02018R1139 — NL — 25.07.2021 — 001.005
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
VERORDENING (EU) 2018/1139 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 4 juli 2018 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
nr. |
blz. |
datum |
||
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/1087 VAN DE COMMISSIE van 7 april 2021 |
L 236 |
1 |
5.7.2021 |
Gerectificeerd bij:
VERORDENING (EU) 2018/1139 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 4 juli 2018
inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart, en tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en de Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad
(Voor de EER relevante tekst)
HOOFDSTUK I
BEGINSELBEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp en doelstellingen
Deze verordening heeft voorts tot doel:
een bijdrage te leveren aan het ruimere luchtvaartbeleid van de Unie en aan de verbetering van de algehele prestaties van de burgerluchtvaartsector;
het vrije verkeer van goederen, personen, diensten en kapitaal op de onder deze verordening vallende gebieden te faciliteren, een gelijk speelveld tot stand te brengen voor alle actoren op de interne luchtvaartmarkt en het concurrentievermogen van de luchtvaartsector van de Unie te verbeteren;
bij te dragen tot een hoog, uniform niveau van milieubescherming;
op de onder deze verordening vallende gebieden, het wereldwijd verkeer van goederen, diensten en personeel te faciliteren door het tot stand brengen van een passende samenwerking met derde landen en hun luchtvaartautoriteiten, en door het wederzijds aanvaarden van certificaten en andere desbetreffende documenten te bevorderen;
kostenefficiëntie te bevorderen, onder meer door het vermijden van overlapping, en doelmatigheid in de regelgevings- en certificerings- en toezichtsprocessen te bevorderen en op doeltreffende wijze gebruik te maken van gerelateerde hulpmiddelen op het niveau van de Unie en op het nationale niveau;
op de onder deze verordening vallende gebieden bij te dragen tot het bereiken en in stand houden van een hoog uniform niveau van beveiliging in de burgerluchtvaart;
de lidstaten te helpen, op de onder deze verordening vallende gebieden, bij het uitoefenen van hun rechten en het nakomen van hun verplichtingen uit hoofde van het Verdrag van Chicago, door waar nodig te zorgen voor een gemeenschappelijke interpretatie en een eenvormige en tijdige tenuitvoerlegging van de bepalingen van dat verdrag;
wereldwijd de standpunten van de Unie inzake normen en voorschriften op het gebied van de burgerluchtvaart te promoten door het tot stand brengen van passende samenwerking met derde landen en internationale organisaties;
onderzoek en innovatie te stimuleren, onder meer op het gebied van de regelgevings-, certificerings- en toezichtsprocessen;
op de onder deze verordening vallende gebieden, technische en operationele interoperabiliteit te bevorderen en de administratieve beste praktijken te delen;
bij te dragen tot vertrouwen van de passagiers in een veilige burgerluchtvaart.
De in leden 1 en 2 uiteengezette doelstellingen zullen onder meer worden bereikt door:
het voorbereiden, vaststellen en uniform toepassen van alle noodzakelijke handelingen;
maatregelen te nemen om de veiligheidsnormen te verbeteren;
ervoor te zorgen dat de verklaringen en certificaten die zijn afgegeven in overeenstemming met deze verordening en met de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen geldig zijn en erkend worden in de hele Unie, zonder verdere voorwaarden;
in overleg met normaliserings- en andere organen uit de sector gedetailleerde technische normen te ontwikkelen voor de naleving van deze verordening en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, voor zover van toepassing;
een onafhankelijk Agentschap van de Europese Unie voor de veiligheid van de luchtvaart (het „Agentschap”) op te richten;
de uniforme uitvoering van alle noodzakelijke handelingen door de nationale bevoegde autoriteiten en het Agentschap in het kader van hun respectieve bevoegdheidsdomeinen;
het verzamelen, analyseren en uitwisselen van informatie ter ondersteuning van empirisch onderbouwde besluitvorming;
bewustmakings- en promotie-initiatieven te ondernemen, met inbegrip van opleiding, communicatie en verspreiding van relevante informatie.
Artikel 2
Toepassingsgebied
Deze verordening is van toepassing op:
het ontwerpen en produceren van producten, onderdelen en apparatuur om een luchtvaartuig op afstand te bedienen door een natuurlijke persoon of rechtspersoon onder toezicht van het Agentschap of een lidstaat, voor zover dit niet onder b) valt;
het ontwerp, de productie, het onderhoud en de vluchtuitvoering met luchtvaartuigen, en hun motoren, propellers, onderdelen, niet-geïnstalleerde apparatuur en apparatuur om een luchtvaartuig op afstand te bedienen, voor zover het luchtvaartuig:
geregistreerd is of zal worden in een lidstaat, tenzij en voor zover de lidstaat zijn toezichtsverantwoordelijkheden uit hoofde van het Verdrag van Chicago heeft overgedragen aan een derde land en vluchten met luchtvaartuigen worden uitgevoerd door een luchtvaartuigexploitant uit een derde land;
geregistreerd is of zal worden in een derde land en vluchten met het luchtvaartuig worden uitgevoerd door een luchtvaartuigexploitant die is gevestigd, verblijft of een hoofdkantoor heeft op het grondgebied waarop de Verdragen van toepassing zijn;
een onbemand luchtvaartuig is, dat in een lidstaat noch in een derde land is of zal worden geregistreerd en waarmee vluchten worden uitgevoerd op het grondgebied waarop de Verdragen van toepassing zijn door een luchtvaartuigexploitant die is gevestigd, verblijft of een hoofdkantoor heeft op dat grondgebied;
de uitvoering van vluchten naar, binnen of vanuit het grondgebied waarop de Verdragen van toepassing zijn door een luchtvaartuigexploitant uit een derde land;
het ontwerpen, produceren, onderhouden en opereren met veiligheidsgerelateerde apparatuur van luchtvaartterreinen die wordt gebruikt of bestemd is om te worden gebruikt op de onder e) bedoelde luchtvaartterreinen, en het verlenen van grondafhandelingsdiensten en AMS op die luchtvaartterreinen;
het ontwerpen, onderhouden en exploiteren van luchtvaartterreinen, met inbegrip van de op die luchtvaartterreinen gebruikte veiligheidsgerelateerde apparatuur, die gevestigd zijn op het grondgebied waarop de Verdragen van toepassing zijn, en die:
openstaan voor publiek gebruik;
commercieel luchtvervoer bedienen, en
beschikken over een verharde instrumentbaan van ten minste 800 m, of uitsluitend worden gebruikt voor helikopters met instrumentnaderings- of vertrekprocedures;
het beschermen van de omgeving van de onder e) bedoelde luchtvaartterreinen, onverminderd het recht van de Unie en van de lidstaten inzake milieubescherming en ruimtelijke ordening;
het verlenen van ATM/ANS in het gemeenschappelijk Europees luchtruim en het ontwerpen, produceren, onderhouden en exploiteren van systemen en componenten die worden gebruikt bij het verlenen van deze ATM/ANS;
onverminderd Verordening (EG) nr. 551/2004 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ) en de verantwoordelijkheden van de lidstaten voor het luchtruim dat onder hun bevoegdheid valt, het ontwerp van de luchtruimstructuren in het gemeenschappelijk Europese luchtruim;
Deze verordening is niet van toepassing op:
luchtvaartuigen en hun motoren, propellers, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur en apparatuur om een luchtvaartuig op afstand te bedienen, terwijl ze worden ingezet voor militaire, douane-, politie-, opsporings- en reddings-, brandbestrijdings-, grenscontrole-, kustbewakings- of soortgelijke activiteiten of diensten onder het toezicht en de verantwoordelijkheid van een lidstaat, die in het algemeen belang worden verricht door of uit naam van een orgaan waaraan overheidsbevoegdheden zijn verleend, en het personeel en de organisaties die betrokken zijn bij de activiteiten en diensten die worden verricht door deze luchtvaartuigen;
luchtvaartterreinen of delen daarvan, alsmede apparatuur, personeel en organisaties die worden beheerd en gebruikt door het leger;
ATM/ANS, met inbegrip van de systemen en componenten, het personeel en de organisaties die beschikbaar worden gesteld door het leger;
het ontwerpen, produceren, onderhouden en uitvoeren van vluchten met luchtvaartuigen indien vluchtuitvoeringen met die luchtvaartuigen een laag risico inhouden voor de veiligheid van de luchtvaart, als vermeld in bijlage I, en voor het personeel en de organisaties die daarbij zijn betrokken, tenzij aan het luchtvaartuig een certificaat is afgegeven of wordt geacht te zijn afgegeven in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 216/2008.
Wat het bepaalde onder a) betreft, zien de lidstaten erop toe dat de veiligheidsdoelstellingen van deze verordening terdege in acht worden genomen bij het verrichten van activiteiten en diensten door de in dat punt bedoelde luchtvaartuigen. De lidstaten zien er ook op toe dat deze luchtvaartuigen in voorkomend geval op veilige wijze worden gescheiden van andere luchtvaartuigen.
Onverminderd de verplichtingen van de lidstaten uit hoofde van het Verdrag van Chicago, kan met luchtvaartuigen die onder bijlage I bij deze verordening vallen en die in een lidstaat zijn geregistreerd, in andere lidstaten worden geopereerd, op voorwaarde dat de lidstaat op het grondgebied waarvan die operatie plaatsvindt, hiermee instemt. Het onderhoud en een wijziging van het ontwerp van die luchtvaartuigen kan eveneens in andere lidstaten plaatsvinden, op voorwaarde dat die wijzigingen van het ontwerp en die onderhoudswerkzaamheden worden verricht onder het toezicht van de lidstaat waar het luchtvaartuig is geregistreerd en overeenkomstig de procedures die zijn neergelegd in het nationale recht van die lidstaat.
In afwijking van lid 3, eerste alinea, onder d), is deze verordening, en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, van toepassing op het ontwerp, de productie en het onderhoud van een type luchtvaartuig dat binnen het toepassingsgebied valt van bijlage I, punt 1, onder e), f), g), h), of i), en op het personeel en de organisaties die betrokken zijn bij deze activiteiten, voor zover:
de organisatie die verantwoordelijk is voor het ontwerp van dat type luchtvaartuig bij het Agentschap een aanvraag voor een typecertificaat overeenkomstig artikel 11 heeft ingediend, respectievelijk overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder a), tegenover het Agentschap een verklaring heeft afgelegd over dat type luchtvaartuig;
dat type luchtvaartuig bestemd is voor serieproductie, alsmede
het ontwerp van dat type luchtvaartuig niet eerder is goedgekeurd in overeenstemming met de nationale wetten van een lidstaat.
Deze verordening en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen zijn voor het betreffende type luchtvaartuig van toepassing vanaf de datum waarop het typecertificaat is afgegeven, respectievelijk de verklaring is afgelegd. De bepalingen inzake de beoordeling van de aanvraag voor het typecertificaat en de afgifte van het typecertificaat door het Agentschap zijn echter van toepassing vanaf de datum waarop de aanvraag is ontvangen.
Onverminderd nationale eisen op het gebied van veiligheid en defensie, en artikel 7, lid 5, van Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ), zorgen de lidstaten ervoor dat:
de in lid 3, eerste alinea, onder b), van dit artikel bedoelde faciliteiten die openstaan voor openbaar gebruik, en
de in lid 3, eerste alinea, onder c), van dit artikel bedoelde ATM/ANS die worden verleend aan het luchtverkeer waarop Verordening (EG) nr. 549/2004 van toepassing is,
een niveau van veiligheid en interoperabiliteit met civiele systemen bieden dat net zo effectief is als het niveau dat voortvloeit uit de toepassing van de essentiële eisen van de bijlagen VII en VIII bij deze verordening.
Vanaf de in dat besluit genoemde datum worden de betreffende activiteiten, personeel en organisaties uitsluitend geregeld door de bepalingen van het betreffende deel of de betreffende delen en door de bepalingen van deze verordening die betrekking hebben op de toepassing van die delen.
De betrokken lidstaat stelt de Commissie en het Agentschap onverwijld in kennis van zijn besluit. Die kennisgeving bevat alle relevante informatie, met name:
het betreffende deel of de betreffende delen;
de activiteiten, het personeel en de organisaties in kwestie;
de redenen voor zijn besluit, alsmede
de datum vanaf wanneer dat besluit van toepassing wordt.
Indien de Commissie, na raadpleging van het Agentschap, van oordeel is dat niet is voldaan aan de in de eerste alinea vervatte voorwaarde, stelt de Commissie een uitvoeringshandeling vast met haar beslissing daarover. Na de kennisgeving van deze uitvoeringshandelingen aan de betrokken lidstaat besluit die lidstaat onverwijld om zijn eerdere, in de eerste alinea van dit lid bedoelde, besluit te wijzigen of in te trekken en stelt de Commissie en het Agentschap daarvan in kennis.
Onverminderd de vierde alinea, kan een lidstaat eveneens te allen tijde besluiten het eerdere, in de eerste alinea van dit lid bedoelde, besluit te wijzigen of in te trekken. In die gevallen stelt hij de Commissie en het Agentschap daarvan onverwijld in kennis.
Het Agentschap neemt alle besluiten van de Commissie en van de lidstaten waarvan krachtens dit lid kennis is gegeven, op in het in artikel 74 bedoelde register.
De Commissie, het Agentschap en de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat werken samen met het oog op de toepassing van dit lid.
Vanaf de in dat vrijstellingsbesluit vermelde datum worden het ontwerp, het onderhoud en de exploitatie van het desbetreffende luchtvaartterrein en de veiligheidsgerelateerde apparatuur en de grondafhandelingsdiensten en de AMS van dat luchtvaartterrein niet meer geregeld door deze verordening en de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen.
De betrokken lidstaat stelt de Commissie en het Agentschap onverwijld in kennis van zijn vrijstellingsbesluit en van de redenen van de vaststelling daarvan.
Indien de Commissie, na raadpleging van het Agentschap, van oordeel is dat die door een lidstaat verleende vrijstelling niet voldoet aan de in de eerste alinea vermelde voorwaarden, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast met haar beslissing daarover. Na de kennisgeving van die uitvoeringshandelingen aan de betrokken lidstaat, gaat die lidstaat onverwijld over tot de wijziging of intrekking van zijn vrijstellingsbesluit en stelt de Commissie en het Agentschap daarvan in kennis.
De lidstaten stellen de Commissie en het Agentschap ook in kennis van de vrijstellingen die zij hebben verleend overeenkomstig artikel 4, lid 3 ter, van Verordening (EG) nr. 216/2008.
De lidstaten onderzoeken jaarlijks de verkeerscijfers van de luchtvaartterreinen die zij hebben vrijgesteld overeenkomstig dit lid of artikel 4, lid 3 ter, van Verordening (EG) nr. 216/2008. Als uit dat onderzoek blijkt dat een van die luchtvaartterreinen gedurende drie opeenvolgende jaren meer dan 10 000 passagiers van commercieel luchtvervoer of meer dan 850 vrachtbewegingen per jaar heeft afgehandeld, trekt de betrokken lidstaat de vrijstelling van dat luchtvaartterrein in. In dat geval stelt hij de Commissie en het Agentschap daarvan in kennis.
Het Agentschap neemt alle besluiten van de Commissie en van de lidstaten waarvan in overeenstemming met dit lid kennis is gegeven, op in het in artikel 74 bedoelde register.
Een lidstaat kan besluiten activiteiten in verband met ontwerp, productie, onderhoud en vluchtuitvoering vrij te stellen van deze verordening wat betreft een of meer van de volgende luchtvaartuigcategorieën:
vliegtuigen, anders dan onbemande vliegtuigen, met niet meer dan twee zitplaatsen, die in landingsconfiguratie een overtreksnelheid of minimale constante vliegsnelheid hebben van hoogstens 45 knopen gekalibreerde luchtsnelheid (Calibrated Air Speed, CAS) en een door de lidstaat geregistreerde maximumstartmassa (Maximum Take Off Mass, MTOM) van niet meer dan 600 kg voor vliegtuigen die niet bestemd zijn om te worden gebruikt op het water of 650 kg voor vliegtuigen die bestemd zijn om te worden gebruikt op het water;
helikopters, anders dan onbemande helikopters, met niet meer dan twee zitplaatsen en een door de lidstaat geregistreerde MTOM van hoogstens 600 kg voor helikopters die niet bestemd zijn om te worden gebruikt op het water of 650 kg voor helikopters die bestemd zijn om te worden gebruikt op het water;
zweefvliegtuigen, anders dan onbemande zweefvliegtuigen, en gemotoriseerde zweefvliegtuigen, andere dan onbemande gemotoriseerde zweefvliegtuigen, met niet meer dan twee zitplaatsen en een door de lidstaat geregistreerde MTOM van hoogstens 600 kg.
Wat betreft de luchtvaartuigcategorieën als bedoeld in de eerste alinea, mag dat besluit door de lidstaten echter niet worden genomen voor luchtvaartuigen waarvoor een certificaat is afgegeven of geacht is te zijn afgegeven, in overeenstemming met Verordening (EG) nr. 216/2008 of met deze verordening, of waarvoor een verklaring is afgelegd in overeenstemming met deze verordening.
Ieder certificaat dat wordt afgegeven voor een luchtvaartuig waarop een in overeenstemming met lid 8 genomen vrijstellingsbesluit van toepassing is, vermeldt duidelijk dat de afgifte van dat certificaat niet onder deze verordening ressorteert maar onder het nationale recht van de lidstaat die het certificaat afgeeft. Andere lidstaten mogen die nationale certificaten slechts aanvaarden indien zij zelf uit hoofde van lid 8 een overeenkomstig besluit hebben genomen.
De lidstaat die overeenkomstig lid 8 een vrijstellingsbesluit heeft genomen, stelt de Commissie en het Agentschap onverwijld in kennis van dat besluit en van alle relevante informatie, met name de datum waarop het besluit van toepassing wordt en de categorie van luchtvaartuigen waarop het betrekking heeft.
Een lidstaat kan beslissen om het vrijstellingsbesluit dat hij krachtens lid 8 heeft genomen, te wijzigen of in te trekken. In die gevallen stelt hij de Commissie en het Agentschap daarvan onverwijld in kennis.
Het Agentschap neemt alle besluiten van de lidstaten waarvan in overeenstemming met dit lid kennis is gegeven op in het in artikel 74 bedoelde register.
Een door een lidstaat krachtens lid 8 genomen vrijstellingsbesluit is eveneens van toepassing op de organisaties en het personeel die betrokken zijn bij de activiteiten op het gebied van ontwerp, productie, onderhoud en vluchtuitvoering waarop dat besluit van toepassing is.
Artikel 3
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1. |
„toezicht” : de permanente verificatie, door of namens de bevoegde autoriteit, van de blijvende naleving van de voorschriften in deze verordening en in de op grond van deze verordening vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, op basis waarvan een certificaat is afgegeven of een verklaring is ingediend; |
2. |
„Verdrag van Chicago” : het Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart en de bijlagen daarbij, ondertekend te Chicago op 7 december 1944; |
3. |
„product” : een luchtvaartuig, motor of propeller; |
4. |
„onderdeel” : elk deel van een product zoals omschreven in het type-ontwerp van dat product; |
5. |
„ATM/ANS” : luchtverkeersbeheerdiensten en luchtvaartnavigatiediensten, waarin al het volgende begrepen is: de diensten op het gebied van luchtverkeersbeheer, zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 10, van Verordening (EG) nr. 549/2004, de luchtvaartnavigatiediensten die gedefinieerd zijn in artikel 2, punt 4, van die verordening, met inbegrip van de in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 551/2004 bedoelde netwerkbeheersfuncties en -diensten, alsmede de diensten voor het versterken van door satellieten die deel uitmaken van een GNSS-satellietenconstellatie uitgezonden signalen met het oog op luchtvaartnavigatie; ontwerp van vluchtprocedures, en de diensten die bestaan uit het voortbrengen, verwerken, formatteren en verstrekken van gegevens aan het algemene luchtverkeer met het oog op luchtvaartnavigatie; |
6. |
„ATM/ANS-component” : materiële objecten, zoals apparatuur, en immateriële objecten, zoals programmatuur, waarvan de interoperabiliteit van het EATMN afhangt; |
7. |
„ATM/ANS-systeem” : het geheel van op de grond gestationeerde en zich in de lucht bevindende componenten, alsmede in de ruimte gestationeerde apparatuur, dat ondersteuning geeft aan luchtvaartnavigatiediensten voor alle vluchtfasen; |
8. |
„masterplan inzake luchtverkeersbeheer (ATM-masterplan)” : het plan dat wordt goedgekeurd bij Besluit 2009/320/EG van de Raad ( 3 ), overeenkomstig artikel 1, lid 2, van Verordening (EG) nr. 219/2007 van de Raad ( 4 ); |
9. |
„certificering” : elke overeenkomstig deze verordening en op basis van een passende beoordeling verstrekte erkenning dat een rechtspersoon of natuurlijk persoon, product, onderdeel, niet-geïnstalleerde apparatuur, uitrusting om een onbemand luchtvaartuig op afstand te bedienen, luchtvaartterrein, veiligheidsgerelateerde apparatuur van een luchtvaartterrein, ATM/ANS-systeem, ATM/ANS-component of vluchtnabootsingsinstrument voldoet aan de toepasselijke eisen van deze verordening en van de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen, via de afgifte van een certificaat waarin de naleving wordt bevestigd; |
10. |
„verklaring” : een schriftelijke uiteenzetting die overeenkomstig deze verordening en uitsluitend onder de verantwoordelijkheid van een rechtspersoon of natuurlijke persoon wordt opgesteld en die bevestigt dat de toepasselijke eisen van deze verordening en van de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde en uitvoeringshandelingen met betrekking tot een rechtspersoon of natuurlijk persoon, product, onderdeel, niet-geïnstalleerde apparatuur, uitrusting om een onbemand luchtvaartuig op afstand te bedienen, veiligheidsgerelateerde apparatuur van een luchtvaartterrein, ATM/ANS-systeem, ATM/ANS-component of -vluchtnabootsingsinstrument zijn nageleefd; |
11. |
„gekwalificeerde instantie” : een geaccrediteerde rechtspersoon of natuurlijke persoon aan wie uit hoofde van deze verordening specifieke certificerings- of toezichtstaken zijn toegewezen door en onder de controle en verantwoordelijkheid van het Agentschap of een nationale bevoegde autoriteit; |
12. |
„certificaat” : een certificaat, goedkeuring, licentie, vergunning, attest of ander document dat is afgegeven als resultaat van een certificering en waarin de naleving van de toepasselijke eisen wordt erkend; |
13. |
„luchtvaartuigexploitant” : een rechtspersoon of natuurlijk persoon die, al dan niet met commercieel oogmerk, vluchten uitvoert met een of meer luchtvaartuigen of voornemens is deze vluchten uit te voeren; |
14. |
„luchtvaartterreinexploitant” : een rechtspersoon of natuurlijk persoon die een of meer luchtvaartterreinen exploiteert of voornemens is te exploiteren; |
15. |
„vluchtnabootsingsinstrument” : ieder type hulpmiddel waarmee vluchtomstandigheden worden nagebootst op de grond, waaronder vluchtnabootsers, vliegtrainingshulpmiddelen, trainers voor vlieg- en navigatieprocedures en hulpmiddelen voor basisinstrumenttraining; |
16. |
„luchtvaartterrein” : een afgebakend gebied, op het land of op het water, op een vaste, vaste offshore of drijvende structuur, met inbegrip van alle gebouwen, installaties en apparatuur in dat gebied, dat geheel of gedeeltelijk bestemd is voor gebruik bij aankomst, vertrek en grondbewegingen van luchtvaartuigen; |
17. |
„veiligheidsgerelateerde luchtvaartterreinapparatuur” : alle instrumenten, uitrusting, mechanismen, apparaten, toestellen, toebehoren, softwareprogramma's of accessoires die gebruikt worden voor of bestemd zijn om te worden gebruikt voor de het veilig uitvoeren van vluchten met luchtvaartuigen op een luchtvaartterrein; |
18. |
„platform” : een afgebakende zone van een luchtvaartterrein die bestemd is om passagiers, bagage, post of vracht aan of van boord van luchtvaartuigen te brengen, brandstof te tanken of luchtvaartuigen te parkeren of te onderhouden; |
19. |
„platformbeheersdienst (apron management service — AMS)” : een dienst die wordt verleend om de activiteiten en bewegingen van luchtvaartuigen en voertuigen op een platform te regelen; |
20. |
„vluchtinformatiedienst” : een dienst die wordt verleend ten behoeve van het verstrekken van adviezen en informatie die nuttig zijn voor de veilige en efficiënte uitvoering van vluchten; |
21. |
„algemeen luchtverkeer” : alle bewegingen van burgerluchtvaartuigen en staatsluchtvaartuigen die worden uitgevoerd overeenkomstig de procedures van de Internationale Burgerluchtvaartorganisatie (International Civil Aviation Organization — ICAO); |
22. |
„internationale normen en aanbevolen ►C1 praktijken ◄ ” : internationale normen en aanbevolen ►C1 praktijken ◄ die door de ICAO zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 37 van het Verdrag van Chicago; |
23. |
„grondafhandelingsdienst” : een dienst die wordt verleend op luchtvaartterreinen en die bestaat uit veiligheidsgerelateerde activiteiten op de gebieden toezicht op de grond, controle op de operationele vluchtondersteuning en op de belading, passagiersafhandeling, bagageafhandeling, vracht- en postafhandeling, platformafhandeling van luchtvaartuigen, diensten voor luchtvaartuigen, brandstof- en olieafhandeling, en het aan boord brengen van catering, met inbegrip van het geval waarin een luchtvaartuigexploitant deze grondafhandelingsdiensten aan zichzelf verleent (zelfafhandeling); |
24. |
„commercieel luchtvervoer” : een vluchtuitvoering om passagiers, vracht of post tegen vergoeding of andere beloning te vervoeren; |
25. |
„veiligheidsprestatie” : een door de Unie, een lidstaat of een organisatie bereikt resultaat, zoals gedefinieerd in hun veiligheidsprestatiedoelstellingen en veiligheidsprestatie-indicatoren; |
26. |
„veiligheidsprestatie-indicator” : een parameter die wordt gebruikt om de veiligheidsprestaties te monitoren en te beoordelen; |
27. |
„veiligheidsprestatiedoelstelling” : een geplande of voorgenomen doelstelling voor de naleving van de veiligheidsprestatie-indicatoren gedurende een bepaalde periode; |
28. |
„luchtvaartuig” : een machine die in de atmosfeer kan worden gehouden door andere reacties van de lucht dan die tussen de lucht en het aardoppervlak; |
29. |
„niet-geïnstalleerde apparatuur” : alle instrumenten, uitrusting, mechanismen, apparaten, toebehoren, softwareprogramma's of accessoires die door de luchtvaartuigexploitant worden meegenomen aan boord van een luchtvaartuig, maar die daarvan geen deel uitmaken en die worden gebruikt, of bestemd zijn om te worden gebruikt, voor het uitvoeren van vluchten met of de besturing van een luchtvaartuig, en die de overlevingskansen van de inzittenden vergroten of gevolgen kunnen hebben voor het veilig uitvoeren van vluchten met van het luchtvaartuig; |
30. |
„onbemand luchtvaartuig” : elk luchtvaartuig waarmee vluchten worden uitgevoerd of dat is ontworpen om vluchten autonoom of op afstand bestuurd uit te voeren zonder piloot aan boord; |
31. |
„piloot op afstand” : een natuurlijk persoon die verantwoordelijk is voor het veilig uitvoeren van de vlucht van een onbemand luchtvaartuig door de vluchtbesturing ervan te bedienen, hetzij manueel of, indien het onbemande luchtvaartuig automatisch vliegt, door toezicht te houden op de koers ervan en blijvend in staat te zijn op elk moment in te grijpen en de koers te wijzigen; |
32. |
„apparatuur om onbemande luchtvaartuigen op afstand te bedienen” : alle instrumenten, uitrusting, mechanismen, apparaten, toebehoren, softwareprogramma's of accessoires die nodig zijn voor het veilig uitvoeren van vluchten met een onbemand luchtvaartuig, die geen onderdeel daarvan zijn en die niet aan boord van dat onbemande luchtvaartuig worden meegenomen; |
33. |
„gemeenschappelijk Europees luchtruim” : het luchtruim boven het grondgebied waarop de Verdragen van toepassing zijn, alsmede elk ander luchtruim waarin de lidstaten Verordening (EG) nr. 551/2004 toepassen in overeenstemming met artikel 1, lid 3, van die verordening; |
34. |
„nationale bevoegde autoriteit” : een of meer door een lidstaat aangewezen entiteiten die de nodige bevoegdheden en toegewezen verantwoordelijkheden hebben om de certificerings-, toezichts- en handhavingstaken te verrichten overeenkomstig deze verordening de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen, en Verordening (EG) nr. 549/2004. |
Artikel 4
Beginselen voor maatregelen op basis van deze verordening
Bij het nemen van maatregelen op basis van deze verordening moeten de Commissie, het Agentschap en de lidstaten,:
rekening houden met de stand van de techniek en de beste ►C1 praktijken ◄ op het gebied van de luchtvaart en met de wereldwijde ervaring op luchtvaartgebied en de wetenschappelijke en technische vooruitgang op de betreffende gebieden;
voortbouwen op de beste beschikbare gegevens en analysen;
het mogelijk maken onmiddellijk te reageren op vaststaande oorzaken van ongevallen, ernstige incidenten en intentionele inbreuken op de beveiliging;
rekening houden met de onderlinge samenhang tussen de verschillende gebieden van de luchtvaartveiligheid, en tussen de luchtvaartveiligheid, cyberbeveiliging en andere technische domeinen van de luchtvaartregelgeving;
waar mogelijk eisen en procedures vaststellen op basis van prestaties en te bereiken doelstellingen, waarbij verschillende mogelijkheden worden geboden om deze op prestaties gebaseerde doelstellingen te verwezenlijken;
samenwerking en een efficiënt gebruik van hulpbronnen bevorderen tussen de autoriteiten op het niveau van de EU en de lidstaten;
niet-bindende maatregelen nemen, met inbegrip van acties ter bevordering van de veiligheid, indien mogelijk;
rekening houden met de internationale rechten en verplichtingen op het gebied van de burgerluchtvaart in de Unie en de lidstaten, waaronder die welke uit het verdrag van Chicago voortvloeien.
De uit hoofde van deze verordening genomen maatregelen zijn afgestemd op en evenredig met de aard en het risico van elke specifieke activiteit waarop zij betrekking hebben. Bij het opstellen en uitvaardigen van dergelijke maatregelen houden de Commissie, het Agentschap en de lidstaten, voor zover passend voor de desbetreffende activiteit, rekening met:
de vraag of andere personen dan de bemanning aan boord worden meegenomen, en met name of de vluchtuitvoering openstaat voor leden van het publiek;
de mate waarin derde partijen of eigendommen op de grond in gevaar kunnen worden gebracht door de activiteit;
de complexiteit, prestaties en operationele kenmerken van het luchtvaartuig in kwestie;
het doel van de vlucht, het type luchtvaartuig en de aard van het gebruikte luchtruim;
het type, de schaal en de complexiteit van de vluchtuitvoering of activiteit, met inbegrip van, voor zover relevant, de omvang en het type van het verkeer dat wordt afgehandeld door de verantwoordelijke organisatie of persoon;
de mate waarin de personen die gevolgen ondervinden van de aan de vluchtuitvoering verbonden risico's, deze risico's kunnen beoordelen en controleren;
de resultaten van certificerings- en toezichtsactiviteiten uit het verleden.
HOOFDSTUK II
BEHEER VAN DE LUCHTVAARTVEILIGHEID
Artikel 5
Europees programma voor de veiligheid van de luchtvaart
Het Europees programma voor de veiligheid van de luchtvaart bevat ook een beschrijving van het proces voor het ontwikkelen, vaststellen, actualiseren en uitvoeren van het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart als bedoeld in artikel 6. De lidstaten en de belanghebbenden worden hierbij nauw betrokken.
Artikel 6
Het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart
Artikel 7
Nationaal programma voor de veiligheid
Artikel 8
Nationaal plan voor de veiligheid van de luchtvaart
HOOFDSTUK III
MATERIËLE VOORSCHRIFTEN
AFDELING I
Luchtwaardigheid en milieubescherming
Artikel 9
Essentiële eisen
De essentiële eisen inzake milieuverenigbaarheid van bijlage III bij deze verordening zijn van toepassing op producten, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur voor zover de in de eerste alinea van dit lid bedoelde bepalingen van het Verdrag van Chicago geen eisen inzake milieubescherming bevatten.
Organisaties die zich bezighouden met het ontwerpen, produceren en onderhouden van de in artikel 2, lid 1, onder a) en b), bedoelde producten voldoen aan punt 8 van bijlage III bij deze verordening.
Artikel 10
Naleving
Artikel 11
Ontwerp van producten
Het ontwerp van producten is onderworpen aan certificering en aan de afgifte van een typecertificaat. Wijzigingen van dat ontwerp zijn eveneens onderworpen aan certificering; voor dergelijke wijzigingen wordt een wijzigingscertificaat afgegeven, met inbegrip van aanvullende typecertificaten. Reparatieontwerpen zijn onderworpen aan certificering en aan de afgifte van een goedkeuring.
Een goedkeuring wordt uitgereikt met betrekking tot gegevens betreffende de operationele geschiktheid van een type-ontwerp. Die goedkeuring wordt opgenomen in het typecertificaat, respectievelijk het in artikel 18, lid 1, onder b), bedoelde beperkte typecertificaat.
Die typecertificaten, wijzigingscertificaten, goedkeuringen van reparatieontwerpen en die goedkeuring van de gegevens betreffende operationele geschiktheid worden afgegeven op aanvraag, wanneer de aanvrager heeft aangetoond dat het ontwerp van het product beantwoordt aan de certificeringsgrondslag die is vastgesteld overeenkomstig de in artikel 19, lid 1, onder b), i), respectievelijk ii), bedoelde gedelegeerde handelingen, en geen kenmerken vertoont die tot gevolg hebben dat het product onverenigbaar is met de milieuvoorschriften of niet veilig kan worden gebruikt.
Die typecertificaten, wijzigingscertificaten, goedkeuringen van reparatieontwerpen en die goedkeuring van de gegevens betreffende de operationele geschiktheid kunnen ook worden afgegeven zonder een dergelijke aanvraag, door een organisatie die is goedgekeurd overeenkomstig artikel 15 en die de bevoegdheid heeft gekregen om dergelijke certificaten of goedkeuringen af te geven overeenkomstig de in artikel 19, lid 1, onder k), bedoelde gedelegeerde handeling, voor zover die organisatie heeft vastgesteld dat het ontwerp van het product beantwoordt aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de derde alinea van dit lid.
Er is geen afzonderlijk typecertificaat vereist voor het ontwerp van motoren en propellers die overeenkomstig dit artikel zijn gecertificeerd als onderdeel van het ontwerp van een luchtvaartuig.
Artikel 12
Ontwerp van onderdelen
Tenzij anders bepaald in de in artikel 19 bedoelde gedelegeerde handelingen, is het ontwerp van onderdelen onderworpen aan certificering en de afgifte van een certificaat.
Dat certificaat wordt afgegeven op aanvraag, indien de aanvrager heeft aangetoond dat het ontwerp van het onderdeel voldoet aan de certificeringsbasis die is vastgesteld overeenkomstig de in artikel 19, lid 1, onder b), iii), bedoelde gedelegeerde handelingen.
Dat certificaat kan ook worden afgegeven zonder een dergelijke aanvraag, door een organisatie die is goedgekeurd overeenkomstig artikel 15 en die de bevoegdheid heeft gekregen om dergelijke certificaten of goedkeuringen af te geven overeenkomstig de in artikel 19, lid 1, onder k), bedoelde gedelegeerde handeling, voor zover die organisatie heeft vastgesteld dat het ontwerp van het onderdeel beantwoordt aan de certificeringsbasis die is vastgesteld overeenkomstig de in artikel 19, lid 1, onder b), iii), bedoelde gedelegeerde handelingen.
Er is geen afzonderlijk typecertificaat vereist voor het ontwerp van onderdelen die overeenkomstig artikel 11 zijn gecertificeerd als onderdeel van het ontwerp van een product.
Artikel 13
Ontwerp van niet-geïnstalleerde apparatuur
Indien bepaald in de in artikel 19 bedoelde gedelegeerde handelingen, is het ontwerp van niet-geïnstalleerde apparatuur onderworpen aan certificering en aan de afgifte van een certificaat.
Dat certificaat wordt afgegeven op aanvraag, indien de aanvrager heeft aangetoond dat het ontwerp van niet-geïnstalleerde apparatuur voldoet aan de certificeringsbasis die is vastgesteld overeenkomstig de in artikel 19, lid 1, onder b), iii), bedoelde gedelegeerde handelingen.
Dat certificaat kan ook worden afgegeven zonder een dergelijke aanvraag, door een organisatie die is goedgekeurd overeenkomstig artikel 15 en die de bevoegdheid heeft gekregen om die certificaten af te geven overeenkomstig de in artikel 19, lid 1, onder k), bedoelde gedelegeerde handeling, voor zover die organisatie heeft vastgesteld dat het ontwerp van niet-geïnstalleerde apparatuur beantwoordt aan de certificeringsbasis die is vastgesteld overeenkomstig de in artikel 19, lid 1, onder b), iii), bedoelde gedelegeerde handelingen.
Artikel 14
Individuele luchtvaartuigen
Deze bewijzen worden afgegeven op aanvraag, indien de aanvrager heeft aangetoond dat het luchtvaartuig beantwoordt aan het ontwerp dat is gecertificeerd overeenkomstig artikel 11, en indien op veilige en met het milieu verenigbare wijze vluchtuitvoeringen kunnen worden verricht met het luchtvaartuig.
Artikel 15
Organisaties
Een goedkeuring is tevens vereist voor:
organisaties die verantwoordelijk zijn voor het onderhoud en het beheer van de permanente luchtwaardigheid van producten, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur, en
organisaties die betrokken zijn bij de opleiding van het personeel dat verantwoordelijk is voor de vrijgave van een product, een onderdeel of niet-geïnstalleerde apparatuur na onderhoud;
De eerste alinea is echter niet van toepassing op situaties waarin, als gevolg van de vaststelling van uitvoeringshandelingen als bedoeld in artikel 17, lid 1, onder b), gelet op de doelstellingen en de beginselen bedoeld in de artikelen 1 en 4, en in het bijzonder op de aard en het risico van de betreffende activiteit, dergelijke goedkeuringen niet verplicht zijn.
De in lid 1 bedoelde goedkeuringen worden afgegeven op aanvraag, wanneer de aanvrager heeft aangetoond dat is voldaan aan de in artikel 17 bedoelde uitvoeringshandelingen die zijn vastgesteld om de naleving van de in artikel 9 bedoelde essentiële eisen te waarborgen.
Artikel 16
Personeel
Die vergunning wordt afgegeven op aanvraag, wanneer de aanvrager heeft aangetoond dat hij voldoet aan de in artikel 17 bedoelde uitvoeringshandelingen die zijn vastgesteld om de naleving van de in artikel 9 bedoelde essentiële eisen te waarborgen.
