02017R0891 — NL — 28.04.2021 — 004.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2017/891 VAN DE COMMISSIE

van 13 maart 2017

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit en tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de in deze sectoren toe te passen sancties en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie

(PB L 138 van 25.5.2017, blz. 4)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2018/1145 VAN DE COMMISSIE van 7 juni 2018

  L 208

1

17.8.2018

►M2

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2020/743 VAN DE COMMISSIE van 30 maart 2020

  L 176

1

5.6.2020

►M3

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2021/652 VAN DE COMMISSIE van 10 februari 2021

  L 135

4

21.4.2021




▼B

GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2017/891 VAN DE COMMISSIE

van 13 maart 2017

tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit en tot aanvulling van Verordening (EU) nr. 1306/2013 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de in deze sectoren toe te passen sancties en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 van de Commissie



TITEL I

INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

Deze verordening is een aanvulling op Verordening (EU) nr. 1308/2013 wat betreft de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder i) en j), van die verordening, met uitzondering van de handelsnormen, en is een aanvulling op Verordening (EU) nr. 1306/2013 wat betreft de in deze sectoren toe te passen sancties.

Titel II van deze verordening is evenwel uitsluitend van toepassing op de in artikel 1, lid 2, onder i), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde producten van de sector groenten en fruit en op dergelijke producten die bestemd zijn om te worden verwerkt.



TITEL II

PRODUCENTENORGANISATIES



HOOFDSTUK I

Vereisten en erkenning



Afdeling 1

Definities

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze titel wordt verstaan onder:

a)

„producent” : een landbouwer in de zin van artikel 4, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ) die groenten en fruit als bedoeld in artikel 1, lid 2, onder i), van Verordening (EU) nr. 1308/2013, en dergelijke producten die uitsluitend bestemd zijn om te worden verwerkt, produceert;

b)

„aangesloten producent” : een producent of een door producenten gevormde rechtspersoon die is aangesloten bij een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties;

c)

„dochteronderneming” : een onderneming waarin één of meer producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties aandelen of maatschappelijk kapitaal bezitten en die bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van die organisaties of unies;

d)

„transnationale producentenorganisatie” : elke organisatie waarvan ten minste één aangesloten producentenbedrijf zijn locatie in een andere lidstaat heeft dan die waar de organisatie haar hoofdzetel heeft;

▼M1

e)

„transnationale unie van producentenorganisaties” : elke unie van producentenorganisaties waarvan ten minste één van de aangesloten organisaties of unies haar locatie in een andere lidstaat heeft dan die waar de unie haar hoofdzetel heeft;

▼B

f)

„maatregel” :

één van de volgende elementen:

i) 

op de productieplanning gerichte acties, inclusief de investeringen in materiële activa;

ii) 

acties die gericht zijn op verbetering of behoud van de productkwaliteit, in verse dan wel verwerkte vorm, inclusief investeringen in materiële activa;

iii) 

acties die gericht zijn op de verhoging van de commerciële waarde van producten en op de verbetering van de afzet, inclusief investeringen in materiële activa, alsook de bevordering van de afzet van de producten, in verse dan wel verwerkte vorm, en andere dan onder punt vi) vallende afzetbevorderings- en communicatieactiviteiten;

iv) 

onderzoek en experimentele productieacties, inclusief investeringen in materiële activa;

v) 

opleidingsacties en acties op het gebied van de uitwisseling van beste praktijken, andere dan die onder punt vi), en acties ter bevordering van de toegang tot adviesdiensten en technische bijstand;

vi) 

één van de in artikel 33, lid 3, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 genoemde acties voor crisispreventie en crisisbeheer;

vii) 

milieuacties als bedoeld in artikel 33, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1308/2013, inclusief investeringen in materiële activa;

viii) 

andere acties, inclusief investeringen in materiële activa, met uitzondering van de onder de punten i) tot en met vii), vallende acties, die gericht zijn op de verwezenlijking van één of meer doelen als bedoeld of vermeld in artikel 33, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

g)

„actie” : een specifieke activiteit die of een specifiek instrument dat bijdraagt tot de verwezenlijking van één of meer van de doelen als bedoeld of vermeld in artikel 33, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

h)

„investeringen in materiële activa” : de verwerving van tastbare activa die bijdragen tot de verwezenlijking van één of meer van de doelen als bedoeld of vermeld in artikel 33, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

i)

„bijproduct” : een product dat resulteert uit de bereiding van een groente- of fruitproduct en dat een positieve economische waarde heeft, doch niet het belangrijkste beoogde product is;

j)

„voorbereiding” : voorbereidende activiteiten zoals schoonmaken, snijden, schillen, bijsnijden en drogen van groenten en fruit, zonder dat ze in verwerkte groenten en fruit worden omgezet;

k)

„maatregelen van samenwerkende branches in een bedrijfskolom” als bedoeld in artikel 34, lid 3, onder b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 : activiteiten ter verwezenlijking van één of meer in artikel 157, lid 1, onder c), van die verordening genoemde doelen die zijn goedgekeurd door de lidstaat en gezamenlijk worden beheerd door een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties en ten minste één andere marktdeelnemer in de voedselverwerkings- of distributieketen;

l)

„uitgangssituatie-indicator” :

een indicator die de toestand of trend aan het begin van een programmeringsperiode aangeeft en nuttige informatie kan verschaffen:

i) 

bij de analyse van de uitgangssituatie met het oog op de vaststelling van een nationale strategie voor duurzame operationele programma's, of van een operationeel programma,

ii) 

als referentie waaraan de resultaten en de impact van een nationale strategie of een operationeel programma kunnen worden getoetst, of

iii) 

bij de interpretatie van de resultaten en de impact van een nationale strategie of een operationeel programma;

m)

„specifieke kosten” : de aanvullende kosten, berekend als het verschil tussen de traditionele en de werkelijk gemaakte kosten, en inkomsten die worden gederfd als gevolg van een actie, exclusief aanvullende inkomsten en kostenbesparingen.



