02018R0973 — NL — 14.08.2019 — 002.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENING (EU) 2018/973 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 4 juli 2018

tot vaststelling van een meerjarenplan voor demersale bestanden in de Noordzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot vastlegging van nadere bepalingen ter uitvoering van de aanlandingsverplichting in de Noordzee en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 676/2007 en (EG) nr. 1342/2008 van de Raad

(PB L 179 van 16.7.2018, blz. 1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

VERORDENING (EU) 2019/472 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 19 maart 2019

  L 83

1

25.3.2019

►M2

VERORDENING (EU) 2019/1241 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 20 juni 2019

  L 198

105

25.7.2019




▼B

VERORDENING (EU) 2018/973 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 4 juli 2018

tot vaststelling van een meerjarenplan voor demersale bestanden in de Noordzee en de visserijen die deze bestanden exploiteren, tot vastlegging van nadere bepalingen ter uitvoering van de aanlandingsverplichting in de Noordzee en tot intrekking van Verordeningen (EG) nr. 676/2007 en (EG) nr. 1342/2008 van de Raad



HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.  Bij deze verordening wordt een meerjarenplan (hierna „het plan” genoemd) vastgesteld voor de volgende demersale bestanden in Uniewateren in de Noordzee (ICES-sectoren 2a, 3a en deelgebied 4), met inbegrip van de visserijen die deze bestanden exploiteren en, wanneer die bestanden zich uitstrekken tot buiten de Noordzee, in de daaraan grenzende wateren:

a) kabeljauw (Gadus morhua) in deelgebied 4 (Noordzee) en de sectoren 7d (oostelijk deel van het Kanaal) en 3a.20 (Skagerrak);

b) schelvis (Melanogrammus aeglefinus) in deelgebied 4 (Noordzee) en de sectoren 6a (gebied ten westen van Schotland) en 3a.20 (Skagerrak);

c) schol (Pleuronectes platessa) in deelgebied 4 (Noordzee) en sector 3a.20 (Skagerrak);

d) zwarte koolvis (Pollachius virens) in deelgebieden 4 (Noordzee) en 6 (Rockall en gebied ten westen van Schotland) en sector 3a (Skagerrak en Kattegat);

e) tong (Solea solea) in deelgebied 4 (Noordzee);

f) tong (Solea solea) in sector 3a (Skagerrak en Kattegat) en deelgebieden 22-24 (westelijk deel van de Oostzee);

g) wijting (Merlangius merlangus) in deelgebied 4 (Noordzee) en sector 7d (oostelijk deel van het Kanaal);

h) zeeduivel (Lophius piscatorius) in sector 3a (Skagerrak en Kattegat) en deelgebieden 4 (Noordzee) en 6 (Rockall en gebied ten westen van Schotland);

i) Noordse garnaal (Pandalus borealis) in de sectoren 4a Oost (noordelijk deel van de Noordzee, Noorse trog) en 3a.20 (Skagerrak);

j) langoustine (Nephrops norvegicus) in sector 3a (functionele eenheden 3-4);

k) langoustine in deelgebied 4 (Noordzee) per functionele eenheid:

 langoustine in Botney Gut-Silver Pit (functionele eenheid 5);

 langoustine in Farn Deeps (functionele eenheid 6);

 langoustine in Fladen Ground (functionele eenheid 7);

 langoustine in Firth of Forth (functionele eenheid 8);

 langoustine in Moray Firth (functionele eenheid 9);

 langoustine in Noup (functionele eenheid 10);

 langoustine in de Noorse trog (functionele eenheid 32);

 langoustine in Horns Rev (functionele eenheid 33);

 langoustine in Devil's Hole (functionele eenheid 34).

Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat de geografische verspreiding van de in de eerste alinea van dit lid opgesomde soorten gewijzigd is, kan de Commissie overeenkomstig artikel 16 gedelegeerde handelingen vaststellen om deze verordening te wijzigen door de in de eerste alinea van dit lid vermelde gebieden aan te passen om die wijziging te weerspiegelen. Bij die aanpassingen worden de bestandengebieden niet uitgebreid tot buiten de Uniewateren van de deelgebieden 2 tot en met 7.

2.  Wanneer de Commissie op basis van wetenschappelijk advies van mening is dat de in lid 1, eerste alinea, bedoelde lijst van bestanden moet worden gewijzigd, kan zij een voorstel tot wijziging van die lijst indienen.