Artikel 17
Uitvoeringshandelingen inzake luchtwaardigheid
Met het oog op de eenvormige uitvoering en naleving van de in artikel 9 bedoelde essentiële eisen, stelt de Commissie voor de in artikel 2, lid 1, onder a) en b), bedoelde luchtvaartuigen, niet zijnde onbemande luchtvaartuigen, en hun motoren, propellers, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur, op basis van de in artikel 4 vermelde beginselen en met het oog op de verwezenlijking van de in artikel 1 genoemde doelstellingen, uitvoeringshandelingen vast waarin nadere bepalingen worden vastgelegd betreffende:
de regels en procedures voor de handhaving van de in artikel 14 en in artikel 18, lid 2, eerste alinea, onder a), bedoelde bewijzen;
de regels en procedures voor het afgeven, handhaven, wijzigen, beperken, schorsen of intrekken van de in artikel 15, lid 2, bedoelde goedkeuringen, en voor de situaties waarin die goedkeuringen niet verplicht zijn;
de regels en procedures voor de verklaringen bedoeld in artikel 15, lid 5, en voor de situaties waarin die verklaringen verplicht zijn;
de regels en procedures voor het afgeven, handhaven, wijzigen, beperken, schorsen of intrekken van de in artikel 16 bedoelde vergunningen, en voor de situaties waarin die vergunningen niet verplicht zijn;
de rechten en verantwoordelijkheden van de houders van de goedkeuringen en vergunningen die zijn afgegeven krachtens artikel 15, lid 2, en artikel 16 en van de organisaties die verklaringen indienen overeenkomstig artikel 15, lid 5;
de regels en procedures voor het onderhoud van producten, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur;
de regels en procedures voor het beheer van de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen;
aanvullende luchtwaardigheidseisen voor producten, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur waarvan het ontwerp al is gecertificeerd, die nodig zijn om de permanente luchtwaardigheid en de veiligheidsverbeteringen te ondersteunen.
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 18
Afwijkingen
In afwijking van de artikelen 9 tot en met 13, voor zover van toepassing:
mag de overeenstemming van het ontwerp van producten, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur met de in artikel 9 vermelde toepasselijke essentiële eisen worden beoordeeld zonder afgifte van een certificaat, indien de in artikel 19, lid 1, onder d), i), bedoelde gedelegeerde handelingen hierin voorzien. In dat geval worden in de in artikel 19, lid 1, onder j), bedoelde gedelegeerde handelingen de voorwaarden en procedures voor een dergelijke beoordeling vastgesteld. In de in artikel 19, lid 1, onder d), i), bedoelde gedelegeerde handelingen kan worden bepaald dat de organisatie die verantwoordelijk is voor het ontwerpen en produceren van die producten, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur toestemming krijgt om een verklaring in te dienen betreffende de overeenstemming van hun ontwerp met die essentiële eisen en met de gedetailleerde specificaties die overeenkomstig de in artikel 19, lid 1, onder i), bedoelde gedelegeerde handelingen zijn opgesteld teneinde de overeenstemming van die ontwerpen met die essentiële eisen te waarborgen;
mag een beperkt typecertificaat worden afgegeven indien het ontwerp van een luchtvaartuig niet beantwoordt aan de in artikel 9 vermelde essentiële eisen. In dat geval wordt dat certificaat afgegeven op aanvraag, wanneer de aanvrager heeft aangetoond dat het ontwerp van het luchtvaartuig beantwoordt aan de specifieke luchtwaardigheidsspecificaties die overeenkomstig de in artikel 19, lid 1, onder b), i) en ii), bedoelde gedelegeerde handelingen zijn opgesteld en dat het ontwerp van het luchtvaartuig passend is wat betreft de luchtwaardigheid en milieuverenigbaarheid, in het licht van het geplande gebruik van het luchtvaartuig.
In afwijking van de artikelen 9, 10 en 14, voor zover van toepassing:
wordt overeenkomstig de in artikel 19 bedoelde gedelegeerde handelingen, een beperkt bewijs van luchtwaardigheid of een beperkt geluidscertificaat afgegeven voor luchtvaartuigen waarvan het ontwerp ofwel onderworpen is aan een verklaring overeenkomstig lid 1, onder a), ofwel waarvoor een beperkt typecertificaat is afgegeven overeenkomstig lid 1, onder b). In het tweede geval worden die bewijzen afgegeven op aanvraag, wanneer de aanvrager heeft aangetoond dat het luchtvaartuig beantwoordt aan dat ontwerp en in zodanige staat verkeert dat het op veilige en met het milieu verenigbare wijze kan worden geëxploiteerd.
kan overeenkomstig de in artikel 19 bedoelde gedelegeerde handelingen, een vliegvergunning worden afgegeven om vluchtuitvoeringen mogelijk te maken met een luchtvaartuig dat niet beschikt over een geldig bewijs van luchtwaardigheid of geldig beperkt bewijs van luchtwaardigheid. In dat geval wordt een dergelijke vliegvergunning afgegeven op aanvraag, wanneer de aanvrager heeft aangetoond dat het luchtvaartuig in staat is veilig een eenvoudige vlucht uit te voeren.
De vliegvergunning kan ook worden afgegeven zonder een dergelijke aanvraag, door een organisatie die is goedgekeurd overeenkomstig artikel 15 en die het recht heeft gekregen om dergelijke vliegvergunningen af te geven overeenkomstig de in artikel 19, lid 1, onder k), bedoelde gedelegeerde handelingen of de in artikel 17, lid 1, onder e), bedoelde uitvoeringshandeling, voor zover die organisatie heeft vastgesteld dat het luchtvaartuig in staat is veilig een elementaire vlucht uit te voeren.
Er zijn passende beperkingen van toepassing op de vliegvergunning, die bepaald worden in de in artikel 19, lid 1, onder f), bedoelde gedelegeerde handelingen, en met name beperkingen om de veiligheid van derde partijen te beschermen.
Artikel 19
Gedelegeerde bevoegdheden
Wat de in artikel 2, lid 1, onder a) en b), bedoelde luchtvaartuigen, niet zijnde onbemande luchtvaartuigen, en hun motoren, onderdelen, propellers en niet-geïnstalleerde apparatuur betreft, is de Commissie gemachtigd om bij gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 128 gedetailleerde regels vast te stellen met betrekking tot:
gedetailleerde voorschriften inzake milieubescherming voor producten, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur, in situaties als bedoeld in artikel 9, lid 2, tweede alinea;
de voorwaarden waaraan het Agentschap moet voldoen om, overeenkomstig artikel 77, het volgende vast te stellen en mee te delen aan een aanvrager:
de typecertificeringsgrondslag voor een product met het oog op de typecertificering als bedoeld in artikel 11 en artikel 18, lid 1, onder b);
de certificeringsgrondslag voor een product met het oog op de goedkeuring van operationele geschiktheidsgegevens als bedoeld in artikel 11, waaronder:
de certificeringsgrondslag voor een onderdeel of voor niet-geïnstalleerde apparatuur, waaronder de veiligheidsgerelateerde apparatuur en instrumenten bedoeld in artikel 30, lid 7, met het oog op de certificering als bedoeld in de artikelen 12 en 13;
de specifieke voorwaarden voor de naleving van de in artikel 9 bedoelde essentiële eisen door de in artikel 2, lid 1, onder b), ii), bedoelde luchtvaartuigen;
de voorwaarden voor het afgeven, handhaven, wijzigen, beperken, schorsen of intrekken van de in de artikelen 11, 12 en 13, en artikel 18, lid 1, onder b), bedoelde certificaten, met inbegrip van:
de omstandigheden waarin, teneinde de in artikel 1 uiteengezette doelstellingen te bereiken en rekening houdende met de aard en het risico van de desbetreffende activiteit die certificaten al dan niet verplicht zijn, respectievelijk die verklaringen toegestaan zijn;
de voorwaarden betreffende de geldigheidsduur van die certificaten en betreffende de verlenging van die certificaten ingeval de duur ervan beperkt is;
de voorwaarden voor het afgeven, wijzigen, beperken, schorsen of intrekken van de in artikel 14, lid 1, bedoelde bewijzen van luchtwaardigheid en de in artikel 1 bedoelde geluidscertificaten, alsmede de in artikel 18, lid 2, eerste alinea, onder a), bedoelde beperkte bewijzen van luchtwaardigheid en beperkte geluidscertificaten;
de voorwaarden voor het afgeven, handhaven, wijzigen, beperken, opschorten, intrekken en het gebruik van de in artikel 18, lid 2, eerste alinea, onder b), bedoelde vliegvergunningen;
de voorwaarden voor het afgeven, handhaven, wijzigen, beperken, opschorten of intrekken van de in artikel 15, lid 1, bedoelde goedkeuringen, en voor de situaties waarin, met het oog op de doelstellingen van artikel 1 en rekening houdend met de aard en het risico van de betreffende activiteit, die goedkeuringen al dan niet verplicht zijn, respectievelijk die verklaringen toegestaan zijn;
de rechten en verantwoordelijkheden van de houders van de krachtens de artikelen 11, 12, 13, 14, lid 1, 15, lid 1, 18, lid 1, onder b), en artikel 18, lid 2, afgegeven certificaten en van de organisaties die verklaringen hebben ingediend overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder a), en punt g) van dit lid;
de voorwaarden voor de vaststelling van de gedetailleerde specificaties die van toepassing zijn op het ontwerp van producten, het ontwerp van onderdelen en het ontwerp van niet-geïnstalleerde apparatuur, die onderworpen zijn aan een verklaring overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder a);
de voorwaarden en procedures om, overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder a), de luchtwaardigheid en milieuverenigbaarheid van het ontwerp van producten, het ontwerp van onderdelen en het ontwerp van niet-geïnstalleerde apparatuur te beoordelen zonder dat het nodig is een certificaat af te geven, met inbegrip van de vluchtuitvoeringsvoorwaarden en -beperkingen;
de voorwaarden waaronder organisaties waaraan een goedkeuring is afgegeven overeenkomstig artikel 15, lid 1, het recht kunnen krijgen om de in de artikelen 11, 12, 13, en artikel 18, lid 2, eerste alinea, onder b), bedoelde certificaten af te geven.
DEEL II
Bemanning
Artikel 20
Essentiële eisen
Piloten en cabinepersoneel die betrokken zijn bij vluchtuitvoeringen met de in artikel 2, lid 1, onder b), bedoelde luchtvaartuigen, niet zijnde onbemande luchtvaartuigen, alsmede vluchtnabootsingsinstrumenten, personen en organisaties die betrokken zijn bij de opleiding, toetsing, controle en medische keuring van die piloten en dat cabinepersoneel, moeten voldoen aan de essentiële eisen in bijlage IV.
Artikel 21
Toepassingsgebied
Het bewijs van bevoegdheid als piloot en het medisch certificaat voor piloten kunnen overeenkomstig de in artikel 23, lid 1, onder c), bedoelde uitvoeringshandelingen worden gewijzigd om rechten toe te voegen of schrappen.
Artikel 22
Cabinepersoneel
Artikel 23
Uitvoeringshandelingen ten aanzien van piloten en cabinepersoneel
Met het oog op het waarborgen van de eenvormige uitvoering en naleving van de in artikel 20 bedoelde essentiële eisen stelt de Commissie met betrekking tot piloten die betrokken zijn bij de in artikel 2, lid 1, onder b), bedoelde vluchtuitvoering met luchtvaartuigen, niet zijnde onbemande luchtvaartuigen, op basis van de in artikel 4 beschreven beginselen en met het oog op de verwezenlijking van de in artikel 1 genoemde doelstellingen, uitvoeringshandelingen vast waarin nadere bepalingen worden vastgelegd met betrekking tot:
de verschillende categorieën bewijzen van bevoegdheid als piloot en medische certificaten voor piloten als bedoeld in artikel 21, alsmede de verschillende bevoegdverklaringen voor die bewijzen van bevoegdheid als piloot, passend bij de verschillende soorten werkzaamheden die worden verricht;
de rechten en verantwoordelijkheden van de houders van bevoegdheidsbewijzen voor piloten, bevoegdverklaringen en medische certificaten van piloten;
de regels en procedures voor het afgeven, handhaven, wijzigen, beperken, schorsen of intrekken van bevoegdheidsbewijzen voor piloten, bevoegdverklaringen en medische certificaten van piloten met inbegrip van:
de regels en procedures voor situaties waarin dergelijke bewijzen van bevoegdheid, bevoegdverklaringen en medische certificaten niet vereist zijn;
de regels en procedures voor het omzetten van nationale bewijzen van bevoegdheid als piloot en nationale medische certificaten van piloten in bewijzen van bevoegdheid als piloot en medische certificaten als bedoeld in artikel 21, lid 1;
de regels en procedures voor het omzetten van nationale bewijzen van bevoegdheid als boordwerktuigkundige in bewijzen van bevoegdheid als piloot als bedoeld in artikel 21, lid 1;
de regels en procedures voor het erkennen van de opleiding en ervaring in luchtvaartuigen die niet onder deze verordening vallen, met het oog op het verkrijgen van de in artikel 21, lid 1, bedoelde bewijzen van bevoegdheid als piloot.
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Bij het vaststellen van die uitvoeringshandelingen waarborgt de Commissie dat de in artikel 20 van deze verordening bedoelde essentiële eisen worden nageleefd, en houdt zij terdege rekening met de internationale normen en aanbevolen ►C1 praktijken ◄ , in het bijzonder die van bijlage 1 bij het Verdrag van Chicago.
Die uitvoeringshandelingen omvatten, voor zover van toepassing, bepalingen voor de afgifte van alle types bewijzen van bevoegdheid als piloot en bevoegdverklaringen die vereist zijn krachtens bijlage 1 bij het Verdrag van Chicago. Die uitvoeringshandelingen kunnen ook bepalingen omvatten voor de afgifte van andere types bewijzen van bevoegdheid als piloot en bevoegdverklaringen.
Met het oog op de eenvormige uitvoering en naleving van de in artikel 20 bedoelde essentiële eisen, stelt de Commissie met betrekking tot cabinepersoneel dat betrokken is bij de in artikel 2, lid 1, onder b), bedoelde vluchtuitvoering met luchtvaartuigen, anders dan onbemande luchtvaartuigen, op basis van de in artikel 4 beschreven beginselen en met het oog op de verwezenlijking van de in artikel 1 genoemde doelstellingen, uitvoeringshandelingen vast waarin nadere bepalingen worden vastgelegd met betrekking tot:
de regels en procedures voor het afgeven, handhaven, wijzigen, beperken, schorsen of intrekken van cabinepersoneelsattesten en voor de situaties waarin dergelijke attesten vereist zijn voor het cabinepersoneel dat betrokken is bij ander luchtvervoer dan commercieel luchtvervoer;
de regels en procedures voor het beoordelen van de medische geschiktheid van cabinepersoneel als bedoeld in artikel 22;
de rechten en verantwoordelijkheden van de houders van attesten van cabinepersoneel als bedoeld in artikel 22.
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 24
Opleidingsorganisaties en luchtvaartgeneeskundige centra
Artikel 25
Vluchtnabootsingsinstrumenten
Artikel 26
Instructeurs en examinatoren
Deze certificaten kunnen overeenkomstig de in artikel 27, lid 1, onder a), bedoelde uitvoeringshandelingen worden gewijzigd om rechten toe te voegen of te schrappen.
Artikel 27
Uitvoeringshandelingen ten aanzien van de opleiding, toetsing, controle en medische keuring
Met het oog op de eenvormige toepassing en naleving van de in artikel 20 bedoelde essentiële eisen, stelt de Commissie voor vluchtnabootsingsinstrumenten en voor bij de opleiding, toetsing, controle en medische keuring van piloten en cabinepersoneel betrokken personen en organisaties, op basis van de in artikel 4 beschreven beginselen en met het oog op de verwezenlijking van de in artikel 1 genoemde doelstellingen, uitvoeringshandelingen vast waarin nadere bepalingen worden vastgelegd met betrekking tot:
de regels en procedures voor het afgeven, handhaven, wijzigen, beperken, schorsen of intrekken van de in de artikelen 24, 25 en 26 bedoelde goedkeuringen en certificaten, en voor de situaties waarin die goedkeuringen en certificaten al dan niet verplicht zijn;
de regels en procedures voor de verklaringen van de organisaties voor de opleiding van piloten en de organisaties voor de opleiding van cabinepersoneel bedoeld in artikel 24, lid 6, en de instructeurs van vluchtnabootsingsinstrumenten bedoeld in artikel 25, lid 5, en voor de situaties waarin die verklaringen verplicht zijn;
de rechten en verantwoordelijkheden van de houders van de in de artikelen 24, 25 en 26 bedoelde goedkeuringen en certificaten en van de organisaties die verklaringen indienen overeenkomstig artikel 24, lid 6, en artikel 25, lid 5.
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 28
Gedelegeerde bevoegdheden
AFDELING III
Vluchtuitvoeringen
Artikel 29
Essentiële eisen
De in artikel 2, lid 1, onder b), bedoelde vluchtuitvoering met luchtvaartuigen, niet zijnde onbemande luchtvaartuigen, moet voldoen aan de essentiële eisen die zijn vervat in bijlage V en, indien van toepassing, bijlagen VII en VIII.
Artikel 30
Luchtvaartuigexploitanten
Om ervoor te zorgen dat de in artikel 29 bedoelde essentiële eisen worden nageleefd, en rekening houdend met de in de artikelen 1 en 4 vermelde doelstellingen en beginselen, en in het bijzonder met de aard en het risico van de betreffende activiteit, kunnen luchtvaartuigexploitanten die zijn gevestigd, verblijven of een hoofdkantoor hebben op het grondgebied waarop de Verdragen van toepassing zijn, overeenkomstig de in artikel 31, lid 1, eerste alinea, onder b) en c), bedoelde uitvoeringshandelingen, ertoe worden verplicht:
een verklaring in te dienen waaruit blijkt dat zij over de capaciteiten en middelen beschikken om zich te kwijten van de verantwoordelijkheden waarmee de vluchtuitvoering met luchtvaartuigen in overeenstemming met die uitvoeringshandelingen gepaard gaat, of
houder van een certificaat te zijn.
Rekening houdend met de in de artikelen 1 en 4 beschreven doelstellingen en beginselen, en in het bijzonder met de aard en het risico van de betreffende activiteit, kunnen de in lid 1 van dit artikel bedoelde luchtvaartuigexploitanten er overeenkomstig de in artikel 31 bedoelde uitvoeringshandelingen toe worden verplicht:
te voldoen aan specifieke eisen, wanneer zij codesharingovereenkomsten of leaseovereenkomsten sluiten;
te voldoen aan specifieke eisen bij het uitvoeren van vluchten met een luchtvaartuig dat in een derde land is geregistreerd;
een minimumuitrustingslijst (Minimum Equipment List — MEL) of gelijkwaardig document op te stellen waarin is aangegeven hoe een luchtvaartuig in specifieke omstandigheden moet worden geëxploiteerd, wanneer bepaalde instrumenten, uitrustingsstukken of functies buiten werking zijn bij het begin van de vlucht.
Voor zover bepaald in de in artikel 31, lid 1, eerste alinea, onder g), bedoelde uitvoeringshandelingen moeten luchtvaartuigen uitgerust zijn met de nodige veiligheidsgerelateerde uitrusting en apparaten, indien nodig gecertificeerd overeenkomstig de in artikel 19, lid 1, onder b), iii), bedoelde gedelegeerde handeling, waaronder enkele of alle van de volgende apparaten:
toestellen voor het registreren van vluchtgegevens;
middelen voor het volgen van de positie van het luchtvaartuig;
middelen die nodig zijn om vluchtgegevens tijdig te herstellen ingeval het luchtvaartuig in nood verkeert, door gebruik te maken van elektronische communicatie in real time of andere passende technische oplossingen.
Artikel 31
Uitvoeringshandelingen ten aanzien van vluchtuitvoeringen
Met het oog op de eenvormige uitvoering en naleving van de in artikel 29 bedoelde essentiële eisen, stelt de Commissie voor de in artikel 2, lid 1, onder b), bedoelde vluchtuitvoering met luchtvaartuigen, niet zijnde onbemande luchtvaartuigen, op basis van de in artikel 4 vermelde beginselen, met het oog op de verwezenlijking van de in artikel 1 genoemde doelstellingen, uitvoeringshandelingen vast waarin nadere bepalingen worden vastgelegd met betrekking tot:
de specifieke regels en procedures voor de vluchtuitvoering met luchtvaartuigen in overeenstemming met de in artikel 29 bedoelde essentiële eisen;
de regels en procedures voor het afgeven, handhaven, wijzigen, beperken, schorsen of intrekken van de in artikel 30, lid 1, onder b), bedoelde certificaten, en voor de situaties waarin die certificaten verplicht zijn;
de regels en procedures voor de in artikel 30, lid 1, onder a), bedoelde verklaring voor luchtvaartuigexploitanten, en voor de situaties waarin die verklaringen verplicht zijn;
de rechten en verantwoordelijkheden van de houders van de in artikel 30, lid 1, onder b), bedoelde certificaten en van de luchtvaartuigexploitanten die verklaringen hebben ingediend als bedoeld in artikel 30, lid 1, onder a);
de aanvullende eisen die nodig zijn om overeenstemming te waarborgen met de in artikel 29 bedoelde essentiële eisen die van toepassing zijn op luchtvaartuigexploitanten die zijn gevestigd, verblijven of een hoofdkantoor hebben op het grondgebied waarop de Verdragen van toepassing zijn, wanneer die exploitanten codesharingovereenkomsten of leaseovereenkomsten sluiten of als zij vluchten uitvoeren met een luchtvaartuig dat in een derde land is geregistreerd;
de regels en procedures waaraan de in artikel 30, lid 1, bedoelde luchtvaartuigexploitanten moeten voldoen met betrekking tot het opstellen van een minimumuitrustingslijst (MEL) of gelijkwaardig document, en voor de situaties waarin dat vereist is;
de regels en procedures volgens welke een luchtvaartuig moet worden uitgerust met de nodige veiligheidsuitrusting en -apparaten, waaronder de toestellen voor het registreren van vluchtgegevens en/of middelen bedoeld in artikel 30, lid 7, en de regels en procedures voor het behoud, de bescherming, het gebruik en, indien van toepassing, de beveiligde doorzending van de betreffende gegevens.
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 32
Gedelegeerde bevoegdheden
Wat betreft de in artikel 2, lid 1, onder b), bedoelde luchtvaartuigen, niet zijnde onbemande luchtvaartuigen, alsmede de bemanning van en de vluchtuitvoeringen met die luchtvaartuigen, is de Commissie gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 128, teneinde gedetailleerde regels in te voeren met betrekking tot:
de voorwaarden waaraan de in artikel 30, lid 1, bedoelde exploitanten en hun bemanningsleden moeten voldoen met betrekking tot de beperkingen van de vlieg- en diensttijd, alsmede de rustverplichtingen voor bemanningsleden;
de voorwaarden en procedures die nodig zijn om de overeenstemming te waarborgen met de in artikel 29 bedoelde essentiële eisen inzake de goedkeuring door nationale bevoegde autoriteiten van afzonderlijke vliegtijdspecificatieschema's en de afgifte van adviezen van het Agentschap over die schema's, overeenkomstig artikel 76, lid 7.
AFDELING IV
Luchtvaartterreinen
Artikel 33
Essentiële eisen
Luchtvaartterreinen, de veiligheidsgerelateerde apparatuur van luchtvaartterreinen, de exploitatie van luchtvaartterreinen, en de verlening van grondafhandelingsdiensten en AMS op luchtvaartterreinen bedoeld in artikel 2, lid 1, onder e), moeten voldoen aan de essentiële eisen die zijn vervat in bijlage VII en, voor zover van toepassing, bijlage VIII.
Artikel 34
Certificering van luchtvaartterreinen
Het in lid 1 van dit artikel bedoelde certificaat wordt afgegeven op aanvraag, wanneer de aanvrager heeft aangetoond dat het luchtvaartterrein:
voldoet aan de in artikel 36 bedoelde uitvoeringshandelingen en aan de certificeringsgrondslag voor luchtvaartterreinen als vervat in lid 5 van dit artikel, en
geen kenmerken vertoont die de exploitatie ervan onveilig maken.
De certificeringsgrondslag voor een luchtvaartterrein bestaat uit:
de toepasselijke certificeringsspecificaties met betrekking tot het type luchtvaartterrein;
de bepalingen van de toepasselijke certificeringsspecificaties waarvoor een gelijkwaardig veiligheidsniveau is aanvaard;
de bijzondere gedetailleerde technische specificaties die nodig zijn wanneer de ontwerpkenmerken van een bepaald luchtvaartterrein of de ervaring met de exploitatie ervan tot gevolg hebben dat de in punt a) van dit lid bedoelde certificeringsspecificaties niet volstaan of niet passend zijn om overeenstemming met de in artikel 33 bedoelde essentiële eisen te waarborgen.
Artikel 35
Veiligheidsgerelateerde apparatuur van luchtvaartterreinen
Rekening houdend met de doelstellingen en beginselen van de artikelen 1 en 4, en in het bijzonder met de aard en het risico van de betreffende activiteit, kunnen organisaties die betrokken zijn bij het ontwerpen, produceren en onderhouden van veiligheidsgerelateerde apparatuur van een luchtvaartterrein die gebruikt wordt of bestemd is voor gebruik op een luchtvaartterrein dat onder deze verordening valt, er overeenkomstig de in artikel 36 bedoelde uitvoeringshandelingen toe worden verplicht:
te verklaren dat die apparatuur voldoet aan de gedetailleerde specificaties die zijn vastgesteld in overeenstemming met de in artikel 36 bedoelde uitvoeringshandelingen, of
houder te zijn van een certificaat met betrekking tot die veiligheidsgerelateerde apparatuur van een luchtvaartterrein.
Artikel 36
Uitvoeringshandelingen ten aanzien van luchtvaartterreinen en veiligheidsgerelateerde apparatuur voor luchthaventerreinen
Met het oog op de eenvormige uitvoering en naleving van de in artikel 33 bedoelde essentiële eisen, stelt de Commissie voor luchtvaartterreinen en veiligheidsgerelateerde apparatuur voor luchthaventerreinen, op basis van de beginselen van artikel 4 en met het oog op de doelstellingen van artikel 1, uitvoeringshandelingen vast waarin nadere bepalingen worden vastgelegd met betrekking tot:
de regels en procedures voor de vaststelling en de mededeling aan een aanvrager, overeenkomstig artikel 34, lid 5, van de certificeringsgrondslag die van toepassing is op een luchtvaartterrein met het oog op certificering overeenkomstig artikel 34, lid 1;
de regels en procedures voor de vaststelling en de mededeling aan een aanvrager van de gedetailleerde specificaties die van toepassing zijn op veiligheidsgerelateerde apparatuur van luchtvaartterreinen met het oog op certificering overeenkomstig artikel 35, lid 1;
de regels en procedures voor het afgeven, handhaven, wijzigen, beperken, schorsen of intrekken van de in artikel 34 bedoelde certificaten, waaronder operationele beperkingen die verband houden met het specifieke ontwerp van het luchtvaartterrein;
de regels en procedures voor het afgeven, handhaven, wijzigen, beperken, schorsen of intrekken van de in artikel 35, lid 1, bedoelde certificaten voor veiligheidsgerelateerde apparatuur van luchtvaartterreinen, en voor de situaties waarin die certificaten verplicht zijn;
de regels en procedures voor het vaststellen van de gedetailleerde specificaties die van toepassing zijn op veiligheidsgerelateerde apparatuur van luchtvaartterreinen die onderworpen is aan een verklaring overeenkomstig artikel 35, lid 1;
de regels en procedures voor de in artikel 35, lid 1, bedoelde verklaring met betrekking tot veiligheidsgerelateerde apparatuur van luchtvaartterreinen, en voor de situaties waarin die verklaringen verplicht zijn;
de rechten en verantwoordelijkheden van de in de artikel 34 en artikel 35, lid 1, bedoelde certificaathouders en van de organisaties die verklaringen indienen overeenkomstig artikel 35, lid 1;
de regels en procedures voor het aanvaarden en omzetten van nationale certificaten van luchtvaartterreinen die zijn afgegeven op basis van het nationale recht in certificaten van luchtvaartterreinen als bedoeld in artikel 34 van deze verordening, waaronder de maatregelen die door de betrokken lidstaat reeds zijn toegestaan op grond van aangemelde verschillen met bijlage 14 bij het Verdrag van Chicago.
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 37
Organisaties
In het certificaat worden de aan de gecertificeerde organisatie verleende rechten en het toepassingsgebied van het certificaat vermeld.
Artikel 38
Bescherming van de omgeving van luchtvaartterreinen
Artikel 39
Gedelegeerde bevoegdheden
Met het oog op de exploitatie van luchtvaartterreinen en de verlening van grondafhandelingsdiensten en AMS op luchtvaartterreinen is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 128 gedelegeerde handelingen vast te stellen met gedetailleerde regels inzake:
de specifieke voorwaarden voor de exploitatie van luchtvaartterreinen in overeenstemming met de in artikel 33 bedoelde essentiële eisen;
de voorwaarden voor het afgeven, handhaven, wijzigen, beperken, schorsen of intrekken van de in artikel 37, lid 1, bedoelde certificaten;
de rechten en verantwoordelijkheden van de houders van de in artikel 37, lid 1, bedoelde certificaten;
de voorwaarden en procedures voor de verklaring door organisaties die grondafhandelingsdiensten verlenen en door organisaties die AMS verlenen in overeenstemming met artikel 37, lid 2, waaronder de erkenning, zonder nadere verificaties door de exploitanten, van die verklaringen;
de rechten en verantwoordelijkheden van de organisaties die grondafhandelingsdiensten verlenen en organisaties die AMS verlenen en verklaringen hebben ingediend overeenkomstig artikel 37, lid 2.
AFDELING V
ATM/ANS
Artikel 40
Essentiële eisen
Artikel 41
Verleners van ATM/ANS
In afwijking van lid 1 kunnen de lidstaten de verleners van ATM/ANS ontheffen van de verplichting houder te zijn van een certificaat, indien aan alle volgende voorwaarden wordt voldaan:
de verlener heeft zijn hoofdkantoor buiten de grondgebieden waarvoor lidstaten verantwoordelijk zijn uit hoofde van het Verdrag van Chicago;
de verlening van ATM/ANS door die verlener heeft betrekking op luchtverkeer van geringe omvang in een beperkt gedeelte van het luchtruim waarvoor de ontheffing toekennende lidstaat verantwoordelijk is, en waar dat gedeelte van het luchtruim grenst aan een luchtruim onder de verantwoordelijkheid van een derde land;
het moeten voldoen aan de in lid 1 bedoelde regels, zou van de verlener een onevenredige inspanning vergen in het licht van de aard en het risico van de specifieke activiteit die hij binnen dat luchtruim verricht;
de betrokken lidstaat heeft regels en procedures gesteld voor de verlening van ATM/ANS door de verlener welke, overeenkomstig de internationale normen en aanbevolen ►C1 praktijken ◄ en rekening houdend met de specifieke omstandigheden van het geval, een aanvaardbaar niveau van veiligheid en naleving van de in artikel 40 bedoelde essentiële eisen waarborgen, en hij heeft voorzien in passende en doeltreffende middelen en regelingen voor toezicht en handhaving om deze regels en procedures te doen naleven;
de draagwijdte van de ontheffing is duidelijk omschreven en de ontheffing blijft beperkt tot wat strikt noodzakelijk is; indien de duur ervan meer dan vijf jaar bedraagt, is de ontheffing onderworpen aan een regelmatige beoordeling op gezette tijden; en de ontheffing wordt op niet-discriminerende wijze toegepast.
Indien een lidstaat voornemens is een dergelijke ontheffing toe te kennen, stelt hij de Commissie en het Agentschap van zijn voornemen in kennis en verstrekt hij hun alle relevante informatie.
Na raadpleging van het Agentschap stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast met haar besluit of de voorwaarden van de eerste alinea van dit lid zijn vervuld. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 127, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure. Die uitvoeringshandelingen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en door het Agentschap opgenomen in het bij artikel 74 ingestelde register.
De betrokken lidstaat kent de ontheffing pas toe indien de in de derde alinea bedoelde uitvoeringshandelingen een positief besluit bevatten. Hij trekt de ontheffing in indien hij tot de bevinding komt, met name door middel van de in punt e) van de eerste alinea bedoelde regelmatige beoordeling, dat de voorwaarden van de eerste alinea niet langer zijn vervuld. Hij stelt de Commissie en het Agentschap onverwijld in kennis van de toekenning van de ontheffing en, indien van toepassing, van het resultaat van de beoordelingen en van eventuele intrekkingen.
Artikel 42
Organisaties die betrokken zijn bij het ontwerpen, produceren of onderhouden van ATM/ANS-systemen en ATM/ANS-componenten
Rekening houdend met de doelstellingen en beginselen van de artikelen 1 en 4, en in het bijzonder met de aard en het risico van de betreffende activiteit, kunnen organisaties die betrokken zijn bij het ontwerpen, produceren of onderhouden van ATM/ANS-systemen en ATM/ANS-componenten, er overeenkomstig de in artikel 43 bedoelde uitvoeringshandelingen toe worden verplicht:
te verklaren dat zij over de capaciteiten en middelen beschikken om zich te kwijten van de verantwoordelijkheden waarmee de overeenkomstig die uitvoeringshandelingen verrichte activiteiten gepaard gaan, of
houder van een certificaat te zijn.
Artikel 43
Uitvoeringshandelingen ten aanzien van verleners van ATM/ANS en van organisaties die betrokken zijn bij het ontwerpen, produceren of onderhouden van ATM/ANS-systemen en ATM/ANS-componenten
Met het oog op de eenvormige uitvoering en naleving van de in artikel 40 bedoelde essentiële eisen stelt de Commissie voor de in artikel 2, lid 1, onder g), bedoelde verlening van ATM/ANS, op basis van de beginselen van artikel 4 en met het oog op de doelstellingen van artikel 1, uitvoeringshandelingen vast waarin nadere bepalingen worden vastgelegd met betrekking tot:
de specifieke regels en procedures voor de verlening van ATM/ANS, in overeenstemming met de in artikel 40 bedoelde essentiële eisen, waaronder de opstelling en uitvoering van het noodplan overeenkomstig punt 5.1, onder f), van bijlage VIII;
de regels en procedures voor het afgeven, handhaven, wijzigen, beperken, schorsen of intrekken van de in artikel 41, lid 1, bedoelde certificaten;
de regels en procedures voor de verklaring van verleners van vluchtinformatiediensten als bedoeld in artikel 41, lid 5, en voor de situaties waarin die verklaringen worden toegestaan;
de regels en procedures voor het afgeven, handhaven, wijzigen, beperken, schorsen of intrekken van de in artikel 42, lid 1, onder b), bedoelde certificaten, en voor de situaties waarin die certificaten verplicht zijn;
de regels en procedures voor de in artikel 42, lid 1, onder a), bedoelde verklaring voor organisaties, en voor de situaties waarin die verklaringen verplicht zijn;
de rechten en verantwoordelijkheden van de in artikel 41, lid 1, en artikel 42, lid 1, onder b), bedoelde certificaathouders en van de organisaties die overeenkomstig artikel 41, lid 5, en artikel 42, lid 1, onder a), een verklaring afleggen.
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 44
Uitvoeringshandelingen ten aanzien van het gebruik van het luchtruim en het ontwerp van luchtruimstructuren
Met het oog op de eenvormige uitvoering en naleving van de in artikel 40 bedoelde essentiële eisen, stelt de Commissie voor de in artikel 2, lid 1, onder g), bedoelde verlening van ATM/ANS, en voor het ontwerp van luchtruimstructuren, op basis van de beginselen van artikel 4 en met het oog op de doelstellingen van artikel 1, uitvoeringshandelingen vast waarin nadere bepalingen worden vastgelegd met betrekking tot:
de vluchtuitvoeringsvoorschriften met betrekking tot het gebruik van het luchtruim, de apparatuur van het luchtvaartuig en de ATM/ANS-systemen en ATM/ANS-componenten die vereist zijn voor het gebruik van het luchtruim;
de regels en procedures voor het ontwerp van luchtruimstructuren, teneinde te voldoen aan artikel 46.
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 45
ATM/ANS-systemen en ATM/ANS-componenten
Dat certificaat wordt afgegeven op aanvraag, indien de aanvrager heeft aangetoond dat die systemen en componenten voldoen aan de gedetailleerde specificaties die zijn vastgelegd overeenkomstig de in artikel 47 bedoelde gedelegeerde handelingen die zijn vastgesteld om te waarborgen dat de in artikel 40 bedoelde essentiële eisen worden nageleefd.
In afwijking van alinea 1 mogen organisaties die betrokken zijn bij het ontwerpen, produceren of onderhouden van ATM/ANS-systemen en ATM/ANS-componenten, voor zover de in artikel 47 bedoelde gedelegeerde handelingen hierin voorzien, een verklaring indienen waaruit blijkt dat die systemen en componenten voldoen aan de gedetailleerde specificaties die zijn vastgelegd overeenkomstig de in artikel 47 bedoelde gedelegeerde handelingen die zijn vastgesteld om te waarborgen dat de in artikel 40 bedoelde essentiële eisen worden nageleefd, en dat die systemen en componenten geschikt zijn voor gebruik.
Artikel 46
Ontwerp van luchtruimstructuren
De lidstaten zorgen ervoor dat luchtruimstructuren goed ontworpen, geïnspecteerd en gevalideerd zijn alvorens zij door luchtvaartuigen kunnen worden gebruikt, overeenkomstig de gedetailleerde regels die de Commissie krachtens artikel 44, lid 1, onder b), vaststelt.
Artikel 47
Gedelegeerde bevoegdheden
Voor de ATM/ANS-systemen en ATM/ANS-componenten is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 128 gedelegeerde handelingen vast te stellen met gedetailleerde regels inzake:
de voorwaarden voor de vaststelling en de mededeling aan een aanvrager van de gedetailleerde specificaties die met het oog op certificering overeenkomstig artikel 45, lid 2, van toepassing zijn op ATM/ANS-systemen en ATM/ANS-componenten;
de voorwaarden voor het afgeven, handhaven, wijzigen, beperken, opschorten of intrekken van de in artikel 45, lid 2, bedoelde certificaten, en voor de situaties waarin, met het oog op de doelstellingen van artikel 1 en rekening houdend met de aard en het risico van de betreffende activiteit, die certificaten verplicht, respectievelijk verklaringen toegestaan zijn;
de rechten en verantwoordelijkheden van de houders van de in de artikelen 45, lid 2, bedoelde certificaten;
de rechten en verantwoordelijkheden van de organisaties die verklaringen indienen overeenkomstig artikel 45, leden 1 en 2;
de voorwaarden en procedures voor de verklaring door ATM/ANS-verleners, overeenkomstig artikel 45, lid 1, en voor de situaties waarin die verklaringen, met het oog op de doelstellingen van artikel 1 en rekening houdend met de aard en het risico van de betreffende activiteit, verplicht zijn;
de voorwaarden voor de vaststelling van de gedetailleerde specificaties die van toepassing zijn op ATM/ANS-systemen en ATM/ANS-componenten die onderworpen zijn aan een verklaring overeenkomstig artikel 45, leden 1 en 2.
AFDELING VI
Luchtverkeersleiders
Artikel 48
Essentiële eisen
Luchtverkeersleiders die betrokken zijn bij de in artikel 2, lid 1, onder g), bedoelde verlening van ATM/ANS, alsmede personen, organisaties en synthetische opleidingstoestellen die een rol spelen bij het opleiden, toetsen, controleren en medisch keuren van deze luchtverkeersleiders, voldoen aan de essentiële eisen in bijlage VIII.