Afdeling 2

Erkenningscriteria en andere vereisten

Artikel 3

Rechtsstatus van producentenorganisaties

De lidstaten omschrijven in het licht van hun nationale wettelijke en bestuursrechtelijke structuren de rechtspersonen die een erkenning uit hoofde van artikel 154 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 kunnen aanvragen. In voorkomend geval stellen zij ook bepalingen vast inzake duidelijk omschreven onderdelen van rechtspersonen die een erkenning uit hoofde van dat artikel kunnen aanvragen. De lidstaten kunnen aanvullende voorschriften vaststellen inzake de erkenning van producentenorganisaties en inzake rechtspersonen die een erkenning als producentenorganisatie kunnen aanvragen.

Artikel 4

Producten waarop de erkenning betrekking heeft

1.  
De lidstaten erkennen een producentenorganisatie voor het product of de groep producten die in de erkenningsaanvraag zijn vermeld.
2.  
Met betrekking tot uitsluitend voor verwerking bestemde producten of groepen producten erkennen de lidstaten producentenorganisaties wanneer deze organisaties via een systeem van leveringscontracten of anderszins kunnen waarborgen dat deze producten voor verwerking worden geleverd.

Artikel 5

Minimumaantal leden

Voor de toepassing van artikel 154, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 stellen de lidstaten een minimumaantal leden vast.

Bij de vaststelling van het minimumaantal leden van een producentenorganisatie kunnen de lidstaten bepalen dat, wanneer de aanvrager van een erkenning geheel of gedeeltelijk bestaat uit leden die op hun beurt uit producenten samengestelde rechtspersonen of duidelijk omschreven onderdelen van rechtspersonen zijn, het minimumaantal producenten kan worden berekend op basis van het aantal producenten dat is aangesloten bij elke rechtspersoon of elk duidelijk omschreven onderdeel van een rechtspersoon.

Artikel 6

Minimumduur van het lidmaatschap

1.  
De minimumduur van het lidmaatschap van een producent mag niet minder dan één jaar bedragen.
2.  
De opzegging van het lidmaatschap wordt schriftelijk aan de producentenorganisatie meegedeeld. De lidstaten bepalen de opzegtermijn, die niet meer dan zes maanden mag bedragen, en de datum waarop de beëindiging van het lidmaatschap van kracht wordt.

Artikel 7

Structuur en activiteiten van producentenorganisaties

De lidstaten vergewissen zich ervan dat de producentenorganisaties beschikken over het personeel, de infrastructuur en de uitrusting die nodig zijn voor de naleving van de eisen van de artikelen 152, 154 en 160 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en voor de vervulling van hun belangrijkste functies, met name op het gebied van:

a) 

de kennis van de productie van hun leden;

b) 

de technische middelen voor de verzameling, de sortering, de opslag en de verpakking van de productie van hun leden;

c) 

de afzet van de productie van hun leden;

d) 

het commercieel en budgettair beheer, en

e) 

een gecentraliseerde, op kosten gebaseerde boekhouding en een factureringssysteem overeenkomstig nationaal recht.

Artikel 8

Waarde of volume van de afzetbare productie

1.  
Voor de toepassing van artikel 154, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wordt de waarde of het volume van de afzetbare productie berekend op dezelfde basis als de in de artikelen 22 en 23 van de onderhavige verordening beschreven waarde van de afgezette productie.
2.  
Wanneer de historische gegevens over de afgezette productie van een lid voor de toepassing van lid 1 niet toereikend zijn, is de waarde van de afzetbare productie gelijk aan de feitelijke waarde van de afgezette productie over een periode van twaalf achtereenvolgende maanden. Die twaalf maanden vallen binnen de periode van drie jaar die voorafgaat aan het jaar van indiening van de erkenningsaanvraag.

Artikel 9

Minimumwaarde van de afgezette productie

Voor de toepassing van artikel 154, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 stellen de lidstaten naast een minimumaantal leden ook een minimumwaarde van de afgezette productie vast voor producentenorganisaties met een operationeel programma.

Artikel 10

Terbeschikkingstelling van technische middelen

Voor de toepassing van artikel 154, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en artikel 7, onder b), van deze verordening wordt ervan uitgegaan dat een producentenorganisatie die wordt erkend voor een product waarvoor technische middelen beschikbaar moeten worden gesteld, haar verplichting ter zake nakomt wanneer zij zelf of via haar leden, dan wel via dochterondernemingen of via een unie van producentenorganisaties waarbij zij is aangesloten, of via uitbesteding een adequaat niveau aan technische middelen ter beschikking stelt.

Artikel 11

Hoofdactiviteiten van producentenorganisaties

1.  
De hoofdactiviteit van een producentenorganisatie betreft de concentratie van het aanbod en de afzet van de producten van haar leden waarvoor zij is erkend.

De in de eerste alinea bedoelde afzet wordt verricht door de producentenorganisatie zelf of onder controle van de producentenorganisatie in het geval van uitbesteding als bedoeld in artikel 13. De afzet omvat onder meer het besluit om het product te verkopen, de wijze van verkoop en, tenzij de verkoop via een veiling verloopt, de onderhandeling over de hoeveelheid en prijs ervan.

De producentenorganisaties bewaren gedurende ten minste vijf jaar documenten, met inbegrip van boekhoudkundige documenten, waaruit blijkt dat de producentenorganisatie het aanbod heeft geconcentreerd en de producten van haar leden waarvoor zij is erkend, heeft afgezet.