3.  Voor de aangrenzende wateren bedoeld in lid 1 van dit artikel zijn alleen de artikelen 4 en 6 en de krachtens artikel 7 genomen maatregelen inzake vangstmogelijkheden van toepassing.

4.  Deze verordening is ook van toepassing op bijvangsten in de Noordzee in het kader van de visserij op de in lid 1, eerste alinea, opgesomde bestanden. Wanneer echter FMDO-bandbreedtes en vrijwaringsmaatregelen inzake biomassa worden vastgesteld voor die bestanden bij andere rechtshandelingen van de Unie waarbij meerjarenplannen worden vastgesteld, zijn die bandbreedtes en vrijwaringsmaatregelen van toepassing.

5.  In deze verordening worden ook nadere bepalingen vastgelegd ter uitvoering van de aanlandingsverplichting in de Uniewateren in de Noordzee, voor alle bestanden van soorten waarvoor krachtens artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 de aanlandingsverplichting geldt.

Artikel 2

Definities

Met het oog op de toepassing van deze verordening gelden naast de definities die zijn vastgesteld in artikel 3 van Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad ( 1 ), artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad ( 2 ) en artikel 4 van Verordening (EU) nr. 1380/2013, de volgende definities:

1)

„FMDO-bandbreedte” : een in het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met name van de Internationale Raad voor het onderzoek van de zee (ICES), vermelde bandbreedte van waarden waarin alle niveaus van visserijsterfte maximale duurzame opbrengst (MDO) op lange termijn opleveren bij een bepaald visserijpatroon en onder de actuele gemiddelde milieuomstandigheden, zonder beduidende nadelige gevolgen voor het reproductieproces voor het betrokken bestand. Die brandbreedte wordt zo bepaald dat bij toepassing ervan de langetermijnopbrengst ten hoogste 5 procent lager is dan de MDO. De bandbreedte is geplafonneerd, zodat de waarschijnlijkheid dat het bestand onder het grensreferentiepunt voor paaibiomassa (Blim) belandt, niet meer dan 5 % bedraagt;

2)

„MDO Flower” : de laagste waarde binnen de FMDO-bandbreedte;

3)

„MDO Fupper” : de hoogste waarde binnen de FMDO-bandbreedte;

4)

„FMDO-puntwaarde” : de waarde van de geraamde visserijsterfte die bij een bepaald visserijpatroon en onder de actuele gemiddelde milieuomstandigheden de MDO op lange termijn oplevert;

5)

„Lagere FMDO-bandbreedte” : een bandbreedte met waarden van MDO Flower tot de FMDO-puntwaarde;

6)

„Hogere FMDO-bandbreedte” : een bandbreedte met waarden van de FMDO-puntwaarde tot MDO Fupper;

7)

„Blim” : het in het beste beschikbare wetenschappelijke advies, met name van de ICES, vermelde referentiepunt voor de paaibiomassa van het bestand waaronder er sprake kan zijn van verminderde reproductiecapaciteit;

8)

„MDO Btrigger” : het referentiepunt voor paaibiomassa en — in het geval van Noorwegen — het referentiepunt voor abundantie van het langoustinebestand, vermeld in het beste wetenschappelijke advies, met name van de ICES, waaronder specifieke en passende beheersmaatregelen moeten worden genomen om ervoor te zorgen dat de exploitatieniveaus in combinatie met natuurlijke variaties de bestanden herstellen boven een niveau dat op de lange termijn MDO kan opleveren.



HOOFDSTUK II

DOELSTELLINGEN

Artikel 3

Doelstellingen

1.  Het plan draagt bij tot de verwezenlijking van de in artikel 2 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 genoemde doelstellingen van het gemeenschappelijk visserijbeleid, met name door bij het visserijbeheer de voorzorgsbenadering toe te passen, en beoogt ervoor te zorgen dat de levende mariene biologische rijkdommen zodanig worden geëxploiteerd dat de populaties van de beviste soorten boven een niveau worden gebracht en behouden dat MDO kan opleveren.

2.  Het plan draagt bij tot het uitbannen van teruggooi door ongewenste vangsten zo veel mogelijk te voorkomen en te beperken, alsook tot de tenuitvoerlegging van de bij artikel 15 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ingestelde aanlandingsverplichting voor de onder deze verordening vallende bestanden waarvoor vangstbeperkingen gelden.