Artikel 49
Luchtverkeersleiders
Artikel 50
Uitvoeringshandelingen ten aanzien van luchtverkeersleiders
Met het oog op de eenvormige uitvoering en naleving van de in artikel 48 bedoelde essentiële eisen, stelt de Commissie voor luchtverkeersleiders, op basis van de beginselen van artikel 4 en met het oog op de doelstellingen van artikel 1, uitvoeringshandelingen vast waarin nadere bepalingen worden vastgelegd met betrekking tot:
de verschillende categorieën, bevoegdverklaringen en aantekeningen voor de in artikel 49 bedoelde vergunningen voor luchtverkeersleiders;
de rechten en de verantwoordelijkheden van de houders van de vergunningen voor luchtverkeersleiders, bevoegdverklaringen en aantekeningen voor de in artikel 49 bedoelde vergunningen en medische certificaten;
de regels en procedures voor het afgeven, handhaven, wijzigen, beperken, schorsen of intrekken van vergunningen voor luchtverkeersleiders, bevoegdverklaringen en aantekeningen voor de in artikel 49 bedoelde vergunningen voor luchtverkeersleiders en medische certificaten, waaronder de regels en procedures voor de omzetting van nationale vergunningen van luchtverkeersleiders en nationale medische verklaringen in de in artikel 49 bedoelde vergunningen van luchtverkeersleiders en medische verklaringen;
de regels en procedures waaraan luchtverkeersleiders moeten voldoen in verband met beperkingen op de werktijden en eisen in verband met rustperioden; deze regels en procedures moeten bijdragen tot een hoog niveau van veiligheid, door bescherming te bieden tegen de gevolgen van vermoeidheid, en tegelijkertijd tot een passende mate van flexibiliteit bij de planning.
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 51
Organisaties voor de opleiding van luchtverkeersleiders en luchtvaartgeneeskundige centra
Artikel 52
Instructeurs, beoordelaars en luchtvaartgeneeskundige keuringsartsen
Artikel 53
Uitvoeringshandelingen ten aanzien van de opleiding, toetsing, controle en medische keuring
Met het oog op de eenvormige uitvoering en naleving van de in artikel 48 bedoelde essentiële eisen, stelt de Commissie voor personen en organisaties die bij het opleiden, toetsen, controleren en medisch keuren van luchtverkeersleiders zijn betrokken, op basis van de beginselen van artikel 4 en met het oog op de doelstellingen van artikel 1, uitvoeringshandelingen vast waarin nadere bepalingen worden vastgelegd met betrekking tot:
de regels en procedures voor het afgeven, handhaven, wijzigen, beperken, schorsen of intrekken van de in de artikelen 51 en 52 bedoelde goedkeuringen en certificaten;
de rechten en verantwoordelijkheden van de houders van de in de artikelen 51 en 52 bedoelde goedkeuringen en certificaten.
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 54
Gedelegeerde bevoegdheden
Wat betreft luchtverkeersleiders, personen en organisaties die betrokken zijn bij het opleiden, toetsen, controleren en medisch keuren van luchtverkeersleiders, en wat synthetische opleidingstoestellen betreft, is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 128 gedelegeerde handelingen vast te stellen om bijlage VIII te wijzigen indien dat nodig is vanwege technische, operationele of wetenschappelijke ontwikkelingen of bewijsmateriaal op het gebied van opleidingsorganisaties en luchtverkeersleiders, teneinde en voor zover nodig om aan de doelstellingen van artikel 1 te voldoen.
AFDELING VII
Onbemande luchtvaartuigen
Artikel 55
Essentiële eisen voor onbemande luchtvaartuigen
Het ontwerp, de productie en het onderhoud van in artikel 2, lid 1, onder a) en b), bedoelde luchtvaartuigen en de vluchtuitvoering met deze luchtvaartuigen, waar het gaat om onbemande luchtvaartuigen en hun motoren, propellers, onderdelen, niet-geïnstalleerde apparatuur en apparatuur om ze op afstand te bedienen, alsmede bij deze activiteiten betrokken personeel, onder wie piloten op afstand, en organisaties, voldoen aan de in bijlage IX vermelde essentiële eisen en, indien aldus bepaald in de in artikel 58 bedoelde gedelegeerde handelingen en de in artikel 57 bedoelde uitvoeringshandelingen, aan de in de bijlagen II, IV en V vermelde essentiële eisen.
Artikel 56
Naleving door onbemande luchtvaartuigen
Artikel 57
Uitvoeringshandelingen ten aanzien van onbemande luchtvaartuigen
Met het oog op de eenvormige uitvoering en naleving van de in artikel 55 bedoelde essentiële eisen, stelt de Commissie voor het uitvoeren van vluchten met de in artikel 2, lid 1, onder a) en b), bedoelde luchtvaartuigen waar het gaat om onbemande luchtvaartuigen, alsmede voor bij deze activiteiten betrokken personeel, onder wie piloten op afstand, en organisaties, en op basis van de in artikel 4 vermelde beginselen en met het oog op de verwezenlijking van de in artikel 1 genoemde doelstellingen, uitvoeringshandelingen vast waarin nadere bepalingen worden vastgelegd met betrekking tot:
de specifieke regels en procedures voor de uitvoering van vluchten met onbemande luchtvaartuigen alsmede voor bij deze activiteiten betrokken personeel, onder wie piloten op afstand, en organisaties;
de regels en procedures voor het afgeven, handhaven, wijzigen, beperken, schorsen of intrekken van de certificaten, of voor het afleggen van verklaringen, voor de uitvoering van vluchten met onbemande luchtvaartuigen alsmede voor bij deze activiteiten betrokken personeel, onder wie piloten op afstand, en organisaties, en voor de situaties waarin die certificaten of verklaringen verplicht zijn. De regels en procedures voor het afgeven van deze certificaten en het afleggen van deze verklaringen kunnen gebaseerd zijn op, of bestaan uit, de gedetailleerde voorschriften als bedoeld in de delen I, II en III;
de rechten en verantwoordelijkheden van de houders van certificaten en van natuurlijke en rechtspersonen die verklaringen indienen;
de regels en procedures voor de registratie en markering van onbemande luchtvaartuigen en voor de registratie van exploitanten van onbemande luchtvaartuigen, bedoeld in deel 4 van bijlage IX;
de regels en procedures voor het opzetten van digitale, interoperabele, geharmoniseerde, nationale registratiesystemen, bedoeld in artikel 56, lid 7;
de regels en procedures voor de omzetting van nationale certificaten in de krachtens artikel 56, lid 1, verplichte certificaten.
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 58
Gedelegeerde bevoegdheden
Voor het ontwerp, de productie en het onderhoud van in artikel 2, lid 1, onder a) en b), bedoelde luchtvaartuigen, waar het gaat om onbemande luchtvaartuigen en hun motoren, propellers, onderdelen, niet-geïnstalleerde apparatuur en apparatuur om ze op afstand te bedienen, alsmede voor bij deze activiteiten betrokken personeel, onder wie piloten op afstand, en organisaties, is de Commissie gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 128, met gedetailleerde regels met betrekking tot:
de specifieke voorwaarden voor het ontwerp, de productie en het onderhoud van onbemande luchtvaartuigen en hun motoren, propellers, onderdelen, niet-geïnstalleerde apparatuur en apparatuur om het luchtvaartuig op afstand te bedienen, evenals voor bij deze activiteiten betrokken personeel, onder wie piloten op afstand, en organisaties, die nodig zijn om overeenstemming te waarborgen met de in artikel 55 bedoelde essentiële eisen; hierbij kan ook worden gedacht aan de omstandigheden waarin zal worden vereist dat een onbemand luchtvaartuig is uitgerust met de noodzakelijke kenmerken en functies die met name verband houden met de maximale vliegafstand en -hoogtebeperkingen, het doorgeven van de positie, toegangsbeperking met betrekking tot geografische zones, voorkoming van botsingen, vluchtstabilisatie en geautomatiseerd landen;
de voorwaarden en procedures voor de afgifte, handhaving, wijziging, beperking, schorsing of intrekking van de certificaten, of voor het afleggen van verklaringen, voor het ontwerp, de productie en het onderhoud van onbemande luchtvaartuigen en hun de motoren, propellers, onderdelen, niet-geïnstalleerde apparatuur en apparatuur om ze op afstand te bedienen, alsmede voor bij deze activiteiten betrokken personeel, onder wie piloten op afstand, en organisaties, bedoeld in artikel 56, leden 1 en 5, en voor de situaties waarin die certificaten of verklaringen verplicht zijn; de voorwaarden en procedures voor de afgifte van deze certificaten en het afleggen van deze verklaringen kunnen gebaseerd zijn op, of bestaan uit, de gedetailleerde voorschriften als bedoeld in de delen I, II en III;
de omstandigheden waarin de eisen inzake ontwerp, productie en onderhoud van onbemande luchtvaartuigen en hun motoren, propellers, onderdelen, niet-geïnstalleerde apparatuur en apparatuur om ze op afstand te bedienen niet onderworpen zijn aan hoofdstukken IV en V, met het oog op artikel 56, lid 6;
de rechten en verantwoordelijkheden van de houders van certificaten en van natuurlijke en rechtspersonen die verklaringen indienen;
de voorwaarden voor de omzetting van nationale certificaten in de krachtens artikel 56, lid 1, verplichte certificaten.
AFDELING VIII
Luchtvaartuigen die door een exploitant van een derde land worden gebruikt voor vluchten naar, binnen of vanuit de Unie
Artikel 59
Toepasselijke regels
Onverminderd punt 1 van bijlage VIII en de regels die zijn vastgesteld uit hoofde van artikel 44, lid 1, onder a), voldoen de in artikel 2, lid 1, onder c), bedoelde luchtvaartuigen, evenals de bemanning van en de vluchtuitvoering met die luchtvaartuigen, aan de toepasselijke ICAO-normen.
Als dergelijke normen niet bestaan, moeten die luchtvaartuigen, hun bemanning en de vluchtuitvoeringen met deze luchtvaartuigen voldoen:
wat betreft andere luchtvaartuigen dan onbemande, aan de essentiële eisen van bijlagen II, IV en V;
wat betreft onbemande luchtvaartuigen, aan de in bijlage IX vermelde essentiële eisen en, wanneer de in artikel 61 bedoelde gedelegeerde handelingen zulks bepalen, aan de in de bijlagen II, IV en V vermelde essentiële eisen.
De tweede alinea geldt echter niet wanneer die essentiële eisen strijdig zijn met de rechten van derde landen op grond van internationale verdragen.
Artikel 60
Naleving
Die vergunning wordt afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond over de capaciteiten en middelen te beschikken om zich te kwijten van de verantwoordelijkheden die gepaard gaan met de uitvoering van vluchten met dat luchtvaartuig overeenkomstig de in artikel 59 vermelde eisen. In de vergunning worden de aan de exploitant verleende rechten en het toepassingsgebied van de vluchtuitvoeringen vermeld.
Die vergunning wordt afgegeven op aanvraag, als de aanvrager heeft aangetoond over de capaciteiten en middelen te beschikken om zich te kwijten van de verantwoordelijkheden die gepaard gaan met het uitvoeren van vluchten met dat luchtvaartuig overeenkomstig de in artikel 59 vermelde eisen.
In de vergunning worden de aan de exploitant verleende rechten en het toepassingsgebied van de vluchtuitvoeringen vermeld.
In afwijking van de eerste alinea van dit lid en voor zover bepaald in de in artikel 61 bedoelde gedelegeerde handelingen, mogen de exploitanten van de in artikel 2, lid 1, onder c), bedoelde luchtvaartuigen die worden gebruikt voor andere doeleinden dan commercieel luchtvervoer een verklaring indienen waaruit blijkt dat zij over de capaciteiten en middelen beschikken om zich te kwijten van de verantwoordelijkheden waarmee het uitvoeren van vluchten met die luchtvaartuigen in overeenstemming met de in artikel 59 bedoelde essentiële eisen gepaard gaat.
Artikel 61
Gedelegeerde bevoegdheden
Wat de in artikel 2, lid 1, onder c), bedoelde luchtvaartuigen betreft, alsmede de bemanning van en de vluchtuitvoeringen met die luchtvaartuigen, is de Commissie gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 128, met gedetailleerde regels met betrekking tot:
de vergunning van luchtvaartuigen die niet beschikken over een standaard ICAO-certificaat van luchtwaardigheid of de vergunning van piloten die niet over een standaard ICAO-bewijs van bevoegdheid beschikken om vluchtuitvoeringen naar, in of vanuit het grondgebied waarop de Verdragen van toepassing zijn, te verrichten;
de specifieke voorwaarden voor vluchtuitvoering met een luchtvaartuig overeenkomstig artikel 59;
alternatieve voorwaarden voor gevallen waarin naleving van de in artikel 59 bedoelde normen en eisen niet mogelijk is of een onevenredige inspanning van de exploitant vergt, waarbij ervoor moet worden gezorgd dat de doelstellingen van de toepasselijke normen en eisen worden bereikt;
de voorwaarden voor het afgeven, handhaven, wijzigen, beperken, opschorten of intrekken van de in artikel 60 bedoelde vergunningen, en voor de situaties waarin, met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 1 en rekening houdend met de aard en het risico van de betreffende activiteit, die vergunningen verplicht zijn of die verklaringen zijn toegestaan. Bij de bepaling van deze voorwaarden wordt rekening gehouden met de certificaten die zijn afgegeven door de staat van registratie of de staat van de exploitant en, in het geval van onbemande luchtvaartuigen, de staat waar de afstandsbesturing van het onbemande luchtvaartuig zich bevindt, en zij doen geen afbreuk aan Verordening (EG) nr. 2111/2005 en evenmin aan de op grond daarvan vastgestelde uitvoeringshandelingen;
de rechten en verantwoordelijkheden van de houders van de in artikel 60, leden 1 en 2, bedoelde vergunningen en, voor zover relevant, de luchtvaartuigexploitanten die verklaringen hebben ingediend overeenkomstig artikel 60, lid 2.
Bij de vaststelling van de in lid 1 bedoelde regels ziet de Commissie er met name op toe dat:
in voorkomend geval, gebruik wordt gemaakt van de aanbevolen ►C1 praktijken ◄ en richtsnoeren van de ICAO;
geen enkele verplichting verder gaat dan wat uit hoofde van deze verordening wordt vereist van de in artikel 2, lid 1, onder b), i), bedoelde luchtvaartuigen en van de bemanning en exploitanten van dergelijke luchtvaartuigen;
het proces voor het verkrijgen van de in artikel 60, leden 1 en 2, bedoelde vergunningen eenvoudig, proportioneel, effectief en kostenefficiënt is, en bewijzen van conformiteit toestaat die in verhouding staan tot de complexiteit en het risico van de vluchtuitvoering. De Commissie ziet er met name op toe dat rekening wordt gehouden met:
de resultaten van het Universal Safety Oversight Audit Programme van de ICAO;
informatie die is verzameld in het kader van programma's voor platforminspecties die zijn opgezet overeenkomstig de in artikel 62, lid 13, bedoelde gedelegeerde handelingen en in artikel 62, lid 14, bedoelde uitvoeringshandelingen;
andere erkende informatie over veiligheidsaspecten met betrekking tot de betrokken exploitant;
certificaten die zijn afgegeven overeenkomstig de wetten van een derde land;
aspecten die verband houden met ATM/ANS.
HOOFDSTUK IV
Gemeenschappelijk systeem voor certificering, toezicht en handhaving
Artikel 62
Certificering, toezicht en handhaving
Om de naleving van deze verordening en de op grond daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen te waarborgen, zullen het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten:
de ingediende aanvragen in ontvangst nemen en beoordelen en, in voorkomend geval, certificaten afgeven of verlengen en ingediende verklaringen in ontvangst nemen, overeenkomstig hoofdstuk III;
toezicht houden op houders van certificaten, op natuurlijke en rechtspersonen die verklaringen hebben ingediend en op producten, onderdelen, apparatuur, ATM/ANS-systemen en ATM/ANS-componenten, vluchtnabootsingsinstrumenten en luchtvaartterreinen die onder de bepalingen van deze verordening vallen;
de nodige onderzoeken, inspecties, inclusief platforminspecties, audits en andere monitoringactiviteiten uitvoeren ter opsporing van mogelijke inbreuken door onder deze verordening vallende rechtspersonen of natuurlijke personen op de voorschriften van deze verordening en de op grond daarvan vastgestelde uitvoeringshandelingen;
alle nodige handhavingsmaatregelen nemen, met inbegrip van het wijzigen, beperken, schorsen of intrekken van de door hen afgegeven certificaten, het aan de grond houden van luchtvaartuigen en het opleggen van sancties, teneinde een eind te maken aan vastgestelde inbreuken;
de in hoofdstuk III bedoelde activiteiten verbieden, beperken of aan bepaalde voorwaarden onderwerpen, in het belang van de veiligheid;
erop toezien dat hun personeel dat betrokken is bij de certificerings-, toezichts- en handhavingstaken over het passende kwalificatieniveau beschikt, onder meer door te voorzien in adequate opleiding.
Het Agentschap is verantwoordelijk indien die taken aan het Agentschap zijn toegekend krachtens de artikelen 77 tot en met 82 en indien die taken aan het Agentschap zijn toegewezen krachtens de artikelen 64 en 65.
Indien een lidstaat echter een ontheffing verleent overeenkomstig artikel 41, lid 6, is artikel 80, lid 1, onder a), niet langer van toepassing en is die lidstaat verantwoordelijk voor het toezicht en de handhaving ten aanzien van de betrokken verlener van ATM/ANS overeenkomstig de ontheffing.
De nationale bevoegde autoriteit van de lidstaat waar het luchtvaartterrein zich bevindt, is verantwoordelijk voor de taken met betrekking tot het in artikel 34, lid 1, bedoelde certificaat van het luchtvaartterrein en het in artikel 37, lid 1, bedoelde certificaat voor een exploitant van een luchtvaartterrein.
Die nationale bevoegde autoriteit is tevens verantwoordelijk voor de toezichts- en handhavingstaken ten aanzien van organisaties die belast zijn met de verlening van grondafhandelingsdiensten of AMS op dat luchthaventerrein.
In alle andere gevallen is de nationale bevoegde autoriteit van de lidstaat waar de natuurlijke persoon of rechtspersoon die het certificaat aanvraagt of de verklaring indient, zijn hoofdkantoor heeft of, indien die persoon geen hoofdkantoor heeft, zijn woonplaats of plaats van vestiging heeft, verantwoordelijk voor die taken, tenzij het voor de doeltreffende uitoefening van de certificerings-, toezichts- en handhavingstaken nodig is dat zij worden toegekend aan een nationale bevoegde autoriteit van een andere lidstaat overeenkomstig de in lid 14, onder d), bedoelde gedetailleerde regels.
Indien dit echter is bepaald in de in lid 15 bedoelde uitvoeringshandelingen:
zijn luchtvaartgeneeskundige keuringsartsen, luchtvaartgeneeskundige centra en huisartsen verantwoordelijk voor de afgifte van de in artikel 21, lid 1, bedoelde medische certificaten voor piloten en de in artikel 49, lid 1, bedoelde medische certificaten voor luchtverkeersleiders;
zijn organisaties voor de opleiding van cabinepersoneel die een goedkeuring hebben gekregen overeenkomstig artikel 24 en luchtvaartuigexploitanten die een certificaat hebben gekregen overeenkomstig artikel 30 verantwoordelijk voor de afgifte van de in artikel 22 bedoelde attesten voor cabinepersoneel.
De lidstaten kunnen besluiten dat, in afwijking van lid 4, hun bevoegde nationale autoriteiten gezamenlijk verantwoordelijk zijn voor de taken die verband houden met certificering, toezicht en handhaving met betrekking tot een luchtvaartuigexploitant die betrokken is bij commercieel luchtvervoer, indien aan beide van de volgende voorwaarden wordt voldaan:
een dergelijke gezamenlijke verantwoordelijkheid is geregeld in een overeenkomst tussen deze lidstaten die vóór 1 januari 1992 is gesloten;
die lidstaten hebben ervoor gezorgd dat hun nationale bevoegde autoriteiten die taken effectief verrichten in overeenstemming met deze verordening en met de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen.
De betrokken lidstaten dienen uiterlijk op 12 maart 2019 de Commissie en het Agentschap in kennis te stellen van die gezamenlijke verantwoordelijkheid en hun alle relevante informatie te verstrekken, met name de overeenkomst als bedoeld onder a) en de maatregelen die zijn getroffen om ervoor te zorgen dat deze taken daadwerkelijk worden uitgevoerd overeenkomstig punt b).
Wanneer de Commissie, na raadpleging van het Agentschap, van oordeel is dat de in de eerste alinea genoemde voorwaarden niet zijn vervuld, stelt de Commissie uitvoeringshandelingen vast met haar besluit in die zin vast. Nadat de Commissie van die uitvoeringsbesluiten kennis heeft gegeven aan de betrokken lidstaten, gaan die lidstaten onverwijld over tot de wijziging of intrekking van hun gezamenlijke verantwoordelijkheid en stellen zij de Commissie en het Agentschap daarvan dienovereenkomstig in kennis.
Het Agentschap neemt alle besluiten van de Commissie en van de lidstaten waarvan in overeenstemming met dit lid kennis is gegeven, op in het in artikel 74 bedoelde register.
Wat betreft de taken van het Agentschap in verband met certificering, toezicht en handhaving uit hoofde van deze verordening, is de Commissie gemachtigd om gedelegeerde handelingen vast te stellen overeenkomstig artikel 128 met gedetailleerde regels met betrekking tot:
de voorwaarden voor het uitvoeren van certificeringen en voor het uitvoeren van de onderzoeken, inspecties, audits en andere monitoringactiviteiten die nodig zijn om te zorgen voor effectief toezicht door het Agentschap op de natuurlijke rechtspersonen, producten, onderdelen, apparatuur, ATM/ANS-systemen en ATM/ANS-componenten, vluchtnabootsingsinstrumenten luchtvaartterreinen die onder deze verordening vallen;
de voorwaarden voor het uitvoeren van platforminspecties door het Agentschap en voor het aan de grond houden van luchtvaartuigen als het luchtvaartuig of de exploitant of bemanning van het luchtvaartuig niet voldoet aan de voorschriften van deze verordening of van de op basis van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen;
de voorwaarden volgens welke de bij hoofdstuk III geregelde activiteiten in het belang van de veiligheid mogen worden verboden of beperkt of aan voorwaarden mogen worden onderworpen;
de voorwaarden voor het uitgeven en verspreiden van verplichte informatie en aanbevelingen door het Agentschap in overeenstemming met artikel 76, lid 6, met het oog op de veiligheid van de door hoofdstuk III gereglementeerde activiteiten;
de voorwaarden voor het uitgeven en verspreiden van verplichte informatie door het Agentschap, overeenkomstig artikel 77, teneinde de permanente luchtwaardigheid en milieuverenigbaarheid van producten, onderdelen, niet-geïnstalleerde apparatuur en apparatuur om het luchtvaartuig op afstand te bedienen te waarborgen, alsmede de voorwaarden voor de goedkeuring van alternatieve wijzen van naleving van deze verplichte informatie;
de voorwaarden en procedures voor de accreditatie van een gekwalificeerde entiteit door het Agentschap voor de toepassing van artikel 69.
Met het oog op de eenvormige uitvoering en naleving van de leden 2 tot en met 9 van dit artikel in verband met de taken van de nationale bevoegde autoriteiten in verband met certificering, toezicht en handhaving uit hoofde van deze verordening, stelt de Commissie, op basis van de in artikel 4 beschreven beginselen en met het oog op de verwezenlijking van de in artikel 1 genoemde doelstellingen, uitvoeringshandelingen vast waarin nadere bepalingen worden vastgelegd met betrekking tot:
de regels en procedures voor het uitvoeren van certificeringen en voor het uitvoeren van de onderzoeken, inspecties, audits en andere monitoringactiviteiten die nodig zijn om te zorgen voor effectief toezicht door de nationale bevoegde autoriteit op de natuurlijke en rechtspersonen, producten, onderdelen, apparatuur, ATM/ANS-systemen en ATM/ANS-componenten, vluchtnabootsingsinstrumenten en luchtvaartterreinen die onder deze verordening vallen;
de regels en procedures voor het uitvoeren van platforminspecties door de nationale bevoegde autoriteit en voor het aan de grond houden van luchtvaartuigen als het luchtvaartuig of de exploitant of bemanning van het luchtvaartuig niet voldoet aan de voorschriften van deze verordening of van de op basis van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen;
de regels en procedures volgens welke in hoofdstuk III geregelde activiteiten in het belang van de veiligheid mogen worden verboden of beperkt of aan voorwaarden mogen worden onderworpen;
met betrekking tot lid 4, de regels en procedures voor de toewijzing van verantwoordelijkheden tussen de nationale bevoegde autoriteiten, teneinde te waarborgen dat de certificerings-, toezichts- en handhavingstaken effectief worden uitgevoerd;
de regels en procedures voor de accreditatie van een gekwalificeerde entiteit door de nationale bevoegde autoriteit voor de toepassing van artikel 69.
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Met het oog op de eenvormige uitvoering en naleving van de leden 2 tot en met 9 van dit artikel in verband met de taken van het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten in verband met certificering, toezicht en handhaving uit hoofde van deze verordening, stelt de Commissie, op basis van de in artikel 4 beschreven beginselen en met het oog op de verwezenlijking van de in artikel 1 genoemde doelstellingen, uitvoeringshandelingen vast waarin nadere bepalingen worden vastgelegd met betrekking tot:
de regels en procedures voor de verzameling, uitwisseling en verspreiding van relevante informatie tussen de Commissie, het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten met het oog op de doeltreffende uitoefening van hun certificerings-, toezichts- en handhavingstaken, met inbegrip van informatie over mogelijke of vastgestelde inbreuken;
de regels en procedures voor de kwalificaties van het personeel van het Agentschap en nationale bevoegde autoriteiten dat betrokken is bij certificerings-, toezichts- en handhavingstaken en van de organisaties die betrokken zijn bij de opleiding van dat personeel;
de regels en procedures voor de administratie- en managementsystemen van het Agentschap en van nationale bevoegde autoriteiten met betrekking tot de uitoefening van de certificerings-, toezichts- en handhavingstaken;
inzake lid 4 van dit artikel, de regels en procedures voor de toewijzing van verantwoordelijkheden aan luchtvaartgeneeskundige keuringsartsen en luchtvaartgeneeskundige centra met het oog op de afgifte van medische certificaten voor piloten en medische certificaten voor luchtverkeersleiders, alsmede de omstandigheden waarin huisartsen deze verantwoordelijkheden krijgen, teneinde te waarborgen dat de taken in verband met de medische certificering van piloten en luchtverkeersleiders effectief worden uitgevoerd;
inzake lid 4 van dit artikel, de regels en procedures voor de toewijzing van verantwoordelijkheden aan organisaties voor de opleiding van cabinepersoneel en aan luchtvaartuigexploitanten met het oog op de afgifte van attesten voor cabinepersoneel, teneinde te waarborgen dat de taken in verband met de certificering van cabinepersoneel effectief worden uitgevoerd.
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 63
Pool van Europese luchtvaartinspecteurs
Daartoe stelt het Agentschap in samenwerking met de nationale bevoegde autoriteiten de profielen met de benodigde kwalificaties en ervaring op; op basis van deze profielen wijzen die autoriteiten en het Agentschap, onder voorbehoud van beschikbaarheid, kandidaten aan voor deelname aan het mechanisme voor het bijeenbrengen en uitwisselen van inspecteurs.
Die autoriteit kan besluiten deze bijstand te financieren door middel van vergoedingen die op basis van de regels die zijn vastgesteld overeenkomstig lid 6, onder c), worden gefactureerd en geïnd van de rechtspersoon of natuurlijke persoon die het voorwerp was van de certificerings- en toezichtsactiviteiten van die Europese luchtvaartinspecteurs.
In dat geval moet deze autoriteit het geïnde bedrag overmaken aan de autoriteit die de bijstand heeft verleend.
Wat het in lid 1 van dit artikel bedoelde mechanisme voor het bijeenbrengen en uitwisselen betreft, kan de Commissie uitvoeringshandelingen vaststellen met gedetailleerde regels met betrekking tot:
de regels en procedures volgens welke het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten via dat mechanisme bijstand vragen, ontvangen of verstrekken;
de regels en procedures voor de vergunningen van en de gedetailleerde regels voor de Europese luchtvaartinspecteurs wanneer zij dergelijke bijstand verlenen;
de regels en procedures voor het vaststellen en innen van de in lid 4 van dit artikel vermelde vergoedingen.
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.
Artikel 64
Overdracht van verantwoordelijkheid op verzoek van lidstaten
Wanneer het Agentschap een dergelijk verzoek inwilligt wordt het de bevoegde autoriteit die verantwoordelijk is voor de taken waarop dat verzoek betrekking heeft en wordt de verzoekende lidstaat ontheven van de verantwoordelijkheid voor die taken.
Wat betreft de uitoefening door het Agentschap van die verantwoordelijkheid voor die taken zijn de hoofdstukken IV en V van toepassing.
Wanneer de lidstaat een dergelijk verzoek inwilligt wordt die lidstaat verantwoordelijk voor de taken waarop dat verzoek betrekking heeft en wordt de verzoekende lidstaat ontheven van de verantwoordelijkheid voor die taken.
Wat betreft de uitoefening van de verantwoordelijkheid voor de overeenkomstig dit lid overgedragen taken, zijn de hoofdstukken II en IV en de artikelen 131 en 132 van toepassing, alsmede de toepasselijke bepalingen van de nationale wetgeving van de lidstaat die het verzoek heeft ingewilligd.
Het Agentschap en de betrokken lidstaat of lidstaten, naargelang het geval, zien erop toe dat de overdracht van de verantwoordelijkheid voor de taken plaatsvindt in overeenstemming met die gedetailleerde regelingen.
Het Agentschap houdt bij het uitvoeren van inspecties en andere monitoringactiviteiten overeenkomstig artikel 85 rekening met de overdracht van de verantwoordelijkheid voor de taken.
Wanneer een lidstaat conform dit artikel de verantwoordelijkheid voor de hem bij het Verdrag van Chicago toegekende taken overdraagt, stelt hij de ICAO in kennis van het feit dat het Agentschap of een andere lidstaat namens hem de functies en taken uitoefent die hem krachtens het Verdrag van Chicago zijn toegekend.
Artikel 65
Overdracht van de verantwoordelijkheid op verzoek van organisaties die in meer dan één lidstaat actief zijn
Een dergelijk verzoek kan ook worden gedaan door twee of meer organisaties die een enkele groep van bedrijven vormen en die elk een hoofdkantoor in een andere lidstaat hebben en elk houder zijn van een certificaat, of in aanmerking komen voor het doen van een aanvraag voor, een certificaat overeenkomstig hoofdstuk III voor hetzelfde type luchtvaartactiviteit.
Na ontvangst van dat verzoek raadplegen het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten in kwestie elkaar onverwijld en indien nodig vragen zij de organisaties die het verzoek hebben ingediend om aanvullende standpunten. Bij deze raadpleging zullen het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten overwegen om, in geval van een overeenkomst inzake overdracht, inspecteurs en ander personeel dat ter beschikking staat van de betrokken nationale bevoegde autoriteiten, in te zetten.
Als het Agentschap of een betrokken nationale bevoegde autoriteit na deze raadpleging van mening is dat het verzoek een negatieve invloed zou hebben op het eigen vermogen om certificerings-, toezichts- en handhavingstaken uit hoofde van deze verordening en uit hoofde van de op grond daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen doeltreffend uit te voeren, of anderszins nadelige gevolgen zou hebben voor het doeltreffend functioneren van de autoriteit, zendt deze binnen een termijn van maximaal 180 dagen vanaf de datum van ontvangst van dat verzoek aan de betrokken organisaties een met argumenten onderbouwde kennisgeving dat het van oordeel is dat het verzoek een negatieve invloed zou hebben. Die informatieve brief wordt ook aan de andere partij gestuurd. In dat geval wordt het verzoek beschouwd als afgewezen.
Het Agentschap en de betrokken lidstaat of lidstaten, naargelang het geval, zien erop toe dat de overdracht van de verantwoordelijkheid voor de taken plaatsvindt in overeenstemming met die gedetailleerde regelingen. Bij het uitvoeren van die regelingen maakt het Agentschap zo veel mogelijk gebruik van de diensten van inspecteurs en andere medewerkers die in de betrokken lidstaten beschikbaar zijn.
Artikel 66
Mechanisme voor toezichtondersteuning
Indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
de resultaten van inspecties en andere monitoringactiviteiten die door het Agentschap worden uitgevoerd overeenkomstig artikel 85, wijzen op ernstige en aanhoudende tekortkomingen bij de uitvoering van de in deze verordening vastgestelde certificerings-, toezichts- en handhavingstaken door een lidstaat;
de Commissie heeft de betrokken lidstaat verzocht de overeenkomstig punt a) geconstateerde tekortkomingen te verhelpen;
de lidstaat heeft de tekortkomingen niet afdoende verholpen en de daaruit voortvloeiende situatie vormt een gevaar voor de veiligheid van de burgerluchtvaart,
stellen de betrokken lidstaat en het Agentschap gezamenlijk, op verzoek van de Commissie, een programma op voor tijdelijke technische bijstand met als doel de vastgestelde tekortkomingen te verhelpen en de betrokken lidstaat te helpen zijn vermogen tot het uitvoeren van de certificerings-, toezichts- en handhavingstaken die onder deze verordening vallen voor het eind van de steunfase te herstellen. Dat programma voor technische bijstand omvat, met name, het tijdschema van het programma, de planning en uitoefening van de certificerings-, toezichts- en handhavingstaken in gevallen waarin tekortkomingen zijn vastgesteld, de opleiding en de kwalificaties van inspecteurs en personeel ter zake, en de organisatie van het werk van de nationale bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat, wanneer deze autoriteit rechtstreeks invloed heeft op de vastgestelde tekortkomingen.
Tijdens de uitvoering van het programma voor technische bijstand blijft de betrokken lidstaat verantwoordelijk voor de certificerings-, toezichts- en handhavingstaken overeenkomstig artikel 62, lid 2. Het Agentschap draagt zijn eigen kosten voor het verlenen van bijstand aan de betrokken lidstaat.
Bij de uitvoering van het programma voor technische bijstand maakt de betrokken lidstaat, indien passend, gezien de aard van de tekortkomingen, gebruik van de pool van Europese luchtvaartinspecteurs die is ingesteld krachtens artikel 63, van de gekwalificeerde entiteiten krachtens artikel 69 en van de opleidingsmogelijkheden krachtens artikel 92.
Artikel 67
Geldigheid en erkenning van certificaten en verklaringen
Met ingang van de datum waarop het uitvoeringsbesluit van kracht wordt, heeft het certificaat of de verklaring, in afwijking van lid 1, niet langer de status geldig en erkend in alle lidstaten.
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast waarin dat besluit vervat ligt. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de raadplegingsprocedure bedoeld in artikel 127, lid 2. In geval van dwingende en naar behoren gemotiveerde urgentie die verband houdt met de veiligheid van de luchtvaart, stelt de Commissie onmiddellijk toepasselijke uitvoeringshandelingen vast overeenkomstig de procedure bedoeld in artikel 127, lid 4.
Artikel 68
Aanvaarding van certificaten van derde landen
Het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten mogen hetzij de certificaten bedoeld in deze verordening en in de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen afgeven op basis van een certificaat dat is afgegeven overeenkomstig de wetgeving van een derde land, hetzij certificaten en andere overeenkomstig de wetgeving van een derde land afgegeven relevante documenten aanvaarden waaruit blijkt dat voldaan is aan de regels van de burgerluchtvaart, voor zover in deze mogelijkheid is voorzien bij:
tussen de Unie en een derde land gesloten internationale overeenkomsten inzake de erkenning van certificaten;
de gedelegeerde handelingen die zijn vastgesteld op grond van lid 3, of
een overeenkomst betreffende de erkenning van certificaten, gesloten tussen een lidstaat en een derde land vóór de inwerkingtreding van Verordening (EG) nr. 1592/2002 en waarvan kennis is gegeven aan de Commissie en de andere lidstaten in overeenstemming met artikel 9, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 1592/2002 of artikel 12, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 216/2008, indien een internationale overeenkomst en een toepasselijke gedelegeerde handeling als bedoeld onder a) en b) van dit lid, ontbreken en onverminderd artikel 140, lid 6, van deze verordening.
Artikel 69
Gekwalificeerde instanties
Onverminderd lid 4, zetten het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten die gebruikmaken van de gekwalificeerde instanties een systeem op voor die accreditatie en voor de beoordeling van de naleving van die criteria door de gekwalificeerde instanties, zowel op het ogenblik van de accreditatie als daarna.
Een gekwalificeerde instantie wordt ofwel individueel geaccrediteerd door het Agentschap of door een nationale bevoegde autoriteit, of door twee of meer nationale bevoegde autoriteiten samen of door het Agentschap en een of meer nationale bevoegde autoriteiten samen.
Het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten zijn niet verplicht ten volle gebruik te maken van de accreditatie die door een andere nationale bevoegde autoriteit of het Agentschap is verleend, noch om gebruik te maken van de volle omvang van de bevoegdheden die door een andere nationale bevoegde autoriteit of het Agentschap aan die gekwalificeerde instantie zijn toegekend overeenkomstig lid 3.
Artikel 70
Voorzorgsclausules
Deze verordening en de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen die op grond daarvan zijn vastgesteld, beletten een lidstaat niet onmiddellijk te reageren wanneer zich een probleem in verband met de veiligheid van de burgerluchtvaart voordoet, indien aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:
het probleem houdt een ernstig risico in voor de veiligheid van de luchtvaart en onmiddellijk optreden van die lidstaat is vereist om het probleem aan te pakken;
de lidstaat kan het probleem niet op passende wijze aanpakken in overeenstemming met deze verordening en met de gedelegeerde en uitvoeringshandelingen die op grond daarvan zijn vastgesteld;
de ondernomen actie is proportioneel met de ernst van het probleem.
In een dergelijk geval stelt de betrokken lidstaat de Commissie, het Agentschap en de andere lidstaten via het bij artikel 74 ingestelde register onmiddellijk in kennis van de genomen maatregelen, hun looptijd en van de redenen waarom zij zijn getroffen.
Indien het Agentschap van oordeel is dat aan die voorwaarden is voldaan, beoordeelt het zonder onnodige vertraging of het in staat is het door de lidstaat vastgestelde probleem op te lossen door de in artikel 76, lid 4, eerste alinea, bedoelde beslissingen te nemen, waardoor het de door de lidstaat te nemen maatregelen overbodig maakt. Het Agentschap neemt, indien het oordeelt het probleem op die wijze te kunnen oplossen, het daartoe benodigde besluit en brengt de lidstaten daarvan op de hoogte door middel van het bij artikel 74 ingestelde register. Indien het oordeelt dat het probleem niet op die manier kan worden opgelost, beveelt het de Commissie aan om de op basis van deze verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen te wijzigen op de wijze die het nodig acht in het licht van de toepassing van lid 1 van dit artikel.
Indien het Agentschap oordeelt dat aan die voorwaarden niet is voldaan, doet het zonder onnodige vertraging een aanbeveling aan de Commissie met betrekking tot het resultaat van die beoordeling. Het Agentschap neemt die aanbeveling op in het bij artikel 74 ingestelde register.
Na kennisgeving van een uitvoeringshandeling waarin wordt bevestigd dat niet aan deze voorwaarden is voldaan, trekt de betrokken lidstaat de overeenkomstig lid 1 getroffen maatregel onmiddellijk in.