2.  
Een producentenorganisatie mag producten van niet bij een producentenorganisatie of een unie van producentenorganisaties aangesloten producenten verkopen, indien zij voor die producten is erkend en indien de economische waarde van die activiteit lager ligt dan de overeenkomstig artikel 22 berekende waarde van de afgezette productie van die producentenorganisatie.
3.  
De afzet van groenten en fruit die rechtstreeks van een andere producentenorganisatie worden gekocht, wordt evenmin als de afzet van producten waarvoor de producentenorganisatie niet is erkend, beschouwd als een onderdeel van de activiteiten van de producentenorganisatie.
4.  
Bij toepassing van artikel 22, lid 8, is lid 2 van het onderhavige artikel van overeenkomstige toepassing op de betrokken dochterondernemingen.

▼M1

Artikel 12

Afzet van de productie buiten de producentenorganisatie om

1.  

Wanneer de producentenorganisatie daarvoor in haar statuten toestemming verleent en wanneer dit in overeenstemming is met de door de lidstaat en de producentenorganisatie gestelde voorwaarden, mogen de aangesloten producenten:

a) 

producten rechtstreeks of buiten hun bedrijf om aan consumenten verkopen voor persoonlijk gebruik;

b) 

zelf of via een andere, door hun eigen producentenorganisatie aan te wijzen producentenorganisatie, hoeveelheden producten verkopen die, qua volume of waarde, slechts een marginaal deel vertegenwoordigen van het volume of de waarde van de afzetbare productie in kwestie van hun organisatie;

c) 

zelf of via een andere, door hun eigen producentenorganisatie aan te wijzen producentenorganisatie producten afzetten die, gezien de kenmerken ervan of gezien de in volume of in waarde beperkte productie van de aangesloten producenten, normaliter niet onder de commerciële activiteiten van de producentenorganisatie vallen.

2.  
Het percentage van de productie die de aangesloten producenten buiten de producentenorganisatie om afzetten, als bedoeld in lid 1, mag qua volume of waarde niet hoger zijn dan 25 % van de afzetbare productie van elke aangesloten producent.

De lidstaten kunnen voor de productie die de aangesloten producenten buiten de producentenorganisatie om mogen afzetten echter een lager percentage vaststellen dan dat welk in de eerste alinea is vastgesteld. De lidstaten kunnen dit percentage verhogen tot 40 % in geval van producten die onder Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad ( 2 ) vallen of wanneer aangesloten producenten hun productie via een andere, door hun eigen organisatie aangewezen producentenorganisatie afzetten.

▼B

Artikel 13

Uitbesteding

1.  
De activiteiten die de lidstaten overeenkomstig artikel 155 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 voor uitbesteding mogen aanmerken, hebben betrekking op de doelstellingen zoals vermeld in artikel 152, lid 1, onder c), van die verordening, en omvatten onder meer de verzameling, de opslag, de verpakking en de afzet van de producten van de bij een producentenorganisatie aangesloten leden.

▼M3

Voor de toepassing van artikel 155 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 omvat de term “dochteronderneming” elke entiteit in een keten van dochterondernemingen. De lidstaten kunnen de uitbesteding van activiteiten aan een entiteit binnen een keten van dochterondernemingen echter uitsluiten.

▼M3

2.  
Een producentenorganisatie die een activiteit uitbesteedt, treft voor de uitvoering van de betrokken activiteit een schriftelijke commerciële regeling in de vorm van een contract, akkoord of protocol met een andere entiteit, ook wanneer die entiteit uit een of meer van haar leden bestaat of een dochteronderneming of een entiteit binnen een keten van dochterondernemingen is. De producentenorganisatie blijft verantwoordelijk voor de uitvoering van de uitbestede activiteit en voor de algemene beheerscontrole en het toezicht op de voor de uitvoering van de activiteit getroffen commerciële regeling.

Er wordt evenwel aangenomen dat de activiteit door de producentenorganisatie wordt verricht als die wordt uitgevoerd door een unie van producentenorganisaties of een coöperatie waarvan de leden zelf coöperaties zijn waarbij de producentenorganisatie is aangesloten, of door een dochteronderneming of een entiteit binnen een keten van dochterondernemingen, die voldoet aan het vereiste van 90 % als bedoeld in artikel 22, lid 8.

▼B

3.  

De algemene beheerscontrole en het toezicht als bedoeld in lid 2, eerste alinea, zijn doeltreffend en vereisen dat het uitbestedingscontract, -akkoord of -protocol:

a) 

de producentenorganisatie in staat stelt bindende instructies te geven en bepalingen omvat die het voor de producentenorganisatie mogelijk maakt het contract, akkoord of protocol te beëindigen indien de dienstverlener de voorwaarden van het uitbestedingscontract niet naleeft;

b) 

nadere voorwaarden stelt voor onder meer de verplichtingen en termijnen inzake de regelmatige rapportage die de producentenorganisatie in staat stellen daadwerkelijk controle over de uitbestede activiteiten uit te oefenen.

Uitbestedingscontracten, -akkoorden of -protocollen en de in de eerste alinea, onder b), bedoelde verslagen worden door de producentenorganisatie gedurende ten minste vijf jaar bewaard met het oog op controles achteraf en zijn toegankelijk voor alle leden die daarom verzoeken.

Artikel 14

Transnationale producentenorganisaties

1.  
Een transnationale producentenorganisatie heeft haar hoofdzetel in de lidstaat waar de organisatie het grootste deel van de overeenkomstig de artikelen 22 en 23 berekende waarde van de afgezette productie realiseert.

Als alternatief mag, als de betrokken lidstaten daarmee instemmen, de hoofdzetel worden gevestigd in de lidstaat waar de aangesloten producenten in meerderheid hun locatie hebben.

2.  
Wanneer de transnationale producentenorganisatie een operationeel programma uitvoert en het grootste deel van de waarde van de afgezette productie op het moment van de aanvraag voor een nieuw operationeel programma wordt gerealiseerd in een andere lidstaat of wanneer de leden van de organisatie in meerderheid hun locatie in een andere lidstaat hebben dan die waar die transnationale producentenorganisatie haar hoofdzetel heeft, blijft de hoofdzetel tot het einde van de uitvoering van het nieuwe operationele programma in de lidstaat van dat moment.

