUK I
BEPALING VAN HET KIEMGETAL EN HET AANTAL SOMATISCHE CELLEN
A. Bij de controle aan de hand van de in bijlage III, sectie IX, hoofdstuk I, deel III, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 vastgelegde criteria worden de volgende normen als referentiemethoden gebruikt:
EN ISO 4833-1 voor het kiemgetal bij 30 °C;
EN ISO 13366-1 voor het aantal somatische cellen.
B. Het gebruik van alternatieve analysemethoden is aanvaardbaar:
voor het kiemgetal bij 30 °C, indien die methoden ten opzichte van de in de deel A, punt 1, vermelde referentiemethode worden gevalideerd overeenkomstig het protocol dat is vastgesteld in EN ISO 16140-2, aangevuld met EN ISO-norm 16297 voor het specifieke geval van het kiemgetal voor rauwe melk.
De wijze van omrekening van een alternatieve methode naar de in deel A, punt 1, vermelde referentiemethode wordt overeenkomstig EN ISO-norm 21187 vastgesteld;
voor het aantal somatische cellen indien die methoden ten opzichte van de in de in deel A, punt 2, vermelde referentiemethode worden gevalideerd overeenkomstig het protocol dat is vastgesteld in ISO 8196-3 en indien zij worden toegepast overeenkomstig EN ISO-norm 13366-2 of overeenkomstig andere, soortgelijke internationaal aanvaarde protocollen.
HOOFDSTUK II
BEPALING VAN DE ALKALISCHE-FOSFATASEACTIVITEIT IN KOEMELK
A. Bij de bepaling van de alkalische-fosfataseactiviteit in gepasteuriseerde koemelk moet EN ISO-norm 11816-1 als referentiemethode worden gebruikt.
B. De alkalische-fosfataseactiviteit in gepasteuriseerde koemelk wordt uitgedrukt in milli-eenheden enzymactiviteit per liter (mU/l). Een eenheid alkalische-fosfataseactiviteit is de hoeveelheid van het enzym alkalische-fosfatase die de omzetting van 1 micromol substraat per minuut katalyseert.
C. De uitslag van een alkalische-fosfatasetest geldt als negatief indien de gemeten activiteit in de koemelk niet meer dan 350 mU/l bedraagt.
D. Het gebruik van alternatieve analysemethoden is aanvaardbaar indien die methoden worden gevalideerd ten opzichte van de in deel A vermelde referentiemethoden overeenkomstig internationaal aanvaarde protocollen en voorschriften voor goede laboratoriumpraktijken.
BIJLAGE IV
REFERENTIETESTMETHODE VOOR DE ANALYSE VAN E. COLI IN LEVENDE TWEEKLEPPIGE WEEKDIEREN VOOR DE INDELING VAN PRODUCTIE- EN HERUITZETTINGSGEBIEDEN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 52, LID 2
De referentiemethode voor de analyse van E. coli in levende tweekleppige weekdieren is de in ISO 16649-3 gespecificeerde techniek voor detectie en het "meest waarschijnlijke aantal" (MWA). Er mogen alternatieve methoden worden gebruikt mits deze ten opzichte van deze referentiemethode worden gevalideerd overeenkomstig de criteria van ISO 16140.
BIJLAGE V
ERKENDE METHODEN VOOR DE DETECTIE VAN MARIENE BIOTOXINES OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 60
HOOFDSTUK I
DETECTIEMETHODE VOOR PARALYTIC SHELLFISH POISON
Het gehalte aan paralytic shellfish poisoning (PSP)-gifstoffen in het hele dier of elk afzonderlijk eetbaar deel van tweekleppige weekdieren wordt bepaald overeenkomstig de in norm EN 14526 ( 17 ) beschreven methode of om het even welke andere internationaal erkende gevalideerde methode waarbij geen levende dieren worden gebruikt.