Artikel 71
Bepalingen inzake flexibiliteit
Lidstaten mogen aan alle onder deze verordening vallende natuurlijke en rechtspersonen ontheffingen toekennen van de eisen die op hen van toepassing zijn krachtens hoofdstuk III, met uitzondering van de essentiële eisen die zijn vastgesteld in dat hoofdstuk, of krachtens de op basis van dat hoofdstuk vastgestelde gedelegeerde handelingen of uitvoeringshandelingen in geval van dringende en onvoorzienbare omstandigheden die gevolgen hebben voor die personen of hun dringende operationele behoeften, indien alle volgende voorwaarden zijn vervuld:
het is niet mogelijk op passende wijze aan deze omstandigheden of behoeften tegemoet te komen in overeenstemming met de toepasselijke voorschriften;
er wordt gezorgd voor veiligheid, milieubescherming en naleving van de toepasselijke essentiële eisen, indien nodig via de toepassing van beperkende maatregelen;
de lidstaat heeft alle mogelijke marktverstoringen die voortvloeien uit het toekennen van de ontheffing zo veel mogelijk beperkt, en
de omvang en de duur van de ontheffing zijn beperkt tot wat strikt noodzakelijk is en de ontheffing wordt op niet-discriminerende wijze toegepast.
In een dergelijk geval stelt de betrokken lidstaat de Commissie, het Agentschap en de andere lidstaten via het bij artikel 74 ingestelde register onmiddellijk in kennis van de toegekende ontheffing, de looptijd ervan, de reden van de toekenning ervan en, voor zover van toepassing, de nodige beperkende maatregelen die zijn toegepast.
In dat geval beoordeelt de Commissie, rekening houdende met die aanbeveling, of die voorwaarden zijn vervuld. Indien de Commissie oordeelt dat die voorwaarden niet zijn vervuld of als zij het niet eens is met het resultaat van de door het Agentschap uitgevoerde beoordeling, stelt zij binnen drie maanden na de datum van ontvangst van die aanbeveling een uitvoeringsbesluit in die zin vast. Die uitvoeringshandelingen worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en worden door het Agentschap in het bij artikel 74 ingestelde register opgenomen.
Na kennisgeving van een uitvoeringshandeling waarin wordt bevestigd dat niet aan deze voorwaarden is voldaan, trekt de betrokken lidstaat de krachtens lid 1 van dit artikel toegekende ontheffing onmiddellijk in.
In dat geval verstrekt het Agentschap aan de Commissie zonder onnodige vertraging een aanbeveling over de vraag of het verzoek van de lidstaat voldoet aan de voorwaarden van de eerste alinea. Indien nodig voor de toepassing van deze alinea, overweegt de Commissie, onverwijld en rekening houdende met die aanbeveling, of de betreffende gedelegeerde handeling of uitvoeringshandeling moet worden gewijzigd.
Artikel 72
Verzameling, uitwisseling en analyse van informatie
Bij de vaststelling van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde gedetailleerde regels wordt rekening gehouden met de noodzaak:
om onder deze verordening vallende natuurlijke en rechtspersonen de informatie te verstrekken die zij nodig hebben om de naleving en bevordering van de in artikel 1 geformuleerde doelstellingen te waarborgen;
om de verspreiding en het gebruik van informatie te beperken tot wat strikt noodzakelijk is om de in artikel 1 genoemde doelstellingen te verwezenlijken;
van een verbod op het beschikbaar stellen of gebruiken van de informatie om schuld of aansprakelijkheid vast te stellen, onverminderd het toepasselijke nationale strafrecht.
Artikel 73
Bescherming van informatiebronnen
De eerste alinea geldt niet in gevallen van opzettelijk wangedrag of wanneer er sprake is van manifeste, zware en ernstige miskenning van een kennelijk risico en zwaar tekortschieten in de beroepsverantwoordelijkheid om de in de omstandigheden vereiste zorgvuldigheid te betrachten, waardoor te voorziene schade aan een persoon of eigendom wordt veroorzaakt of het niveau van veiligheid van de burgerluchtvaart ernstig in het gedrang komt.
De eerste alinea geldt niet in gevallen van opzettelijk wangedrag of wanneer er sprake is van manifeste, zware en ernstige miskenning van een kennelijk risico en zwaar tekortschieten in de beroepsverantwoordelijkheid om de in de omstandigheden vereiste zorgvuldigheid te betrachten, waardoor te voorziene schade aan een persoon of eigendom wordt veroorzaakt of de veiligheid van de burgerluchtvaart ernstig in het gedrang komt.
Artikel 74
Register van informatie
Dat register bevat informatie over:
certificaten die zijn afgegeven en verklaringen die zijn ontvangen door het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten overeenkomstig hoofdstuk III en de artikelen 64, 65, en 77 tot en met 82;
certificaten die zijn afgegeven en verklaringen die zijn ontvangen door gekwalificeerde instanties namens het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten, overeenkomstig artikel 69, lid 3;
accreditaties die door het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten zijn verleend aan gekwalificeerde instanties overeenkomstig artikel 69, met inbegrip van informatie over het toepassingsgebied van de accreditatie en de toegekende bevoegdheden;
de maatregelen die door de lidstaten zijn genomen krachtens artikel 2, leden 6 en 7, en de overeenkomstige besluiten van de Commissie;
besluiten die door de lidstaten zijn genomen krachtens artikel 2, lid 8;
besluiten die door de lidstaten zijn genomen krachtens artikel 41, lid 5;
de overdracht door de lidstaten van de verantwoordelijkheid voor taken aan het Agentschap of aan een andere lidstaat, overeenkomstig de artikelen 64 en 65, met inbegrip van nadere informatie over de taken die zijn overgedragen;
besluiten die de Commissie heeft genomen overeenkomstig artikel 67;
kennisgevingen door nationale bevoegde autoriteiten van afzonderlijke vliegtijdspecificatieschema's die bij het Agentschap zijn ingediend op basis van de gedelegeerde handelingen die zijn vastgesteld overeenkomstig artikel 32, lid 1, onder b), en de overeenkomstige adviezen van het Agentschap die zijn verstrekt overeenkomstig artikel 76, lid 7;
kennisgevingen door lidstaten van de maatregelen die zijn genomen om onmiddellijk te reageren op een probleem in verband met de veiligheid van de luchtvaart, van toegekende ontheffingen en van de overeenkomstige aanbevelingen van het Agentschap en besluiten van de Commissie, krachtens artikel 70, lid 1, en artikel 71, lid 1;
verzoeken van lidstaten met betrekking tot andere manieren van naleving van de essentiële eisen, alsmede de overeenkomstige aanbevelingen van het Agentschap krachtens artikel 71, lid 3;
kennisgevingen door het Agentschap en de overeenkomstige besluiten van de Commissie krachtens artikel 76, lid 4;
informatie waarover de nationale bevoegde autoriteiten beschikken en die verband houdt met de activiteiten van luchtvaartuigen die betrokken zijn bij ander luchtvervoer dan commercieel luchtvervoer;
informatie in verband met de tenuitvoerlegging van internationale normen en aanbevolen ►C1 praktijken ◄ , als bedoeld in artikel 90, lid 4;
besluiten van de lidstaten en van de Commissie waarvan kennis is gegeven krachtens artikel 62, lid 5, met inbegrip van informatie over de taken die gezamenlijk worden uitgevoerd;
ontheffingen die door de lidstaten zijn toegekend krachtens artikel 41, lid 6, en de overeenkomstige besluiten van de Commissie;
maatregelen van het Agentschap inzake vluchten boven conflictgebieden, toegepast overeenkomstig artikel 88, lid 3;
andere informatie die nodig kan zijn om te zorgen voor effectieve samenwerking tussen het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten met betrekking tot de uitvoering van hun certificerings-, toezichts- en handhavingstaken op basis van deze verordening.
In voorkomend geval mogen de Commissie en het Agentschap bepaalde informatie in het register, met uitzondering van de in lid 2 bedoelde informatie, verspreiden onder belanghebbende partijen of openbaar maken.
Het Agentschap maakt in ieder geval informatie openbaar betreffende:
elk afgegeven certificaat en elke verklaring die is ontvangen in overeenstemming met artikel 2, lid 4;
elk besluit van de Commissie of van een lidstaat waarvan het Agentschap kennis is gegeven in overeenstemming met artikel 2, leden 6 en 7;
elk besluit van een lidstaat waarvan het Agentschap kennis is gegeven in overeenstemming met artikel 2, lid 11, tweede alinea.
De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met de nodige voorschriften voor het functioneren en het beheer van het register en met gedetailleerde eisen met betrekking tot:
de technische aspecten van het opzetten en het onderhoud van het register;
de classificatie van de informatie die de Commissie, het Agentschap en de nationale bevoegde autoriteiten in het register moeten laten opnemen, met inbegrip van de vorm en wijze van verzending van die informatie;
regelmatige en gestandaardiseerde actualiseringen van de in het register opgenomen informatie;
de gedetailleerde regelingen voor het verspreiden en publiceren van bepaalde in het register opgenomen informatie overeenkomstig lid 6 van dit artikel;
de classificatie van informatie inzake de medische geschiktheid van piloten die de nationale bevoegde autoriteiten, luchtvaartgeneeskundige keuringsartsen en luchtvaartgeneeskundige centra in het register moeten laten opnemen, met inbegrip van de vorm en wijze van verzending van die informatie;
de gedetailleerde regelingen voor de bescherming van de in het register opgenomen informatie tegen ongeoorloofde toegang, waarbij de toegang tot de informatie wordt beperkt en alle in het register opgenomen persoonsgegevens worden beschermd overeenkomstig de toepasselijke Uniewetgeving inzake de bescherming van persoonsgegevens, met name tegen onbedoelde of onrechtmatige vernietiging, verlies, wijziging of openbaarmaking;
de maximumperiode gedurende welke de in het register opgenomen persoonsgegevens mogen worden bewaard, met inbegrip van de als persoonsgegevens beschouwde informatie over de medische geschiktheid van piloten;
de gedetailleerde voorwaarden volgens welke lidstaten en het Agentschap de rechten van de betrokkene op toegang, correctie en schrapping van de in het register opgenomen persoonsgegeven kunnen beperken met het oog op lid 5 van dit artikel.
Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 127, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure
HOOFDSTUK V
HET AGENTSCHAP VAN DE EUROPESE UNIE VOOR DE VEILIGHEID VAN DE LUCHTVAART
AFDELING I
Taken
Artikel 75
Oprichting en functies van het Agentschap
Om het goed functioneren en de ontwikkeling van de burgerluchtvaart in de Unie overeenkomstig de in artikel 1 uiteengezette doelstellingen te garanderen, zal het Agentschap:
taken verrichten en adviezen uitbrengen met betrekking tot alle onder deze verordening vallende aangelegenheden;
de Commissie bijstaan door maatregelen voor te bereiden die uit hoofde van deze verordening moeten worden genomen. Indien deze maatregelen technische voorschriften omvatten, mag de Commissie de inhoud daarvan niet wijzigen zonder voorafgaand overleg met het Agentschap;
de Commissie de noodzakelijke technische, wetenschappelijke en administratieve ondersteuning verlenen bij de uitoefening van haar taken;
de noodzakelijke maatregelen nemen binnen de bevoegdheden die krachtens deze verordening of andere Uniewetgeving aan het Agentschap zijn verleend;
de inspecties, andere monitoringtaken en onderzoeken uitvoeren die nodig zijn om zijn taken op basis van deze verordening te vervullen of waar de Commissie om verzoekt;
op de onder zijn bevoegdheid vallende gebieden namens de lidstaten de taken uitvoeren die door de toepasselijke internationale verdragen, met name het Verdrag van Chicago, aan de lidstaten zijn toebedeeld;
de nationale bevoegde autoriteiten bijstaan bij de uitvoering van hun taken, met name door een forum te verschaffen voor de uitwisseling van informatie en deskundigheid;
wat onder deze verordening vallende aangelegenheden betreft, op verzoek van de Commissie bijdragen tot het vaststellen, meten, rapporteren en analyseren van prestatie-indicatoren, ingeval het Unierecht voorziet in prestatieregelingen met betrekking tot de luchtvaart;
de normen en voorschriften van de Unie op het gebied van de luchtvaart op internationaal niveau bevorderen door middel van passende samenwerking met de bevoegde autoriteiten van derde landen en internationale organisaties;
samenwerken met andere instellingen, organen en instanties van de Unie voor zover hun activiteiten verband houden met technische aspecten van de burgerluchtvaart.
Artikel 76
Maatregelen van het Agentschap
Het Agentschap mag ontheffingen toekennen aan alle natuurlijke en rechtspersonen aan wie het een certificaat heeft afgegeven in de omstandigheden en onder de voorwaarden van artikel 71, lid 1.
In dat geval stelt het Agentschap de Commissie en de lidstaten via het bij artikel 74 ingestelde register onmiddellijk in kennis van de toegekende ontheffingen, de redenen voor de toekenning ervan en, voor zover van toepassing, de nodige beperkende maatregelen die zijn toegepast.
Indien een ontheffing toegekend is voor een periode van meer dan acht opeenvolgende maanden of indien het Agentschap dezelfde ontheffing herhaaldelijk heeft toegekend en de totale duur ervan meer dan acht maanden bedraagt, gaat de Commissie na of de voorwaarden van artikel 71, lid 1, zijn vervuld. Indien zij van oordeel is dat dit niet het geval is, stelt de Commissie uitvoeringsbesluiten in die zin vast. Die uitvoeringsbesluiten worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en door het Agentschap in het bij artikel 74 opgezette register opgenomen.
Na kennisgeving van deze uitvoeringshandeling trekt het Agentschap de ontheffing onmiddellijk in.
Het Agentschap reageert onverwijld op een dringend veiligheidsprobleem dat binnen het toepassingsgebied van deze verordening valt, door:
het vaststellen van corrigerende maatregelen die moeten worden genomen door natuurlijke en rechtspersonen voor wie het Agentschap als bevoegde autoriteit optreedt, en door het verspreiden van daarmee verband houdende informatie onder die personen, met inbegrip van richtsnoeren of aanbevelingen, voor zover dit noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 1; het Agentschap kan ook veiligheidsbulletins publiceren met niet-bindende informatie of aanbevelingen voor andere natuurlijke en rechtspersonen die bij luchtvaartactiviteiten betrokken zijn;
het vaststellen van te verwezenlijken veiligheidsdoelstellingen en het aanbevelen van te nemen corrigerende maatregelen die nationale bevoegde autoriteiten kunnen nemen, en door het verspreiden van daarmee verband houdende informatie onder die nationale bevoegde autoriteiten, voor zover dit noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 1.
Met betrekking tot punt b) stellen de nationale bevoegde autoriteiten het Agentschap zonder onnodige vertraging in kennis van de maatregelen die zijn genomen om die veiligheidsdoelstellingen van het Agentschap te verwezenlijken. Bij problemen die meer dan één lidstaat treffen, werken de nationale bevoegde autoriteiten voorts samen met het Agentschap om ervoor te zorgen dat die maatregelen op een gecoördineerde manier worden genomen.
Artikel 77
Luchtwaardigheids- en milieucertificering
Met betrekking tot de producten, onderdelen, niet-geïnstalleerde apparatuur en apparatuur om onbemande luchtvaartuigen op afstand te bedienen, als bedoeld in artikel 2, lid 1, onder a), en artikel 2, lid 1, onder b), i), oefent het Agentschap, in voorkomend geval en als bepaald in het Verdrag van Chicago of de bijlagen daarvan, namens de lidstaten de functies en taken uit van het land van ontwerp, productie of registratie, voor zover deze functies en taken verband houden met ontwerpcertificering en verplichte informatie over permanente luchtwaardigheid. Daartoe zal het Agentschap met name:
voor elk ontwerp van een product en van apparatuur om onbemande luchtvaartuigen op afstand te bedienen waarvoor een typecertificaat, een beperkt typecertificaat, een wijziging in een typecertificaat of in een beperkt typecertificaat, met inbegrip van een aanvullend typecertificaat, een goedkeuring van een reparatieontwerp of een goedkeuring van gegevens betreffende operationele geschiktheid is aangevraagd overeenkomstig artikel 11 of artikel 56, lid 1, de certificeringsgrondslag vaststellen en aan de aanvrager meedelen;
voor ieder ontwerp van een onderdeel of niet-geïnstalleerde apparatuur waarvoor een certificaat is aangevraagd overeenkomstig artikel 12, artikel 13 of artikel 56, lid 1, de certificeringsgrondslag vaststellen en aan de aanvrager meedelen;
voor luchtvaartuigen waarvoor een vliegvergunning is aangevraagd overeenkomstig artikel 18, lid 2, eerste alinea, onder b), of artikel 56, lid 1, de goedkeuring van de vluchtvoorwaarden in verband met het ontwerp afgeven;
de specificaties inzake luchtwaardigheid en milieuverenigbaarheid die van toepassing zijn op het ontwerp van de producten, onderdelen, niet-geïnstalleerde apparatuur en apparatuur om onbemande luchtvaartuigen op afstand te bedienen die onderworpen zijn aan een verklaring overeenkomstig artikel 18, lid 1, onder a), of artikel 56, lid 5, vaststellen en ter beschikking stellen;
verantwoordelijk zijn voor de certificerings-, toezichts- en handhavingstaken overeenkomstig artikel 62, lid 2, wat betreft de typecertificaten, beperkte typecertificaten, wijzigingscertificaten, met inbegrip van aanvullende typecertificaten, goedkeuringen van reparatieontwerpen en goedkeuringen van gegevens betreffende operationele geschiktheid voor het ontwerp van producten overeenkomstig artikel 11, artikel 18, lid 1, onder b), of artikel 56, lid 1;
verantwoordelijk zijn voor de certificerings-, toezichts- en handhavingstaken overeenkomstig artikel 62, lid 2, wat betreft de certificaten voor het ontwerp van onderdelen, niet-geïnstalleerde apparatuur en apparatuur om onbemande luchtvaartuigen op afstand te bedienen overeenkomstig artikel 12, artikel 13 en artikel 56, lid 1;
de passende milieu-informatiebladen afgeven met betrekking tot het ontwerp van de producten die het certificeert overeenkomstig artikel 11 en artikel 56, lid 1;
de functies inzake permanente luchtwaardigheid waarborgen in verband met het ontwerp van producten, onderdelen, niet-geïnstalleerde apparatuur en apparatuur om onbemande luchtvaartuigen op afstand te bedienen die het heeft gecertificeerd en waarop het toezicht houdt, onder meer door zonder onnodige vertraging op veiligheids- of beveiligingsproblemen te reageren en door de toepasselijke verplichte informatie te verstrekken en te verspreiden.
Het Agentschap is verantwoordelijk voor de certificerings-, toezichts- en handhavingstaken overeenkomstig artikel 62, lid 2, met betrekking tot:
de goedkeuringen en de verklaringen van de organisaties die verantwoordelijk zijn voor het ontwerp van producten, onderdelen, niet-geïnstalleerde apparatuur en apparatuur om onbemande luchtvaartuigen op afstand te bedienen, overeenkomstig artikel 15, lid 1, artikel 19, lid 1, onder g), en artikel 56, leden 1 en 5;
de goedkeuringen en de verklaringen van de organisaties die verantwoordelijk zijn voor het produceren, onderhouden en beheren van de permanente luchtwaardigheid van producten, onderdelen, niet-geïnstalleerde apparatuur en apparatuur om onbemande luchtvaartuigen op afstand te bedienen, en van de organisaties die betrokken zijn bij de opleiding van personeel dat verantwoordelijk is voor de vrijgave na onderhoud van producten, onderdelen, niet-geïnstalleerde apparatuur en apparatuur om onbemande luchtvaartuigen op afstand te bedienen, overeenkomstig artikel 15, artikel 19, lid 1, onder g), artikel 56, leden 1 en 5, indien de hoofdvestiging van die organisaties gelegen is buiten het grondgebied waarvoor lidstaten verantwoordelijk zijn uit hoofde van het Verdrag van Chicago.
Artikel 78
Certificering van bemanningsleden
In elk van de onderstaande gevallen is het Agentschap verantwoordelijk voor de certificerings-, toezichts- en handhavingstaken overeenkomstig artikel 62, lid 2, met betrekking tot de certificaten en verklaringen voor vluchtnabootsingsinstrumenten overeenkomstig artikel 25 en artikel 56, leden 1 en 5:
het instrument wordt geëxploiteerd door een organisatie met een hoofdvestiging buiten het grondgebied waarvoor lidstaten verantwoordelijk zijn uit hoofde van het Verdrag van Chicago;
het instrument bevindt zich buiten het grondgebied waarvoor lidstaten verantwoordelijk zijn uit hoofde van het Verdrag van Chicago.
Artikel 79
Certificering van veiligheidsgerelateerde apparatuur van luchtvaartterreinen
Met betrekking tot de in artikel 35 bedoelde veiligheidsgerelateerde apparatuur van luchtvaartterreinen:
stelt het Agentschap de gedetailleerde specificaties vast voor de veiligheidsgerelateerde apparatuur van luchtvaartterreinen die onderworpen is aan een certificaat overeenkomstig artikel 35, en deelt het die mee aan de aanvrager;
stelt het Agentschap de gedetailleerde specificaties vast die van toepassing zijn op veiligheidsgerelateerde apparatuur van luchtvaartterreinen die onderworpen is aan een verklaring overeenkomstig artikel 35, en stelt het die ter beschikking;
is het Agentschap verantwoordelijk voor de certificerings-, toezichts- en handhavingstaken overeenkomstig artikel 62, lid 2, wat betreft de certificaten voor en de verklaringen over veiligheidsgerelateerde apparatuur van luchtvaartterreinen overeenkomstig artikel 35.
Artikel 80
ATM/ANS
Het Agentschap is verantwoordelijk voor de certificerings-, toezichts- en handhavingstaken overeenkomstig artikel 62, lid 2, met betrekking tot:
de certificaten voor de in artikel 41 bedoelde verleners van ATM/ANS, indien de hoofdvestiging van die verleners gelegen is buiten het grondgebied waarvoor lidstaten verantwoordelijk zijn uit hoofde van het Verdrag van Chicago en indien zij verantwoordelijk zijn voor het verlenen van ATM/ANS in het luchtruim boven het grondgebied waarop de Verdragen van toepassing zijn;
de certificaten voor de in artikel 41 bedoelde ATM/ANS-verleners, indien die verleners pan-Europese ATM/ANS verlenen;
de certificaten voor en de verklaringen van de in artikel 42 bedoelde organisaties, indien deze organisaties betrokken zijn bij het ontwerpen, produceren of onderhouden van ATM/ANS-systemen en ATM/ANS-componenten, ook indien zij bijdragen tot de uitvoering van het onderzoek voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim (Sesar), die worden gebruikt bij het verlenen van de in punt b) van dit lid bedoelde diensten;
de verklaringen van verleners van ATM/ANS waaraan het Agentschap een certificaat heeft afgegeven overeenkomstig de punten a) en b), van dit lid met betrekking tot ATM/ANS-systemen en ATM/ANS-componenten die door die verleners in gebruik worden genomen overeenkomstig artikel 45, lid 1.
Met betrekking tot de in artikel 45 bedoelde ATM/ANS-systemen en ATM/ANS-componenten, ook indien deze bijdragen tot de uitvoering van Sesar, zal het Agentschap, indien de in artikel 47 bedoelde gedelegeerde handelingen daarin voorzien:
de gedetailleerde specificaties voor de ATM/ANS-systemen en ATM/ANS-componenten die onderworpen zijn aan certificering overeenkomstig artikel 45, lid 2, vaststellen en aan de aanvrager meedelen;
de gedetailleerde specificaties voor de ATM/ANS-systemen en ATM/ANS-componenten die onderworpen zijn aan een verklaring overeenkomstig artikel 45, lid 2, vaststellen en ter beschikking stellen;
verantwoordelijk zijn voor de certificerings-, toezichts- en handhavingstaken overeenkomstig artikel 62, lid 2, met betrekking tot de certificaten voor en de verklaringen over ATM/ANS-systemen en ATM/ANS-componenten, overeenkomstig artikel 45, lid 2.
Artikel 81
Certificering van organisaties voor de opleiding van luchtverkeersleiders
Het Agentschap is verantwoordelijk voor de certificerings-, toezichts- en handhavingstaken overeenkomstig artikel 62, lid 2, met betrekking tot de certificaten voor de in artikel 51 bedoelde organisaties voor de opleiding van luchtverkeersleiders, voor zover de hoofdvestiging van die organisaties gelegen is buiten het grondgebied waarvoor lidstaten verantwoordelijk zijn uit hoofde van het Verdrag van Chicago, en, in voorkomend geval, voor het personeel van die organisaties.
Artikel 82
Luchtvaartuigexploitanten uit derde landen en internationaal veiligheidstoezicht
Artikel 83
Onderzoeken door het Agentschap
Met het oog op de uitvoering van de in lid 1 bedoelde onderzoeken is het Agentschap gemachtigd om:
van de rechtspersonen of natuurlijke personen aan wie het een certificaat heeft afgegeven of die een verklaring bij het Agentschap hebben ingediend, te eisen dat zij het Agentschap alle nodige informatie verstrekken;
van die personen te eisen dat zij mondeling uitleg geven over alle feiten, documenten, voorwerpen, procedures of andere thema's die relevant zijn om te bepalen of de persoon voldoet aan deze verordening en aan de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen;
relevante gebouwen, terreinen of vervoermiddelen van deze personen te betreden;
alle relevante documenten, archieven of gegevens die door deze personen worden bijgehouden of waar deze personen toegang toe hebben, te onderzoeken, te kopiëren of er uittreksels uit te nemen, ongeacht het medium waarop de informatie in kwestie wordt bewaard.
Indien dit vereist is om te bepalen of een persoon aan wie het Agentschap een certificaat heeft afgegeven of die een verklaring heeft ingediend bij het Agentschap, voldoet aan deze verordening en aan de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen, is het Agentschap ook gemachtigd om de in de eerste alinea vermelde bevoegdheden uit te oefenen ten aanzien van alle andere rechtspersonen of natuurlijke personen van wie redelijkerwijs mag worden verwacht dat zij beschikken over of toegang hebben tot informatie die relevant is voor dat doel. De bevoegdheden van dit lid worden uitgeoefend overeenkomstig de nationale wetten van de lidstaat of het derde land waar het onderzoek plaatsvindt, met inachtneming van de rechten en rechtmatige belangen van de betrokken personen en in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel.
Indien volgens de toepasselijke nationale wetgeving voorafgaande toestemming van de gerechtelijke of bestuurlijke autoriteiten van de betrokken lidstaat of het betrokken derde land nodig is om toegang te krijgen tot de relevante gebouwen, terreinen en vervoermiddelen als bedoeld in de eerste alinea, onder c), mogen die bevoegdheden alleen worden uitgeoefend nadat die toestemming is verkregen.
Artikel 84
Boeten en dwangsommen
Op verzoek van het Agentschap kan de Commissie aan een rechtspersoon of natuurlijke persoon aan wie het Agentschap een certificaat heeft afgegeven of die een verklaring bij het Agentschap heeft ingediend, overeenkomstig deze verordening het volgende opleggen:
een boete, indien die persoon, doelbewust of uit nalatigheid, een inbreuk heeft gemaakt op een van de bepalingen van deze verordening of de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen, en/of
een dwangsom, indien die persoon inbreuken blijft maken op één van die bepalingen, teneinde die persoon te dwingen zich aan die bepalingen te houden.
De hoogte van de boeten bedraagt maximaal 4 % van het jaarlijks inkomen of de omzet van de betrokken rechtspersoon of natuurlijke persoon. De hoogte van de dwangsommen bedraagt maximaal 2,5 % van het gemiddelde dagelijkse inkomen of de gemiddelde dagelijkse omzet van de betrokken rechtspersoon of natuurlijke persoon.
Wat betreft het opleggen van boeten en dwangsommen overeenkomstig dit artikel, stelt de Commissie gedelegeerde handelingen vast overeenkomstig artikel 128 met:
gedetailleerde criteria en een gedetailleerde methode voor het vaststellen van het bedrag van de boeten en dwangsommen;
gedetailleerde voorschriften voor onderzoeken, bijbehorende maatregelen en rapportering, alsmede besluitvorming, waaronder bepalingen inzake recht van verdediging, toegang tot dossiers, wettelijke vertegenwoordiging, vertrouwelijkheid en tijdelijke bepalingen, en
procedures voor het innen van de boeten en dwangsommen.
Artikel 85
Toezicht op de lidstaten
Het Agentschap brengt bij de Commissie verslag uit over de inspecties en andere monitoringactiviteiten die krachtens dit lid zijn uitgevoerd.
Met het oog op de uitvoering van de in lid 1 bedoelde inspecties en andere monitoringactiviteiten, is het Agentschap gemachtigd om:
van alle nationale bevoegde autoriteiten en alle natuurlijke en rechtspersonen die onder deze verordening vallen, te eisen dat zij het Agentschap alle nodige informatie verstrekken;
van die autoriteiten en personen te eisen dat zij mondeling uitleg geven over alle feiten, documenten, voorwerpen, procedures of andere thema's die relevant zijn om te bepalen of de lidstaat voldoet aan deze verordening en aan de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen;
relevante gebouwen, terreinen of vervoermiddelen van deze autoriteiten en personen te betreden, en
alle relevante documenten, archieven of gegevens die door deze autoriteiten en personen worden bijgehouden of waar deze personen toegang toe hebben, te onderzoeken, te kopiëren of er uittreksels uit te nemen, ongeacht het medium waarop de informatie in kwestie wordt bewaard.
Indien dit vereist is om te bepalen of een lidstaat voldoet aan deze verordening en aan de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen, is het Agentschap ook gemachtigd om de in de eerste alinea vermelde bevoegdheden uit te oefenen ten aanzien van alle andere rechtspersonen of natuurlijke personen van wie redelijkerwijs mag worden verwacht dat zij beschikken over of toegang hebben tot informatie die relevant is voor dat doel.
De bevoegdheden van dit artikel worden uitgeoefend overeenkomstig de nationale wetgeving van de lidstaat waar de inspectie of andere monitoringactiviteiten plaatsvindt, met inachtneming van de rechten en rechtmatige belangen van de betrokken autoriteiten en personen en in overeenstemming met het evenredigheidsbeginsel. Indien volgens de toepasselijke nationale wetgeving voorafgaande toestemming van de gerechtelijke of de bestuurlijke autoriteiten van de betrokken lidstaat nodig is om de relevante gebouwen, terreinen en vervoermiddelen te betreden als bedoeld in de eerste alinea, onder c), mogen die bevoegdheden alleen worden uitgeoefend nadat die toestemming is verkregen.
Het Agentschap stelt de betrokken lidstaat tijdig vóór de inspectie in kennis van het voorwerp, het doel en de begindatum van de activiteit, alsmede van de identiteit van zijn personeelsleden en alle andere deskundigen die de activiteit uitvoeren.
Als een rechtspersoon of natuurlijke persoon niet met het Agentschap samenwerkt, verlenen de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaat het Agentschap de nodige bijstand om het in staat te stellen de inspectie of andere monitoringactiviteit uit te voeren.
Artikel 86
Onderzoek en innovatie
Het Agentschap legt met de burgerluchtvaart verband houdende delen van het kaderprogramma voor onderzoek en innovatie ten uitvoer indien de Commissie het daartoe de nodige bevoegdheden heeft toegekend.
Artikel 87
Milieubescherming
Bij het opstellen van die evaluatie baseert het Agentschap zich op de eerste plaats op informatie waarover de instellingen en organen van de Unie reeds beschikken, alsmede op algemeen beschikbare informatie.
Het Agentschap betrekt de lidstaten bij het ontwikkelen van de evaluatie en overlegt erover met belanghebbenden en relevante organisaties.
De evaluatie omvat aanbevelingen ter verbetering van het niveau van milieubescherming op het gebied van de burgerluchtvaart in de Unie.
Artikel 88
Onderlinge afhankelijkheid tussen veiligheid en beveiliging van de luchtvaart
Om bij te dragen tot de bescherming van de burgerluchtvaart tegen wederrechtelijke daden wanneer er onderlinge afhankelijkheid bestaat tussen de veiligheid en de beveiliging van de burgerluchtvaart, reageert het Agentschap, zo nodig, zonder onnodige vertraging op een dringend probleem dat van gemeenschappelijk belang is voor de lidstaten en wanneer dat onder het toepassingsgebied van deze verordening valt, door:
maatregelen te nemen overeenkomstig artikel 77, lid 1, onder h), om zwakke plekken in het ontwerp van luchtvaartuigen aan te pakken;
corrigerende maatregelen aan te bevelen die door de nationale bevoegde autoriteiten of door natuurlijke en rechtspersonen in overeenstemming met deze verordening kunnen worden genomen, en/of relevante informatie onder die autoriteiten en personen te verspreiden, ingeval het probleem van invloed is op de vluchtuitvoering met luchtvaartuigen, met inbegrip van de uit conflictgebieden voortkomende risico's voor de burgerluchtvaart.
Alvorens het Agentschap de in de eerste alinea, onder a) en b), bedoelde maatregelen neemt, heeft het daartoe de toestemming van de Commissie verkregen en de lidstaten geraadpleegd. Het Agentschap baseert die maatregelen, waar mogelijk, op gemeenschappelijke risicobeoordelingen van de Unie en houdt rekening met de noodzaak van snelle reactie in noodsituaties.
Artikel 89
Onderlinge afhankelijkheden tussen de veiligheid van de burgerluchtvaart en sociaal-economische factoren
Artikel 90
Internationale samenwerking
Het Agentschap kan in ICAO-verband optreden als Regionale organisatie voor het veiligheidstoezicht (Regional Safety Oversight Organisation).
In samenwerking met de Commissie en de lidstaten neemt het Agentschap de volgende informatie in het in artikel 74 bedoelde register op en actualiseert het die informatie waar nodig:
informatie over de conformiteit van deze verordening en van de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen en van de door het Agentschap uit hoofde van deze verordening genomen maatregelen met de internationale normen en aanbevolen ►C1 praktijken ◄ ;
andere informatie in verband met de tenuitvoerlegging van deze verordening die gemeenschappelijk is voor alle lidstaten en relevant is voor het toezicht van de ICAO op de naleving door de lidstaten van het Verdrag van Chicago en de internationale normen en aanbevolen ►C1 praktijken ◄ .
De lidstaten gebruiken die informatie bij het nakomen van hun verplichtingen uit hoofde van artikel 38 van het Verdrag van Chicago, en bij het verstrekken van informatie aan de ICAO in het kader van het Universeel programma voor de evaluatie van het veiligheidstoezicht (ICAO Universal Safety Oversight Audit Programme).
Artikel 91
Het beheer van crises in de luchtvaart
Artikel 92
Luchtvaartopleiding
Artikel 93
Tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim
Het Agentschap verleent de Commissie, voor zover het over de nodige deskundigheid beschikt en op verzoek, technische bijstand bij de tenuitvoerlegging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim, met name door:
het uitvoeren van technische inspecties, technische onderzoeken en studies;
bij te dragen, in samenwerking met het in artikel 11 van Verordening (EG) nr. 549/2004 bedoelde prestatiebeoordelingsorgaan, tot de uitvoering van een prestatieregeling voor luchtvaartnavigatiediensten en netwerkfuncties, wat onder deze verordening vallende aangelegenheden betreft;
bij te dragen tot de tenuitvoerlegging van het ATM-masterplan, met inbegrip van de ontwikkeling en uitrol van het Sesar-programma.
AFDELING II
Interne structuur
Artikel 94
Rechtspersoonlijkheid, vestigingsplaats en plaatselijke kantoren
Artikel 95
Personeel
Artikel 96
Voorrechten en immuniteiten
Het Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het VEU en aan het VWEU is gehecht, is van toepassing op het Agentschap en het personeel ervan.
Artikel 97
Aansprakelijkheid
Artikel 98
Taken van de raad van beheer
De raad van beheer:
benoemt de uitvoerend directeur en verlengt in voorkomend geval zijn ambtstermijn of ontheft hem uit zijn functie overeenkomstig artikel 103;
keurt het geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag van het Agentschap goed en zendt dit jaarlijks vóór 1 juli toe aan het Europees Parlement, de Raad, de Commissie en de Rekenkamer. Het geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag wordt openbaar gemaakt;
stelt ieder jaar het programmeringsdocument van het Agentschap vast met een meerderheid van twee derde van zijn stemgerechtigde leden en in overeenstemming met artikel 117;
stelt de jaarbegroting van het Agentschap vast met een meerderheid van twee derde van zijn stemgerechtigde leden en in overeenstemming met artikel 120, lid 11;
stelt procedures vast voor het nemen van besluiten door de uitvoerend directeur, zoals bedoeld in de artikelen 115 en 116;
verricht zijn taken met betrekking tot de begroting van het Agentschap, krachtens de artikelen 120, 121 en 125;
benoemt de leden van de Kamer van beroep, krachtens artikel 106;
treedt op als tuchtraad ten aanzien van de uitvoerend directeur;
geeft advies over de regels betreffende vergoedingen en heffingen, bedoeld in artikel 126;
stelt zijn reglement van orde vast;
beslist over de talenregeling voor het Agentschap;
neemt beslissingen met betrekking tot de oprichting van de interne structuren van het Agentschap op het niveau van de directeuren en, indien nodig, de wijzigingen daarvan;
oefent overeenkomstig lid 6 met betrekking tot het personeel van het Agentschap de bevoegdheden uit die het Statuut toekent aan het tot aanstelling bevoegde gezag, en die de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden toekent aan het tot het sluiten van contracten bevoegde gezag („de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag”);
stelt de toepasselijke uitvoeringsregels ten behoeve van de uitvoering van het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden vast overeenkomstig artikel 110 van het Statuut;
stelt regels vast voor het voorkomen en beheersen van belangenconflicten met betrekking tot zijn leden, en met betrekking tot de leden van de kamer van beroep;
zorgt ervoor dat een passende gevolg wordt gegeven aan de resultaten en aanbevelingen in de interne en externe auditverslagen en beoordelingen, alsook aan de resultaten en aanbevelingen die voortvloeien uit de onderzoeken van het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) ( 11 );
stelt overeenkomstig artikel 125 de financiële regels vast die van toepassing zijn op het Agentschap;
benoemt een rekenplichtige overeenkomstig het Statuut en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden, die volledig onafhankelijk is bij de uitvoering van zijn taken;
stelt een fraudebestrijdingsstrategie vast, die evenredig is met de frauderisico's en rekening houdt met de kosten en voordelen van de uit te voeren maatregelen;
geeft advies over de ontwerptekst van het Europees programma voor de veiligheid van de luchtvaart in overeenstemming met artikel 5;
stelt het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart vast overeenkomstig artikel 6;
neemt met redenen omklede beslissingen met betrekking tot de opheffing van immuniteit overeenkomstig artikel 17 van Protocol nr. 7 betreffende de voorrechten en immuniteiten van de Europese Unie, dat aan het VEU en aan het VWEU is gehecht;
stelt procedures vast voor een doelmatige samenwerking tussen het Agentschap en nationale justitiële autoriteiten, onverminderd de Verordeningen (EU) nr. 996/2010 en (EU) nr. 376/2014.
Wanneer uitzonderlijke omstandigheden dat vereisen, kan de raad van beheer door middel van een besluit de delegatie van de bevoegdheden van het tot aanstelling bevoegde gezag aan de uitvoerend directeur en de bevoegdheden die deze laatste op zijn beurt verder heeft gedelegeerd, tijdelijk schorsen en deze bevoegdheden zelf uitoefenen of delegeren aan een van zijn leden of aan een ander personeelslid dan de uitvoerend directeur.