3.  Het plan past de ecosysteemgerichte benadering toe op het visserijbeheer teneinde ervoor te zorgen dat de negatieve gevolgen van visserijactiviteiten voor het mariene ecosysteem tot een minimum worden beperkt. Het is in overeenstemming met de milieuwetgeving van de Unie, met name met de in artikel 1, lid 1, van Richtlijn 2008/56/EG vastgestelde doelstelling om uiterlijk in 2020 een goede milieutoestand te bereiken.

4.  Het plan heeft met name ten doel:

a) ervoor te zorgen dat wordt voldaan aan de in beschrijvend element 3 van bijlage I bij Richtlijn 2008/56/EG beschreven voorwaarden; en

b) bij te dragen tot de vervulling van de andere beschrijvende elementen in bijlage I bij Richtlijn 2008/56/EG, in verhouding tot de rol die visserijen voor de vervulling ervan spelen.

5.  Maatregelen in het kader van het plan worden in overeenstemming met het beste beschikbare wetenschappelijke advies genomen. Wanneer er onvoldoende gegevens beschikbaar zijn, wordt een vergelijkbaar niveau van instandhouding van de betrokken bestanden nagestreefd.



HOOFDSTUK III

STREEFDOELEN

Artikel 4

Streefdoelen

1.  Het streefdoel voor de visserijsterfte, overeenkomstig de in artikel 2 gedefinieerde FMDO-bandbreedtes, wordt zo spoedig mogelijk en op basis van een geleidelijke toename uiterlijk in 2020 bereikt voor de in artikel 1, lid 1, genoemde bestanden en wordt van dan af gehandhaafd binnen de FMDO-bandbreedtes overeenkomstig dit artikel.

2.  De op het plan gebaseerde FMDO-bandbreedtes worden bij de ICES aangevraagd.

3.  Wanneer de Raad, conform artikel 16, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, vangstmogelijkheden voor een bestand vaststelt, stelt hij die mogelijkheden vast binnen de lagere FMDO-bandbreedte die op dat moment voor dat bestand beschikbaar is.

4.  Niettegenstaande de leden 1 en 3 kunnen de vangstmogelijkheden voor een bestand worden vastgesteld op niveaus die lager zijn dan de FMDO-bandbreedtes.

5.  Niettegenstaande de leden 3 en 4 kunnen de vangstmogelijkheden voor een bestand worden vastgesteld in overeenstemming met de hogere FMDO-bandbreedte die op dat moment voor dat bestand beschikbaar is, mits het in artikel 1, lid 1, genoemde bestand zich bevindt boven de MDO Btrigger:

a) indien dat op grond van wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doelstellingen van artikel 3 in het geval van gemengde visserijen;

b) indien dat op grond van wetenschappelijk advies of bewijs noodzakelijk is om ernstige schade aan een bestand als gevolg van wisselwerkingen binnen of tussen soorten te beperken, of

c) om schommelingen in de vangstmogelijkheden tussen opeenvolgende jaren tot ten hoogste 20 % te beperken.

6.  De vangstmogelijkheden worden in elk geval zodanig vastgesteld dat de waarschijnlijkheid dat de paaibiomassa onder de Blim belandt, minder dan 5 % bedraagt.

Artikel 5

Beheer van bijvangstbestanden

1.  Voor de in artikel 1, lid 4, genoemde bestanden worden de beheersmaatregelen, in voorkomend geval met inbegrip van vangstmogelijkheden, vastgesteld met inachtneming van het beste beschikbare wetenschappelijke advies en zijn zij in overeenstemming met de in artikel 3 vastgelegde doelstellingen.

2.  Wanneer er geen geschikte wetenschappelijke informatie beschikbaar is. worden die bestanden beheerd volgens de voorzorgsbenadering van het visserijbeheer, zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013.

3.  Overeenkomstig artikel 9, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 wordt bij het beheer van gemengde visserij met betrekking tot in artikel 1, lid 4, van deze verordening bedoelde bestanden, rekening gehouden met het feit dat het moeilijk is om alle bestanden tegelijkertijd volgens het MDO-beginsel te bevissen, met name in situaties waarin dit tot vroegtijdige sluiting van de visserij leidt.