Op basis van de bovengenoemde methoden moet ten minste de aanwezigheid van de volgende verbindingen kunnen worden bepaald:
toxines carbamaat STX, NeoSTX, gonyautoxine 1 en 4 (GTX1- en GTX4-isomeren tezamen bepaald) en gonyautoxine 2 en 3 (GTX2- en GTX3-isomeren tezamen bepaald);
toxines N-sulfocarbamoyl (B1), gonyautoxine-6 (B2), N-sulfocarbamoyl-gonyautoxine 1 en 2 (C1- en C2-isomeren tezamen bepaald) en N-sulfocarbamoyl-gonyautoxine 3 en 4 (C3- en C4-isomeren tezamen bepaald);
toxines decarbamoyl dcSTX, dcNeoSTX en decarbamoyl-gonyautoxine-2 en -3 (isomeren tezamen bepaald).
Indien nieuwe analogen van de bovengenoemde toxines optreden, waarvoor een toxische-equivalentiefactor (TEF) is vastgesteld, worden zij in de analyse meegenomen;
De totale toxiciteit zal worden uitgedrukt in μg STX 2HCL-equivalenten/kg en worden berekend aan de hand van de TEF’s, zoals aanbevolen in het meest recente advies van de EFSA of verslag van de FAO/WHO, op voorstel van het Europees Referentielaboratorium voor mariene biotoxines en zijn netwerk van nationale referentielaboratoria, en na aanvaarding door de Europese Commissie. De gebruikte TEF’s zullen worden bekendgemaakt op de website van het Europees Referentielaboratorium voor mariene biotoxines ( 18 ).
Indien de resultaten worden betwist, geldt de in deel A bedoelde, in norm EN 14526 beschreven methode als referentiemethode.
HOOFDSTUK II
DETECTIEMETHODE VOOR AMNESIC SHELLFISH POISON
A. Het gehalte aan amnesic shellfish poison (ASP) in het hele dier of elk afzonderlijk eetbaar deel van tweekleppige weekdieren wordt bepaald door middel van hogedrukvloeistofchromatografie met UV (HPLC/UV-methode) of om het even welke andere internationaal erkende gevalideerde methode.
B. Voor screeningdoeleinden mag echter ook de AOAC Official Method OMA 2006.02, zoals gepubliceerd in AOAC International Journal 90, 1011-1027 (ASP enzymgekoppelde immuunadsorbent-techniek ELISA-methode) worden gebruikt, of om het even welke andere internationaal erkende gevalideerde methode.
C. Indien de resultaten worden betwist, geldt de HPLC/UV-methode als referentiemethode.
HOOFDSTUK III
DETECTIEMETHODEN VOOR LIPOFIELE TOXINES
A. De in bijlage III, sectie VII, hoofdstuk V, lid 2, onder c), d) en e), bij Verordening (EG) nr. 853/2004 bedoelde testmethode voor de detectie van mariene biotoxines is de vloeistofchromatografie-massaspectrometriemethode/massaspectrometrie (EURL LC-MS/MS)-methode van het EU-referentielaboratorium. Deze methode stelt ten minste de aanwezigheid van de volgende verbindingen vast:
toxines uit de okadazuurgroep: OA, DTX1 en DTX2, inclusief hun esters (DTX3);
▼M2 —————
toxines uit de yessotoxinegroep: YTX, 45-OH-YTX, homo-YTX en 45-OH-homo-YTX;
toxines uit de azaspiracidegroep: AZA1, AZA2 en AZA3.
Indien nieuwe analogen van de bovengenoemde toxines optreden, waarvoor een toxiciteitsequivalentiefactor (TEF) is vastgesteld, worden zij in de analyse meegenomen.
De totale toxiciteitsequivalentie wordt berekend aan de hand van de TEF's, zoals aanbevolen door de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid (EFSA) in EFSA Journal (2008) 589, 1-62, of in een bijgewerkt advies van de EFSA.
B. Andere dan de in deel A bedoelde methoden, zoals de LC-MS methode, HPLC met passende detectie, immunoassays en functionele tests als de fosfataseremmingstest, kunnen worden gebruikt als alternatief voor, of als aanvulling op, de EU-RL LC-MS/MS-methode, mits:
zij afzonderlijk of in combinatie ten minste de volgende in deel A gedefinieerde analogen kunnen aantonen; indien nodig worden geschiktere criteria gedefinieerd;
zij voldoen aan de prestatiecriteria die in de EURL LC-MS/MS-methode zijn vastgesteld. Deze methoden moeten bij een intralaboratoriumonderzoek zijn gevalideerd en met succes zijn getest in het kader van een erkend stelsel van proficiencytests. Het Europees Referentielaboratorium voor mariene biotoxines ondersteunt activiteiten die zijn gericht op validatie door middel van een interlaboratoriumonderzoek van de techniek om formele normalisatie mogelijk te maken;
de toepassing ervan een gelijkwaardig beschermingsniveau voor de volksgezondheid biedt.