Artikel 99
Samenstelling van de raad van beheer
Artikel 100
Voorzitter van de raad van beheer
Artikel 101
Vergaderingen van de raad van beheer
Artikel 102
Stemregels in de raad van beheer
Artikel 103
Uitvoerend directeur
Voor het sluiten van de arbeidsovereenkomst met de uitvoerend directeur wordt het Agentschap vertegenwoordigd door de voorzitter van de raad van beheer.
Vóór de benoeming wordt de door de raad van beheer gekozen kandidaat verzocht een verklaring voor de bevoegde commissie van het Europees Parlement af te leggen en vragen van de commissieleden te beantwoorden.
Artikel 104
Verantwoordlijkheden van de uitvoerend directeur
De uitvoerend directeur is verantwoordelijk voor de tenuitvoerlegging van de taken die bij deze verordening of andere handelingen van de Unie aan het Agentschap zijn toegekend. De uitvoerend directeur is met name verantwoordelijk voor:
het goedkeuren van de in artikel 76 omschreven maatregelen van het Agentschap, binnen de grenzen die in deze verordening en in de op basis daarvan vastgestelde gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen zijn vastgesteld;
het nemen van besluiten over onderzoeken, inspecties en andere monitoringactiviteiten zoals bepaald in de artikelen 83 en 85;
het nemen van besluiten over de toewijzing van taken aan gekwalificeerde instanties overeenkomstig artikel 69, lid 1, en over onderzoeken die namens het Agentschap worden uitgevoerd door nationale bevoegde autoriteiten of gekwalificeerde instanties overeenkomstig artikel 83, lid 1;
het nemen van de nodige maatregelen met betrekking tot de activiteiten van het Agentschap die verband houden met internationale samenwerking overeenkomstig artikel 90;
het nemen van alle noodzakelijke stappen, waaronder de vaststelling van interne administratieve instructies en de bekendmaking van mededelingen, om het functioneren van het Agentschap in overeenstemming met deze verordening te waarborgen;
het uitvoeren van de besluiten van de raad van beheer;
het voorbereiden van het geconsolideerd jaarverslag over de activiteiten van het Agentschap en het ter goedkeuring indienen ervan bij de raad van beheer;
het voorbereiden van de ontwerpraming van de inkomsten en uitgaven van het Agentschap krachtens artikel 120, en het uitvoeren van de begroting krachtens artikel 121;
het delegeren van de bevoegdheden van de uitvoerend directeur aan andere personeelsleden van het Agentschap. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met de op deze bevoegdheidsdelegaties toepasselijke regels. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in van artikel 127, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure;
het opstellen van het in artikel 117, lid 1, bedoelde programmeringsdocument en het ter goedkeuring indienen ervan bij de raad van beheer, na advies van de Commissie te hebben gevraagd;
het uitvoeren van het in artikel 117, lid 1, bedoelde programmeringsdocument, en het uitbrengen van verslag over de uitvoering ervan aan de raad van beheer;
het opstellen van een actieplan voor de follow-up van de conclusies van interne of externe auditverslagen en beoordelingen, alsook van onderzoeken van OLAF, en het uitbrengen van verslag over de geboekte vooruitgang, twee keer per jaar aan de Commissie en op regelmatige tijdstippen aan de raad van beheer;
het beschermen van de financiële belangen van de Unie door toepassing van maatregelen ter voorkoming van fraude, corruptie en andere onwettige activiteiten, door middel van effectieve controles en, indien onregelmatigheden worden vastgesteld, door terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen en, waar nodig, door het opleggen van doeltreffende, evenredige en ontradende administratieve en financiële sancties;
het opstellen van een fraudebestrijdingsstrategie voor het Agentschap en het ter goedkeuring voorleggen ervan aan de raad van beheer;
het opstellen van een financiële regeling die van toepassing is op het Agentschap;
het voorbereiden van het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart en de latere actualiseringen daarvan en het ter vaststelling indienen daarvan bij de raad van beheer;
het uitbrengen van verslag aan de raad van beheer over de uitvoering van het Europees plan voor de veiligheid van de luchtvaart;
het beantwoorden van verzoeken om bijstand die de Commissie overeenkomstig deze verordening indient;
het aanvaarden van de overdracht van verantwoordelijkheden aan het Agentschap overeenkomstig de artikelen 64 en 65;
het dagelijks bestuur van het Agentschap;
het nemen van alle beslissingen in verband met het opzetten van de interne structuren van het Agentschap en, zo nodig, alle wijzigingen daarvan, behalve degene op het niveau van de directeuren, die door de raad van bestuur worden goedgekeurd;
het vaststellen van regels voor het voorkomen en beheren van belangenconflicten met betrekking tot de deelnemers aan de werkgroepen en deskundigengroepen, en andere medewerkers die niet onder het statuut van de ambtenaren vallen, waarin bepalingen worden opgenomen inzake opgave van belangen en, in voorkomend geval, inzake beroepsactiviteiten na de beëindiging van het dienstverband.
Artikel 105
Bevoegdheden van de kamer van beroep
Artikel 106
Leden van de kamer van beroep
Artikel 107
Uitsluiting en wraking
Artikel 108
Besluiten waartegen beroep kan worden ingesteld
Artikel 109
Personen die beroep kunnen instellen
Elke natuurlijke persoon of rechtspersoon kan beroep instellen tegen een tot hem gericht besluit of tegen een besluit dat, ofschoon in de vorm van een besluit gericht tot een andere persoon, hem rechtstreeks en individueel raakt. De partijen in een procedure kunnen partij zijn in de beroepsprocedure.
Artikel 110
Termijn en vorm
Het beroep wordt, samen met de gemotiveerde uiteenzetting van de gronden, binnen twee maanden na de kennisgeving van de maatregel aan de betrokkene of, bij gebreke van zulke kennisgeving, binnen twee maanden na de dag waarop de maatregel hem ter kennis is gekomen, schriftelijk bij het secretariaat van de kamer van beroep ingediend.
Artikel 111
Prejudiciële herziening
Artikel 112
Onderzoek van het beroep
Artikel 113
Beslissingen over het beroep
Indien de kamer van beroep vaststelt dat het beroep onontvankelijk of ongegrond is, verwerpt ze het beroep. Indien de kamer van beroep vaststelt dat het beroep ontvankelijk en gegrond is, verwijst ze de zaak door naar het Agentschap. Het Agentschap neemt een nieuw gemotiveerd besluit, rekening houdende met het besluit van de kamer van beroep.
Artikel 114
Beroep bij het Hof van Justitie
AFDELING III
Werkmethoden
Artikel 115
Procedures voor het opstellen van adviezen, certificeringsspecificaties en andere gedetailleerde specificaties, aanvaardbare wijzen van naleving en richtsnoeren
De raad van beheer stelt transparante procedures vast voor het uitbrengen van adviezen, certificeringsspecificaties en andere gedetailleerde specificaties, aanvaardbare wijzen van naleving en richtsnoeren in de zin van artikel 76, leden 1 en 3. Deze procedures dienen te waarborgen dat:
gebruik wordt gemaakt van de deskundigheid van de civiele en, in voorkomend geval, militaire regelgevende luchtvaartautoriteiten van de lidstaten;
waar nodig, deskundigen van de betrokken belanghebbende partijen worden ingeschakeld of gebruik wordt gemaakt van de deskundigheid van de desbetreffende Europese normalisatie-instanties of andere gespecialiseerde instanties;
het Agentschap documenten publiceert en op uitgebreide schaal belanghebbende partijen raadpleegt, overeenkomstig een tijdschema en een procedure die voor het Agentschap de verplichting omvat schriftelijk op de raadplegingsprocedure te reageren.
Artikel 116
Besluitvorming
Deze procedures dienen met name:
ervoor te zorgen dat de natuurlijke persoon of rechtspersoon tot wie het besluit wordt gericht en iedere andere partij die er een rechtstreeks en individueel belang bij heeft, wordt gehoord;
ervoor te zorgen dat het besluit wordt bekendgemaakt aan natuurlijke personen of rechtspersonen en dat het wordt gepubliceerd, met inachtneming van de eisen van artikel 123 en artikel 132, lid 2;
ervoor te zorgen dat de natuurlijke persoon of rechtspersoon tot wie het besluit is gericht en alle andere partijen in de procedure worden geïnformeerd over de hun krachtens deze verordening ter beschikking staande rechtsmiddelen;
te waarborgen dat het besluit met redenen is omkleed.
Artikel 117
Jaarlijkse en meerjarige programmering
De programmering van de middelen wordt jaarlijks geactualiseerd. De strategische programmering wordt in voorkomend geval geactualiseerd, met name om rekening te houden met de resultaten van de in artikel 124 bedoelde evaluatie.
Artikel 118
Geconsolideerd jaarlijks activiteitenverslag
Artikel 119
Transparantie en communicatie
AFDELING IV
Financiële eisen
Artikel 120
Begroting
Onverminderd andere inkomsten bestaan de inkomsten van het Agentschap uit:
een bijdrage van de Unie;
een bijdrage van Europese derde landen waarmee de Unie een in artikel 129 bedoelde internationale overeenkomst heeft gesloten;
vergoedingen die worden betaald door aanvragers en houders van door het Agentschap afgegeven certificaten en door personen die verklaringen hebben geregistreerd bij het Agentschap;
tarieven voor publicaties, opleiding en andere diensten die het Agentschap verleent en voor de verwerking van beroepen door het Agentschap;
vrijwillige financiële bijdragen van lidstaten, derde landen of andere entiteiten, voor zover deze bijdragen de onafhankelijkheid en onpartijdigheid van het Agentschap niet in het gedrang brengen;
subsidies.
Op basis van dat ontwerp stelt de raad van beheer een voorlopige ontwerpraming vast van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap voor het volgende begrotingsjaar. De voorlopige ontwerpraming van de ontvangsten en uitgaven van het Agentschap wordt ieder jaar uiterlijk op 31 januari aan de Commissie toegezonden.
Indien het Europees Parlement of de Raad kennis heeft gegeven van zijn voornemen om een advies te verstrekken, doet hij dit advies binnen zes weken na de kennisgeving van het project toekomen aan de raad van beheer.
Artikel 121
Uitvoering en controle van de begroting
Artikel 122
Fraudebestrijding
Artikel 123
Beveiligingsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde informatie en gevoelige niet-gerubriceerde informatie
Het Agentschap stelt zijn eigen beveiligingsvoorschriften vast die gelijkwaardig zijn aan de beveiligingsvoorschriften van de Commissie voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (EUCI) en gevoelige niet-gerubriceerde informatie, als vermeld in de Besluiten (EU, Euratom) 2015/443 ( 17 ) en (EU, Euratom) 2015/444 ( 18 ) van de Commissie. De beveiligingsvoorschriften van het Agentschap hebben onder andere betrekking op bepalingen voor de uitwisseling, verwerking en opslag van dergelijke informatie.
Artikel 124
Evaluatie
Artikel 125
Financiële regels
De financiële regels die van toepassing zijn op het Agentschap worden vastgesteld door de raad van beheer, na raadpleging van de Commissie. Deze regels mogen niet afwijken van Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013, tenzij dit specifiek vereist is voor het functioneren van het Agentschap en de Commissie daar vooraf toestemming voor heeft gegeven.
Artikel 126
Vergoedingen en heffingen
Vergoedingen en heffingen worden in rekening gebracht voor:
de afgifte en verlenging van certificaten en de registratie van verklaringen door het Agentschap krachtens deze verordening, en het toezicht van het Agentschap op de activiteiten waarop die certificaten en verklaringen betrekking hebben;
publicaties, opleiding en andere diensten die door het Agentschap worden verleend, waarbij de vergoedingen en heffingen een weergave moeten zijn van de werkelijke kosten van elke afzonderlijke dienst;
de behandeling van beroepen.
Alle vergoedingen en heffingen worden uitgedrukt en betaald in euro.
HOOFDSTUK VI
SLOTBEPALINGEN
Artikel 127
Comitéprocedure
Artikel 128
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
Artikel 129
Deelneming van Europese derde landen
Het Agentschap staat open voor deelname van Europese derde landen die partij zijn bij het Verdrag van Chicago en die met de Unie internationale overeenkomsten hebben gesloten op basis waarvan zij het recht van de Unie vaststellen en toepassen op de gebieden die onder deze verordening vallen.
Deze internationale overeenkomsten kunnen met name bepalingen bevatten waarin de aard en de reikwijdte van de deelname van het desbetreffende Europese derde land aan de werkzaamheden van het Agentschap is gespecificeerd, met inbegrip van bepalingen inzake financiële bijdragen en personeel. Overeenkomstig artikel 90, lid 2, kan het Agentschap werkregelingen treffen met de bevoegde autoriteit van het betrokken Europese derde land teneinde die bepalingen ten uitvoer te leggen.
Artikel 130
Zetelovereenkomst en voorwaarden voor de werking
Artikel 131
Sancties
De lidstaten leggen de regels vast inzake sancties voor de overtreding van deze verordening en van de gedelegeerde handelingen en uitvoeringshandelingen die op basis daarvan zijn vastgesteld en zij nemen alle noodzakelijke maatregelen voor de uitvoering daarvan. De sancties waarin wordt voorzien moeten doeltreffend, evenredig en ontmoedigend zijn.
Artikel 132
Verwerking van persoonsgegevens
Artikel 133
Wijziging van Verordening (EG) nr. 2111/2005
In artikel 15 van Verordening (EG) nr. 2111/2005 worden de leden 1 tot en met 3 vervangen door:
Artikel 134
Wijzigingen van Verordening (EG) nr. 1008/2008
Verordening (EG) nr. 1008/2008 wordt als volgt gewijzigd:
In artikel 4 wordt punt b) vervangen door:
„b) de onderneming houder is van een geldig AOC dat is afgegeven in overeenstemming met Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad ( *1 ), door een nationale autoriteit van een lidstaat, dan wel door meerdere nationale autoriteiten van lidstaten die overeenkomstig artikel 62, lid 5, van die verordening gezamenlijk handelen, of door het Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart.
Artikel 6 wordt vervangen door:
„Artikel 6
Bewijs luchtvaartexploitant
De voor het AOC bevoegde autoriteit stelt de bevoegde vergunningverlenende autoriteit zo spoedig mogelijk in kennis van alle relevante voorgestelde wijzigingen van het AOC.
Die uitwisseling kan, zonder daartoe beperkt te blijven, informatie omvatten betreffende de financiële regelingen, eigendomsregelingen of organisatorische regelingen van de communautaire luchtvaartmaatschappij die van invloed kunnen zijn op de veiligheid of solvabiliteit van haar vluchtuitvoeringen of die de voor het AOC bevoegde autoriteit kunnen helpen bij het uitvoeren van haar toezichtsactiviteiten op het gebied van veiligheid. Wanneer informatie in vertrouwen wordt verstrekt, moeten er maatregelen worden genomen om te verzekeren dat de informatie op passende wijze wordt beveiligd.
In artikel 12 wordt lid 1 vervangen door:
Artikel 135
Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 996/2010
Artikel 5 van Verordening (EU) nr. 996/2010 wordt vervangen door:
„Artikel 5
Onderzoeksverplichting
Artikel 136
Wijzigingen van Verordening (EU) nr. 376/2014
In artikel 3, van Verordening (EU) nr. 376/2014 wordt lid 2 vervangen door:
Deze verordening is echter niet van toepassing op voorvallen en andere veiligheidsgerelateerde informatie met betrekking tot onbemande luchtvaartuigen waarvoor een certificaat of verklaring niet vereist is krachtens artikel 56, leden 1 en 5, van Verordening (EU) 2018/1139, tenzij het voorval of de andere veiligheidsgerelateerde informatie met betrekking tot een dergelijk onbemand luchtvaartuig geleid heeft tot ernstige of dodelijke verwonding van een persoon of indien het voorval of de andere veiligheidsgerelateerde informatie betrekking had op andere dan onbemande luchtvaartuigen.
De lidstaten mogen beslissen deze verordening ook toe te passen op voorvallen en andere veiligheidsgerelateerde informatie met betrekking tot luchtvaartuigen waarop Verordening (EU) 2018/1139 niet van toepassing is.
Artikel 137
Wijzigingen van Richtlijn 2014/30/EU
In artikel 2, lid 2, van Richtlijn 2014/30/EU wordt punt b) vervangen door:
„b) De volgende luchtvaartuitrusting, voor zover die uitrusting binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad ( *4 ) valt en uitsluitend bestemd is voor gebruik in de lucht:
andere luchtvaartuigen dan onbemande luchtvaartuigen, alsmede bijbehorende motoren, propellers, onderdelen en niet-geïnstalleerde uitrusting;
onbemande luchtvaartuigen, evenals de bijbehorende motoren, propellers, onderdelen en niet-geïnstalleerde uitrusting waarvan het ontwerp overeenkomstig artikel 56, lid 1, van die verordening is gecertificeerd, die alleen bedoeld zijn voor gebruik op frequenties die door het radioreglement van de Internationale Telecommunicatie-unie voor beschermd luchtvaartgebruik zijn toegewezen.
Artikel 138
Wijzigingen van Richtlijn 2014/53/EU
In bijlage I bij Richtlijn 2014/53/EU wordt punt 3 vervangen door:
„3. De volgende luchtvaartuitrusting, voor zover die uitrusting binnen het toepassingsgebied van Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad ( *5 ) valt en uitsluitend bestemd is voor gebruik in de lucht:
andere luchtvaartuigen dan onbemande luchtvaartuigen, alsmede bijbehorende motoren, propellers, onderdelen en niet-geïnstalleerde uitrusting;
onbemande luchtvaartuigen, evenals de bijbehorende motoren, propellers, onderdelen en niet-geïnstalleerde uitrusting waarvan het ontwerp overeenkomstig artikel 56, lid 1, van die verordening is gecertificeerd, die alleen frequenties zouden mogen gebruiken die door het radioreglement van de Internationale Telecommunicatie-unie voor beschermd luchtvaartgebruik zijn voorzien.
Artikel 139
Intrekkingen
Artikel 140
Overgangsbepalingen
Uiterlijk op 12 september 2023 worden de op basis van de Verordeningen (EG) nr. 216/2008 en (EG) nr. 552/2004 vastgestelde uitvoeringsregels aangepast aan de onderhavige verordening. Zolang die aanpassing niet heeft plaatsgevonden, worden verwijzingen in die uitvoeringsregels naar:
„commerciële vluchtuitvoering” gelezen als een verwijzing naar artikel 3, onder i), van Verordening (EG) nr. 216/2008;
„complex motoraangedreven luchtvaartuig” gelezen als een verwijzing naar artikel 3, onder j), van Verordening (EG) nr. 216/2008;
„uitrustingsstukken” gelezen als een verwijzing naar artikel 3, lid 29, van de onderhavige verordening;
„bewijs van bevoegdheid als recreatief vlieger” gelezen als een verwijzing naar het in artikel 7, lid 7, van Verordening (EG) nr. 216/2008 bedoelde bewijs van bevoegdheid.
Artikel 141
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
BIJLAGE I
Luchtvaartuigen bedoeld in artikel 2, lid 3, onder d)
1. Categorieën bemande luchtvaartuigen waarop deze verordening niet van toepassing is:
Historische luchtvaartuigen die aan de volgende criteria voldoen:
luchtvaartuigen waarvan:
of
luchtvaartuigen met een duidelijk historisch belang, dat verband houdt met:
of
luchtvaartuigen die specifiek ontworpen of gewijzigd zijn voor onderzoek, experimentele of wetenschappelijke doeleinden en die naar verwachting in zeer kleine hoeveelheden zullen worden geproduceerd;
luchtvaartuigen, waaronder als bouwpakket geleverde luchtvaartuigen, waarvan ten minste 51 % van de fabricage- en assemblagetaken wordt uitgevoerd door een niet-beroepsbeoefenaar of een non-profitorganisatie van niet-beroepsbeoefenaars, voor eigen gebruik en zonder enig commercieel doel;
luchtvaartuigen die in dienst van strijdkrachten zijn geweest, tenzij het een type luchtvaartuig betreft waarvoor het Agentschap een ontwerpnorm heeft vastgesteld;
vliegtuigen die in landingsconfiguratie een meetbare overtreksnelheid of minimale constante vliegsnelheid van hoogstens 35 knopen gekalibreerde luchtsnelheid (Calibrated Air Speed, CAS) hebben, helikopters, paramotors, zweefvliegtuigen en gemotoriseerde zweefvliegtuigen met niet meer dan twee zitplaatsen en met een door de lidstaten geregistreerde maximumstartmassa (Maximum Take Off Mass, MTOM), van niet meer dan:
|
Vliegtuig/Helikopter/Paramotor/gemotoriseerde zweefvliegtuigen |
Zweefvliegtuigen |
Amfibie- of drijfvliegtuig/helikopter |
Op het luchtframe gemonteerd Total Recovery Parachute System |
Met één zitplaats |
300 kg MTOM |
250 kg MTOM |
Bijkomende 30 kg MTOM |
Bijkomende 15 kg MTOM |
Met twee zitplaatsen |
450 kg MTOM |
400 kg MTOM |
Bijkomende 45 kg MTOM |
Bijkomende 25 kg MTOM |
Wanneer een amfibie- of een drijfvliegtuig/helikopter dienst doet als drijfvliegtuig/helikopter en als landvliegtuig/helikopter, moet het onder de toepasselijke MTOM-grens blijven. |
gyrokopters met één of twee zitplaatsen, met een MTOM die niet hoger is dan 600 kg;
replica's van luchtvaartuigen die voldoen aan de criteria onder a) of d) hierboven, waarvan het structureel ontwerp gelijk is aan het oorspronkelijke luchtvaartuig;
ballonnen en luchtschepen met één of twee plaatsen en die zijn ontworpen voor een maximumvolume van, voor heteluchtballonnen ten hoogste 1 200 m3 en voor ander gas van ten hoogste 400 m3;
elk ander bemand luchtvaartuig met een maximale lege massa, inclusief brandstof, van hoogstens 70 kg.
2. Voorts geldt deze verordening niet voor:
met een kabel vastgemaakte luchtvaartuigen zonder aandrijfsysteem, wanneer de kabel ten hoogste 50 m lang is, en:
de MTOM van het luchtvaartuig, nuttige lading meegerekend, minder dan 25 kg bedraagt, of
bij een luchtvaartuig lichter dan lucht, het luchtvaartuig is ontworpen voor een maximumvolume van minder dan 40 m3;
met een kabel vastgemaakte luchtvaartuigen met een MTOM van niet meer dan 1 kg.
BIJLAGE II
Essentiële eisen met betrekking tot luchtwaardigheid
1. PRODUCTINTEGRITEIT
De productintegriteit, met inbegrip van bescherming tegen bedreigingen van de informatiebeveiliging, moet voor de levensduur van het luchtvaartuig gewaarborgd zijn voor alle voorziene vluchtomstandigheden. De conformiteit met alle voorschriften moet aangetoond worden door middel van beoordeling of analyse, zo nodig ondersteund door tests.
1.1. Structuren en materialen
1.1.1. |
De integriteit van de structuur moet worden gewaarborgd, binnen de operationele begrenzingen van het luchtvaartuig met inbegrip van het aandrijfsysteem, met een voldoende ruime marge, en gehandhaafd blijven tijdens de levensduur van het luchtvaartuig. |
1.1.2. |
Alle onderdelen van het luchtvaartuig waarvan een storing de structurele integriteit zou kunnen aantasten, moeten voldoen aan de volgende voorwaarden zonder dat schadelijke vervormingen of storingen optreden. Dit heeft mede betrekking op alle onderdelen met een significante massa en de bevestigingsmiddelen daarvan.
a)
Alle belastingcombinaties die redelijkerwijze te verwachten zijn binnen en in voldoende mate ook buiten de gewichten, het zwaartepuntbereik, de operationele begrenzingen en de levensduur van het luchtvaartuig, moeten in aanmerking worden genomen. Dit heeft mede betrekking op belasting door windvlagen, manoeuvres, drukverandering, beweegbare oppervlakken, regel- en aandrijfsystemen, zowel tijdens de vlucht als op de grond.
b)
Belastingen en storingen die kunnen optreden bij noodlandingen op land of water moeten in aanmerking worden genomen.
c)
Naargelang de soort vluchtuitvoering, moet rekening worden gehouden met dynamische effecten voor de structurele reactie op die belastingen, waarbij rekening wordt gehouden met de omvang en configuratie van het luchtvaartuig. |
1.1.3. |
Het luchtvaartuig mag geen aero-elastische instabiliteit of buitensporige vibraties vertonen. |
1.1.4. |
De productieprocessen en de voor de bouw van het luchtvaartuig gebruikte materialen moeten resulteren in bekende, reproduceerbare structurele eigenschappen. Veranderingen in de materiaalprestaties in verband met de gebruiksomgeving moeten worden opgegeven. |
1.1.5. |
In de mate van het mogelijke moet worden gewaarborgd dat de effecten van cyclische belasting, verslechtering van de gebruiksomgeving, schade door ongevallen en diverse bronnen de structurele integriteit niet zozeer aantasten dat een aanvaardbaar sterkteniveau niet meer bereikt wordt. In dit verband moeten de nodige instructies worden gegeven om de permanente luchtwaardigheid te waarborgen. |
1.2. Aandrijving
1.2.1. |
De integriteit van het aandrijfsysteem (d.w.z. de motor en, waar van toepassing, de propeller) moet worden aangetoond voor de operationele begrenzingen van het aandrijfsysteem, met een voldoende ruime marge, en gehandhaafd blijven tijdens de levensduur van het aandrijfsysteem, rekening houdende met de rol van het aandrijfsysteem in het algemene veiligheidsconcept van het luchtvaartuig. |
1.2.2. |
Het aandrijfsysteem moet onder alle vluchtomstandigheden binnen de opgegeven grenzen zijn stuwkracht of vermogen leveren, de effecten en omstandigheden van de omgeving in aanmerking genomen. |
1.2.3. |
Het productieproces en de voor de productie van het aandrijfsysteem gebruikte materialen moeten resulteren in een bekend, reproduceerbaar structureel gedrag. Veranderingen in de materiaalprestaties in verband met de gebruiksomgeving moeten worden opgegeven. |
1.2.4. |
De effecten van cyclische belasting, verslechtering van de gebruiksomgeving en de operationele omstandigheden, en eventueel daarna optredende storingen aan onderdelen mogen de integriteit van het aandrijfsysteem niet zozeer aantasten dat aanvaardbare niveaus niet meer worden bereikt. In dit verband moeten de nodige instructies worden gegeven om de permanente luchtwaardigheid te waarborgen. |
1.2.5. |
Voor een veilige en juiste interface tussen aandrijfsysteem en luchtvaartuig moeten de nodige instructies, gegevens en voorschriften worden verstrekt. |
1.3. Systemen en apparatuur (andere dan niet-geïnstalleerde apparatuur):
1.3.1. |
Het luchtvaartuig mag geen ontwerpeigenschappen of kenmerken hebben waarvan gebleken is dat zij gevaarlijk zijn. |
1.3.2. |
Het luchtvaartuig, met inbegrip van de systemen en apparatuur die vereist zijn voor de beoordeling van het typeontwerp, of op grond van de vluchtuitvoeringsvoorschriften, moeten onder alle verwachte vluchtuitvoeringsomstandigheden binnen de operationele begrenzingen van het luchtvaartuig, met een voldoende ruime marge, de beoogde werking hebben, waarbij naar behoren rekening moet worden gehouden met de gebruiksomgeving van het systeem of de apparatuur. Andere systemen of apparatuur die niet vereist zijn voor de typecertificering of op grond van de vluchtuitvoeringsvoorschriften, mogen de veiligheid, ongeacht of zij al dan niet correct functioneren, niet aantasten, en het correct functioneren van andere systemen of apparatuur niet nadelig beïnvloeden. De systemen en apparatuur moeten kunnen worden bediend zonder dat daarvoor buitengewone vaardigheid of kracht nodig is. |
1.3.3. |
De systemen en apparatuur van het luchtvaartuig moeten afzonderlijk en in hun onderlinge samenhang op zodanige wijze ontworpen zijn dat een catastrofale storingstoestand niet het gevolg kan zijn van één storing waarvan niet is aangetoond dat die uiterst onwaarschijnlijk is, en er moet een verband van omgekeerde evenredigheid bestaan tussen de kans op een storingstoestand en de ernst van de gevolgen daarvan voor het luchtvaartuig en de inzittenden. Met betrekking tot bovengenoemd criterium van één enkele storing wordt aanvaard dat naar behoren rekening moet worden gehouden met de afmetingen en brede configuratie van het luchtvaartuig, en dat daardoor voor sommige onderdelen en sommige systemen van helikopters en kleine vleugelvliegtuigen wellicht niet aan dit criterium van een enkele storing kan worden voldaan. |
1.3.4. |
De informatie die nodig is voor een veilig vluchtverloop en de informatie over onveilige factoren moet op duidelijke, consistente en ondubbelzinnige wijze aan de bemanning, dan wel, waar van toepassing, het onderhoudspersoneel, worden verstrekt. De systemen, apparatuur en bedieningsinrichtingen, met inbegrip van aanwijzingen en mededelingen, moeten zodanig ontworpen en geplaatst zijn dat er een zo gering mogelijke kans is op vergissingen die tot het ontstaan van gevaren zouden kunnen leiden. |
1.3.5. |
Er moeten in het ontwerp voorzorgsmaatregelen worden genomen om gevaren waarop een redelijke kans bestaat, met inbegrip van bedreigingen van de informatiebeveiliging, zowel in als buiten het luchtvaartuig, voor het luchtvaartuig en de inzittenden zo gering mogelijk te maken, hetgeen mede betrekking heeft op bescherming tegen de mogelijkheid van een significante storing aan, of de uitval van, niet-geïnstalleerde apparatuur. |
1.4. Niet-geïnstalleerde apparatuur
1.4.1. |
De veiligheidsfunctie of veiligheidsrelevante functie van niet-geïnstalleerde apparatuur moet in alle voorzienbare exploitatieomstandigheden vervuld worden zoals gepland, tenzij die functie ook met andere middelen kan worden vervuld. |
1.4.2. |
Niet-geïnstalleerde apparatuur moet kunnen worden bediend zonder dat daarvoor buitengewone vaardigheid of kracht nodig is. |
1.4.3. |
Niet-geïnstalleerde apparatuur, of die nu correct werkt of niet, mag de veiligheid niet aantasten, en de goede werking van andere apparatuur, systemen of uitrustingsstukken niet nadelig beïnvloeden. |
1.5. Permanente luchtwaardigheid
1.5.1. |
Alle nodige documenten, waaronder instructies voor permanente luchtwaardigheid moeten worden opgesteld en ter beschikking gesteld, teneinde te waarborgen dat de luchtwaardigheidsnorm voor het type luchtvaartuig en alle bijbehorende onderdelen gedurende de gehele levensduur van het luchtvaartuig gehandhaafd blijft. |
1.5.2. |
Er moeten middelen worden geboden om inspectie, afstelling, smering en demontage of vervanging van onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur mogelijk te maken wanneer dat nodig is voor de permanente luchtwaardigheid. |
1.5.3. |
De instructies voor permanente luchtwaardigheid moeten worden verstrekt in de vorm van een handboek of meerdere handboeken, naargelang de hoeveelheid te verstrekken gegevens. De handboeken moeten onderhouds- en herstellingsinstructies, onderhoudsinformatie en procedures voor probleemoplossing en inspecties omvatten, in een praktisch formaat. |
1.5.4. |
De instructies voor de permanente luchtwaardigheid moeten luchtwaardigheidsbeperkingen bevatten waarin alle verplichte termijnen voor vervanging, inspectie-intervallen en inspectieprocedures zijn vastgelegd. |
2. LUCHTWAARDIGHEIDSASPECTEN VAN PRODUCTGEBRUIK
2.1. |
Aangetoond moet worden dat voldoende aandacht is besteed aan de hieronder vermelde punten om tijdens het gebruik van het product veiligheid te waarborgen voor de personen aan boord of op de grond:
a)
Vastgesteld moet worden voor welke soorten vluchtuitvoering het luchtvaartuig is goedgekeurd en welke beperkingen en gegevens, met inbegrip van informatie aangaande milieubeperkingen en -prestaties, nodig zijn voor een veilige vluchtuitvoering;
b)
Het luchtvaartuig moet onder alle verwachte vluchtuitvoeringsomstandigheden, ook na het uitvallen van één of, indien van toepassing, meerdere aandrijfsystemen, veilig gecontroleerd en bestuurd kunnen worden. Er moet voldoende rekening worden gehouden met de kracht van de piloot, de inrichting van de cockpit, de belasting van de piloot en andere menselijke factoren, en met de vluchtfase en de duur van de vlucht;
c)
Een vloeiende overgang van de ene vluchtfase naar de andere moet mogelijk zijn zonder dat daarvoor onder aannemelijke vluchtuitvoeringsomstandigheden een buitengewone vaardigheid, oplettendheid, kracht of belasting van de piloot vereist is;
d)
Het luchtvaartuig moet dermate stabiel zijn, dat er geen buitensporige eisen aan de piloot worden gesteld, rekening houdende met de vluchtfase en de duur van de vlucht;
e)
Er moeten procedures worden vastgesteld voor normale vluchtuitvoeringen, storingen en noodgevallen;
f)
Er moet voorzien zijn in waarschuwingssignalen of andere tegenmaatregelen om overschrijding van de normale operationele begrenzingen te voorkomen, naargelang het type luchtvaartuig;
g)
Het luchtvaartuig en de systemen daarvan moeten zodanige eigenschappen hebben dat zij het bereiken van de uiterste operationele begrenzingen veilig kunnen doorstaan. |
2.2. |
Informatie over vluchtuitvoeringsbeperkingen en andere informatie die nodig is voor een veilige vluchtuitvoering moeten ter beschikking van de bemanningsleden staan. |
2.3. |
De producten mogen bij het gebruik niet blootstaan aan gevaar ten gevolge van ongunstige externe en interne omstandigheden, met inbegrip van omgevingsomstandigheden.
a)
Er mag in het bijzonder geen onveilige toestand voor het type vluchtuitvoering ontstaan als gevolg van blootstelling aan verschijnselen als, onder andere, ongunstige weersomstandigheden, bliksem, vogelinslag, gebieden met hoogfrequente straling, ozon enz., waarvan redelijkerwijs verwacht mag worden dat zij gedurende het gebruik van het product zullen optreden, rekening houdende met de grootte en configuratie van het luchtvaartuig;
b)
Cabinecompartimenten, aangepast aan het type vluchtuitvoering, bieden de passagiers behoorlijke vervoersomstandigheden en passende bescherming tegen alle te voorziene gevaren die kunnen voortvloeien uit de vlucht of uit noodsituaties, met inbegrip van vuur, rook en giftige gassen en de gevolgen van een snelle drukverlaging, rekening houdende met de grootte en configuratie van het luchtvaartuig. Er moeten voorzieningen worden getroffen om inzittenden een redelijke kans te geven ernstig letsel te vermijden en het luchtvaartuig snel te verlaten en om hen te beschermen tegen de gevolgen van de remmende krachten in geval van een noodlanding op land of water. Er moet gezorgd worden voor duidelijke, ondubbelzinnige tekens of mededelingen, voor zover nodig, om de inzittenden te wijzen op het juiste veilige gedrag en de plaats en het juiste gebruik van veiligheidsvoorzieningen. De vereiste veiligheidsvoorzieningen moeten onmiddellijk toegankelijk zijn;
c)
Bemanningscompartimenten, aangepast aan het type vluchtuitvoering, moeten zijn ingericht met het oog op het vergemakkelijken van de voor de vlucht vereiste handelingen, onder meer door middelen die situationeel bewustzijn verschaffen, en van de beheersing van alle te voorziene situaties en noodgevallen. De omgeving van de bemanningscompartimenten mag het vermogen van de bemanning om haar taken uit te voeren niet in gevaar brengen, en het ontwerp moet zodanig zijn, dat storingen tijdens de vluchtuitvoering en onjuiste bediening van de besturingsorganen worden voorkomen. |
3. ORGANISATIES (MET INBEGRIP VAN NATUURLIJKE PERSONEN DIE EEN ONTWERP-, PRODUCTIE- OF ONDERHOUDSACTIVITEIT UITOEFENEN OF ZICH BEZIGHOUDEN MET HET BEHEER VAN DE PERMANENTE LUCHTWAARDIGHEID)
3.1. |
Naargelang het type activiteit worden aan organisaties goedkeuringen verleend indien aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a)
de organisatie beschikt over alle middelen die nodig zijn voor het toepassingsgebied van haar werkzaamheden. Het gaat daarbij onder meer om de volgende middelen: faciliteiten, personeel, apparatuur, instrumenten en materiaal, documentatie van taken, verantwoordelijkheden en procedures, toegang tot relevante gegevens en een registratiesysteem;
b)
naargelang het type van de activiteiten en de grootte van de organisatie moet de organisatie een beheersysteem toepassen dat garandeert dat aan de essentiële eisen van deze bijlage wordt voldaan, de veiligheidsrisico's beheren en streven naar voortdurende verbetering van dat systeem;
c)
de organisatie moet regelingen treffen met andere bevoegde organisaties, voor zover nodig, om te waarborgen dat de essentiële eisen voor luchtwaardigheid van deze bijlage blijvend worden nageleefd;
d)
de organisatie moet een systeem van rapportering en/of afhandeling van voorvallen invoeren, als onderdeel van het onder b) bedoelde beheersysteem en de onder c) bedoelde regelingen, teneinde bij te dragen tot de voortdurende verbetering van de veiligheid. Het systeem voor het melden van voorvallen moet in overeenstemming zijn met het toepasselijke Unierecht. |
3.2. |
De voorwaarden in punt 3.1, onder c) en d), zijn niet van toepassing op organisaties voor onderhoudsopleiding. |
3.3. |
Natuurlijke personen die onderhoud verrichten moeten op het gebied van theoretische kennis, praktische vaardigheden en ervaring een niveau verwerven en handhaven dat geschikt is voor de activiteit. |
BIJLAGE III
Essentiële eisen met betrekking tot de milieuverenigbaarheid van producten
1. Producten moeten zodanig zijn ontworpen, dat zij zo weinig mogelijk geluid maken, rekening houdend met punt 4.
2. Producten moeten zodanig zijn ontworpen, dat zij zo weinig mogelijk emissies uitstoten, rekening houdend met punt 4.
3. Producten moeten zodanig zijn ontworpen, dat de emissies die voortvloeien uit de verdamping of lozing van vloeistoffen tot een minimum worden beperkt, rekening houdend met punt 4.
4. Er moet rekening worden gehouden met de wisselwerking tussen maatregelen in het ontwerp om het geluid tot een minimum te beperken, om emissies te beperken en om de lozing van vloeistoffen te beperken.
5. Wanneer het geluid en de emissies van vliegtuigen tot een minimum worden beperkt, dient rekening te worden gehouden met het totale bereik aan normale bedrijfsomstandigheden en geografische gebieden waar het lawaai en de emissies van belang zijn.
6. De systemen en apparatuur van luchtvaartuigen die vereist zijn om redenen van milieubescherming worden zodanig ontworpen, geproduceerd en onderhouden, dat ze in alle voorspelbare bedrijfsomstandigheden als bedoeld functioneren. Hun betrouwbaarheid staat in verhouding tot het beoogde effect op de milieuverenigbaarheid van het product.
7. De instructies, procedures, middelen, handleidingen, beperkingen en inspecties die nodig zijn om te waarborgen dat een luchtvaartproduct blijvend voldoet aan de essentiële eisen van deze bijlage, worden op duidelijke wijze vastgesteld en aan de beoogde gebruikers verstrekt.