HOOFDSTUK IV

VRIJWARINGSMAATREGELEN

Artikel 6

Instandhoudingsreferentiepunten

De volgende instandhoudingsreferentiepunten om de volledige reproductiecapaciteit van de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden niet aan te tasten, worden op basis van dit plan bij de ICES aangevraagd:

a) MDO Btrigger voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden;

b) Blim voor de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden.

Artikel 7

Vrijwaringsmaatregelen

1.  Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat de paaibiomassa en — in het geval van de langoustinebestanden — de abundantie van een van de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden voor een bepaald jaar lager zijn dan MDO Btrigger, worden alle passende herstelmaatregelen genomen om te waarborgen dat het betrokken bestand of de betrokken functionele eenheid snel terugkeert boven het niveau dat de MDO kan opleveren. In het bijzonder worden de vangstmogelijkheden, in afwijking van artikel 4, leden 3 en 5, vastgesteld op een niveau dat overeenkomt met een visserijsterfte die is teruggebracht tot een waarde onder de hogere FMDO-bandbreedte, rekening houdend met de afname van de biomassa.

2.  Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat de paaibiomassa en — in het geval van de langoustinebestanden — de abundantie, van een van de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden lager zijn dan Blim, worden aanvullende herstelmaatregelen genomen om te waarborgen dat het betrokken bestand of de betrokken functionele eenheid snel terugkeert boven het niveau dat de MDO kan opleveren. In het bijzonder kunnen deze herstelmaatregelen, in afwijking van artikel 4, leden 3 en 5, inhouden dat de gerichte visserij op het betrokken bestand of de betrokken functionele eenheid wordt opgeschort en de vangstmogelijkheden op passende wijze worden verlaagd.

3.  De in dit artikel bedoelde herstelmaatregelen kunnen onder meer bestaan in:

a) noodmaatregelen overeenkomstig de artikelen 12 en 13 van Verordening (EU) nr. 1380/2013;

b) maatregelen krachtens de artikelen 8 en 9 van deze verordening.

4.  Bij het bepalen van de keuze van in dit artikel bedoelde maatregelen wordt rekening gehouden met de aard, de ernst, de duur en de herhaling van de situatie waarin de paaibiomassa en — in het geval van langoustine — de abundantie zich onder de in artikel 6 bedoelde niveaus bevinden.

Artikel 8

Specifieke instandhoudingsmaatregelen

Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat herstelmaatregelen nodig zijn voor de instandhouding van een van de in artikel 1, lid 4, van deze Verordening genoemde demersale bestanden, of wanneer de paaibiomassa en — in het geval van de langoustinebestanden — de abundantie van een van de in artikel 1, lid 1, bedoelde bestanden voor een bepaald jaar lager zijn dan MDO Btrigger, is de Commissie bevoegd om overeenkomstig artikel 16 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen. Die gedelegeerde handelingen kunnen deze verordening aanvullen met regels met betrekking tot:

a) de kenmerken van het vistuig, met name de maaswijdte, de haakgrootte, de constructie van het vistuig, de twijndikte en de afmetingen van het vistuig of het gebruik van voorzieningen voor selectiviteit, om de selectiviteit te waarborgen of te verbeteren;

b) het gebruik van het vistuig, met name de onderwatertijd en de diepte waarop het vistuig wordt ingezet, om de selectiviteit te waarborgen of te verbeteren;

c) een verbod op of beperking van het vissen in specifieke gebieden, om paaiende en jonge vis, vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte of andere soorten dan de doelvissoorten te beschermen;

d) een verbod op of beperking van het vissen of het gebruik van bepaalde soorten vistuig gedurende specifieke perioden, om paaiende vis, vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte of andere soorten dan de doelvissoorten te beschermen;

e) minimuminstandhoudingsreferentiegrootten, om jonge exemplaren van mariene organismen te beschermen;

f) andere kenmerken gerelateerd aan selectiviteit.