HOOFDSTUK IV
DETECTIE VAN NIEUWE OF ONBEKENDE MARIENE BIOTOXINES
Chemische methoden, alternatieve methoden met passende detectie, of de bioassay in muizen kunnen tijdens de periodieke monitoring van productiegebieden en heruitzettingsgebieden worden gebruikt om nieuwe of onbekende mariene biotoxines op te sporen op basis van nationale controleprogramma's die door de lidstaten worden opgesteld.
BIJLAGE VI
PRAKTISCHE REGELINGEN VOOR OFFICIËLE CONTROLES VAN VISSERIJPRODUCTEN OVEREENKOMSTIG ARTIKEL 70
HOOFDSTUK I
ALGEMENE BEPALINGEN
A. Organoleptische onderzoeken
Organoleptische steekproefcontroles vinden plaats in alle stadia van de productie, verwerking en distributie. Een doel van de controles is erop toe te zien dat de overeenkomstig deze verordening vastgestelde versheidsnormen worden nageleefd. Dit houdt met name in dat in alle stadia van productie, verwerking en distributie wordt nagegaan of de visserijproducten ten minste voldoen aan de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 2406/96 van de Raad ( 19 ) vastgelegde minimumversheidsnormen.
B. Versheidsindicatoren
Indien het organoleptisch onderzoek aanleiding geeft tot twijfel aangaande de versheid van de producten, mogen er monsters worden genomen die aan laboratoriumtests worden onderworpen om de gehalten aan totale vluchtige basestikstof (TVB-N) en trimethylaminestikstof (TMA-N) te bepalen overeenkomstig de technische regelingen in hoofdstuk II.
Indien tijdens het organoleptisch onderzoek enig vermoeden ontstaat dat eerder ingevroren vis in de handel als vers wordt aangeboden, mogen er voor verificatiedoeleinden monsters worden genomen die aan laboratoriumtests worden onderworpen, zoals de hydroxyacylco-enzyme A-dehydrogenase (HADH)-test, histologie, ultraviolet/zichtbaar nabij-infraroodspectroscopie (UV/VIS/NIR) en hyperspectrale beeldvorming.
De bevoegde autoriteiten hanteren de criteria die in deze verordening zijn vastgelegd.
Indien het organoleptisch onderzoek aanleiding is tot een vermoeden van de aanwezigheid van andere risico's voor de menselijke gezondheid, worden geschikte monsters genomen voor verificatiedoeleinden.
C. Histamine
Er worden steekproefsgewijs histaminecontroles uitgevoerd om erop toe te zien dat de in Verordening (EG) nr. 2073/2005 vastgelegde grenswaarden niet worden overschreden.
D. Residuen en verontreinigingen
Overeenkomstig Richtlijn 96/23/EG en Beschikking 97/747/EG worden toezichtsregelingen vastgesteld om na te gaan of de EU-wetgeving wordt nageleefd met betrekking tot:
Overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1881/2006 tot vaststelling van de maximumgehalten aan bepaalde verontreinigingen in levensmiddelen worden voor producten van in het wild gevangen vis toezichtsregelingen vastgesteld om na te gaan of de EU-wetgeving inzake verontreinigingen wordt nageleefd.
E. Microbiologische controles
Indien nodig vinden microbiologische controles plaats overeenkomstig de in Verordening (EG) nr. 2073/2005 vastgelegde desbetreffende voorschriften en criteria.
F. Parasieten
Risicogebaseerde tests worden uitgevoerd om na te gaan of bijlage III, sectie VIII, hoofdstuk III, deel D, bij Verordening (EG) nr. 853/2004 en bijlage II, sectie I, bij Verordening (EG) nr. 2074/2005 worden nageleefd.