8. De organisaties die betrokken zijn bij het ontwerp, de productie en het onderhoud van luchtvaartproducten:
beschikken over alle middelen die nodig zijn om ervoor te zorgen dat een luchtvaartproduct voldoet aan de essentiële eisen van deze bijlage; en
treffen regelingen met andere relevante organisaties om te zorgen dat een luchtvaartproduct voldoet aan de essentiële eisen van deze bijlage.
BIJLAGE IV
Essentiële eisen voor vliegtuigbemanningen
1. PILOTENOPLEIDING
1.1. Algemeen
Een persoon die wordt opgeleid om een luchtvaartuig te besturen moet in educatief, lichamelijk en mentaal opzicht voldoende zijn ontwikkeld om de relevante theoretische kennis en praktische vaardigheden te kunnen opdoen, onderhouden en aantonen.
1.2. Theoretische kennis
Een piloot moet een kennisniveau bereiken en onderhouden dat passend is voor de in het luchtvaartuig uit te voeren taken en dat in verhouding staat tot de risico's die verbonden zijn aan het type activiteit. Dergelijke kennis omvat ten minste het volgende:
luchtvaartwetgeving;
algemene kennis inzake luchtvaartuigen;
technische zaken die verband houden met de betreffende categorie van luchtvaartuigen;
vluchtprestaties en -planning;
menselijke prestaties en beperkingen;
meteorologie;
navigatie;
operationele procedures, inclusief middelenbeheer;
vluchtbeginselen;
communicatie, en
niet-technische vaardigheden, met inbegrip van het herkennen en beheersen van bedreigingen en fouten.
1.3. Aantonen en onderhouden van theoretische kennis
1.3.1. |
Het opdoen en onderhouden van theoretische kennis moet worden aangetoond aan de hand van voortdurende evaluaties tijdens de opleiding en, waar van toepassing, door middel van examens. |
1.3.2. |
Er moet een passend niveau van bekwaamheid in theoretische kennis worden gehandhaafd. De overeenstemming met deze eis wordt aangetoond door middel van regelmatige evaluaties, examens, tests of controles. De regelmaat waarmee deze examens, tests of controles worden uitgevoerd, moet in verhouding staan tot het risiconiveau van de activiteit. |
1.4. Praktische vaardigheden
Een piloot moet de praktische vaardigheden verwerven en onderhouden die passend zijn voor zijn taken in het luchtvaartuig. Dergelijke vaardigheden moeten in verhouding staan tot de risico's die verbonden zijn met het type activiteit en moeten, naargelang de taken die in het luchtvaartuig worden uitgevoerd, het volgende omvatten:
activiteiten vóór en tijdens de vlucht, waaronder bepaling van prestaties van het luchtvaartuig, bepaling van massa en zwaartepunt, inspectie en onderhoud van het luchtvaartuig, brandstof-/energieplanning, weerkundige beoordeling, routeplanning, luchtruimbeperkingen en beschikbaarheid van start- en landingsbanen;
bewegingen op het luchtvaartterrein en in het circuit;
voorzorgsmaatregelen en procedures ter voorkoming van botsingen;
controle van het luchtvaartuig door middel van externe visuele referentie;
vliegmanoeuvres, ook in kritieke situaties, en bijbehorende herstelmanoeuvres, voor zover technisch uitvoerbaar;
normale en zijwindse start en landing;
vliegen op uitsluitend instrumenten, naargelang het type activiteit;
operationele procedures, waaronder teamvaardigheden en middelenbeheer, naargelang het type vluchtuitvoering, met een- of meerpersoonsbemanning;
navigatie en toepassing van luchtvaartvoorschriften en bijbehorende procedures, met gebruik van, voor zover van toepassing, visuele referentie- of navigatiehulpmiddelen;
abnormale en noodhandelingen, ook naar aanleiding van gesimuleerde defecten aan de apparatuur van het luchtvaartuig;
samenwerking met luchtverkeersdiensten en naleving van communicatieprocedures;
aspecten die specifiek zijn voor het type luchtvaartuig of de klasse luchtvaartuigen;
aanvullende training in praktische vaardigheden die vereist kunnen zijn om de risico's in verband met specifieke activiteiten te verkleinen, en
niet-technische vaardigheden, met inbegrip van het herkennen en beheersen van bedreigingen en fouten, met gebruikmaking van een goede beoordelingsmethode in samenhang met de beoordeling van de technische vaardigheden.
1.5. Aantonen en onderhouden van praktische vaardigheden
1.5.1. |
Een piloot moet aantonen dat hij in staat is de procedures en manoeuvres uit te voeren met een mate van bekwaamheid die passend is voor de taken die in het luchtvaartuig worden uitgeoefend, door:
a)
vluchten uit te voeren binnen de beperkingen van het luchtvaartuig;
b)
blijk te geven van goed inzicht en vliegerschap;
c)
luchtvaartkundige kennis toe te passen;
d)
te allen tijde het luchtvaartuig onder controle te houden zodat de succesvolle afloop van een procedure of manoeuvre is verzekerd, en
e)
niet-technische vaardigheden, met inbegrip van het herkennen en beheersen van bedreigingen en fouten, met gebruikmaking van een goede beoordelingsmethode in samenhang met de beoordeling van de technische vaardigheden. |
1.5.2. |
Er moet een passend niveau van bekwaamheid in praktische vaardigheden worden gehandhaafd. De overeenstemming met deze eis wordt aangetoond door middel van regelmatige evaluaties, examens, tests of controles. De regelmaat waarmee deze examens, tests of controles worden uitgevoerd, moet in verhouding staan tot het risiconiveau van de activiteit. |
1.6. Taalvaardigheid
Een piloot moet over de taalvaardigheid beschikken die passend is voor de taken die in het luchtvaartuig worden uitgeoefend. Deze vaardigheid houdt in dat de piloot in staat is om:
documenten met weerkundige informatie te begrijpen;
luchtvaartkundige routekaarten, vertrek- en aankomstkaarten en bijbehorende documenten met luchtvaartinlichtingen te gebruiken, en
tijdens alle fasen van de vlucht, ook tijdens de voorbereiding, te communiceren met andere leden van het cockpitpersoneel en met luchtvaartnavigatiediensten in de taal die wordt gebruikt voor radiocommunicatie tijdens de vlucht.
1.7. Vluchtnabootsingsinstrument
Indien een vluchtnabootsingsinstrument (FSTD) wordt gebruikt voor opleidingsdoeleinden, of om aan te tonen dat een piloot praktische vaardigheden heeft verworven of behouden, moet dat FSTD geschikt zijn voor een bepaald prestatieniveau op de gebieden die van belang zijn voor de uitvoering van de betreffende taak. Met name de nabootsing van de configuratie, besturingseigenschappen, prestaties van het luchtvaartuig en het gedrag van het boordsysteem moet in voldoende mate overeenkomen met die van het luchtvaartuig.
1.8. Opleidingscursus
1.8.1. |
Opleiding moet worden verzorgd door middel van een cursus. |
1.8.2. |
Een opleidingscursus moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
a)
voor ieder type cursus moet een syllabus worden opgesteld, en
b)
de opleidingscursus moet zijn onderverdeeld in theoretische kennis en praktische vlieginstructie (o.a. training met een synthetisch opleidingstoestel), voor zover van toepassing. |
1.9. Instructeurs
1.9.1. Theoretische instructie
Theoretische instructie moet worden gegeven door naar behoren gekwalificeerde instructeurs. Zij moeten:
beschikken over passende kennis op het terrein waarop zij opleiding geven, en
in staat zijn passende instructietechnieken te gebruiken.
1.9.2. Vlieginstructie en instructie vluchtnabootsing
Vlieginstructie en instructie vluchtnabootsing moeten worden gegeven door passend gekwalificeerde instructeurs, die meer bepaald:
voldoen aan de eisen op het vlak van theoretische kennis en ervaring die nodig zijn voor de instructies die worden gegeven;
in staat zijn passende instructietechnieken te gebruiken;
geoefend zijn in de instructietechnieken voor de vliegmanoeuvres en -procedures waarop de vlieginstructie gericht is;
hebben aangetoond in staat te zijn instructie te geven op de terreinen waarvoor vlieginstructie wordt gegeven, zoals instructie met betrekking tot de handelingen en procedures vóór de vlucht, na de vlucht en op de grond, en
regelmatig opfriscursussen volgen om ervoor te zorgen dat de instructienormen worden onderhouden en geactualiseerd.
Vlieginstructeurs die opleidingen voor luchtvaartuigen geven, moeten ook bevoegd zijn om als gezagvoerder op te treden in het luchtvaartuig waarvoor ze instructie geven, tenzij het gaat om een training voor een nieuw type luchtvaartuig.
1.10. Examinatoren
Personen die belast zijn met de beoordeling van de vaardigheid van piloten moeten:
voldoen aan de eisen die worden gesteld aan vlieginstructeurs of instructeurs vluchtnabootsing, en
het vermogen hebben om de prestaties van een piloot te beoordelen en vluchttests en -controles uit te voeren.
2. ERVARINGSEISEN — PILOTEN
Iemand die als lid van de cockpitbemanning instructeur of examinator optreedt moet voldoende ervaring voor de uitgeoefende functies verwerven en onderhouden, tenzij de op basis van deze verordening vastgestelde uitvoeringshandelingen voorschrijven dat bekwaamheid moet worden aangetoond overeenkomstig punt 1.5.
3. MEDISCHE GESCHIKTHEID — PILOTEN
3.1. Medische criteria
3.1.1. |
Iedere piloot moet op periodieke basis aantonen dat hij medisch geschikt is om zijn taken te kunnen uitvoeren, rekening houdend met het type activiteit. Naleving van deze eis moet worden aangetoond door middel van een passende beoordeling welke is gebaseerd op beste praktijken uit de luchtvaartgeneeskunde en waarbij rekening wordt gehouden met het type activiteit en met eventuele negatieve mentale en lichamelijke gevolgen van het ouder worden. Onder medische geschiktheid, waaronder zowel lichamelijke als mentale geschiktheid begrepen is, wordt verstaan dat de piloot geen aandoening of handicap heeft die het hem onmogelijk maakt:
a)
de taken uit te voeren die nodig zijn om een luchtvaartuig te besturen;
b)
op ieder moment de hem toegewezen taken uit te voeren, of
c)
zijn omgeving correct te interpreteren. |
3.1.2. |
Indien de medische geschiktheid niet volledig is aangetoond, kunnen corrigerende maatregelen worden toegepast die een gelijkwaardig niveau van vluchtveiligheid waarborgen. |
3.2. Luchtvaartgeneeskundige keuringsartsen
Een luchtvaartgeneeskundig keuringsarts moet:
over kwalificaties en vergunningen beschikken voor het uitoefenen van de geneeskunde;
onderwijs in de luchtvaartgeneeskunde hebben genoten en opfriscursussen in de luchtvaartgeneeskunde hebben gevolgd om te waarborgen dat de normen voor beoordeling up-to-date blijven, en
praktijkkennis en -ervaring hebben opgedaan omtrent de omstandigheden waarin piloten hun taken uitoefenen.
3.3. Luchtvaartgeneeskundige centra
Luchtvaartgeneeskundige centra moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
ze moeten beschikken over alle middelen om te kunnen voldoen aan de verantwoordelijkheden die aan hun rechten zijn verbonden. Het gaat daarbij onder meer om de volgende middelen: faciliteiten, personeel, apparatuur, instrumenten en materiaal, documentatie van taken, verantwoordelijkheden en procedures, toegang tot relevante gegevens en gegevensbeheer;
naargelang het type van activiteiten en de grootte van de organisatie, een beheersysteem toepassen dat garandeert dat aan de essentiële eisen van deze bijlage wordt voldaan, de veiligheidsrisico's beheren en streven naar voortdurende verbetering van dit systeem, en
regelingen met andere bevoegde organisaties treffen, voor zover relevant, om de blijvende naleving van deze eisen te waarborgen.
4. CABINEPERSONEELSLEDEN
4.1. Algemeen
Cabinepersoneelsleden moeten:
worden opgeleid en met regelmatige tussenpozen gecontroleerd om een passend bekwaamheidsniveau te bereiken en te onderhouden, teneinde de hun toegewezen veiligheidstaken te kunnen vervullen, en
met regelmatige tussenpozen worden beoordeeld op medische geschiktheid, teneinde de hun toegewezen veiligheidstaken veilig te kunnen vervullen. Naleving moet worden aangetoond door middel van passende beoordeling op basis van de beste luchtvaartgeneeskundige praktijken.
4.2. Opleidingscursus
4.2.1. |
Wanneer dit passend is voor het type activiteit of bevoegdheden, moet een opleidingscursus worden georganiseerd. |
4.2.2. |
Een opleidingscursus moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
a)
voor ieder type cursus moet een syllabus worden opgesteld, en
b)
de opleidingscursus moet zijn onderverdeeld in theoretische kennis en praktische vlieginstructie (o.a. training met een artificieel trainingshulpmiddel), voor zover van toepassing. |
4.3. Instructeurs van cabinepersoneelsleden
Instructie moet worden gegeven door naar behoren gekwalificeerde instructeurs. Deze instructeurs moeten:
beschikken over passende kennis op het terrein waarop zij opleiding geven;
in staat zijn passende instructietechnieken te gebruiken, en
regelmatig opfriscursussen volgen om ervoor te zorgen dat de instructienormen actueel blijven.
4.4. Examinatoren van cabinepersoneelsleden
Personen die verantwoordelijk zijn voor het examineren van cabinepersoneelsleden moeten:
Voldoen aan de eisen voor instructeurs van cabinepersoneelsleden, en
in staat zijn de prestaties van cabinepersoneelsleden te beoordelen en examens uit te voeren.
5. OPLEIDINGSORGANISATIES
Een opleidingsorganisatie die pilotenopleidingen of opleidingen voor cabinepersoneel verzorgt, moet aan de volgende eisen voldoen:
ze moet beschikken over alle middelen die nodig zijn voor de verantwoordelijkheden die verbonden zijn met haar activiteit. Het gaat daarbij onder meer om de volgende middelen: faciliteiten, personeel, apparatuur, instrumenten en materiaal, documentatie van taken, verantwoordelijkheden en procedures, toegang tot relevante gegevens en een gegevensbeheer;
naargelang de verstrekte opleiding en de grootte van de organisatie moet de organisatie een beheersysteem toepassen om naleving van de essentiële eisen van deze bijlage te waarborgen, de veiligheidsrisico's beheren, waaronder risico's die samenhangen met de verslechtering van de trainingsstandaard, en streven naar voortdurende verbetering van dit systeem, en
voor zover nodig regelingen met andere relevante organisaties treffen, teneinde de blijvende naleving van die eisen te waarborgen.
BIJLAGE V
Essentiële eisen met betrekking tot vluchtuitvoering
1. ALGEMEEN
1.1. |
Een vlucht mag niet worden uitgevoerd indien de bemanningsleden en alle eventuele andere bij de voorbereiding en uitvoering betrokken leden van het vluchtuitvoeringspersoneel niet bekend zijn met de voor de uitoefening van hun taken toepasselijke wetten, bepalingen en procedures die gelden in het luchtruim waarin zal worden gevlogen, op de luchtvaartterreinen waarvan gebruik zal worden gemaakt, en met betrekking tot de luchtvaartnavigatiefaciliteiten die hiermee verband houden. |
1.2. |
Een vlucht moet op zodanige wijze worden uitgevoerd dat de vluchtuitvoeringsprocedures vermeld in het vlieghandboek of, eventueel, het vluchthandboek, voor de voorbereiding en uitvoering van de vlucht worden gevolgd. |
1.3. |
Vóór iedere vlucht moeten de taken en verantwoordelijkheden van ieder bemanningslid worden bepaald. De gezagvoerder moet verantwoordelijk zijn voor de veilige vluchtuitvoering met het luchtvaartuig en voor de veiligheid van alle bemanningsleden, passagiers en vracht aan boord. |
1.4. |
Artikelen of stoffen die mogelijkerwijs een significant risico voor de gezondheid, veiligheid, eigendommen of het milieu opleveren, zoals gevaarlijke goederen, wapens en munitie, mogen door geen enkel luchtvaartuig worden vervoerd, tenzij er specifieke veiligheidsprocedures en -instructies worden toegepast om de bijbehorende risico's te verminderen. |
1.5. |
Alle noodzakelijke gegevens, documenten, verslagen en informatie waaruit blijkt dat aan de in punt 5.3 vermelde voorwaarden is voldaan, moeten voor iedere vlucht worden bewaard en beschikbaar blijven en worden beschermd tegen ongeoorloofde wijziging voor een minimumperiode die in overeenstemming is met het type vluchtuitvoering. |
2. VLUCHTVOORBEREIDING
Een vlucht mag pas worden aangevangen nadat met redelijke middelen is nagegaan of aan alle volgende voorwaarden is voldaan:
Bij de uitvoering van de vlucht moeten passende voorzieningen die rechtstreeks noodzakelijk zijn voor de vlucht en voor een veilig gebruik van het luchtvaartuig beschikbaar zijn, waaronder communicatievoorzieningen en navigatiehulpmiddelen. Daarbij moet ook rekening worden gehouden met beschikbare gegevens van luchtvaartinlichtingendiensten;
De bemanning moet bekend zijn met, en de passagiers moeten op de hoogte worden gesteld van, de locatie en het gebruik van de relevante noodapparatuur. Bemanning en passagiers dienen voldoende specifieke informatie te krijgen over de noodprocedures en het gebruik van veiligheidsuitrusting in de cabine;
De gezagvoerder moet ervan overtuigd zijn dat aan de volgende voorwaarden is voldaan:
het luchtvaartuig is luchtwaardig, zoals vermeld in punt 6;
het luchtvaartuig is, voor zover vereist, op de juiste wijze geregistreerd en de toepasselijke certificaten in verband hiermee bevinden zich aan boord van het luchtvaartuig;
de in punt 5 vermelde instrumenten en uitrusting, welke vereist zijn voor de uitvoering van de vlucht in kwestie, zijn in het luchtvaartuig geïnstalleerd en operationeel, tenzij uit hoofde van de toepasselijke MEL of een gelijkwaardig document ontheffing van de betreffende eis is verleend;
de massa en de zwaartepuntlocatie van het luchtvaartuig zijn zodanig dat de vlucht kan worden uitgevoerd binnen de in de luchtwaardigheidsdocumentatie voorgeschreven limieten;
alle handbagage, ruimbagage en vracht zijn op passende wijze geladen en vastgezet, en
de beperkingen voor vluchtuitvoering met het luchtvaartuig, als vermeld in punt 4, zullen op geen enkel moment tijdens de vlucht worden overschreden;
Het cockpitpersoneel moet over informatie beschikken met betrekking tot de meteorologische omstandigheden op het luchtvaartterrein van vertrek, van bestemming en, voor zover van toepassing, op uitwijkluchtvaartterreinen, en met betrekking tot de omstandigheden en-route. Er moet bijzondere aandacht worden geschonken aan mogelijk gevaarlijke atmosferische omstandigheden;
Er moeten passende beschermingsmaatregelen en noodplannen beschikbaar zijn om mogelijk gevaarlijke atmosferische omstandigheden tijdens de vlucht het hoofd te bieden;
Voor vluchten waarbij op basis van zichtvliegvoorschriften wordt gevlogen, moeten de meteorologische omstandigheden op de vliegroute zodanig zijn dat deze zichtvliegvoorschriften nageleefd kunnen worden. Voor vluchten waarbij op basis van instrumentvliegvoorschriften wordt gevlogen, moet van tevoren een luchtvaartterrein van bestemming en, voor zover van toepassing, een of meer uitwijkluchtvaartterreinen worden gekozen, met name rekening houdend met de voorspelde meteorologische omstandigheden, de beschikbaarheid van luchtvaartnavigatiediensten en grondfaciliteiten, en de procedures voor instrumentvluchten die zijn goedgekeurd door de staat waarin het luchtvaartterrein van bestemming en/of het uitwijkluchtvaartterrein is gelegen;
Er moeten voldoende brandstof/energie en verbruiksgoederen aan boord zijn om te waarborgen dat de voorgenomen vlucht veilig kan worden voltooid, rekening houdend met de meteorologische omstandigheden, iedere mogelijke factor die de prestaties van het luchtvaartuig kan beïnvloeden en eventuele vertragingen die worden verwacht tijdens de vlucht. Daarnaast moet een reservevoorraad brandstof/energie worden meegenomen om het hoofd te kunnen bieden aan noodsituaties. Indien nodig moeten procedures voor brandstof-/energiebeheer tijdens de vlucht worden vastgelegd.
3. VLUCHTUITVOERINGEN
Met betrekking tot vluchtuitvoeringen moet aan de volgende voorwaarden worden voldaan:
Indien van belang voor het betreffende type luchtvaartuig, moet ieder bemanningslid tijdens de start en de landing en wanneer de gezagvoerder dit noodzakelijk acht in het belang van de veiligheid, gezeten zijn op de aan zijn functie verbonden plaats en moet hij gebruikmaken van het aanwezige beveiligingssysteem;
Indien van belang voor het betreffende type luchtvaartuig, moeten alle leden van het cockpitpersoneel die cockpitdienst hebben met vastgegespte veiligheidsgordels op hun post zijn en blijven, tenzij zij tijdens de vlucht hun post vanwege fysieke of operationele behoeften moeten verlaten;
Indien van belang voor het betreffende type luchtvaartuig, moet de gezagvoerder tijdens start en landing, tijdens het taxiën en wanneer hij dit nodig acht in het belang van de veiligheid, ervoor zorgen dat iedere passagier naar behoren gezeten en vastgemaakt is;
Een vlucht moet op zodanige wijze worden uitgevoerd dat op ieder moment van de vlucht voldoende separatie met andere luchtvaartuigen in acht wordt genomen en dat voldoende afstand tot obstakels wordt gehouden. Deze separatie moet ten minste voldoen aan de eisen voor het type vluchtuitvoering die zijn vastgesteld in de toepasselijke luchtverkeersregels;
Een vlucht mag alleen worden voortgezet indien de omstandigheden zoals deze bekend zijn, ten minste gelijkwaardig blijven aan de omstandigheden vermeld in punt 2. Daarnaast mag bij een vlucht op basis van instrumentvliegvoorschriften de afdaling in de richting van een luchtvaartterrein alleen onder een bepaalde vastgelegde hoogte of voorbij een bepaalde positie worden voortgezet wanneer aan bepaalde voorgeschreven criteria met betrekking tot het zicht is voldaan;
In een noodsituatie moet de gezagvoerder ervoor zorgen dat alle passagiers instructies krijgen voor het uitvoeren van de noodhandelingen die onder de omstandigheden geboden zijn;
De gezagvoerder moet alle nodige maatregelen nemen om de gevolgen van storend gedrag van passagiers voor de vlucht tot een minimum te beperken;
Een luchtvaartuig mag uitsluitend worden getaxied in de verkeerszone van een luchtvaartterrein, of de rotor mag uitsluitend op motorkracht worden ingeschakeld, indien de persoon die het luchtvaartuig bedient hiervoor voldoende bekwaam is;
Indien nodig, moeten de toepasselijke procedures voor brandstof-/energiebeheer tijdens de vlucht worden toegepast.
4. PRESTATIES VAN LUCHTVAARTUIGEN EN VLUCHTUITVOERINGSBEPERKINGEN
4.1. |
Een luchtvaartuig moet worden bediend in overeenstemming met de luchtwaardigheidsdocumenten en alle bijbehorende operationele procedures en beperkingen die zijn vermeld in het goedgekeurde vlieghandboek of in gelijkwaardige documentatie, naargelang de situatie. De bemanning moet het vlieghandboek of de gelijkwaardige documentatie tot haar beschikking hebben en deze moeten voor ieder luchtvaartuig geactualiseerd zijn. |
4.2. |
Onverminderd punt 4.1 mag voor vluchtuitvoeringen met helikopters een korte vlucht voorbij de HV-curve worden overschreden, voor zover de veiligheid gewaarborgd is. |
4.3. |
Het luchtvaartuig moet in overeenstemming met de toepasselijke milieudocumentatie worden bediend. |
4.4. |
Een vlucht mag uitsluitend worden aangevangen of voortgezet wanneer de voorziene prestaties van het luchtvaartuig, rekening houdende met alle factoren die een wezenlijke invloed hebben op het prestatieniveau van het luchtvaartuig, het mogelijk maken om, met de geplande operationele massa, alle vluchtfasen uit te voeren binnen de toepasselijke afstanden/zones en met de minimale hindernisvrije hoogte. Met name de volgende prestatiefactoren zijn van invloed op de start, vlucht en nadering/landing:
a)
vluchtuitvoeringsprocedures;
b)
drukhoogte op het luchtvaartterrein;
c)
weersomstandigheden (temperatuur, wind, neerslag en zichtbereik);
d)
afmeting, helling en staat van de start-/landingszone, en
e)
de staat van het luchtframe, de krachtbron en de systemen, rekening houdend met mogelijke achteruitgang. |
4.5. |
Met dergelijke factoren moet rekening worden gehouden, hetzij direct als operationele parameters, hetzij indirect door middel van toelatingen of marges, die kunnen worden vermeld in de programmering van prestatiegegevens, naargelang het type vluchtuitvoering. |
5. INSTRUMENTEN, GEGEVENS EN APPARATUUR
5.1. |
Een luchtvaartuig moet zijn uitgerust met alle navigatie-, communicatie- en overige uitrusting die nodig is voor de voorgenomen vlucht, rekening houdend met de luchtverkeersreglementen en -regels die van toepassing zijn tijdens iedere fase van de vlucht. |
5.2. |
Voor zover relevant moet een luchtvaartuig voorzien zijn van alle nodige medische, veiligheids-, evacuatie- en overlevingsuitrusting, rekening houdende met de risico's die verbonden zijn met de vluchtuitvoeringsgebieden, de routes die gevlogen worden, de vluchthoogte en de duur van de vlucht. |
5.3. |
Alle noodzakelijke gegevens voor de uitvoering van de vlucht door de bemanning moeten zijn geactualiseerd en beschikbaar zijn aan boord van het luchtvaartuig, rekening houdend met de toepasselijke luchtverkeersbepalingen en -regels, vluchthoogten en vluchtuitvoeringsgebieden. |
6. PERMANENTE LUCHTWAARDIGHEID EN MILIEUVERENIGBAARHEID VAN PRODUCTEN
6.1. |
Het luchtvaartuig mag uitsluitend worden gebruikt indien:
a)
het luchtvaartuig luchtwaardig is en zich in een staat bevindt tot het uitvoeren van een veilige en milieuverenigbare vluchtuitvoering;
b)
de operationele en nooduitrusting die nodig is voor de voorgenomen vlucht, in bruikbare toestand verkeert;
c)
het bewijs van luchtwaardigheid en, indien van toepassing, het geluidscertificaat van het luchtvaartuig geldig zijn, en
d)
het onderhoud van het luchtvaartuig is uitgevoerd in overeenstemming is met de toepasselijke eisen. |
6.2. |
Vóór iedere vlucht of reeks opeenvolgende vluchten moet het luchtvaartuig worden geïnspecteerd (aan de vlucht voorafgaande inspectie) om te bepalen of het geschikt is voor de voorgenomen vlucht. |
6.3. |
Het luchtvaartuig mag uitsluitend worden gebruikt indien het voor gebruik is vrijgegeven door gekwalificeerde personen of organisaties, na onderhoud. Bij het luchtwaardig verklaren, na ondertekening, van een luchtvaartuig moeten met name de belangrijkste gegevens omtrent het uitgevoerde onderhoud worden vermeld. |
6.4. |
Gegevens die nodig zijn om de luchtwaardigheid en milieuverenigbaarheid van het luchtvaartuig aan te tonen, moeten worden bijgehouden en beschermd tegen ongeoorloofde wijziging gedurende de periode die overeenstemt met de van toepassing zijnde eisen inzake permanente luchtwaardigheid, totdat de informatie wordt vervangen door nieuwe informatie die gelijkwaardig is qua reikwijdte en gedetailleerdheid, maar in geen geval minder dan 24 maanden. |
6.5. |
Alle wijzigingen en reparaties moeten in overeenstemming zijn met de essentiële eisen voor luchtwaardigheid en, indien van toepassing, de milieuverenigbaarheid van producten. De gegevens waarmee wordt aangetoond dat producten beantwoorden aan de eisen inzake luchtwaardigheid en milieuverenigbaarheid, moeten worden bijgehouden en beschermd tegen ongeoorloofde wijziging. |
6.6. |
Het is de verantwoordelijkheid van de luchtvaartuigexploitant om ervoor te zorgen dat een derde partij die onderhoud uitvoert, voldoet aan de eisen van de exploitant inzake veiligheid en beveiliging. |
7. BEMANNINGSLEDEN
7.1. |
De grootte en de samenstelling van de bemanning dienen te worden bepaald op basis van de volgende factoren:
a)
de in de certificering vastgelegde beperkingen van het luchtvaartuig, met inbegrip van de eventuele toepasselijke noodevacuatiedemonstratie;
b)
de configuratie van het luchtvaartuig, en
c)
het type en de duur van de vluchtuitvoeringen. |
7.2. |
De gezagvoerder moet over het gezag beschikken om alle bevelen te geven en iedere gepaste maatregel te nemen teneinde de vluchtuitvoering veilig te stellen en de veiligheid van het luchtvaartuig en van de personen en/of eigendommen die erin worden vervoerd te waarborgen. |
7.3. |
In een noodsituatie, waarbij de vluchtuitvoering of de veiligheid van het luchtvaartuig en/of de personen aan boord in gevaar komen, moet de gezagvoerder alle maatregelen nemen die hij/zij noodzakelijk acht in het belang van de veiligheid. Indien een dergelijke maatregel een schending van de plaatselijke regelgeving of procedures inhoudt, is het de verantwoordelijkheid van de gezagvoerder om de bevoegde plaatselijke autoriteit hiervan onverwijld op de hoogte te brengen. |
7.4. |
Onverminderd punt 8.12 mogen, wanneer andere personen aan boord worden vervoerd, noodsituaties of abnormale situaties uitsluitend worden nagebootst indien deze personen naar behoren zijn geïnformeerd en zich vóór het instappen bewust zijn van de daarmee verbonden risico's. |
7.5. |
Geen enkel bemanningslid mag zijn vermogen tot het uitvoeren van zijn taken of het nemen van beslissingen, als gevolg van vermoeidheid, rekening houdend met onder meer opgebouwde vermoeidheid, slaaptekort, het aantal uitgevoerde vluchten, nachtdiensten of tijdzonewisselingen, dermate laten verslechteren dat de veiligheid van de vlucht in gevaar komt. De rustperioden moeten de bemanningsleden voldoende tijd verschaffen om de effecten van de voorafgaande dienst te overwinnen en goed uitgerust aan de volgende vluchtdienstperiode te kunnen beginnen. |
7.6. |
Een bemanningslid mag geen toegewezen taken aan boord van een luchtvaartuig uitvoeren wanneer hij/zij onder invloed is van psychoactieve stoffen of alcohol, of wanneer hij/zij niet in staat is deze taken uit te voeren als gevolg van letsel, vermoeidheid, medicatie, ziekte of andere soortgelijke oorzaken. |
8. AANVULLENDE EISEN VOOR COMMERCIEEL LUCHTVERVOER EN ANDERE VLUCHTUITVOERINGEN WAARVOOR EEN CERTIFICAAT OF VERKLARING VEREIST IS, UITGEVOERD MET VLIEGTUIGEN, HELIKOPTERS OF LUCHTVAARTUIGEN MET KANTELROTOR(EN)
8.1. |
Er mogen geen vluchten worden uitgevoerd tenzij aan de navolgende voorwaarden is voldaan:
a)
de luchtvaartuigexploitant moet rechtstreeks of via overeenkomsten met derden beschikken over de middelen die nodig zijn gezien de schaal en het toepassingsgebied van de vluchtuitvoeringen. Het gaat daarbij onder meer om de volgende middelen: luchtvaartuigen, faciliteiten, managementstructuur, personeel, apparatuur, documentatie van taken, verantwoordelijkheden en procedures, toegang tot relevante gegevens en een registratiesysteem;
b)
de luchtvaartuigexploitant mag uitsluitend gebruikmaken van voldoende gekwalificeerd en opgeleid personeel en moet voor de bemanningsleden en ander relevant personeel opleidings- en controleprogramma's verzorgen en onderhouden die nodig zijn om hun certificaten, bevoegdverklaringen en kwalificaties actueel te houden.
c)
naargelang het type van de activiteiten en de grootte van de organisatie moet de luchtvaartuigexploitant een beheersysteem toepassen dat waarborgt dat aan de essentiële eisen van deze bijlage wordt voldaan, alsmede de veiligheidsrisico's beheren en streven naar voortdurende verbetering van dit systeem;
d)
de luchtvaartuigexploitant moet een systeem voor het melden van voorvallen invoeren, als onderdeel van het onder c) bedoelde beheersysteem, teneinde bij te dragen tot de voortdurende verbetering van de veiligheid. Het systeem voor het melden van voorvallen moet in overeenstemming zijn met het toepasselijke Unierecht. |
8.2. |
De vluchtuitvoering mag alleen plaatsvinden in overeenstemming met een vluchthandboek van de luchtvaartuigexploitant. Een dergelijk handboek moet voor alle luchtvaartuigen waarmee vluchten worden uitgevoerd alle nodige instructies, informatie en procedures bevatten die het vluchtuitvoeringspersoneel nodig heeft om zijn taken te kunnen uitoefenen. Beperkingen met betrekking tot vluchttijden, vluchtdiensttijden en rusttijden voor bemanningsleden dienen hierin te zijn vastgelegd. Het vluchthandboek en eventuele herzieningen ervan moeten in overeenstemming zijn met het goedgekeurde vlieghandboek en indien nodig worden aangepast. |
8.3. |
Voor zover van toepassing voert de luchtvaartuigexploitant procedures in om de gevolgen van storend gedrag van passagiers voor de veiligheid van de vlucht tot een minimum te beperken. |
8.4. |
De luchtvaartuigexploitant moet beveiligingsprogramma's opstellen en aanhouden die zijn aangepast aan het luchtvaartuig en aan het soort vluchtuitvoering en die met name betrekking hebben op:
a)
beveiliging van de cockpit;
b)
controlelijst voor het doorzoeken van luchtvaartuigen;
c)
opleidingsprogramma's, en
d)
bescherming van elektronische systemen en computersystemen tegen opzettelijke en onopzettelijke storing en misbruik. |
8.5. |
Indien beveiligingsmaatregelen de veiligheid van de vluchtuitvoering negatief kunnen beïnvloeden, moeten de risico's worden beoordeeld en moeten gepaste procedures worden opgesteld om de veiligheidsrisico's te beperken; het is mogelijk dat hiervoor gespecialiseerde apparatuur nodig is. |
8.6. |
De luchtvaartuigexploitant moet één piloot van het cockpitpersoneel aanwijzen als gezagvoerder. |
8.7. |
Vermoeidheid moet worden voorkomen door middel van een systeem voor vermoeidheidsbeheer. Voor een vlucht of een reeks vluchten dient een dergelijk systeem rekening te houden met de vluchttijd, vluchtdiensttijden, taken, en aangepaste rusttijden. De binnen het systeem voor vermoeidheidsbeheer gestelde limieten moeten rekening houden met alle relevante factoren die bijdragen aan vermoeidheid, zoals met name het aantal uitgevoerde vluchten, het reizen tussen verschillende tijdzones, slaaptekort, ontregeling van het dagritme, nachtdiensten, positie, totale (cumulatieve) diensttijd gedurende een bepaalde periode, verdeling van toegewezen taken onder bemanningsleden, en het feit of al dan niet gebruik wordt gemaakt van een uitgebreide bemanning. |
8.8. |
De luchtvaartuigexploitant dient ervoor te zorgen dat de in de punten 6.1, 6.4 en 6.5 vermelde taken worden gecontroleerd door een organisatie die verantwoordelijk is voor het beheer van de permanente luchtwaardigheid en die moet voldoen aan de eisen van bijlage II, punt 3.1, en bijlage III, punten 7 en 8. |
8.9. |
De luchtvaartuigexploitant dient ervoor te zorgen dat het krachten punt 6.3 vereiste certificaat van vrijgave voor gebruik wordt afgegeven door een organisatie die gekwalificeerd is voor het onderhoud van producten, onderdelen en niet-geïnstalleerde apparatuur. Deze organisatie moet voldoen aan de eisen van bijlage II, punt 3.1. |
8.10. |
De in punt 8.8 bedoelde organisatie moet een organisatiehandboek opstellen dat, voor het gebruik door en de begeleiding van het betrokken personeel, een beschrijving bevat van alle procedures van de organisatie met betrekking tot permanente luchtwaardigheid. |
8.11. |
Er dient een systeem van controlelijsten beschikbaar te zijn voor gebruik, naargelang het geval, door bemanningsleden in alle fasen van de vluchtuitvoering met het luchtvaartuig in normale, abnormale en noodomstandigheden en -situaties. Voor iedere redelijkerwijs voorzienbare noodsituatie moeten procedures worden vastgelegd. |
8.12. |
Noodsituaties of abnormale situaties mogen niet worden nagebootst wanneer er passagiers of vracht worden vervoerd. |
BIJLAGE VI
Essentiële eisen voor gekwalificeerde instanties
1. De gekwalificeerde instantie, de directeur ervan en het met de uitvoering van de certificerings- en toezichtstaken belaste personeel mogen, noch rechtstreeks, noch als gemachtigd vertegenwoordiger, worden betrokken bij het ontwerpen, produceren, verkopen of onderhouden van de producten, onderdelen, niet-geïnstalleerde apparatuur, componenten of systemen, noch bij de exploitatie of het gebruik ervan of de diensten die ermee worden verleend. Uitwisseling van technische informatie tussen de betrokken organisaties en de instantie wordt door deze bepaling niet uitgesloten.
De eerste alinea verhindert niet dat een organisatie die is opgezet met het oog op het bevorderen van de vliegsport of recreatieve luchtvaart in aanmerking komt voor accreditering als gekwalificeerde instantie, op voorwaarde dat zij tot tevredenheid van de accrediterende autoriteit aantoont dat zij passende regelingen heeft getroffen om belangenconflicten te voorkomen.
2. De gekwalificeerde instantie en het met de uitvoering van de certificerings- en toezichtstaken belaste personeel moeten hun taken met de grootst mogelijke beroepsintegriteit en technische bekwaamheid uitvoeren; zij dienen vrij te zijn van elke vorm van druk en beïnvloeding, met name van financiële aard, die hun beoordeling en besluiten of de uitkomst van hun certificerings- en toezichtstaken kunnen beïnvloeden, met name door personen of groepen die betrokken zijn bij de resultaten van deze werkzaamheden.
3. De gekwalificeerde instantie dient te beschikken over het nodige personeel en de nodige middelen om de met de uitvoering van het certificerings- en toezichtsproces verbonden technische en administratieve taken op passende wijze te vervullen; tevens dient de instantie toegang te hebben tot het nodige materiaal voor uitzonderlijke controles.
4. De gekwalificeerde instantie en het met onderzoek belaste personeel moeten:
een goede technische en beroepsopleiding hebben genoten, of voldoende kennis of ervaring hebben opgedaan bij relevante activiteiten;
voldoende kennis bezitten van de voorschriften betreffende de certificerings- en toezichtstaken die zij uitvoeren en voldoende ervaring met die taken hebben;
de vereiste bekwaamheid hebben voor het opstellen van verklaringen, dossiers en rapporten die aantonen dat de certificerings- en toezichtstaken zijn uitgevoerd.