Als aan het einde van de uitvoering van dat nieuwe operationele programma echter het grootste deel van de waarde van de afgezette productie nog wordt gerealiseerd of de leden van de organisatie nog in meerderheid hun locatie hebben in een andere lidstaat dan die waar de hoofdzetel zich op dat moment bevindt, wordt de hoofdzetel verplaatst naar die andere lidstaat, tenzij de betrokken lidstaten ermee instemmen dat de locatie van de hoofdzetel niet wordt gewijzigd.

3.  

De lidstaat waar de transnationale producentenorganisatie haar hoofdzetel heeft, is verantwoordelijk voor:

a) 

de erkenning van de transnationale producentenorganisatie;

b) 

de goedkeuring van het operationele programma van de transnationale producentenorganisatie;

c) 

de totstandbrenging van de nodige administratieve samenwerking met de andere lidstaten waar de leden hun locatie hebben, voor wat betreft de naleving van de erkenningsvoorwaarden en het systeem van controles en administratieve sancties. Die andere lidstaten verlenen tijdig de nodige bijstand aan de lidstaat waar de hoofdzetel is gevestigd, en

d) 

de verstrekking, op verzoek van een lidstaat waar de leden hun locatie hebben, van alle beschikbare relevante documentatie, waaronder de toepasselijke wetgeving, vertaald in de officiële taal of één van de officiële talen van die lidstaat.

Artikel 15

Fusies van producentenorganisaties

1.  
Bij fusies van producentenorganisaties neemt de producentenorganisatie die uit de fusie voortkomt, de rechten en plichten van de afzonderlijke gefuseerde producentenorganisaties over. De lidstaat zorgt ervoor dat de nieuwe producentenorganisatie aan alle erkenningscriteria voldoet, en wijst haar een nieuw nummer toe voor de toepassing van het systeem van unieke identificatie, als bedoeld in artikel 22 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892.

De uit de fusie voortkomende producentenorganisatie mag hetzij de programma's parallel en afzonderlijk uitvoeren tot 1 januari van het jaar na de fusie hetzij de operationele programma's samenvoegen zodra de fusie haar beslag krijgt.

Artikel 34 is van toepassing op gefuseerde operationele programma's.

2.  
In afwijking van lid 1, tweede alinea, kunnen de lidstaten op basis van een naar behoren onderbouwd verzoek toestaan dat de operationele programma's parallel worden uitgevoerd tot het einde van de normale looptijd van die programma's.

Artikel 16

Aangesloten niet-producenten

1.  
De lidstaten kunnen bepalen onder welke voorwaarden natuurlijke personen of rechtspersonen die geen producent zijn, als lid van een producentenorganisatie kunnen worden aanvaard.
2.  
Bij de vaststelling van de in lid 1 bedoelde voorwaarden zorgen de lidstaten er met name voor dat het bepaalde in artikel 153, lid 2, onder c), en artikel 159, onder a), i), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 in acht wordt genomen.
3.  

De in lid 1 bedoelde natuurlijke personen of rechtspersonen mogen niet:

a) 

in aanmerking worden genomen voor de erkenningscriteria;

b) 

rechtstreeks baat hebben bij de door de Unie gefinancierde maatregelen.

De lidstaten kunnen, met inachtneming van de in lid 1 bedoelde voorwaarden, het recht van deze natuurlijke of rechtspersonen om deel te nemen aan de stemming over besluiten inzake het actiefonds, beperken of verbieden.

Artikel 17

Democratische verantwoordingsplicht van producentenorganisaties

1.  
Wanneer een producentenorganisatie een juridische structuur heeft die haar in het kader van de toepasselijke nationale wetgeving verplicht tot democratische verantwoording, wordt voor de toepassing van deze verordening aangenomen dat aan dat vereiste is voldaan, tenzij de lidstaat anders bepaalt.
2.  
Voor andere dan de in lid 1 bedoelde producentenorganisaties stellen de lidstaten een maximumpercentage stemrechten en aandelen of kapitaal vast waarover elke natuurlijke persoon of rechtspersoon mag beschikken in een producentenorganisatie. Het maximumpercentage stemrechten en aandelen of kapitaal bedraagt minder dan 50 % van de totale stemrechten en minder dan 50 % van de aandelen of het kapitaal.

In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten een hoger maximumpercentage aandelen of kapitaal vaststellen waarover een rechtspersoon mag beschikken in een producentenorganisatie, mits maatregelen worden vastgesteld die ervoor zorgen dat machtsmisbruik door deze rechtspersoon in elk geval wordt vermeden.

In afwijking van de eerste alinea wordt het door de lidstaat vastgestelde maximumpercentage aandelen of kapitaal dat de lidstaat op grond van de eerste alinea heeft vastgesteld, in het geval van producentenorganisaties die een operationeel programma ten uitvoer leggen op 17 mei 2014, pas van toepassing na afloop van dat operationele programma.

3.  
De autoriteiten van de lidstaten voeren controles op de stemrechten en het aandelenbezit uit op basis van een risicoanalyse. Wanneer de leden van de producentenorganisatie zelf rechtspersonen zijn, omvatten deze controles ook de identiteit van de natuurlijke of rechtspersonen die aandelen of kapitaal in de leden bezitten.
4.  
Wanneer een producentenorganisatie een duidelijk omschreven onderdeel van een rechtspersoon is, stellen de lidstaten maatregelen vast om de bevoegdheden op grond waarvan die rechtspersoon besluiten van de producentenorganisatie kan wijzigen, goedkeuren of afwijzen, te beperken of in te trekken.