G. Giftige visserijproducten
Controles vinden plaats om te verzekeren dat:
visserijproducten die zijn afgeleid van giftige vis van de volgende families niet in de handel worden gebracht: Tetraodontidae, Molidae, Diodontidae en Canthigasteridae;
verse, bereide, ingevroren en verwerkte visserijproducten van de familie Gempylidae, met name Ruvettus pretiosus en Lepidocybium flavobrunneum, uitsluitend in een onmiddellijke verpakking of verpakking in de handel worden gebracht en een etiket dragen met de nodige consumenteninformatie over de bereidingswijze en het risico van de aanwezigheid van stoffen die maag- en darmklachten kunnen veroorzaken. Op het etiket worden naast de gewone namen ook de wetenschappelijke namen van de visserijproducten vermeld;
visserijproducten die biotoxines als ciguatera of andere toxines bevatten die gevaar opleveren voor de menselijke gezondheid, niet in de handel worden gebracht. Visserijproducten die zijn afgeleid van levende tweekleppige weekdieren, stekelhuidigen, manteldieren en mariene buikpotigen mogen echter in de handel worden gebracht, indien zij geproduceerd zijn overeenkomstig bijlage III, sectie VII bij Verordening (EG) nr. 853/2004 en aan de in hoofdstuk V, punt 2, van die sectie vastgestelde normen voldoen.
HOOFDSTUK II
CONTROLES OP TOTALE VLUCHTIGE BASESTIKSTOF (TVB-N)
A. Grenswaarden voor TVB-N in bepaalde categorieën visserijproducten en toe te passen analysemethoden
1. Niet-verwerkte visserijproducten worden als niet geschikt voor menselijke consumptie beschouwd indien op grond van de organoleptische beoordeling twijfel over de versheid bestaat en bij chemische controles blijkt dat de volgende grenswaarden voor TVB-N worden overschreden:
25 mg stikstof/100 g vlees voor de in punt 1 van deel B van dit hoofdstuk bedoelde soorten;
30 mg stikstof/100 g vlees voor de in punt 2 van deel B van dit hoofdstuk bedoelde soorten;
35 mg stikstof/100 g vlees voor de in punt 3 van deel B van dit hoofdstuk bedoelde soorten;
60 mg stikstof/100 g visserijproduct in gehele staat dat direct wordt gebruikt voor de bereiding van visolie voor menselijke consumptie, zoals bedoeld in bijlage III, sectie VIII, hoofdstuk IV, deel B, punt 1, tweede alinea, bij Verordening (EG) nr. 853/2004; indien de grondstof echter voldoet aan de punten a), b) en c), van de eerste alinea van dat punt, mogen de lidstaten in afwachting van specifieke wetgeving van de Unie hogere grenswaarden vaststellen voor bepaalde soorten.
De toe te passen referentiemethode voor de controle op de grenswaarden voor TVB-N is de in deel C hieronder beschreven methode waarbij een met perchloorzuur eiwitvrij gemaakt extract wordt gedestilleerd.
2. De in punt 1 bedoelde destillatie wordt uitgevoerd met een apparaat dat aan het diagram in deel D hieronder beantwoordt.
3. Voor de controle op de grenswaarde voor TVB-N mogen de volgende routinemethoden worden toegepast:
de microdiffusiemethode als beschreven door Conway en Byrne (1933);
de directe destillatiemethode als beschreven door Antonacopoulos (1968);
de destillatie van een met trichloorazijnzuur eiwitvrij gemaakt extract (Comité van de Codex Alimentarius voor vis en visserijproducten, 1968).
4. Het monster bestaat uit ongeveer 100 g vlees dat op ten minste drie verschillende plaatsen wordt weggenomen en vervolgens wordt fijngemalen en vermengd.
Voor routinebepalingen bevelen de lidstaten de officiële laboratoria aan om de bovengenoemde methoden toe te passen. Bij twijfelachtige resultaten of bij geschillen over de resultaten van de volgens een van de routinemethoden uitgevoerde analyse mag ter controle van de resultaten uitsluitend de referentiemethode worden gebruikt.
B. Categorieën soorten waarvoor grenswaarden voor TVB-N worden vastgesteld
De grenswaarden voor TVB-N zijn voor de volgende categorieën soorten vastgesteld:
Sebastes spp., Helicolenus dactylopterus, Sebastichthys capensis;
soorten die tot de familie Pleuronectidae behoren (met uitzondering van de heilbot: Hippoglossus spp.);
Salmo salar, soorten die behoren tot de familie Merlucciidae, soorten die behoren tot de familie Gadidae.