5. De onpartijdigheid van het personeel dat met de certificerings- en toezichtstaken is belast, moet worden gewaarborgd. De bezoldiging van dat personeel mag niet afhangen van het aantal onderzoeken dat het verricht, noch van de resultaten van die onderzoeken.
6. De gekwalificeerde instantie moet een aansprakelijkheidsverzekering afsluiten, tenzij haar aansprakelijkheid door een lidstaat overeenkomstig het nationale recht wordt gedragen.
7. De personeelsleden van de gekwalificeerde instantie dienen het beroepsgeheim te bewaren ten aanzien van alle informatie die hun ter kennis komt tijdens de uitvoering van hun taken op grond van deze verordening.
BIJLAGE VII
Essentiële eisen voor luchtvaartterreinen
1. FYSIEKE KENMERKEN, INFRASTRUCTUUR EN APPARATUUR
1.1. Bewegingsgebied
1.1.1. |
Een luchtvaartterrein dient een daartoe aangewezen zone te hebben voor het starten en landen van luchtvaartuigen. Die zone moet aan de volgende voorwaarden voldoen:
a)
de start- en landingszone dient de juiste afmetingen en kenmerken te hebben voor de luchtvaartuigen waarvoor zij bestemd is;
b)
waar van toepassing dient de start- en landingszone voldoende draagvermogen te hebben voor een voortdurend gebruik door de daarvoor bestemde luchtvaartuigen. Zones die niet bestemd zijn voor voortdurend gebruik moeten enkel het gewicht van de luchtvaartuigen kunnen dragen;
c)
de start- en landingszone dient zodanig te zijn ontworpen dat water kan afvloeien, teneinde te voorkomen dat water dat blijft staan een onaanvaardbaar risico gaat vormen voor de vluchtuitvoering;
d)
de helling en veranderingen in de helling van de start- en landingszone mogen niet leiden tot onaanvaardbare risico's voor de vluchtuitvoering;
e)
de eigenschappen van het oppervlak van de start- en landingszone dienen geschikt te zijn voor gebruik door de daartoe bestemde luchtvaartuigen, en
f)
de start- en landingszone dient vrij te zijn van objecten die een onaanvaardbaar risico kunnen opleveren voor de vluchtuitvoering. |
1.1.2. |
Wanneer er meerdere als zodanig aangewezen start- en landingszones zijn, dienen zij van dien aard te zijn dat zij geen onaanvaardbaar risico kunnen opleveren voor de vluchtuitvoering. |
1.1.3. |
De als zodanig aangewezen start- en landingszone dient omgeven te zijn door afgebakende zones. Deze zones zijn bedoeld om luchtvaartuigen te beschermen wanneer zij eroverheen vliegen tijdens de start of de landing, of om de gevolgen van te vroeg binnenkomen, van de baan af raken of te ver binnenkomen te beperken. Deze zones moeten voldoen aan de volgende voorwaarden:
a)
de afmetingen van deze zones moeten aangepast zijn aan de geplande vluchtuitvoeringen;
b)
de helling en veranderingen in de helling van deze zones mogen geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de vluchtuitvoering;
c)
de zones dienen vrij te zijn van objecten die een onaanvaardbaar risico kunnen opleveren voor de vluchtuitvoering. Dit neemt niet weg dat breekbare apparatuur voor assistentie bij de vluchtuitvoering in die zone geplaatst mag worden, en
d)
elk van deze zones dient voldoende draagvermogen te hebben voor het beoogde doel. |
1.1.4. |
De zones van een luchtvaartterrein die bedoeld zijn voor het taxiën en parkeren van luchtvaartuigen, en hun onmiddellijke omgeving, dienen zodanig ontworpen te zijn dat onder alle voorziene omstandigheden veilige vluchtuitvoering mogelijk is met de luchtvaartuigen die geacht worden ervan gebruik te maken, en dienen te voldoen aan de volgende voorwaarden:
a)
zij dienen voldoende draagvermogen te hebben om het herhaaldelijk taxiën en parkeren van de daarvoor bestemde luchtvaartuigen aan te kunnen. De zones die enkel bedoeld zijn voor sporadisch gebruik, moeten enkel het gewicht van de luchtvaartuigen kunnen dragen;
b)
zij dienen zodanig ontworpen te zijn dat water kan afvloeien teneinde te voorkomen dat plassen een onaanvaardbaar risico vormen voor de vluchtuitvoering;
c)
de helling en veranderingen in de helling van deze zones mogen geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de vluchtuitvoering;
d)
de eigenschappen van het oppervlak van deze zones dienen geschikt te zijn voor gebruik door de daartoe bestemde luchtvaartuigen, en
e)
deze zones dienen vrij te zijn van objecten die een onaanvaardbaar risico kunnen opleveren voor luchtvaartuigen. Dit neemt niet weg dat parkeerapparatuur in specifiek daartoe aangewezen posities of gebieden van die zones mag worden geplaatst. |
1.1.5. |
Andere infrastructuur die bedoeld is voor gebruik door luchtvaartuigen, dient zodanig ontworpen te zijn dat zij geen onaanvaardbaar risico oplevert voor de luchtvaartuigen die er gebruik van maken. |
1.1.6. |
Constructies, gebouwen, materieel of opslagterreinen dienen zodanig gesitueerd en ontworpen te zijn dat zij geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de vluchtuitvoering. |
1.1.7. |
Er moet worden gezorgd voor passende middelen om te voorkomen dat onbevoegde personen of voertuigen toegang krijgen tot het bewegingsgebied. Dit geldt ook voor dieren die zo groot zijn dat zij een onaanvaardbaar risico vormen voor de vluchtuitvoering, onverminderd nationale en internationale voorschriften inzake dierenbescherming. |
1.2. Minimale hindernisvrije hoogte
1.2.1. |
Ter bescherming van luchtvaartuigen die onderweg zijn naar een luchtvaartterrein om er te landen en van luchtvaartuigen die vertrekken van een luchtvaartterrein, dienen aankomst- en vertrekroutes of -zones te worden vastgesteld. Deze routes en zones zorgen ervoor dat luchtvaartuigen over de benodigde minimale hindernisvrije hoogte beschikken in het gebied rondom het luchtvaartterrein, waarbij rekening wordt gehouden met de plaatselijke fysieke kenmerken. |
1.2.2. |
Deze minimale hindernisvrije hoogte dient te zijn afgestemd op de vluchtfase en het type vluchtuitvoering. Hierbij dient ook rekening te worden gehouden met de apparatuur die wordt gebruikt voor de positiebepaling van het luchtvaartuig. |
1.3. Veiligheidsgerelateerde apparatuur van luchtvaartterreinen, met inbegrip van visuele en niet-visuele hulpmiddelen
1.3.1. |
Hulpmiddelen dienen geschikt te zijn voor het beoogde doel, herkenbaar te zijn en ondubbelzinnige informatie te geven aan gebruikers onder alle beoogde operationele omstandigheden. |
1.3.2. |
De veiligheidsgerelateerde apparatuur van luchtvaartterreinen moet onder alle voorziene gebruiksomstandigheden de beoogde werking hebben. Zowel in normale gebruiksomstandigheden als in geval van een storing mag de veiligheidsgerelateerde apparatuur van luchtvaartterreinen geen onaanvaardbaar risico opleveren voor de veiligheid van de luchtvaart. |
1.3.3. |
De hulpmiddelen en hun stroomvoorzieningssysteem moeten zodanig zijn ontworpen dat storingen niet leiden tot de overdracht van ongeschikte, misleidende of ontoereikende informatie aan gebruikers of tot de onderbreking van een essentiële dienst. |
1.3.4. |
Er dient te worden voorzien in geschikte beveiligingsmiddelen om schade aan of ontregeling van dergelijke hulpmiddelen te voorkomen. |
1.3.5. |
Stralingsbronnen en de eventuele aanwezigheid van beweeglijke of onbeweeglijke objecten mogen het functioneren van systemen voor luchtvaartcommunicatie, navigatie en radartoezicht niet verstoren of nadelig beïnvloeden. |
1.3.6. |
Aan de bevoegde medewerkers dient informatie ter beschikking te worden gesteld over het functioneren en het gebruik van de veiligheidsgerelateerde apparatuur van luchtvaartterreinen, met duidelijke vermelding van de omstandigheden die onaanvaardbare risico's voor de veiligheid van de luchtvaart opleveren. |
1.4. Informatie over het luchtvaartterrein
1.4.1. |
Relevante informatie over het luchtvaartterrein en de beschikbare diensten dient te worden vastgelegd en geactualiseerd. |
1.4.2. |
De gegevens dienen nauwkeurig, leesbaar, volledig en ondubbelzinnig te zijn. Er moeten passende authenticiteits- en integriteitsniveaus worden aangehouden. |
1.4.3. |
De informatie dient tijdig ter beschikking worden gesteld van de gebruikers en de betrokken ANS-verleners, waarbij gebruik wordt gemaakt van een voldoende betrouwbare en snelle communicatiemethode. |
2. EXPLOITATIE EN BEHEER
2.1. Verantwoordelijkheden van de exploitant van het luchtvaartterrein
De exploitant van een luchtvaartterrein is verantwoordelijk voor de exploitatie ervan. De exploitant van een luchtvaartterrein heeft de volgende verantwoordelijkheden:
hij beschikt rechtstreeks of via regelingen met derden over alle benodigde middelen om te zorgen voor een veilige vluchtuitvoering met luchtvaartuigen op het luchtvaartterrein. Die middelen omvatten onder meer: faciliteiten, personeel, uitrusting en materiaal, documentatie voor taken, verantwoordelijkheden en procedures, toegang tot relevante gegevens en administratie;
de exploitant van een luchtvaartterrein verifieert dat te allen tijde wordt voldaan aan de eisen in punt 1 of neemt de juiste maatregelen om het risico van niet-naleving van deze eisen te beperken. Er worden procedures vastgesteld en toegepast om alle gebruikers tijdig van dergelijke maatregelen op de hoogte te stellen;
de exploitant van een luchtvaartterrein zet een passend programma op voor het beheer van het risico van wilde dieren, rechtstreeks of via regelingen met derden, en voert dit programma uit;
de exploitant van een luchtvaartterrein zorgt ervoor, rechtstreeks of via regelingen met derden, dat bewegingen van voertuigen en personen in het bewegingsgebied en andere operationele zones worden gecoördineerd met de bewegingen van luchtvaartuigen om botsingen en schade aan luchtvaartuigen te voorkomen;
in voorkomend geval zorgt de exploitant van een luchtvaartterrein ervoor dat procedures worden vastgesteld en uitgevoerd ter beperking van risico's in verband met de exploitatie van luchtvaartterreinen in de winter, bij ongunstige weersomstandigheden, bij verminderd zicht of tijdens de nacht;
de exploitant van het luchtvaartterrein treft regelingen met andere relevante organisaties om te waarborgen dat de essentiële eisen voor luchtvaartterreinen van deze bijlage blijvend worden nageleefd. Deze organisaties omvatten, maar zijn niet beperkt tot: luchtvaartuigexploitanten, ANS-verleners, verleners van grondafhandelingsdiensten, AMS-verleners en andere organisaties wier activiteiten of producten van invloed kunnen zijn op de veiligheid van luchtvaartuigen;
de exploitant van het luchtvaartterrein gaat na of organisaties die betrokken zijn bij de opslag en levering van brandstof/energie voor aandrijving aan luchtvaartuigen over procedures beschikken om te waarborgen dat niet-vervuilde brandstof/energie voor aandrijving van de juiste specificatie aan luchtvaartuigen wordt geleverd;
er worden handboeken voor het bedienen en het onderhouden van apparatuur op luchtvaartterreinen beschikbaar gesteld en in de praktijk gebruikt. Deze handboeken bevatten onderhouds- en reparatie-instructies, klantendienstinformatie, informatie over het opsporen van storingen, en inspectieprocedures;
de exploitant van een luchtvaartterrein zet, rechtstreeks dan wel via regelingen met derden, een effectief rampenplan voor het luchtvaartterrein op en voert dit uit. Dit plan is berekend op rampen die kunnen plaatsvinden op het luchtvaartterrein en in de onmiddellijke omgeving ervan. Dit plan wordt, indien nodig, gecoördineerd met het rampenplan van de gemeenschap;
de exploitant van een luchtvaartterrein zorgt ervoor, rechtstreeks of via regelingen met derden, dat het luchtvaartterrein beschikt over adequate reddings- en brandbestrijdingsdiensten. Deze diensten reageren met spoed op ongelukken en incidenten en beschikken over de nodige apparatuur, blusmiddelen en medewerkers;
de exploitant van een luchtvaartterrein zet voor de exploitatie en het onderhoud van het luchtvaartterrein uitsluitend goed opgeleid en gekwalificeerd personeel in. Hij zorgt ook, rechtstreeks of via regelingen met derden, voor het uitvoeren en onderhouden van opleidings- en controleprogramma's om de vaardigheden van al het bevoegde personeel op peil te houden;
de exploitant van een luchtvaartterrein zorgt ervoor dat elke persoon die zonder begeleiding toegang heeft tot het bewegingsgebied of andere operationele zones, hiervoor voldoende opgeleid en gekwalificeerd is;
de reddings- en brandbestrijdingsmedewerkers zijn voldoende opgeleid en gekwalificeerd om in de luchtvaartterreinomgeving te functioneren. De exploitant van het luchtvaartterrein zet, rechtstreeks of via regelingen met derden, opleidings- en controleprogramma's op om de vaardigheden van dit personeel op peil te houden, en voert deze programma's uit, en
iedere reddings- en brandbestrijdingsmedewerker die mogelijk in actie moet komen bij luchtvaartnoodsituaties toont op periodieke basis aan dat hij medisch geschikt is om zijn taken naar behoren te kunnen uitvoeren, rekening houdend met het type activiteit waar het om gaat. Onder medische geschiktheid, waaronder zowel lichamelijke als mentale geschiktheid valt, wordt verstaan dat de medewerker geen aandoening of handicap heeft die het hem onmogelijk maakt de volgende activiteiten uit te oefenen:
2.2. Beheersystemen
2.2.1. |
Naargelang het type activiteiten en de grootte van de organisatie moet de exploitant van het luchtvaartterrein een beheersysteem toepassen dat waarborgt dat aan de essentiële eisen van deze bijlage wordt voldaan, de veiligheidsrisico's beheren en streven naar voortdurende verbetering van dit systeem. |
2.2.2. |
De exploitant van het luchtvaartterrein moet een systeem voor het melden van voorvallen opzetten, als onderdeel van het in punt 2.2.1 bedoelde beheersysteem, teneinde bij te dragen tot de voortdurende verbetering van de veiligheid. Bij de analyse van informatie die via dit systeem wordt gemeld, zullen zo nodig de in punt 2.1, onder f), genoemde partijen worden betrokken. Het systeem voor het melden van voorvallen moet in overeenstemming zijn met het toepasselijke Unierecht. |
2.2.3. |
De exploitant van het luchtvaartterrein dient een handboek voor het luchtvaartterrein op te stellen en te handelen overeenkomstig dat handboek. Een dergelijk handboek dient alle benodigde instructies, informatie en procedures voor het luchtvaartterrein, het beheersysteem en het operationele en onderhoudspersoneel te bevatten, zodat dit personeel zijn taken kan uitvoeren. |
3. OMGEVING VAN HET LUCHTVAARTTERREIN
3.1.1. |
Het luchtruim rondom de bewegingsgebieden van het luchtvaartterrein dient vrijgehouden te worden van obstakels, zodat de geplande vluchtuitvoeringen van luchtvaartuigen op het luchtvaartterrein kunnen worden uitgevoerd zonder dat dit onaanvaardbare risico's oplevert door het ontstaan van obstakels rondom het luchtvaartterrein. Daartoe moeten vlakken voor het determineren van hindernissen worden bepaald, toegepast en permanent gecontroleerd teneinde eventuele hindernissen te identificeren. |
3.1.2. |
Bij elke inbreuk binnen deze vlakken dient te worden beoordeeld of het object al dan niet een onaanvaardbaar risico oplevert. Elk object dat een onaanvaardbaar risico oplevert, moet worden verwijderd ofwel dienen passende maatregelen te worden genomen om de luchtvaartuigen die van het luchtvaartterrein gebruikmaken, te beschermen. |
3.1.3. |
Eventueel nog steeds aanwezige obstakels dienen te worden bekendgemaakt en, voor zover nodig, gemarkeerd en zichtbaar gemaakt door middel van verlichting. |
3.2. |
Gevaren gerelateerd aan menselijke activiteiten en aan het gebruik van de grond, zoals vermeld in de volgende, niet uitputtende lijst, dienen te worden gemonitord. Het risico dat zij veroorzaken, dient te worden ingeschat en waar nodig ingeperkt:
a)
elke ontwikkeling of verandering in landgebruik in de omgeving van het luchtvaartterrein;
b)
de mogelijkheid van turbulentie veroorzaakt door obstakels;
c)
het gebruik van gevaarlijke, verwarrende en misleidende verlichting;
d)
verblinding door grote en sterk reflecterende oppervlakken;
e)
het instellen van gebieden die ruimte laten aan rondtrekkend wild in de omgeving van het bewegingsgebied, of
f)
bronnen van onzichtbare straling of de aanwezigheid van beweeglijke of vaste voorwerpen die het functioneren van systemen voor luchtvaartcommunicatie, navigatie en toezicht kunnen verstoren of nadelig kunnen beïnvloeden. |
3.3. |
De lidstaten zorgen ervoor dat er een rampenplan wordt opgesteld voor noodsituaties in de omgeving van het luchtvaartterrein. |
4. GRONDAFHANDELINGSDIENSTEN
4.1. Verantwoordelijkheden van de verlener van grondafhandelingsdiensten
De verlener van grondafhandelingsdiensten is verantwoordelijk voor de veiligheid van zijn activiteiten op het luchtvaartterrein. De verlener heeft de volgende verantwoordelijkheden:
de dienstverlener beschikt over alle benodigde middelen om te zorgen voor veilige dienstverlening op het luchtvaartterrein. Deze middelen omvatten, maar zijn niet beperkt tot, faciliteiten, personeel, uitrusting en materieel;
de dienstverlener leeft de procedures van het handboek voor het luchtvaartterrein na, onder meer wat betreft de bewegingen van zijn voertuigen, uitrusting en personeel en de risico's in verband met de exploitatie van luchtvaartterreinen in de winter, 's nachts en bij ongunstige weersomstandigheden;
de dienstverlener verleent de grondafhandelingsdiensten in overeenstemming met de procedures en de instructies van de luchtvaartuigexploitant aan wie hij diensten verleent;
de dienstverlener zorgt ervoor dat handboeken voor de bediening en het onderhoud van grondafhandelingsapparatuur beschikbaar zijn en in de praktijk worden gebruikt. Deze handboeken moeten bedienings-, onderhouds- en reparatie-instructies, klantendienstinformatie, informatie over het opsporen van storingen en inspectieprocedures bevatten;
de dienstverlener maakt alleen gebruik van goed opgeleid en gekwalificeerd personeel. Hij zorgt ook, rechtstreeks of via overeenkomsten met derden, voor het opstellen en onderhouden van opleidings- en controleprogramma's om de vaardigheden van al het bevoegde personeel op peil te houden;
de dienstverlener zorgt ervoor dat zijn personeel lichamelijk en mentaal geschikt is om zijn taken naar behoren te kunnen uitvoeren, rekening houdend met het type activiteit en met name met de mogelijke gevolgen voor de veiligheid en veiligheidsgerelateerde beveiliging.
4.2. Beheersystemen
4.2.1. |
Naargelang het type activiteiten en de grootte van de organisatie moet de dienstverlener een beheersysteem uitvoeren en onderhouden dat waarborgt dat aan de essentiële eisen van deze bijlage wordt voldaan, de veiligheidsrisico's beheren en streven naar voortdurende verbetering van dit systeem. Dat systeem wordt gecoördineerd met het beheersysteem van de exploitant van het luchtvaartterrein. |
4.2.2. |
De dienstverlener moet een systeem voor het melden van voorvallen opzetten, als onderdeel van het in punt 4.2.1 bedoelde beheersysteem, teneinde bij te dragen tot de voortdurende verbetering van de veiligheid. De dienstverlener stuurt, zonder afbreuk te doen aan andere meldingsverplichtingen, alle voorvallen naar het meldingssysteem van de exploitant van het luchtvaartterrein, van de luchtvaartuigexploitant en, indien opportuun, van de verlener van luchtverkeersdiensten. Het systeem voor het melden van voorvallen moet in overeenstemming zijn met het toepasselijke Unierecht. |
4.2.3. |
De dienstverlener moet een handboek opstellen en handelen in overeenstemming met dat handboek. Dit handboek dient alle noodzakelijke instructies, informatie en procedures te bevatten voor de dienstverleningsactiviteiten, voor het beheersysteem en voor de taakuitvoering door het personeel van de dienstverlener. |
5. PLATFORMBEHEERSDIENSTEN (AMS)
5.1. |
De verlener van AMS verleent zijn diensten in overeenstemming met de exploitatieprocedures in het handboek voor het luchtvaartterrein. |
5.2. |
Naargelang het type activiteit en de grootte van de organisatie, zorgt de verlener van AMS voor het opzetten en onderhouden van een beheersysteem, met inbegrip van een systeem voor veiligheidsbeheer, om de naleving van de essentiële eisen van deze bijlage te waarborgen. |
5.3. |
De verlener van AMS sluit formele regelingen met de exploitant van het luchtvaartterrein en met de verlener van luchtverkeersdiensten waarin de te leveren diensten inhoudelijk worden afgebakend. |
5.4. |
De verlener van AMS zet een systeem voor het melden van voorvallen op, als onderdeel van het onder 5.2 bedoelde beheersysteem, teneinde bij te dragen tot de voortdurende verbetering van de veiligheid. De dienstverlener stuurt, zonder afbreuk te doen aan andere meldingsverplichtingen, alle voorvallen naar het meldingssysteem van de exploitant van het luchtvaartterrein en, indien opportuun, naar het meldingssysteem van de verlener van luchtverkeersdiensten. |
5.5. |
De verlener van AMS neemt deel aan de veiligheidsprogramma's die de exploitant van het luchtvaartterrein heeft opgezet. |
6. ANDERE
Onverminderd de verantwoordelijkheden van de luchtvaartuigexploitant ziet de exploitant van het luchtvaartterrein erop toe dat, behoudens gevallen waarin luchtvaartuigen in een noodsituatie verkeren of moeten uitwijken naar een ander luchtvaartterrein of in andere, per afzonderlijk geval gespecificeerde omstandigheden, luchtvaartterreinen of delen daarvan niet worden gebruikt door luchtvaartuigen waarvoor het luchtvaartterrein qua ontwerp en vluchtuitvoeringsprocedures normaliter niet is bestemd.
BIJLAGE VIII
Essentiële eisen voor ATM/ANS en luchtverkeersleiders
1. GEBRUIK VAN HET LUCHTRUIM
1.1. |
De vluchtuitvoering met alle luchtvaartuigen, met uitzondering van die welke worden ingezet voor de in artikel 2, lid 3, onder a), vermelde activiteiten, dient in alle vluchtfasen of op het bewegingsgebied van een luchtvaartterrein, plaats te vinden overeenkomstig de gemeenschappelijke algemene vluchtuitvoeringsvoorschriften en alle procedures die van toepassing zijn op het gebruik van het luchtruim. |
1.2. |
Alle luchtvaartuigen, met uitzondering van die welke worden ingezet voor de in artikel 2, lid 3, onder a), vermelde activiteiten, dienen uitgerust te zijn met de vereiste componenten en dienovereenkomstig te worden gebruikt. Componenten die binnen het ATM/ANS-systeem worden gebruikt, dienen eveneens te voldoen aan de voorschriften in punt 3. |
2. DIENSTEN
2.1. Luchtvaartinlichtingen en gegevens die aan luchtruimgebruikers worden verstrekt met het oog op luchtvaartnavigatie
2.1.1. |
De gegevens die als bron worden gebruikt voor luchtvaartinlichtingen, dienen van voldoende kwaliteit, volledig en actueel te zijn en dienen tijdig te worden verstrekt. |
2.1.2. |
Luchtvaartinlichtingen dienen nauwkeurig, volledig, actueel, ondubbelzinnig, afkomstig van een legitieme bron en van passende integriteit te zijn en te worden verstrekt in een vorm die afgestemd is op de gebruikers. |
2.1.3. |
De verspreiding van dergelijke luchtvaartinlichtingen onder luchtruimgebruikers dient tijdig te geschieden, waarbij gebruik wordt gemaakt van voldoende betrouwbare en snelle communicatiemiddelen die beschermd zijn tegen storingen en misbruik. |
2.2. Meteorologische inlichtingen
2.2.1. |
De gegevens die als bron worden gebruikt voor luchtvaartmeteorologische inlichtingen dienen van voldoende kwaliteit, volledig en actueel te zijn. |
2.2.2. |
Voor zover mogelijk dienen luchtvaartmeteorologische inlichtingen nauwkeurig, volledig, actueel, van passende integriteit en ondubbelzinnig te zijn om aan de behoeften van luchtruimgebruikers tegemoet te komen. Luchtvaartmeteorologische inlichtingen dienen afkomstig te zijn van een legitieme bron. |
2.2.3. |
De verspreiding van dergelijke luchtvaartmeteorologische inlichtingen onder luchtruimgebruikers dient tijdig te geschieden, waarbij gebruik wordt gemaakt van voldoende betrouwbare en snelle communicatiemiddelen die beschermd zijn tegen storingen en misbruik. |
2.3. Luchtverkeersdiensten
2.3.1. |
De gegevens die als bron worden gebruikt voor het verlenen van luchtverkeersdiensten, dienen correct, volledig en actueel te zijn. |
2.3.2. |
De verlening van luchtverkeersdiensten dient voldoende nauwkeurig, volledig, actueel en ondubbelzinnig te zijn om tegemoet te komen aan de veiligheidsbehoeften van gebruikers. |
2.3.3. |
Geautomatiseerde instrumenten die informatie of advies aan gebruikers geven, dienen zodanig te worden ontworpen, geproduceerd en onderhouden dat zij geschikt zijn voor het beoogde doel. |
2.3.4. |
Luchtverkeersleidingsdiensten en de hieraan gerelateerde processen dienen voor een passende separatieafstand tussen luchtvaartuigen te zorgen, botsingen tussen luchtvaartuigen en obstakels op het bewegingsgebied van het luchtvaartterrein te voorkomen en, waar nodig, bij te dragen tot de bescherming tegen andere gevaren in de lucht. Deze diensten en processen dienen een prompte en tijdige coördinatie te waarborgen tussen alle relevante gebruikers en aangrenzende luchtruimsectoren. |
2.3.5. |
De communicatie tussen luchtverkeersdiensten en luchtvaartuigen en tussen relevante luchtverkeersdiensten onderling dient tijdig, duidelijk, correct en ondubbelzinnig te verlopen en beschermd te zijn tegen verstoring. De communicatie dient algemeen begrepen te worden en moet, indien van toepassing, door alle betrokken partijen worden bevestigd. |
2.3.6. |
Er dienen middelen beschikbaar te zijn om eventuele noodsituaties te detecteren en, zo nodig, een effectieve opsporings- en reddingsactie in gang te zetten. Deze middelen dienen ten minste adequate waarschuwingsmechanismen, coördinatiemaatregelen, procedures, middelen en personeel te omvatten om de verantwoordelijkheid efficiënt te vervullen. |
2.4. Communicatiediensten
Communicatiediensten dienen te allen tijde over voldoende functionele capaciteit te beschikken wat de beschikbaarheid, integriteit, continuïteit en tijdige verlening ervan betreft. Zij dienen snel te functioneren en beveiligd te zijn tegen misbruik en storingen.
2.5. Navigatiediensten
Navigatiediensten dienen te allen tijde over voldoende functionele capaciteit te beschikken om informatie ten aanzien van begeleiding, positionering en, in voorkomend geval, timing te kunnen verstrekken. Tot de prestatiecriteria behoren onder andere nauwkeurigheid, integriteit, legitimiteit van de bron, beschikbaarheid en continuïteit van de dienst.
2.6. Plaatsbepalingsdiensten
Plaatsbepalingsdiensten dienen de respectieve posities te bepalen van luchtvaartuigen in de lucht en van andere luchtvaartuigen en grondvoertuigen op het luchtvaartterrein, waarbij voldoende prestaties moeten worden geleverd op het gebied van nauwkeurigheid, integriteit, legitimiteit van de bron, continuïteit en detectiekans.
2.7. Beheer van de luchtverkeersstromen
Bij het tactische beheer van de luchtverkeersstromen op het niveau van de Unie dient voldoende exacte en actuele informatie te worden gebruikt en verstrekt over de omvang en de aard van het geplande luchtverkeer dat van invloed is op de dienstverlening. Teneinde het risico op overbelasting in de lucht of op luchtvaartterreinen te beperken, coördineren deze beheersdiensten de luchtverkeersstromen, overleggen zij over mogelijke alternatieve routes of vertragen zij de verkeersstromen. Bij het beheren van de luchtverkeersstromen wordt beoogd de beschikbare capaciteit bij het gebruik van het luchtruim te optimaliseren en de processen voor het beheer van de luchtverkeersstromen te verbeteren. Het beheer wordt gebaseerd op veiligheid, transparantie en efficiëntie, zodat capaciteit tijdig op flexibele wijze ter beschikking wordt gesteld, conform het Europese luchtvaartnavigatieplan.
De in artikel 43 bedoelde maatregelen inzake beheer van de luchtverkeersstromen ondersteunen de operationele besluiten van verleners van luchtvaartnavigatiediensten, luchtvaartterreinexploitanten en luchtruimgebruikers en betreffen het volgende:
vluchtplanning;
gebruik van beschikbare luchtruimcapaciteit tijdens alle fasen van de vlucht, met inbegrip van en-route-slottoewijzing;
routegebruik door het algemeen luchtverkeer, met inbegrip van:
de samenhang tussen vluchtplannen en luchthavenslots, alsmede de noodzakelijke coördinatie met aangrenzende regio's, voor zover van toepassing.
2.8. Luchtruimbeheer
Het aanwijzen van specifieke luchtruimsectoren voor een bepaald gebruik dient tijdig te worden gemonitord, gecoördineerd en bekendgemaakt, teneinde in alle omstandigheden het risico van een verlies aan separatieafstand tussen luchtvaartuigen te verminderen. Rekening houdend met de organisatie van de militaire activiteiten en de daaraan gerelateerde aspecten die onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten vallen, ondersteunt het luchtruimbeheer tevens de uniforme toepassing van het concept van flexibel luchtruimgebruik, zoals dat door de ICAO is omschreven en ten uitvoer is gelegd bij Verordening (EG) nr. 551/2004, teneinde het beheer van het luchtruim en het luchtverkeersbeheer binnen het kader van het gemeenschappelijk vervoersbeleid te faciliteren.
2.9. Ontwerp van vliegprocedures
Vliegprocedures moeten goed worden ontworpen, geïnspecteerd en gevalideerd alvorens zij door luchtvaartuigen worden gebruikt.
3. SYSTEMEN EN COMPONENTEN
3.1. Algemeen
ATM/ANS-systemen en ATM/ANS-componenten die informatie vanuit en aan luchtvaartuigen en op de grond verstrekken, dienen zodanig te worden ontworpen, geproduceerd, geïnstalleerd, onderhouden, beschermd tegen ongeoorloofde interferentie, en gebruikt dat zij geschikt zijn voor het beoogde doel.
De systemen en procedures omvatten met name die welke nodig zijn om de volgende functies en diensten te ondersteunen:
luchtruimbeheer;
beheer van de luchtverkeersstromen;
luchtverkeersdiensten, met name systemen voor het verwerken van vluchtgegevens, systemen voor het verwerken van bewakingsgegevens en mens/machine-interfacesystemen;
communicatie, met inbegrip van grond-naar-grond/ruimte, lucht-naar-grond en lucht-naar-lucht/ruimtecommunicatie;
navigatie;
plaatsbepaling;
luchtvaartinlichtingendiensten, en
meteorologische diensten.
3.2. Integriteit, prestaties en betrouwbaarheid van systemen en onderdelen
De prestaties op het gebied van de integriteit en veiligheid van systemen en onderdelen, zowel aan boord van luchtvaartuigen als op de grond en in de ruimte, dienen geschikt te zijn voor het beoogde gebruik ervan. Zij moeten in alle voorzienbare operationele omstandigheden en gedurende hun gehele operationele levenscyclus te voldoen aan het vereiste operationele prestatieniveau.
ATM/ANS-systemen en ATM/ANS-componenten worden, met inachtneming van de toepasselijke en gevalideerde procedures, op een zodanige wijze ontworpen, gebouwd, onderhouden en gebruikt om te allen tijde en voor alle vluchtfasen het naadloos functioneren van het Europese netwerk voor luchtverkeersbeheer (European Air Traffic Management Network, EATMN) te waarborgen. Dat naadloos functioneren kan met name de vorm hebben van het delen van informatie, waaronder relevante informatie over de operationele status, een gemeenschappelijk begrip van informatie, vergelijkbare verwerkingsprestaties en de bijbehorende procedures, die gemeenschappelijke operationele prestaties mogelijk maken die zijn overeengekomen voor het EATMN of delen daarvan.
Het EATMN en de systemen en componenten daarvan bieden op gecoördineerde wijze ondersteuning aan nieuwe overeengekomen en gevalideerde operationele concepten die de kwaliteit, duurzaamheid en doeltreffendheid van luchtvaartnavigatiediensten verbeteren, met name wat betreft veiligheid en capaciteit.
Voor zover dat nodig is voor een efficiënt beheer van het luchtruim en de regeling van luchtverkeersstromen en het veilige en efficiënte gebruik van het luchtruim door alle gebruikers, ondersteunen het EATMN en de systemen en componenten daarvan de toenemende invoering van civiel-militaire coördinatie, door toepassing van het concept van het flexibele gebruik van het luchtruim.
Om die doelstellingen te bereiken, moet het EATMN en de systemen en componenten daarvan bijdragen tot het tijdig uitwisselen van correcte en consistente informatie, in alle vluchtfasen, tussen de civiele en de militaire partijen, onverminderd beveiligingsoverwegingen of belangen op het gebied van het defensiebeleid, met inbegrip van eisen inzake vertrouwelijkheid.
3.3. Ontwerp van systemen en componenten
3.3.1. |
Systemen en componenten dienen zodanig te zijn ontworpen dat zij aan de toepasselijke veiligheids- en beveiligingseisen voldoen. |
3.3.2. |
Systemen en onderdelen dienen gezamenlijk, afzonderlijk en qua onderlinge samenhang zodanig te zijn ontworpen dat de waarschijnlijkheid dat een storing tot een volledige uitval van het systeem leidt, omgekeerd evenredig is met de ernst van de gevolgen daarvan voor de veiligheid van de betreffende diensten. |
3.3.3. |
Systemen en onderdelen dienen zowel afzonderlijk als qua onderlinge samenhang zodanig te worden ontworpen dat rekening wordt gehouden met de beperkingen als gevolg van menselijke vermogens en prestaties. |
3.3.4. |
Systemen en componenten dienen zodanig te zijn ontworpen dat de systemen en componenten zelf en de gegevens die zij bevatten, beschermd zijn tegen. schadelijke interacties met interne en externe elementen. |
3.3.5. |
Informatie die nodig is voor het produceren, installeren, gebruiken en onderhouden van systemen en componenten dient op een duidelijke, consistente en ondubbelzinnige wijze aan het personeel te worden verstrekt. Dat geldt ook voor informatie met betrekking tot onveilige omstandigheden. |
3.4. Ononderbroken dienstverlening
Veiligheidsniveaus van systemen en componenten dienen gewaarborgd te blijven tijdens de dienstverlening en bij eventuele wijzigingen van de dienstverlening.
4. KWALIFICATIES VAN LUCHTVERKEERSLEIDERS
4.1. Algemeen
Personen die een opleiding tot luchtverkeersleider of als leerling-luchtverkeersleider volgen, dienen qua opleiding en fysiek en mentaal voldoende bekwaam te zijn om de relevante theoretische kennis en praktische vaardigheden te verwerven, op peil te houden en in praktijk te brengen.
4.2. Theoretische kennis
4.2.1. |
Luchtverkeersleiders dienen een kennisniveau te verwerven en op peil te houden dat afgestemd is op de uit te voeren functies en in verhouding staat tot de risico's die aan het betreffende type dienstverlening zijn verbonden. |
4.2.2. |
Het verwerven en bijhouden van theoretische kennis dient te worden aangetoond door continue beoordelingen tijdens de opleiding, of door passende examens. |
4.2.3. |
De theoretische kennis dient te allen tijde op peil te worden gehouden. Dit dient op basis van periodieke beoordelingen of examens te worden aangetoond. De frequentie van dergelijke examens dient in verhouding te staan tot het risiconiveau dat aan het betreffende type dienstverlening is verbonden. |
4.3. Praktische vaardigheden
4.3.1. |
Luchtverkeersleiders dienen de praktische vaardigheden te verwerven en op peil te houden die relevant zijn voor hun functies. Deze vaardigheden dienen in verhouding te staan tot de risico's die verbonden zijn aan het betreffende type dienstverlening en dienen, voor zover van toepassing op de uitgevoerde functies, ten minste de volgende punten te omvatten:
a)
operationele procedures;
b)
taakspecifieke aspecten;
c)
uitzonderlijke en noodsituaties, en
d)
menselijke factoren. |
4.3.2. |
Luchtverkeersleiders dienen aan te tonen dat zij de noodzakelijke procedures en taken kunnen uitvoeren op een bekwaamheidsniveau dat afgestemd is op de betreffende functies. |
4.3.3. |
De praktische vaardigheden dienen te allen tijde op peil te worden gehouden. Dit wordt gecontroleerd op basis van periodieke beoordelingen. De frequentie van die beoordelingen staat in verhouding tot de complexiteit en het risiconiveau van het type dienstverlening en de uit te voeren taken. |
4.4. Taalvaardigheid
4.4.1. |
Luchtverkeersleiders dienen aan te tonen dat zij de Engelse taal zodanig spreken en begrijpen dat zij in staat zijn om, ook in noodsituaties, effectief over concrete en werkgerelateerde onderwerpen te communiceren. Dit geldt zowel voor voice-only-situaties (telefoon/radiotelefoon) als voor face-to-facesituaties. |
4.4.2. |
Indien dit noodzakelijk is voor het verlenen van luchtverkeersleidingsdiensten in een welbepaalde luchtruimsector, moeten de luchtverkeersleiders ook in staat zijn de betreffende nationale taal/talen te spreken en te begrijpen op een niveau zoals hierboven beschreven. |
4.5. Synthetische opleidingstoestellen (Synthetic training devices — STD's)
Bij gebruik van STD voor praktische training inzake menselijke factoren of situatieherkenning, dan wel om aan te tonen dat bepaalde vaardigheden zijn verworven of nog steeds op peil zijn, dienen die hulpmiddelen zodanig te functioneren dat een adequate simulatie van de concrete werkomgeving en operationele situaties mogelijk is, afgestemd op de opleidingsdoelstellingen.