Afdeling 3

Unies van producentenorganisaties

Artikel 18

Voorschriften inzake producentenorganisaties die van toepassing zijn op unies van producentenorganisaties

Het bepaalde in de artikelen 3 en 6, artikel 11, lid 3, en de artikelen 13, 15 en 17 is van overeenkomstige toepassing op unies van producentenorganisaties. Wanneer de unie van producentenorganisaties de producten van haar aangesloten producentenorganisaties zelf verkoopt, is artikel 11, lid 2, van overeenkomstige toepassing.

Artikel 19

Erkenning van unies van producentenorganisaties

1.  
De lidstaten mogen unies van producentenorganisaties overeenkomstig artikel 156 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 erkennen voor de activiteit(en) met betrekking tot het product of de groep producten zoals vermeld in de erkenningsaanvraag, wanneer de unie van producentenorganisaties in staat is om die activiteit(en) op doeltreffende wijze te verrichten.
2.  
Een unie van producentenorganisaties die op grond van artikel 156 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is erkend, mag activiteiten of functies van een producentenorganisatie uitoefenen, zelfs wanneer de betrokken producten nog door haar leden worden afgezet.
3.  
Een producentenorganisatie is voor een bepaald product of een bepaalde groep producten slechts lid van één unie van producentenorganisaties die een operationeel programma uitvoert.
4.  
De lidstaten kunnen aanvullende voorschriften voor de erkenning van unies van producentenorganisaties vaststellen.

Artikel 20

Leden van een unie van producentenorganisaties die geen producentenorganisatie zijn

1.  
De lidstaten kunnen bepalen onder welke voorwaarden natuurlijke personen of rechtspersonen die geen erkende producentenorganisatie zijn, lid mogen zijn van een unie van producentenorganisaties.
2.  

Leden van een erkende unie van producentenorganisaties die geen erkende producentenorganisatie zijn, mogen niet:

a) 

in aanmerking worden genomen voor de erkenningscriteria;

b) 

rechtstreeks baat hebben bij de door de Unie gefinancierde maatregelen.

De lidstaten kunnen het recht van die leden om over besluiten inzake operationele programma's te stemmen, toestaan, beperken of intrekken.

Artikel 21

Transnationale unie van producentenorganisaties

1.  
Een transnationale unie van producentenorganisaties heeft haar hoofdzetel in de lidstaat waar de aangesloten producentenorganisaties het grootste deel van de afgezette productie realiseren.

Als alternatief mag, als de betrokken lidstaten daarmee instemmen, de hoofdzetel worden gevestigd in de lidstaat waar de aangesloten producentenorganisaties in meerderheid hun locatie hebben.

2.  
Wanneer de transnationale unie van producentenorganisaties een operationeel programma uitvoert en het grootste deel van de waarde van de afgezette productie op het moment van de aanvraag voor een nieuw operationeel programma wordt gerealiseerd in een andere lidstaat of wanneer de aangesloten producentenorganisaties hun locatie in meerderheid in een andere lidstaat hebben dan die waar die transnationale unie haar hoofdzetel heeft, blijft de hoofdzetel tot het einde van de uitvoering van het nieuwe operationele programma in de lidstaat van dat moment.

Als aan het einde van de uitvoering van dat nieuwe operationele programma echter het grootste deel van de waarde van de afgezette productie nog wordt gerealiseerd of de aangesloten producentenorganisaties hun locatie in meerderheid nog in een andere lidstaat hebben dan die waar de hoofdzetel zich op dat moment bevindt, wordt de hoofdzetel verplaatst naar die andere lidstaat, tenzij de betrokken lidstaten ermee instemmen dat de locatie van de hoofdzetel niet wordt gewijzigd.

3.  

De lidstaat waar de transnationale unie van producentenorganisaties haar hoofdzetel heeft, is verantwoordelijk voor:

a) 

de erkenning van de unie;

b) 

in voorkomend geval, de goedkeuring van het transnationale operationele programma van de unie;

c) 

de totstandbrenging van de nodige administratieve samenwerking met de andere lidstaten waar de aangesloten organisaties hun locatie hebben, voor wat betreft de naleving van de erkenningsvoorwaarden, de uitvoering van het operationele programma door de aangesloten producentenorganisaties, en het systeem van controles en administratieve sancties. Deze andere lidstaten verlenen de nodige bijstand aan de lidstaat waar de hoofdzetel zich bevindt, en

d) 

de verstrekking, op verzoek van een lidstaat waar de leden hun locatie hebben, van alle beschikbare relevante documentatie, waaronder de toepasselijke wetgeving, vertaald in de officiële taal of één van de officiële talen van die lidstaat.



HOOFDSTUK II

Actiefondsen en operationele programma's



Afdeling 1

Waarde van de afgezette productie

Artikel 22

Grondslag voor de berekening

1.  
De waarde van de door een producentenorganisatie afgezette productie wordt berekend op basis van de door de producentenorganisatie en haar aangesloten producenten geproduceerde groenten en fruit waarvoor de producentenorganisatie is erkend. In de waarde van de afgezette productie mogen groenten en fruit worden meegerekend die niet aan de handelsnormen hoeven te voldoen, wanneer die normen niet van toepassing zijn.

De waarde van de door een unie van producentenorganisaties afgezette productie wordt berekend op basis van de door de unie van producentenorganisaties zelf en door haar aangesloten producentenorganisaties afgezette productie van groenten en fruit waarvoor de unie van producentenorganisaties is erkend. Bij het maken van deze berekening wordt dubbeltelling voorkomen.

2.  
In de waarde van de afgezette productie wordt de waarde van verwerkte groenten en fruit of van enig ander product dat geen product van de groente- en fruitsector is, niet meegerekend.