C. Referentieprocedure voor de bepaling van de TVB-N-concentratie in vis en visserijproducten
1. Doel en toepassingsgebied
Deze methode beschrijft een referentieprocedure voor de bepaling van de TVB-N-concentratie in vis en visserijproducten. De procedure is bruikbaar voor TVB-N-concentraties van 5 mg/100 g tot ten minste 100 mg/100 g.
2. Definities
"TVB-N-concentratie" : het volgens de beschreven referentieprocedure bepaalde gehalte aan stikstof in de vorm van vluchtige stikstofbasen.
"Oplossing" :
een van de volgende oplossingen in water:
perchloorzuuroplossing: 6 g/100 ml;
natriumhydroxideoplossing: 20 g/100 ml;
gestelde zoutzuuroplossing: 0,05 mol/l (0,05 N). Indien een automatisch destillatieapparaat wordt gebruikt, moet worden getitreerd met een gestelde zoutzuuroplossing van 0,01 mol/l (0,01 N);
boorzuuroplossing: 3 g/100 ml;
siliconenantischuimmiddel;
fenolftaleïneoplossing: 1 g/100 ml 95 % ethanol;
indicatoroplossing (Tashiro-indicatormengsel): 2 g methylrood en 1 g methyleenblauw opgelost in 1 000 ml 95 % ethanol.
3. Korte omschrijving
De vluchtige stikstofbasen worden uit het monster geëxtraheerd met een 0,6 mol/l perchloorzuuroplossing. Na alkaliseren wordt op het extract stoomdestillatie uitgevoerd en worden de vluchtige basen in een opvangvat met zuur geabsorbeerd. De TVB-N-concentratie wordt bepaald door titratie van de geabsorbeerde basen. De concentratie wordt uitgedrukt in mg/100 g.
4. Reagentia
Tenzij anders vermeld zijn de gebruikte reagentia p.a. Het gebruikte water wordt gedestilleerd of gedemineraliseerd en heeft minimaal dezelfde zuiverheid.
5. |
De volgende instrumenten of toebehoren worden gebruikt:
a)
een vleesmolen waarmee een voldoende homogeen visgehakt kan worden gemaakt;
b)
een snelle mixer met een snelheid van 8 000 à 45 000 toeren per minuut;
c)
een snel filtrerende vouwfilter met een diameter van 150 mm;
d)
een buret van 5 ml met een schaalverdeling van 0,01 ml;
e)
een stoomdestillatieapparaat. Dit apparaat moet op verschillende hoeveelheden stoom kunnen worden ingesteld en gedurende een bepaalde tijd een constante hoeveelheid stoom produceren. Het moet zodanig zijn geconstrueerd dat bij de toevoeging van base om te alkaliseren de ontstane vrije basen niet kunnen ontsnappen. |
6. |
Uitvoering van de referentieprocedure Bij het werken met het zeer corrosieve perchloorzuur is voorzichtigheid geboden en worden de nodige voorzorgsmaatregelen genomen. De monsters worden zo spoedig mogelijk na binnenkomst als volgt voorbereid:
a)
Voorbereiding van het monster Het te analyseren monster wordt grondig fijngemalen in een vleesmolen als beschreven in punt 5, onder a). In een geschikte houder wordt nauwkeurig een hoeveelheid van 10 g ± 0,1 g van het gemalen monster afgewogen. Dit wordt gemengd met 90,0 ml perchloorzuuroplossing, gedurende twee minuten gehomogeniseerd in een mixer als beschreven in punt 5, onder b), en vervolgens gefiltreerd. Het op deze wijze verkregen extract kan gedurende minimaal zeven dagen bij een temperatuur van ongeveer 2-6 °C worden bewaard;
b)