4.6. Opleidingscursus
4.6.1. |
Opleidingen vinden plaats op basis van een cursus die theoretische en praktische instructies kan omvatten, inclusief eventuele training via STD. |
4.6.2. |
Voor elke type opleiding wordt een cursus vastgesteld en goedgekeurd. |
4.7. Instructeurs
4.7.1. |
De theorieopleiding wordt gegeven door instructeurs met de vereiste kwalificaties. Zij moeten:
a)
beschikken over passende kennis op het terrein waarop zij opleiding geven, en
b)
hebben aangetoond dat zij in staat zijn geschikte opleidingstechnieken te gebruiken. |
4.7.2. |
Opleiding met betrekking tot praktische vaardigheden wordt gegeven door instructeurs met de vereiste kwalificaties. Zij dienen:
a)
te voldoen aan de eisen inzake theoretische kennis en ervaring die nodig zijn om de opleiding te kunnen geven;
b)
te hebben aangetoond dat zij kunnen lesgeven en in staat zijn passende opleidingstechnieken te gebruiken;
c)
ervaring te hebben met opleidingstechnieken met betrekking tot de procedures waarvoor zij opleiding moeten geven, en
d)
regelmatig opfriscursussen volgen om ervoor te zorgen dat de instructievaardigheden worden onderhouden en geactualiseerd. |
4.7.3. |
Instructeurs die lesgeven in praktische vaardigheden, dienen zelf ook bevoegd te zijn of te zijn geweest om als luchtverkeersleider te fungeren. |
4.8. Beoordelaars
4.8.1. |
Personen die verantwoordelijk zijn voor het beoordelen van de vaardigheden van luchtverkeersleiders dienen:
a)
te hebben aangetoond over de vaardigheid te beschikken om het functioneren van luchtverkeersleiders te kunnen beoordelen en in dat verband tests en controles uit te voeren, en
b)
periodiek opfriscursussen te volgen om te waarborgen dat de beoordelingsnormen up-to-date worden gehouden. |
4.8.2. |
Beoordelaars die praktische vaardigheden beoordelen, dienen zelf ook bevoegd te zijn of te zijn geweest om als luchtverkeersleider te fungeren op de gebieden waarop beoordeling moet plaatsvinden. |
4.9. Medische geschiktheid van luchtverkeersleiders
4.9.1. |
Alle luchtverkeersleiders dienen periodiek aan te tonen dat zij medisch geschikt zijn om hun taken naar behoren uit te voeren. Die geschiktheid dient te blijken uit een passend onderzoek, waarbij rekening wordt gehouden met mogelijke mentale en lichamelijke achteruitgang als gevolg van leeftijd. |
4.9.2. |
Bij het aantonen van die medische geschiktheid, zowel fysiek als mentaal, dient ook te worden aangetoond dat er geen sprake is van een ziekte of handicap waardoor de persoon die luchtverkeersleidingsdiensten (ATC) verricht, niet in staat is:
a)
correct de taken uit te voeren die nodig zijn om ATC te verlenen;
b)
op enig moment de hem toebedeelde taken uit te voeren, of
c)
zijn omgeving correct waar te nemen. |
4.9.3. |
Indien de medische geschiktheid niet volledig kan worden aangetoond, kunnen maatregelen worden genomen om een gelijkwaardig veiligheidsniveau te waarborgen. |
5. DIENSTVERLENERS EN OPLEIDINGSORGANISATIES
5.1. |
Diensten mogen alleen worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a)
de dienstverlener moet rechtstreeks of via overeenkomsten met derden over de middelen beschikken die nodig zijn gezien de schaal en de omvang van de diensten. Die middelen omvatten maar zijn niet beperkt tot: systemen, faciliteiten, inclusief energievoorziening, beheerstructuur, personeel, apparatuur en het onderhoud daarvan, documentatie van taken, verantwoordelijkheden en procedures, toegang tot relevante gegevens en een operationeel registratiesysteem;
b)
de dienstverlener dient operationele handboeken op te stellen en up-to-date te houden met betrekking tot de diensten die hij verricht. Hij moet de diensten overeenkomstig die handboeken uitvoeren. Deze handboeken dienen alle noodzakelijke instructies, informatie en procedures te bevatten voor de dienstverleningsactiviteiten, voor het beheersysteem en voor de taakuitvoering door het operationele personeel;
c)
naargelang het type van de activiteiten en de grootte van de organisatie moet de dienstverlener een beheersysteem toepassen dat waarborgt dat aan de essentiële eisen van deze bijlage wordt voldaan, de veiligheidsrisico's beheren en streven naar voortdurende verbetering van dit systeem;
d)
de dienstverlener dient uitsluitend gebruik te maken van gekwalificeerd en goed opgeleid personeel en dient opleidings- en controleprogramma's voor dat personeel te hanteren en bij te houden;
e)
de dienstverlener dient formele interfaces tot stand te brengen met alle belanghebbenden die rechtstreeks van invloed zijn op de veiligheid van zijn diensten, teneinde te waarborgen dat aan de essentiële eisen van deze bijlage wordt voldaan;
f)
de dienstverlener dient over een rampenplan te beschikken voor uitzonderlijke en noodsituaties die zich in het kader van de dienstverlening kunnen voordoen, met inbegrip van gevallen waarin een gebeurtenis significante verslechtering of onderbreking van de dienstverlening veroorzaakt;
g)
de dienstverlener dient een systeem voor het melden van voorvallen op te zetten, als onderdeel van het onder c) bedoelde beheersysteem, teneinde bij te dragen tot de voortdurende verbetering van de veiligheid. Het systeem voor het melden van voorvallen moet in overeenstemming zijn met het toepasselijke Unierecht, en
h)
de dienstverlener dient regelingen te treffen om te controleren of alle gebruikte systemen en onderdelen te allen tijde voldoen aan de functionele veiligheidsvereisten. |
5.2. |
Diensten op het gebied van luchtverkeersleiding (ATC) mogen alleen worden verleend als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a)
op basis van een adequaat roostersysteem dient te worden voorkomen dat het personeel dat ATC-diensten verleent, vermoeid raakt. Bij dit roostersysteem dient rekening te worden gehouden met dienstperioden, diensttijden en aangepaste rustperioden. Bij de beperkingen die binnen het roostersysteem worden gehanteerd, dienen alle factoren in aanmerking te worden genomen die tot vermoeidheid kunnen leiden, zoals met name slaaptekort, ontregeling van het dagritme, nachtdiensten, cumulatieve werktijden gedurende bepaalde perioden en ook de onderlinge verdeling van toegewezen taken door het personeel;
b)
het voorkomen van stress bij het personeel dat ATC-diensten verleent, dient op basis van een opleidings- en preventieprogramma te worden beheerd;
c)
de ATC-dienstverlener dient over operationele procedures te beschikken om te controleren of de cognitieve oordeelsvorming van werknemers die luchtverkeersleidingsdiensten verlenen, niet wordt belemmerd en of zij medisch volledig geschikt zijn voor hun werkzaamheden, en
d)
de ATC-dienstverlener dient bij de planning en de feitelijke werkzaamheden niet alleen operationele en technische beperkingen in aanmerking te nemen, maar ook menselijke factoren. |
5.3. |
Diensten op het gebied van communicatie, navigatie en/of plaatsbepaling mogen alleen worden verleend als aan de volgende voorwaarde is voldaan: De dienstverlener dient alle relevante luchtruimgebruikers en ATC-eenheden tijdig te informeren over de operationele status van de luchtverkeersleidingsdiensten (en eventuele wijzigingen daarin). |
5.4. |
Opleidingsorganisaties Een organisatie die opleidingen verzorgt voor personeel dat luchtverkeersleidingsdiensten verleent, dient aan de volgende voorwaarden te voldoen:
a)
ze moet beschikken over alle middelen die nodig zijn voor de verantwoordelijkheden die verbonden zijn met haar activiteit. Deze middelen omvatten maar zijn niet beperkt tot: faciliteiten, personeel, apparatuur, methodologie, documentatie van taken, verantwoordelijkheden en procedures, toegang tot relevante gegevens en gegevensbeheer;
b)
naargelang de verstrekte opleiding en de grootte van de organisatie moet de organisatie een beheersysteem toepassen dat waarborgt dat aan de essentiële eisen van deze bijlage wordt voldaan, de veiligheidsrisico's beheersen, waaronder de risico's in verband met de verslechtering van de opleidingsstandaard en streven naar voortdurende verbetering van dit systeem, en
c)
de organisatie dient, voor zover noodzakelijk, regelingen te treffen met andere relevante organisaties om te waarborgen dat de essentiële eisen van deze bijlage blijvend worden nageleefd. |
6. LUCHTVAARTGENEESKUNDIGE KEURINGSARTSEN EN LUCHTVAARTGENEESKUNDIGE CENTRA
6.1. Luchtvaartgeneeskundige keuringsartsen
Een luchtvaartgeneeskundig keuringsarts moet:
over kwalificaties en vergunningen beschikken voor het uitoefenen van de geneeskunde;
onderwijs in de luchtvaartgeneeskunde hebben genoten en opfriscursussen in de luchtvaartgeneeskunde hebben gevolgd om te waarborgen dat de normen voor beoordeling up-to-date blijven, en
praktijkkennis en -ervaring hebben opgedaan omtrent de omstandigheden waarin luchtverkeersleiders hun activiteiten uitoefenen.
6.2. Luchtvaartgeneeskundige centra
Luchtvaartgeneeskundige centra moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
zij moeten beschikken over alle middelen om zich te kunnen kwijten van de verantwoordelijkheden die aan hun rechten zijn verbonden. Het gaat daarbij onder meer om de volgende middelen: faciliteiten, personeel, apparatuur, instrumenten en materiaal, documentatie van taken, verantwoordelijkheden en procedures, toegang tot relevante gegevens en gegevensbeheer;
naargelang het type van activiteiten en de grootte van de organisatie, moeten zij een beheersysteem toepassen dat waarborgt dat aan de essentiële eisen van deze bijlage wordt voldaan, de veiligheidsrisico's beheren en streven naar voortdurende verbetering van dit systeem, en
zij moeten regelingen met andere bevoegde organisaties treffen, voor zover nodig, om de blijvende naleving van de eisen van deze bijlage te waarborgen.
BIJLAGE IX
Essentiële eisen voor onbemande luchtvaartuigen
1. ESSENTIËLE EISEN VOOR HET ONTWERPEN, PRODUCEREN, ONDERHOUDEN EN GEBRUIKEN VAN ONBEMANDE LUCHTVAARTUIGEN
1.1. |
De exploitant en de piloot op afstand van een onbemand luchtvaartuig moeten op de hoogte zijn van de toepasselijke EU- en nationale regels voor de geplande vluchtuitvoering, met name op het gebied van veiligheid, privacy, gegevensbescherming, aansprakelijkheid, verzekering, beveiliging en milieubescherming. De exploitant en de piloot op afstand van een onbemand luchtvaartuig moeten kunnen waarborgen dat de vluchtuitvoering veilig plaatsvindt en dat een veilige afstand wordt aangehouden tussen het onbemande luchtvaartuig, mensen op de grond en andere luchtruimgebruikers. Dit houdt ook een goede kennis in van de instructies van de producent, van veilig en milieuvriendelijk gebruik van onbemande luchtvaartuigen in het luchtruim, en van alle relevante functies van het onbemande luchtvaartuig, alsmede van de toepasselijke luchtverkeersregels en ATM/ANS-procedures. |
1.2. |
Een onbemand luchtvaartuig moet zodanig zijn ontworpen en geproduceerd dat het geschikt is voor zijn bedoelde toepassing en kan worden bediend, afgesteld en onderhouden zonder personen in gevaar te brengen. |
1.3. |
Indien risico's met betrekking tot veiligheid, privacy, bescherming van persoonsgegevens, beveiliging of het milieu die voortvloeien uit de vluchtuitvoering moeten worden beperkt, moet het onbemande luchtvaartuig specifieke kenmerken en functies daarvoor hebben, waarbij rekening wordt gehouden met de beginselen van privacy en bescherming van persoonsgegevens „by design” en „by default”. Naargelang de behoeften moeten deze kenmerken en functies het mogelijk maken het luchtvaartuig gemakkelijk te identificeren en gemakkelijk de aard en het doel van de vluchtuitvoering vast te stellen; deze kenmerken en functies moeten er ook voor zorgen dat de toepasselijke beperkingen, verboden of voorwaarden worden nageleefd, met name met betrekking tot de vluchtuitvoering in bepaalde geografische zones, verder dan een bepaalde afstand verwijderd van de exploitant of op bepaalde hoogtes. |
1.4. |
De organisatie die verantwoordelijk is voor het produceren of het in de handel brengen van het onbemande luchtvaartuig moet aan de exploitant van een onbemand luchtvaartuig en, voor zover relevant, de onderhoudsorganisatie informatie verstrekken over de vluchtuitvoeringen waarvoor het onbemand luchtvaartuig is ontworpen, alsmede informatie over de operationele beperkingen en andere informatie die nodig is voor een veilige vluchtuitvoering, met inbegrip van de operationele en milieuprestaties, beperkingen inzake luchtwaardigheid en noodprocedures. Deze informatie moet op duidelijke, samenhangende en ondubbelzinnige wijze worden verstrekt. De vluchtuitvoeringsmogelijkheden met onbemande luchtvaartuigen waarvoor geen certificaat of verklaring vereist is, moeten de mogelijkheid bieden beperkingen op te leggen teneinde te voldoen aan de luchtverkeersregels die van toepassing zijn op dergelijke vluchtuitvoeringen. |
2. AANVULLENDE ESSENTIËLE EISEN VOOR HET ONTWERPEN, PRODUCEREN, ONDERHOUDEN EN GEBRUIKEN VAN DE IN ARTIKEL 56, LEDEN 1 EN 5, BEDOELDE ONBEMANDE LUCHTVAARTUIGEN
Rekening houdend met de doelstellingen als neergelegd in artikel 1, moeten de volgende eisen worden nageleefd om veiligheid voor mensen op de grond en andere luchtruimgebruikers te waarborgen tijdens vluchtuitvoeringen met onbemande luchtvaartuigen, rekening houdende met het risiconiveau van de vluchtuitvoering, voor zover nodig:
2.1. Luchtwaardigheid
2.1.1. |
Onbemande luchtvaartuigen dienen zodanig te zijn ontworpen of van kenmerken of bijzonderheden te zijn voorzien dat de veiligheid van de persoon die vluchten uitvoert met onbemande luchtvaartuigen of van derde partijen in de lucht of op de grond, daaronder begrepen eigendom, voldoende kan worden aangetoond. |
2.1.2. |
Onbemande luchtvaartuigen moeten over de nodige productintegriteit beschikken, in verhouding tot de risico's in alle te verwachten vluchtomstandigheden. |
2.1.3. |
Onbemande luchtvaartuigen moeten veilig kunnen worden gecontroleerd en bestuurd in alle te verwachten vluchtomstandigheden, ook als een of meer systemen uitvallen. Ook de menselijke factor moet in overweging worden genomen, met name de beschikbare kennis over factoren die bijdragen tot een veilig gebruik van technologie door mensen. |
2.1.4. |
Onbemande luchtvaartuigen en hun motoren, propellers, onderdelen, niet-geïnstalleerde apparatuur en apparatuur voor het op afstand bedienen van het onbemande luchtvaartuig, moeten volgens de verwachtingen functioneren in alle voorspelbare gebruiksomstandigheden, binnen de operationele begrenzingen van het luchtvaartuig, met een voldoende ruime marge. |
2.1.5. |
Onbemande luchtvaartuigsystemen en hun motoren, propellers, onderdelen, niet-geïnstalleerde apparatuur en apparatuur voor het op afstand bedienen van het onbemande luchtvaartuig, moeten, zowel afzonderlijk als in hun onderlinge samenhang, op zodanige wijze zijn ontworpen dat de kans op een storingstoestand en de ernst van de gevolgen daarvan voor mensen op de grond en andere luchtruimgebruikers worden beperkt op basis van de in artikel 4, lid 2, vastgestelde beginselen. |
2.1.6. |
Alle bij de vluchtuitvoering gebruikte apparatuur voor het op afstand bedienen van het onbemande luchtvaartuig moet van die aard zijn dat de vluchtuitvoering wordt gefaciliteerd, met inbegrip van middelen voor situationeel bewustzijn en voor het beheer van onverwachte situaties en noodgevallen. |
2.1.7. |
Organisaties die betrokken zijn bij het ontwerpen van onbemande luchtvaartuigen, motoren en propellers moeten voorzorgen nemen om de gevaren te beperken die voortvloeien uit interne of externe problemen met de onbemande luchtvaartuigen of hun systemen die, zoals de ervaring heeft geleerd, een effect hebben op de veiligheid. Dit heeft ook betrekking op bescherming tegen elektronische interferentie. |
2.1.8. |
Het productieproces en de materialen en de componenten die worden gebruikt bij het produceren van onbemande luchtvaartuigen moeten leiden tot passende en reproduceerbare eigenschappen en prestaties die beantwoorden aan de ontwerpeigenschappen. |
2.2. Organisaties
Organisaties die betrokken zijn bij het ontwerpen, produceren en onderhouden en bij de vluchtuitvoering en aanverwante diensten en opleidingen op het gebied van onbemande luchtvaartuigen, moeten aan de volgende voorwaarden voldoen:
De organisatie moet over alle middelen beschikken die nodig zijn voor de omvang van haar werkzaamheden en zorgen voor overeenstemming met de essentiële eisen en met de in artikel 58 bedoelde uitvoeringshandeling en met de in artikel 57 bedoelde uitvoeringshandelingen, die relevant zijn voor haar activiteiten.
De organisatie moet een beheersysteem toepassen dat waarborgt dat aan de toepasselijke essentiële eisen wordt voldaan, de veiligheidsrisico's beheren en streven naar voortdurende verbetering van dit systeem. Dat beheersysteem moet in verhouding staan tot het type activiteiten en de grootte van de organisatie.
De organisatie moet een systeem voor de melding van voorvallen opzetten, als onderdeel van het veiligheidsbeheersysteem, teneinde bij te dragen tot de voortdurende verbetering van de veiligheid. Het meldingssysteem moet in verhouding staan tot het type activiteiten en de grootte van de organisatie.
De organisatie moet, voor zover relevant, regelingen treffen met andere organisaties om te waarborgen dat de toepasselijke essentiële eisen blijvend worden nageleefd.
2.3. Personen die betrokken zijn bij de bediening van onbemande luchtvaartuigen
Een persoon die betrokken is bij de bediening van een onbemand luchtvaartuig, met inbegrip van de piloot op afstand, moet over de vereiste kennis en vaardigheden beschikken om de veiligheid van de vluchtuitvoering te waarborgen, in verhouding tot het risico dat verbonden is aan het type vluchtuitvoering. Deze persoon moet ook aantonen dat hij medisch geschikt is, indien dit nodig is om de risico's van de desbetreffende vluchtuitvoering te beperken.
2.4. Vluchtuitvoeringen
2.4.1. |
De exploitant van een onbemand luchtvaartuig is verantwoordelijk voor de vluchtuitvoering en moet alle passende maatregelen treffen om de veiligheid van de vluchtuitvoering te waarborgen. |
2.4.2. |
Vluchten moeten worden uitgevoerd overeenkomstig de toepasselijke wetten, regels en procedures voor het gebied, luchtruim, luchtvaartterrein of terrein waar de vluchtuitvoering gepland is, en, voor zover van toepassing, volgens de daarmee verband houdende ATM/ANS-systemen. |
2.4.3. |
Bij vluchtuitvoeringen met onbemande luchtvaartuigen moet de veiligheid van derde partijen op de grond en van andere luchtruimgebruikers worden gewaarborgd en moeten de risico's die voortvloeien uit interne en externe problemen, met inbegrip van omgevingsomstandigheden, tot een minimum worden beperkt door tijdens alle vluchtfasen voor passende separatie te zorgen. |
2.4.4. |
Een onbemand luchtvaartuig mag alleen worden gebruikt als het in luchtwaardige toestand verkeert en als de apparatuur en de andere componenten en diensten die nodig zijn voor de geplande vluchtuitvoering beschikbaar en in goede staat zijn. |
2.4.5. |
Onbemande luchtvaartuigen en vluchtuitvoeringen met onbemande luchtvaartuigen moeten in overeenstemming zijn met de krachtens het Unierecht gewaarborgde rechten. |
2.4.6. |
De exploitant van een onbemand luchtvaartuig moet erop toezien dat het luchtvaartuig over de nodige navigatie-, communicatie-, plaatsbepalings-, detectie- en ontwijkingsapparatuur beschikt, en over alle andere apparatuur die nodig wordt geacht voor de veiligheid van de geplande vluchtuitvoering, rekening houdende met de aard van de vluchtuitvoering en de luchtverkeersreglementen en -regels die van toepassing zijn tijdens iedere fase van de vlucht. |
2.5. Essentiële eisen inzake elektromagnetische compatibiliteit en radiospectrum voor onbemande luchtvaartuigen, evenals de bijbehorende motoren, propellers, onderdelen en niet-geïnstalleerde uitrusting waarvan het ontwerp overeenkomstig artikel 56, lid 1, van die verordening is gecertificeerd, die alleen frequenties zouden mogen gebruiken die door het radioreglement van de Internationale Telecommunicatie-unie voor beschermd luchtvaartgebruik zijn toegewezen.
2.5.1. |
Deze onbemande luchtvaartuigen, motoren, propellers, onderdelen en niet-geïnstalleerde uitrusting worden op zodanige wijze geproduceerd, rekening houdend met de stand van de techniek, dat wordt gewaarborgd dat:
a)
de elektromagnetische verstoringen die zij opwekken het niveau niet overschrijden waarboven radio- en telecommunicatieapparatuur en andere uitrusting niet meer overeenkomstig hun bestemming kunnen functioneren, en
b)
zij een zodanig niveau van ongevoeligheid voor de elektromagnetische verstoringen bezitten dat zij zonder onaanvaardbare verslechtering van het beoogd gebruik kunnen functioneren. |
2.5.2. |
Deze onbemande luchtvaartuigen, motoren, propellers, onderdelen en niet-geïnstalleerde uitrusting worden op zodanige wijze geproduceerd, rekening houdend met de stand van de techniek, dat wordt gewaarborgd dat zij het radiospectrum op effectieve wijze gebruiken en bijdragen tot een efficiënt gebruik van het radiospectrum om schadelijke interferentie te voorkomen: |
3. ESSENTIËLE MILIEU-EISEN VOOR ONBEMANDE LUCHTVAARTUIGEN
Onbemande luchtvaartuigen dienen te voldoen aan de in bijlage III vervatte eisen inzake milieuprestaties.
4. ESSENTIËLE EISEN VOOR HET REGISTREREN VAN ONBEMANDE LUCHTVAARTUIGEN EN HUN EXPLOITANTEN EN VOOR MARKERING VAN ONBEMANDE LUCHTVAARTUIGEN
4.1. |
Onverminderd de verplichtingen waaraan de lidstaten krachtens het Verdrag van Chicago zijn gebonden, worden luchtvaartuigen waarvan het ontwerp krachtens artikel 56, lid 1, moet worden gecertificeerd, geregistreerd in overeenstemming met de in artikel 57 bedoelde uitvoeringshandelingen. |
4.2. |
De exploitanten van onbemande luchtvaartuigen worden geregistreerd in overeenstemming met de in artikel 57 bedoelde uitvoeringshandelingen, wanneer zij de exploitant zijn van een van de volgende soorten luchtvaartuigen:
a)
onbemande luchtvaartuigen die bij een botsing een kinetische energie van meer dan 80 joule kunnen overdragen;
b)
onbemande luchtvaartuigen waarvan de vluchtuitvoering risico's inhoudt met betrekking tot de privacy, de bescherming van persoonsgegevens, de beveiliging of het milieu;
c)
onbemande luchtvaartuigen waarvan het ontwerp krachtens artikel 56, lid 1, moet worden gecertificeerd; |
4.3. |
Indien krachtens punt 4.1 of punt 4.2 een registratie-eis geldt, wordt het betreffende onbemande luchtvaartuig afzonderlijk gemarkeerd en geïdentificeerd, in overeenstemming met de in artikel 57 bedoelde uitvoeringshandelingen. |
BIJLAGE X
Concordantietabel
Verordening (EG) nr. 216/2008 |
De onderhavige verordening |
Artikel 1, lid 1 |
Artikel 2, leden 1 en 2 |
Artikel 1, lid 2 |
Artikel 2, lid 3 |
Artikel 1, lid 3 |
Artikel 2, lid 5 |
Artikel 2 |
Artikel 1 |
Artikel 3 |
Artikel 3 |
Artikel 4, lid 1, onder a) |
Artikel 2, lid 1, onder a) |
Artikel 4, lid 1, onder b) |
Artikel 2, lid 1, onder b), i) |
Artikel 4, lid 1, onder c) |
Artikel 2, lid 1, onder b), ii) |
— |
Artikel 2, lid 1, onder b), iii) |
Artikel 4, lid 1, onder d) |
Artikel 2, lid 1, onder c) |
Artikel 4, lid 2 |
Artikel 2, lid 2 |
Artikel 4, lid 3 |
Artikel 2, lid 1, onder b) en c) |
Artikel 4, lid 3 bis |
Artikel 2, lid 1, onder d) en e), en lid 2 |
— |
Artikel 2, lid 4 |
— |
Artikel 2, lid 6 |
Artikel 4, lid 3 ter |
Artikel 2, lid 7 |
Artikel 4, lid 3 quater |
Artikel 2, lid 1, onder g), en lid 2 |
Artikel 4, leden 4 en 5 |
Artikel 2, lid 3, onder d) |
Artikel 4, lid 6 |
— |
— |
Artikel 2, leden 8 tot en met 11 |
— |
Artikel 4 |
— |
Artikel 5 |
— |
Artikel 6 |
— |
Artikel 7 |
— |
Artikel 8 |
Artikel 5, leden 1, 2 en 3 |
Artikelen 9 tot en met 16 |
Artikel 5, lid 4, onder a) en b) |
Artikel 18, lid 2 |
Artikel 5, lid 4, onder c) |
Artikel 18, lid 1, onder b) |
— |
Artikel 18, lid 1, onder a) |
Artikel 5, lid 5 |
Artikelen 17 en 19 |
Artikel 5, lid 6 |
Artikel 4 |
Artikel 6 |
Artikelen 9, lid 2, en 19, lid 3 |
Artikel 7, leden 1 en 2 |
Artikelen 20 en 21 |
Artikel 8, lid 4 |
Artikel 22 |
Artikel 7, leden 3 tot en met 7 |
Artikelen 23 tot en met 28 |
Artikel 8, leden 1 tot en met 3 |
Artikel 29, artikel 30, leden 1 tot en met 3 |
— |
Artikel 30, leden 4 tot en met 7 |
Artikel 8, lid 5 |
Artikelen 31 en 32 |
Artikel 8, lid 6 |
Artikel 4 |
Artikel 8 bis, leden 1 tot en met 5 |
Artikelen 33 tot en met 39 |
Artikel 8 bis, lid 6 |
Artikel 4 |
Artikel 8 ter, leden 1 tot en met 6 |
Artikelen 40 tot en met 47 |
Artikel 8 ter, lid 7 |
Artikel 4 |
Artikel 8 quater, leden 1 tot en met 10 |
Artikelen 48 tot en met 54 |
Artikel 8 quater, lid 11 |
Artikel 4 |
— |
Artikelen 55 tot en met 58 |
Artikel 9 |
Artikelen 59 tot en met 61 |
Artikel 10, leden 1 tot en met 3 |
Artikel 62, leden 1 en 2 |
— |
Artikel 62, leden 3 tot en met 8 |
Artikel 10, lid 4 |
Artikel 62, lid 9 |
— |
Artikel 62, leden 10 tot en met 12 |
Artikel 10, lid 5 |
Artikel 62, leden 13 tot en met 15 |
— |
Artikel 63 |
— |
Artikel 64 |
— |
Artikel 65 |
— |
Artikel 66 |
Artikel 11, leden 1 tot en met 3 |
Artikel 67, leden 1 tot en met 3 |
Artikel 11, lid 4 tot en met 5 ter |
— |
Artikel 11, lid 6 |
Artikel 67, lid 4 |
Artikel 12 |
Artikel 68 |
Artikel 13 |
Artikel 69 |
Artikel 14, leden 1 tot en met 3 |
Artikel 70 |
Artikel 14, leden 4 tot en met 7 |
Artikel 71 |
Artikel 15 |
Artikel 72 |
Artikel 16 |
Artikel 73 |
— |
Artikel 74 |
Artikel 17 |
Artikel 75 |
Artikel 18 |
Artikel 76, leden 1 tot en met 5 |
Artikel 19 |
Artikel 76, leden 1 tot en met 5 |
Artikel 20 |
Artikel 77 |
Artikel 21 |
Artikel 78 |
Artikel 22, lid 1 |
Artikel 76, lid 6 |
Artikel 22, lid 2 |
Artikel 76, lid 7 |
— |
Artikel 79 |
Artikel 22 bis |
Artikel 80 |
Artikel 22 ter |
Artikel 81 |
Artikel 23 |
Artikel 82, leden 1 en 2 |
— |
Artikel 82, lid 3 |
Artikelen 24 en 54 |
Artikel 85 |
Artikel 25 |
Artikel 84 |
Artikel 26 |
Artikel 86, leden 1 tot en met 4 |
— |
Artikel 86, lid 5 |
— |
Artikel 87 |
— |
Artikel 88 |
— |
Artikel 89 |
Artikel 27 |
Artikel 90, leden 1 tot en met 3 |
— |
Artikel 90, leden 4 tot en met 6 |
— |
Artikel 91 |
— |
Artikel 92 |
— |
Artikel 93 |
Artikel 28, leden 1 en 2 |
Artikel 94, leden 1 en 2 |
— |
Artikel 94, lid 3 |
Artikel 28, leden 3 en 4 |
Artikel 94, leden 4 en 5 |
Artikel 29, lid 1 |
Artikel 95, lid 1 |
Artikel 29, lid 2 |
Artikel 98, lid 2, onder m), en lid 6 |
Artikel 29, lid 3 |
— |
— |
Article 95, lid 2 |
Artikel 30 |
Artikel 96 |
Artikel 31 |
Artikel 97 |
Artikel 32, lid 1 |
Artikel 119, lid 3 |
Artikel 32, lid 2 |
Artikel 119, lid 6 |
Artikel 33 |
Artikel 98, leden 1 tot en met 5 |
Artikel 34, lid 1 |
Artikel 99, leden 1 en 2 |
— |
Artikel 99, lid 3 |
Artikel 34, leden 2 en 3 |
Artikel 99, leden 4 en 5 |
Artikel 35 |
Artikel 100 |
Artikel 36 |
Artikel 101 |
Artikel 37, leden 1 tot en met 3 |
Artikel 102, leden 1 tot en met 3 |
— |
Artikel 102, lid 4 |
Artikel 38, leden 1 tot en met 3 |
Artikel 104, leden 1 tot en met 3 |
— |
Artikel 104, lid 4 |
Artikel 39 |
— |
— |
Artikel 103 |
Artikel 40 |
Artikel 105 |
Artikel 41, lid 1 |
— |
Artikel 41, leden 2 en 3 |
Artikel 106, lid 1 |
Artikel 41, lid 4 |
— |
Artikel 41, lid 5 |
Artikel 106, lid 6 |
Artikel 42 |
Artikel 106, leden 2 tot en met 5 |
Artikel 43 |
Artikel 107 |
Artikel 44 |
Artikel 108 |
Artikel 45 |
Artikel 109 |
Artikel 46 |
Artikel 110 |
Artikel 47 |
Artikel 111 |
Artikel 48 |
Artikel 112 |
Artikel 49 |
Artikel 113 |
Artikel 50 |
Artikel 114, leden 1, 2 en 4 |
Artikel 51 |
Artikel 114, lid 3 |
Artikel 52, leden 1 tot en met 3 |
Artikel 115 |
Artikel 52, lid 4 |
Artikel 76, lid 6 |
Artikel 53, leden 1 en 2 |
Artikel 116 |
Artikel 53, lid 3 |
Artikel 76, lid 6 |
Artikel 54 |
Artikel 85 |
Artikel 55 |
Artikel 83 |
Artikel 56 |
Artikel 117 |
Artikel 57 |
Artikel 118 |
Artikel 58, leden 1 en 2 |
Artikel 119, leden 1 en 2 |
— |
Artikel 119, lid 4 |
Artikel 58, lid 3 |
Artikel 119, lid 5 |
Artikel 58, lid 4 |
Artikel 132, lid 2 |
Artikel 59, leden 1 tot en met 4 |
Artikel 120, leden 1 tot en met 4 |
— |
Artikel 120, lid 5 |
Artikel 59, leden 5 tot en met 11 |
Artikel 120, leden 6 tot en met 12 |
Artikel 60 |
Artikel 121 |
Artikel 61 |
Artikel 122 |
— |
Artikel 123 |
Artikel 62 |
Artikel 124 |
Artikel 63 |
Artikel 125 |
Artikel 64, leden 1 en 3 |
Artikel 126, lid 4 |
Artikel 64, lid 2 |
— |
Artikel 64, lid 4 |
Artikel 126, lid 1 |
Artikel 64, lid 5 |
Artikel 126, lid 2 |
— |
Artikel 126, lid 3 |
Artikel 65 |
Artikel 127 |
Artikel 65 bis |
— |
— |
Artikel 128 |
Artikel 66 |
Artikel 129 |
— |
Artikel 130 |
Artikel 67 |
— |
Artikel 68 |
Artikel 131 |
— |
Artikel 132, lid 1 |
Artikel 58, lid 4 |
Artikel 132, lid 2 |
Artikel 69 |
— |
— |
Artikel 133 |
— |
Artikel 134 |
— |
Artikel 135 |
— |
Artikel 136 |
— |
Artikel 137 |
— |
Artikel 138 |
— |
Artikel 139 |
— |
Artikel 140 |
Artikel 70 |
Artikel 141 |
( 1 ) Verordening (EG) nr. 551/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim (de luchtruimverordening) (PB L 96 van 31.3.2004, blz. 20).
( 2 ) Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten in het gemeenschappelijk Europees luchtruim (de luchtvaartnavigatiedienstenverordening) (PB L 96 van 31.3.2004, blz. 10).
( 3 ) Besluit 2009/320/EG van de Raad van 30 maart 2009 houdende goedkeuring van het Europees masterplan inzake luchtverkeersbeveiliging in het kader van het ATM-onderzoeksproject (Sesar) voor het gemeenschappelijk Europees luchtruim (PB L 95 van 9.4.2009, blz. 41).
( 4 ) Verordening (EG) nr. 219/2007 van de Raad van 27 februari 2007 betreffende de oprichting van een gemeenschappelijke onderneming voor de realisering van het Europese nieuwe generatie systeem voor luchtverkeersbeheer (Sesar) (PB L 64 van 2.3.2007, blz. 1).
( 5 ) Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en markttoezicht betreffende het verhandelen van producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).
( 6 ) Besluit nr. 768/2008/EG van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 betreffende een gemeenschappelijk kader voor het verhandelen van producten en tot intrekking van Besluit 93/465/EEG van de Raad (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 82).
( 7 ) Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).
( 8 ) Verordening (EG) nr. 300/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 11 maart 2008 inzake gemeenschappelijke regels op het gebied van de beveiliging van de burgerluchtvaart en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 2320/2002 (PB L 97 van 9.4.2008, blz. 72).
( 9 ) Verordening (EU) nr. 677/2011 van de Commissie van 7 juli 2011 tot vaststelling van nadere regels ter uitvoering van de netwerkfuncties voor luchtverkeersbeheer en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 691/2010 (PB L 185 van 15.7.2011, blz. 1).
( 10 ) Verordening (EEG, Euratom, EGKS) nr. 259/68 van de Raad van 29 februari 1968 tot vaststelling van het Statuut van de ambtenaren van de Europese Gemeenschappen en de Regeling welke van toepassing is op de andere personeelsleden van deze Gemeenschappen, alsmede van bijzondere maatregelen welke tijdelijk op de ambtenaren van de Commissie van toepassing zijn (PB L 56 van 4.3.1968, blz. 1).
( 11 ) Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
( 12 ) Gedelegeerde Verordening (EU) nr. 1271/2013 van de Commissie van 30 september 2013 houdende de financiële kaderregeling van de organen, bedoeld in artikel 208 van Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 328 van 7.12.2013, blz. 42).
( 13 ) Verordening (EU, Euratom) nr. 966/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 25 oktober 2012 tot vaststelling van de financiële regels van toepassing op de algemene begroting van de Unie en tot intrekking van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 (PB L 298 van 26.10.2012, blz. 1).
( 14 ) Verordening (EU, Euratom) nr. 883/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 11 september 2013 betreffende onderzoeken door het Europees Bureau voor fraudebestrijding (OLAF) en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1073/1999 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (Euratom) nr. 1074/1999 van de Raad (PB L 248 van 18.9.2013, blz. 1).
( 15 ) PB L 136 van 31.5.1999, blz. 15.
( 16 ) Verordening (Euratom, EG) nr. 2185/96 van de Raad van 11 november 1996 betreffende de controles en verificaties ter plaatse die door de Commissie worden uitgevoerd ter bescherming van de financiële belangen van de Europese Gemeenschappen tegen fraudes en andere onregelmatigheden (PB L 292 van 15.11.1996, blz. 2).
( 17 ) Besluit (EU, Euratom) 2015/443 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheid binnen de Commissie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 41).
( 18 ) Besluit (EU, Euratom) 2015/444 van de Commissie van 13 maart 2015 betreffende de veiligheidsvoorschriften voor de bescherming van gerubriceerde EU-informatie (PB L 72 van 17.3.2015, blz. 53).
( *1 ) Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en houdende intrekking van Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1).”.
( *2 ) Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en houdende intrekking van Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1).”.
( *3 ) Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en houdende intrekking van Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1).”.
( *4 ) Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en houdende intrekking van Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1).”.
( *5 ) Verordening (EU) 2018/1139 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2018 tot vaststelling van gemeenschappelijke regels op het gebied van burgerluchtvaart en tot oprichting van een Europees Agentschap voor de veiligheid van de luchtvaart, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 2111/2005, (EG) nr. 1008/2008, (EU) nr. 996/2010, (EU) nr. 376/2014 en Richtlijnen 2014/30/EU en 2014/53/EU van het Europees Parlement en de Raad, en houdende intrekking van Verordeningen (EG) nr. 552/2004 en (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad en Verordening (EEG) nr. 3922/91 van de Raad (PB L 212 van 22.8.2018, blz. 1).”.
( 19 ) Verordening (EU) nr. 748/2012 van de Commissie van 3 augustus 2012 tot vaststelling van uitvoeringsvoorschriften inzake de luchtwaardigheid en milieucertificering van luchtvaartuigen en aanverwante producten, onderdelen en uitrustingsstukken, alsmede voor de certificering van ontwerp- en productieorganisaties (PB L 224 van 21.8.2012, blz. 1).
( 20 ) Verordening (EU) nr. 1321/2014 van de Commissie van 26 november 2014 betreffende de permanente luchtwaardigheid van luchtvaartuigen en luchtvaartproducten, -onderdelen en -uitrustingsstukken, en betreffende de goedkeuring van bij voornoemde taken betrokken organisaties en personen (PB L 362 van 17.12.2014, blz. 1).
( 21 ) Verordening (EU) nr. 1178/2011 van de Commissie van 3 november 2011 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures met betrekking tot de bemanning van burgerluchtvaartuigen, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 311 van 25.11.2011, blz. 1).
( 22 ) Verordening (EU) nr. 965/2012 van de Commissie van 5 oktober 2012 tot vaststelling van technische eisen en administratieve procedures voor vluchtuitvoering, overeenkomstig Verordening (EG) nr. 216/2008 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 296 van 25.10.2012, blz. 1).