Indien producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties, daarbij aangesloten producenten of dochterondernemingen die voldoen aan het vereiste van 90 % als bedoeld in lid 8 van dit artikel, voor verwerking bestemde groenten en fruit zelf of via uitbesteding hebben verwerkt tot groente- en fruitproducten als bedoeld in bijlage I, deel X, bij Verordening (EU) nr. 1308/2013, of tot enig ander verwerkt product als bedoeld in dit artikel en nader omschreven in bijlage I bij deze verordening, wordt de waarde van de afgezette productie van voor verwerking bestemde groenten en fruit berekend als forfaitair percentage van de gefactureerde waarde van die verwerkte producten. Dit forfaitaire percentage bedraagt:

a) 

53 % voor vruchtensappen;

b) 

73 % voor geconcentreerde vruchtensappen;

c) 

77 % voor tomatenconcentraat;

d) 

62 % voor ingevroren groenten en fruit;

e) 

48 % voor groente- en fruitconserven;

▼M3

f) 

70 % voor conserven van Agaricus bisporus-paddenstoelen en andere in pekel verduurzaamde, gekweekte paddenstoelen;

▼B

g) 

81 % voor voorlopig in pekel verduurzaamde vruchten;

h) 

81 % voor gedroogde vruchten;

i) 

27 % voor andere verwerkte groenten en fruit dan die welke onder a) tot en met h) worden bedoeld;

j) 

12 % voor verwerkte aromatische kruiden;

k) 

41 % voor paprikapoeder.

3.  
De lidstaten mogen de producentenorganisaties toestaan de waarde van de bijproducten mee te rekenen in de waarde van de afgezette productie.
4.  
De waarde van de afgezette productie omvat de waarde van de uit de markt genomen en overeenkomstig artikel 34, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 weggewerkte producten. De waarde wordt berekend op basis van de gemiddelde prijs waartegen de producentenorganisatie deze producten in de betrokken periode heeft afgezet.
5.  
Alleen de productie van de producentenorganisatie en van de bij haar aangesloten producenten die door die producentenorganisatie is afgezet, wordt meegerekend in de waarde van de afgezette productie. De productie van de bij een bepaalde producentenorganisatie aangesloten producenten die wordt afgezet door een tweede, daartoe door die bepaalde producentenorganisatie aangewezen producentenorganisatie, wordt meegerekend in de waarde van de afgezette productie van de tweede producentenorganisatie. Daarbij wordt dubbeltelling voorkomen.
6.  

Tenzij lid 8 van toepassing is, wordt de afgezette productie van groenten en fruit in het stadium „af producentenorganisatie” gefactureerd als in bijlage I, deel IX, bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 opgenomen product dat is verwerkt en verpakt, exclusief:

a) 

btw;

b) 

kosten van intern transport bij de producentenorganisatie wanneer de afstand tussen de verzamel- of verpakkingscentra van de producentenorganisatie en het distributiecentrum van de producentenorganisatie meer dan 300 km bedraagt.

7.  
De waarde van de afgezette productie kan ook worden berekend in het stadium „af unie van producentenorganisaties”, op dezelfde grondslag als is aangegeven in lid 6.
8.  

De waarde van de afgezette productie kan ook worden berekend in het stadium „af dochteronderneming”, op dezelfde grondslag als is aangegeven in lid 6, op voorwaarde dat ten minste 90 % van de aandelen of het kapitaal van de dochteronderneming in handen is van:

a) 

één of meer producentenorganisatie of unies van producentenorganisaties, of

b) 

aangesloten producenten van de producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties, indien de lidstaat dit goedkeurt en indien aldus wordt bijgedragen tot de verwezenlijking van de in artikel 152, lid 1, onder c), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vermelde doelstellingen.

9.  
Bij uitbesteding wordt de waarde van de afgezette productie berekend in het stadium „af producentenorganisatie” en omvat deze de toegevoegde economische waarde van de activiteit die de producentenorganisatie heeft uitbesteed aan haar leden, aan derde partijen of aan een andere dan een in lid 8 bedoelde dochteronderneming.

▼M3

10.  
Wanneer de productie als gevolg van een natuurramp, weersomstandigheden, dier- of plantenziekten of plagen afneemt, mogen de op grond daarvan door de verzekering uitgekeerde vergoedingen in het kader van oogstverzekeringsacties uit hoofde van hoofdstuk III, afdeling 7, of door de producentenorganisatie of de aangesloten producenten beheerde gelijkwaardige acties worden meegeteld in de waarde van de afgezette productie van de referentieperiode van twaalf maanden waarin die vergoedingen daadwerkelijk zijn betaald.

▼B

Artikel 23

Referentieperiode en maximum voor financiële bijstand van de Unie

1.  
De lidstaten stellen voor elke producentenorganisatie een referentieperiode van twaalf maanden vast die niet eerder begint dan op 1 januari drie jaar vóór het jaar waarvoor de steun wordt gevraagd, en uiterlijk afloopt op 31 december van het jaar dat voorafgaat aan het jaar waarvoor de steun wordt gevraagd.

De referentieperiode van twaalf maanden is het boekjaar van de betrokken producentenorganisatie.

De methode voor de vaststelling van de referentieperiode mag gedurende de looptijd van een operationeel programma niet worden gewijzigd, tenzij daarvoor gegronde redenen worden aangevoerd.

2.  
Het in artikel 34, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 genoemde maximum voor de financiële bijstand van de Unie wordt jaarlijks berekend op basis van de waarde van de afgezette productie tijdens de referentieperiode van de producenten die bij de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties zijn aangesloten op 1 januari van het jaar waarvoor de steun wordt gevraagd.
3.  
Als alternatief voor de in lid 2 beschreven methode kunnen de lidstaten voor niet-transnationale producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties besluiten om de feitelijke waarde van de afgezette productie in de betrokken referentieperiode van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties te gebruiken. In dat geval is het voorschrift van toepassing op alle niet-transnationale producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties in die lidstaat.