Stoomdestillatie Van het overeenkomstig a) verkregen extract wordt 50,0 ml in een stoomdestillatieapparaat als beschreven in punt 5, onder e), gebracht. Om later te kunnen controleren of het extract voldoende gealkaliseerd is, worden enkele druppels fenolftaleïneoplossing toegevoegd. Nadat enkele druppels siliconenantischuimmiddel zijn toegevoegd, wordt 6,5 ml natriumhydroxideoplossing aan het extract toegevoegd en wordt onmiddellijk begonnen met de stoomdestillatie. De stoomdestillator wordt zodanig ingesteld dat in tien minuten ongeveer 100 ml destillaat wordt opgevangen. De uitlaatbuis wordt ondergedompeld in een opvangvat met 100 ml boorzuuroplossing, waaraan drie tot vijf druppels indicatoroplossing zijn toegevoegd. Na precies tien minuten wordt de destillatie stopgezet. De uitlaatbuis wordt uit het opvangvat gehaald en met water afgespoeld. De vluchtige basen in de oplossing in het opvangvat worden bepaald door titratie met een gestelde zoutzuuroplossing. Het eindpunt van de titratie moet liggen bij pH 5,0 ± 0,1;
c)
Titratie De bepaling moet in duplo worden uitgevoerd. De methode is correct toegepast als het verschil tussen de duplo's niet groter is dan 2 mg/100 g;
d)
Blanco Er wordt een blinde test uitgevoerd als beschreven onder b). In plaats van het extract wordt 50,0 ml perchloorzuuroplossing gebruikt. |
7. |
Berekening van de TVB-N-concentratie Na titratie van de oplossing in het opvangvat met de zoutzuuroplossing wordt de TVB-N-concentratie als volgt berekend:
waarbij:
Daarnaast is het volgende vereist:
a)
duploanalyses. De methode is correct toegepast indien het verschil tussen de duplo's niet groter is dan 2 mg/100 g;
b)
controle van de opstelling. De opstelling wordt gecontroleerd door NH4Cl-oplossingen te destilleren die overeenkomen met een TVB-N van 50 mg/100 g;
c)
standaarddeviaties. De standaarddeviatie voor herhaalbaarheid Sr = 1,20 mg/100 g en de standaarddeviatie voor reproduceerbaarheid SR = 2,50 mg/100 g worden berekend. |
D. TVB-N-stoomdestillatieapparaat
( 1 ) Verordening (EG) nr. 178/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2002 tot vaststelling van de algemene beginselen en voorschriften van de levensmiddelenwetgeving, tot oprichting van een Europese Autoriteit voor voedselveiligheid en tot vaststelling van procedures voor voedselveiligheidsaangelegenheden (PB L 31 van 1.2.2002, blz. 1).
( 2 ) Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/625 van de Commissie van 4 maart 2019 tot aanvulling van Verordening (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad betreffende voorwaarden waaraan bepaalde voor menselijke consumptie bestemde dieren en goederen die de Unie de Unie binnenkomen moeten voldoen (zie bladzijde 18 van dit Publicatieblad).
( 3 ) Beschikking 97/747/EG van de Commissie van 27 oktober 1997 tot vaststelling van de niveaus en frequenties van de monsternemingen zoals bedoeld in Richtlijn 96/23/EG van de Raad, ten behoeve van de controle op bepaalde stoffen en residuen daarvan in bepaalde dierlijke producten (PB L 303 van 6.11.1997, blz. 12).
( 4 ) Verordening (EU) nr. 37/2010 van de Commissie van 22 december 2009 betreffende farmacologisch werkzame stoffen en de indeling daarvan op basis van maximumwaarden voor residuen in levensmiddelen van dierlijke oorsprong (PB L 15 van 20.1.2010, blz. 1).
( 5 ) Uitvoeringsverordening (EU) 2018/470 van de Commissie van 21 maart 2018 betreffende nadere regels voor de maximumwaarde voor residuen die in aanmerking moet worden genomen bij de controle van levensmiddelen die afkomstig zijn van overeenkomstig artikel 11 van Richtlijn 2001/82/EG in de Unie behandelde dieren (PB L 79 van 22.3.2018, blz. 16).
( 6 ) Richtlijn 96/22/EG van de Raad van 29 april 1996 betreffende het verbod op het gebruik, in de veehouderij, van bepaalde stoffen met hormonale werking en van bepaalde stoffen met thyreostatische werking, alsmede van β-agonisten en tot intrekking van de Richtlijnen 81/602/EEG, 88/146/EEG en 88/299/EEG (PB L 125 van 23.5.1996, blz. 3).