HOOFDSTUK V

TECHNISCHE MAATREGELEN

Artikel 9

Technische maatregelen

▼M2

1.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 16 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 ter aanvulling van deze verordening gedelegeerde handelingen vast te stellen met betrekking tot de volgende technische maatregelen, voor zover die niet onder Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad ( 3 ):

▼B

a) de specificatie van kenmerken van vistuig en voorschriften betreffende het gebruik ervan, om te zorgen voor selectiviteit of deze te verbeteren, ongewenste vangsten te verminderen of de negatieve impact op het ecosysteem tot een minimum te beperken;

b) de specificatie van aanpassingen van of aanvullende hulpmiddelen voor vistuig, om de selectiviteit te behouden of te verbeteren, ongewenste vangsten te verminderen of de negatieve impact op het ecosysteem tot een minimum te beperken;

c) de beperking van of het verbod op het gebruik van bepaald vistuig en visserijactiviteiten in bepaalde gebieden of perioden, om paaiende vis, vis die kleiner is dan de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte of niet-doelvissoorten te beschermen of de negatieve impact op het ecosysteem tot een minimum te beperken; en

d) de vaststelling van minimuminstandhoudingsreferentiegrootten voor de bestanden waarop deze verordening van toepassing is, om de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen te waarborgen.

▼M2

2.  De in lid 1 van dit artikel bedoelde maatregelen dragen bij tot de verwezenlijking van de in artikel 3 van deze verordening genoemde doelstellingen en voldoen aan artikel 15, lid 4, van Verordening (EU) 2019/1241.

▼M1

3.  In afwijking van bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 850/98 wordt de minimuminstandhoudingsreferentiegrootte voor langoustines (Nephrops norvegicus) in sector 3a vastgesteld op 105 mm.

Dit lid is van toepassing tot de datum waarop bijlage XII bij Verordening (EG) nr. 850/98 niet langer van toepassing is.

▼B



HOOFDSTUK VI

VANGSTMOGELIJKHEDEN

Artikel 10

Vangstmogelijkheden

1.  Wanneer de lidstaten overeenkomstig artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 de hun ter beschikking staande vangstmogelijkheden toewijzen, houden zij rekening met de waarschijnlijke samenstelling van de vangst van vaartuigen die aan gemengde visserij deelnemen.

2.  Krachtens artikel 16, lid 8, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, mogen de lidstaten, na kennisgeving aan de Commissie, de hun toegewezen vangstmogelijkheden geheel of gedeeltelijk uitwisselen.

3.  Onverminderd artikel 7 van deze verordening kan de TAC voor het langoustinebestand in de ICES-zones 2a en 4 de som zijn van de vangstbeperkingen voor de functionele eenheden en voor de statistische rechthoeken buiten de functionele eenheden.

4.  Wanneer uit wetenschappelijk advies blijkt dat de recreatieve visserij een aanzienlijk effect heeft op de visserijsterfte voor een bepaald bestand, houdt de Raad daar rekening mee en kan hij bij de vaststelling van de vangstmogelijkheden beperkingen stellen aan de recreatieve visserij teneinde te voorkomen dat het totale streefdoel voor de visserijsterfte wordt overschreden.



HOOFDSTUK VII

BEPALINGEN IN VERBAND MET DE AANLANDINGSVERPLICHTING

▼M1

Artikel 11

Bepalingen in verband met de aanlandingsverplichting in de Uniewateren in de Noordzee

1.  De Commissie is bevoegd om voor alle bestanden van soorten in de Noordzee waarop krachtens artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 de aanlandingsverplichting van toepassing is, overeenkomstig artikel 16 van deze verordening en artikel 18 van Verordening (EU) nr. 1380/2013 gedelegeerde handelingen vast te stellen om deze verordening aan te vullen door overeenkomstig artikel 15, lid 5, onder a) tot en met e), van Verordening (EU) nr. 1380/2013 nadere bepalingen vast te leggen ter uitvoering van deze verplichting.

2.  De in artikel 15, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 neergelegde aanlandingsverplichting is niet van toepassing op de recreatievisserij, met inbegrip van de gevallen waar de Raad beperkingen voor de recreatievisserij vaststelt uit hoofde van artikel 10, lid 4, van deze verordening.

▼B



HOOFDSTUK VIII

TOEGANG TOT WATEREN EN HULPBRONNEN

Artikel 12

Vismachtigingen en capaciteitsmaxima

1.  Voor elke van de in artikel 1, lid 1, van deze verordening bedoelde ICES-zones geeft elke lidstaat vismachtigingen af overeenkomstig artikel 7 van Verordening (EG) nr. 1224/2009 voor vaartuigen die zijn vlag voeren en die in dat gebied vissen. In die vismachtigingen kunnen de lidstaten ook de in kW uitgedrukte totale capaciteit beperken van de vaartuigen die met specifiek vistuig vissen.