▼M2

4.  
Indien de waarde van een product met ten minste 35 % is gedaald door omstandigheden waarvoor de producentenorganisatie niet verantwoordelijk is en waarop zij geen vat heeft, wordt ervan uitgegaan dat de waarde van de afgezette productie van dat product 65 % van de waarde van het betrokken product in de voorgaande referentieperiode bedraagt. De producentenorganisatie toont aan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat aan dat zij niet verantwoordelijk was voor die omstandigheden en dat zij daarop geen vat had.

Indien de waarde van een product met ten minste 35 % is gedaald door plantenziekten of plagen waarvoor de producentenorganisatie niet verantwoordelijk is en waarop zij geen vat heeft, wordt ervan uitgegaan dat de waarde van de afgezette productie van dat product 85 % van de waarde van het betrokken product in de voorgaande referentieperiode bedraagt. De producentenorganisatie toont aan de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat aan dat zij de nodige preventieve maatregelen tegen de betrokken plantenziekte of plaag heeft genomen.

Dit lid geldt ook voor het bepalen van de inachtneming van de minimumwaarde van de afgezette productie waarin artikel 9 voorziet.

▼B

5.  
Wanneer historische gegevens over de afgezette productie voor recentelijk erkende producentenorganisaties ontoereikend zijn voor de toepassing van lid 1, is de waarde van de afgezette productie de waarde van de afzetbare productie die de producentenorganisatie met het oog op haar erkenning heeft opgegeven.

Artikel 24

Boekhouding

De lidstaten zorgen ervoor dat producentenorganisaties voldoen aan de nationale normen van op kosten gebaseerde boekhouding op basis waarvan onafhankelijke auditors de inkomsten en uitgaven van die organisaties terstond kunnen bepalen, controleren en certificeren.



Afdeling 2

Actiefondsen

Artikel 25

Financiering van actiefondsen

1.  
De financiële bijdragen in het actiefonds als bedoeld in artikel 32, lid 1, onder a), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 worden bepaald door de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties.
2.  
Alle aangesloten producenten of aangesloten organisaties hebben de gelegenheid om gebruik te maken van het actiefonds en op democratische wijze deel te nemen aan de besluitvorming over het gebruik van het actiefonds van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties en over de financiële bijdragen in de actiefondsen.
3.  
Ingevolge de statuten van een producentenorganisatie of een unie van producentenorganisaties zijn de aangesloten producenten of aangesloten organisaties verplicht de financiële bijdragen overeenkomstig haar statuten te betalen voor de oprichting en de financiering van het in artikel 32 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde actiefonds.

Artikel 26

Melding van het geraamde bedrag

1.  
De producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties melden de lidstaat die de erkenning heeft verleend, uiterlijk op 15 september, samen met de operationele programma's of de verzoeken tot goedkeuring van wijzigingen daarvan, de geraamde bedragen van de financiële bijstand van de Unie en de bijdrage van haar leden en van de producentenorganisatie of unie zelf in de actiefondsen voor het volgende jaar.

De lidstaten mogen een latere uiterste datum dan 15 september vaststellen.

2.  
Het geraamde bedrag van de actiefondsen wordt berekend op basis van de operationele programma's en de waarde van de afgezette productie. De berekening wordt opgesplitst in uitgaven voor crisispreventie- en crisisbeheersmaatregelen enerzijds en uitgaven voor andere maatregelen anderzijds.



Afdeling 3

Operationele programma's

Artikel 27

Nationale strategie

1.  
De in artikel 36, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde nationale strategie, die ook het in artikel 36, lid 1, van die verordening bedoelde nationale kader bevat, wordt vastgesteld vóór de jaarlijkse indiening van de ontwerpen van operationele programma's. Het nationale kader wordt eerst bij de Commissie ingediend en, na eventuele wijziging ervan overeenkomstig artikel 36, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1308/2013, in de nationale strategie opgenomen.

De nationale strategie kan worden onderverdeeld in regionale elementen.

2.  
Naast de in artikel 36, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 genoemde elementen bevat de nationale strategie ook alle besluiten en bepalingen die de lidstaat voor de toepassing van de artikelen 152 tot en met 165 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 heeft vastgesteld.
3.  
De opstelling van de nationale strategie omvat een analyse van de uitgangssituatie die wordt uitgevoerd onder de verantwoordelijkheid van de lidstaat.

Deze analyse formuleert de prioritaire behoeften, de doelstellingen, de verwachte resultaten en de gekwantificeerde streefcijfers en toetst deze aan de uitgangssituatie.

De analyse vermeldt ook de instrumenten en acties om die doelen te halen.

4.  
De lidstaten monitoren en evalueren de nationale strategie en de uitvoering ervan via operationele programma's.

De nationale strategie kan vóór de jaarlijkse indiening van de ontwerpen van operationele programma's worden gewijzigd.

5.  
Om een evenwicht tussen de verschillende maatregelen te waarborgen, vermelden de lidstaten in de nationale strategie per maatregel of soort actie de maximumpercentages voor financiering uit het actiefonds.

▼M3

6.  
De lidstaten kunnen besluiten hun nationale strategie te verlengen tot en met 31 december 2025. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van dat besluit tot verlenging.

▼B

Artikel 28

Nationaal kader voor milieuacties

De lidstaten leggen de Commissie hun in artikel 36, lid 1, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde voorstel voor een kader voor en melden de Commissie daarbovenop elke wijziging van het nationale kader, waarvoor de in die alinea bedoelde procedure geldt.

De Commissie zorgt er op de door haar passend geachte wijze voor dat de nationale kaders beschikbaar zijn voor andere lidstaten.

Artikel 29

Aanvullende voorschriften van de lidstaten

De lidstaten kunnen ter aanvulling van Verordening (EU) nr. 1308/2013, de onderhavige verordening en Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 voorschriften vaststellen voor de subsidiabiliteit van maatregelen, acties of uitgaven in het kader van operationele programma's.