( 7 ) Beschikking 2005/34/EG van de Commissie van 11 januari 2005 tot vaststelling van geharmoniseerde normen voor analyses op bepaalde residuen in producten van dierlijke oorsprong die uit derde landen worden ingevoerd (PB L 16 van 20.1.2005, blz. 61).
( 8 ) Verordening (EG) nr. 396/2005 van het Europees Parlement en de Raad van 23 februari 2005 tot vaststelling van maximumgehalten aan bestrijdingsmiddelenresiduen in of op levensmiddelen en diervoeders van plantaardige en dierlijke oorsprong en houdende wijziging van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad (PB L 70 van 16.3.2005, blz. 1).
►M3 ( 9 ) Uitvoeringsverordening (EU) 2020/2235 van de Commissie van 16 december 2020 tot vaststelling van bepalingen ter uitvoering van de Verordeningen (EU) 2016/429 en (EU) 2017/625 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft modellen van diergezondheidscertificaten, modellen van officiële certificaten en modellen van diergezondheids-/officiële certificaten, voor de binnenkomst in de Unie en verplaatsingen binnen de Unie van zendingen van bepaalde categorieën dieren en goederen, en officiële certificering met betrekking tot dergelijke certificaten en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 599/2004, Uitvoeringsverordeningen (EU) nr. 636/2014 en (EU) 2019/628, Richtlijn 98/68/EG en de Beschikkingen 2000/572/EG, 2003/779/EG en 2007/240/EG (PB L 442 van 30.12.2020, blz. 1). ◄
( 10 ) Richtlijn (EU) 2015/1535 van het Europees Parlement en de Raad van 9 september 2015 betreffende een informatieprocedure op het gebied van technische voorschriften en regels betreffende de diensten van de informatiemaatschappij (PB L 241 van 17.9.2015, blz. 1).
( 11 ) Als alle resultaten negatief zijn, biedt dit 95 % statistische zekerheid dat de prevalentie minder dan 6 % bedraagt.
( 12 ) Richtlijn 64/432/EEG van de Raad van 26 juni 1964 inzake veterinairrechtelijke vraagstukken op het gebied van het intracommunautaire handelsverkeer in runderen en varkens (PB L 121 van 29.7.1964, blz. 1977).
( 13 ) Microbiologische, chemische, serologische enz. (resultaten bijvoegen).
( 14 ) De bevoegde autoriteiten mogen de volgende codes invoeren: code A voor ziekten op de lijst van de OIE; codes B100 en B200 voor welzijnsproblemen en C100 tot en met C290 voor beslissingen met betrekking tot het vlees. De codes kunnen zo nodig verder worden onderverdeeld (bv. C141 voor een onschuldige gegeneraliseerde ziekte, C142 voor een ernstigere ziekte enz.). Indien codes worden gebruikt, moeten deze gemakkelijk beschikbaar zijn voor de exploitanten van levensmiddelenbedrijven en moet de betekenis ervan passend worden toegelicht.
( 15 ) Microbiologische, chemische, serologische enz. (resultaten bijvoegen).
( 16 ) Voor de toepassing van deze bijlage wordt, overeenkomstig het Akkoord inzake de terugtrekking van het Verenigd Koninkrijk van Groot-Brittannië en Noord-Ierland uit de Europese Unie en de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie, en met name artikel 5, lid 4, van het Protocol inzake Ierland/Noord-Ierland, in samenhang met bijlage 2 bij dat protocol, bij verwijzingen naar de lidstaten ook het Verenigd Koninkrijk met betrekking tot Noord-Ierland bedoeld.
( 17 ) Bepaling van gifstoffen uit de saxitoxinegroep in schaal- en schelpdieren — HPLC-methode met gebruikmaking van pre-kolomderivatisering met oxidatie van peroxide of perjodaat.
( 18 ) http://www.aecosan.msssi.gob.es/en/CRLMB/web/home.html
( 19 ) Verordening (EG) nr. 2406/96 van de Raad van 26 november 1996 houdende vaststelling van gemeenschappelijke handelsnormen voor bepaalde visserijproducten. PB L 334 van 23.12.1996, blz. 1.