2.  Voor kabeljauw in het oostelijke deel van het Kanaal (ICES-sector 7d) is, onverminderd de in bijlage II bij Verordening (EU) nr. 1380/2013 vastgestelde capaciteitsmaxima, de in kW uitgedrukte totale capaciteit van de vaartuigen die overeenkomstig lid 1 van dit artikel afgegeven vismachtigingen hebben, niet groter dan de maximumcapaciteit van de vaartuigen die in 2006 of 2007 in de betrokken ICES-zone visten met een van de volgende vistuigen:

a) bodemtrawls en zegens (OTB, OTT, PTB, SDN, SSC, SPR) met een maaswijdte:

i) gelijk aan of groter dan 100 mm;

ii) gelijk aan of groter dan 70 mm en kleiner dan 100 mm;

iii) gelijk aan of groter dan 16 mm en kleiner dan 32 mm;

b) boomkorren (TBB) met een maaswijdte:

i) gelijk aan of groter dan 120 mm;

ii) gelijk aan of groter dan 80 mm en kleiner dan 120 mm;

c) kieuwnetten, warrelnetten (GN);

d) schakelnetten (GT);

e) beuglijnen (LL).

3.  Iedere lidstaat stelt een lijst op van de vaartuigen die in het bezit zijn van een in lid 1 bedoelde vismachtiging, houdt deze lijst bij en stelt deze via zijn officiële website beschikbaar voor de Commissie en de overige lidstaten.



HOOFDSTUK IX

BEHEER VAN BESTANDEN VAN GEMEENSCHAPPELIJK BELANG

Artikel 13

Beginselen en doelstellingen van het beheer van bestanden van gemeenschappelijk belang voor de Unie en derde landen

1.  Indien bestanden van gemeenschappelijk belang ook worden geëxploiteerd door derde landen, pleegt de Unie overleg met die derde landen teneinde ervoor te zorgen dat die bestanden op duurzame wijze worden beheerd, in overeenstemming met de doelstellingen van Verordening (EU) nr. 1380/2013, met name artikel 2, lid 2, daarvan, en van deze verordening. Bij gebreke van een formeel akkoord stelt de Unie alles in het werk om gemeenschappelijke regelingen voor het bevissen van deze bestanden tot stand te brengen teneinde duurzaam beheer mogelijk te maken, waarbij gelijke voorwaarden voor de marktdeelnemers van de Unie worden bevorderd.

2.  In de context van het gezamenlijke beheer van bestanden met derde landen kan de Unie krachtens artikel 33, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 vangstmogelijkheden uitwisselen met derde landen.



HOOFDSTUK X

REGIONALISERING

Artikel 14

Regionale samenwerking

1.  Artikel 18, leden 1 tot en met 6, van Verordening (EU) nr. 1380/2013 is van toepassing op de in de artikelen 8, 9 en 11 van deze verordening genoemde maatregelen.

2.  Voor de toepassing van lid 1 van dit artikel kunnen lidstaten met een rechtstreeks belang bij het beheer gemeenschappelijke aanbevelingen indienen overeenkomstig artikel 18, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1380/2013, voor de eerste keer niet later dan 6 augustus 2019 en vervolgens twaalf maanden na elke indiening van een evaluatie van het plan overeenkomstig artikel 15 van deze verordening. De lidstaten kunnen dergelijke aanbevelingen ook indienen wanneer zij dat noodzakelijk achten, met name wanneer de toestand van een bestand waarop deze verordening van toepassing is, plotseling verandert. Gemeenschappelijke aanbevelingen inzake maatregelen betreffende een bepaald kalenderjaar worden uiterlijk op 1 juli van het voorgaande jaar ingediend.

3.  De bij de artikelen 8, 9 en 11 van deze verordening toegekende bevoegdheden laten de bevoegdheden die krachtens andere bepalingen van het Unierecht, onder andere bij Verordening (EU) nr. 1380/2013, aan de Commissie zijn verleend, onverlet.



HOOFDSTUK XI

FOLLOW-UP

Artikel 15

Evaluatie van het plan

Uiterlijk 6 augustus 2023 en vervolgens om de vijf jaar brengt de Commissie verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad over de resultaten en de gevolgen van het plan voor de bestanden waarop deze verordening van toepassing is, en voor de visserijen die deze bestanden exploiteren, met name met betrekking tot de verwezenlijking van de in artikel 3 uiteengezette doelstellingen.



HOOFDSTUK XII

PROCEDURELE BEPALINGEN

Artikel 16

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.  De in artikel 1, lid 1, en de artikelen 8, 9 en 11 bedoelde bevoegdheidsdelegatie wordt aan de Commissie toegekend voor een termijn van vijf jaar met ingang van 5 augustus 2018. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.

3.  Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 1, lid 1, en de artikelen 8, 9 en 11 bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

4.  Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven.

5.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

6.  Een overeenkomstig artikel 1, lid 1, en de artikelen 8, 9 en 11 vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie voor het verstrijken van die termijn heeft medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.



HOOFDSTUK XIII

STEUN UIT HET EUROPEES FONDS VOOR MARITIEME ZAKEN EN VISSERIJ

Artikel 17

Steun van het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij

Maatregelen voor tijdelijke stopzetting die zijn vastgesteld om de doelstellingen van het plan te verwezenlijken, worden voor de toepassing van artikel 33, lid 1, onder a) en c), van Verordening (EU) nr. 508/2014 als tijdelijke stopzetting van visserijactiviteiten beschouwd.



HOOFDSTUK XIV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 18

Intrekkingen

1.  De Verordeningen (EG) nr. 676/2007 en (EG) nr. 1342/2008 worden ingetrokken.

2.  Verwijzingen naar de ingetrokken verordeningen gelden als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 19

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad inzake verboden soorten

De verordening die moet worden goedgekeurd op basis van het Commissievoorstel betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen (2016/0074(COD)) moet onder andere bepalingen omvatten inzake de soorten die niet mogen worden bevist. Om deze reden zijn beide instellingen overeengekomen in deze verordening geen lijst inzake de Noordzee op te nemen (2016/0238(COD)).




Gezamenlijke verklaring van het Europees Parlement en de Raad inzake controle

Het Europees Parlement en de Raad zullen de volgende controlebepalingen opnemen in de komende herziening van de controleverordening (Verordening (EG) nr. 1224/2009), wanneer van toepassing op de Noordzee: voorafgaande kennisgevingen, logboekvoorschriften en andere controlebepalingen.



( 1 ) Verordening (EG) nr. 850/98 van de Raad van 30 maart 1998 voor de instandhouding van de visbestanden via technische maatregelen voor de bescherming van jonge exemplaren van mariene organismen (PB L 125 van 27.4.1998, blz. 1).

( 2 ) Verordening (EG) nr. 1224/2009 van de Raad van 20 november 2009 tot vaststelling van een controleregeling van de Unie die de naleving van de regels van het gemeenschappelijk visserijbeleid moet garanderen, tot wijziging van Verordeningen (EG) nr. 847/96, (EG) nr. 2371/2002, (EG) nr. 811/2004, (EG) nr. 768/2005, (EG) nr. 2115/2005, (EG) nr. 2166/2005, (EG) nr. 388/2006, (EG) nr. 509/2007, (EG) nr. 676/2007, (EG) nr. 1098/2007, (EG) nr. 1300/2008, (EG) nr. 1342/2008 en tot intrekking van Verordeningen (EEG) nr. 2847/93, (EG) nr. 1627/94 en (EG) nr. 1966/2006 (PB L 343 van 22.12.2009, blz. 1).

( 3 ) Vallen: Verordening (EU) 2019/1241 van het Europees Parlement en de Raad van 20 juni 2019 betreffende de instandhouding van visbestanden en de bescherming van mariene ecosystemen door middel van technische maatregelen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 1967/2006, (EG) nr. 1224/2009 van de Raad en de Verordeningen (EU) nr. 1380/2013, (EU) 2016/1139, (EU) 2018/973, (EU) 2019/472 en (EU) 2019/1022 van het Europees Parlement en de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 894/97, (EG) nr. 850/98, (EG) nr. 2549/2000, (EG) nr. 254/2002, (EG) nr. 812/2004 en (EG) nr. 2187/2005 van de Raad (PB L 198 van 25.7.2019, blz. 105).