Artikel 30

Relatie met plattelandsontwikkeling, staatssteun en afzetbevorderingsprogramma's

1.  
Wanneer in het kader van een plattelandsontwikkelingsprogramma of plattelandsontwikkelingsprogramma's van een lidstaat bijstand is verleend aan concrete acties die identiek zijn aan acties die in aanmerking zouden kunnen komen voor bijstand in het kader van Verordening (EU) nr. 1308/2013, zorgt die lidstaat ervoor dat een begunstigde voor een bepaalde actie slechts bijstand kan ontvangen op grond van één regeling.

Wanneer een lidstaat dergelijke concrete acties in zijn plattelandsontwikkelingsprogramma of plattelandsontwikkelingsprogramma's opneemt, zorgt hij ervoor dat de nationale strategie de waarborgen, bepalingen en controles vermeldt die zijn ingevoerd om dubbele financiering van dezelfde actie of concrete actie te voorkomen.

▼M1

2.  
Producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties waaraan de in artikel 27 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 of artikel 19 van Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie ( 3 ) bedoelde steun is verleend, mogen in dezelfde periode een operationeel programma uitvoeren op voorwaarde dat de betrokken lidstaat ervoor zorgt dat de begunstigden voor een bepaalde actie slechts op grond van één regeling steun ontvangen.

▼B

3.  
In voorkomend geval en onverminderd artikel 34, leden 1 en 3, en artikel 35 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 mag het steunniveau voor onder die verordening vallende maatregelen niet hoger zijn dan dat voor maatregelen in het kader van het plattelandsontwikkelingsprogramma.
4.  
Bijstand voor milieuacties die identiek zijn aan agromilieuklimaatverbintenissen of verbintenissen op het gebied van biologische landbouw als bedoeld in respectievelijk artikel 28 en artikel 29 van Verordening (EU) nr. 1305/2013, blijft beperkt tot maximumbedragen die in bijlage II bij die verordening zijn vermeld voor agromilieuklimaatbetalingen of voor betalingen voor biologische landbouw. Deze bedragen mogen in naar behoren onderbouwde gevallen worden verhoogd om rekening te houden met specifieke omstandigheden die moeten worden gemotiveerd in de nationale strategie en in de operationele programma's van de producentenorganisaties.
5.  
Het bepaalde in lid 4 geldt niet voor milieuacties die niet direct of indirect betrekking hebben op een specifiek perceel.
6.  
Wanneer producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties of brancheorganisaties bijstand ontvangen uit hoofde van afzetbevorderingsprogramma's die in het kader van Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad ( 4 ) zijn goedgekeurd, zorgen de lidstaten ervoor dat een begunstigde voor een bepaalde actie slechts bijstand kan ontvangen op grond van één regeling.

Artikel 31

Subsidiabiliteit van acties in het kader van operationele programma's

1.  
Operationele programma's omvatten geen acties of uitgaven die in bijlage II zijn vermeld. Bijlage III bevat een niet-uitputtende lijst van subsidiabele acties.

▼M3

2.  
Uitgaven uit hoofde van subsidiabele operationele programma’s worden beperkt tot de daadwerkelijk gemaakte kosten.

De lidstaten kunnen echter forfaitaire standaardtarieven, schalen van eenheidskosten of vaste bedragen vaststellen, behalve voor uitgaven in verband met crisispreventie- en crisisbeheersmaatregelen.

Daarnaast kunnen de lidstaten besluiten om gedifferentieerde forfaitaire standaardtarieven, schalen van eenheidskosten of vaste bedragen toe te passen, teneinde rekening te houden met regionale of lokale bijzonderheden.

▼B

3.  

De lidstaten zorgen ervoor dat de desbetreffende berekeningen adequaat en nauwkeurig zijn en vooraf zijn vastgesteld op basis van een eerlijke, billijke en verifieerbare berekening. Daartoe wordt door de lidstaten:

a) 

ervoor gezorgd dat een orgaan dat functioneel onafhankelijk is van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het programma, en dat over de nodige deskundigheid beschikt, de berekeningen uitvoert of de adequatie en nauwkeurigheid ervan bevestigt;

b) 

alle documentatie over de vaststelling van de forfaitaire standaardtarieven of schalen van eenheidskosten en over de evaluatie ervan bewaard.

4.  
Een actie is slechts subsidiabel indien de producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend, meer dan 50 % van de waarde uitmaken van de producten die onder die actie vallen. Daarnaast zijn de betrokken producten afkomstig van de leden van de producentenorganisatie of van bij een andere producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties aangesloten producenten. De artikelen 22 en 23 zijn van overeenkomstige toepassing op de berekening van de waarde.
5.  

Investeringen in materiële activa brengen de volgende verbintenissen mee:

a) 

onverminderd lid 4 worden de verworven materiële activa gebruikt overeenkomstig de bestemming ervan zoals beschreven in het goedgekeurde operationele programma in kwestie;

b) 

onverminderd de derde en vierde alinea van lid 6 blijven de verworven materiële activa zowel in eigendom als bezit van de begunstigde hetzij tot het einde van de fiscale afschrijvingsperiode van het materiële activum hetzij tien jaar lang indien deze laatste periode korter is. De begunstigde zorgt in die periode ook voor het onderhoud van de materiële activa. Wanneer de investering echter wordt gedaan op grond die in het kader van bijzondere nationale eigendomsregelgeving wordt gepacht, wordt het vereiste om in eigendom van de begunstigde te zijn eventueel niet toegepast, mits de investeringen ten minste gedurende de in de eerste zin van dit punt voorgeschreven periode in bezit van de begunstigde zijn geweest;

c) 

wanneer de producentenorganisatie de eigenaar, en het lid van de producentenorganisatie de houder is van het materiële activum waarop de investering betrekking heeft, heeft de producentenorganisatie voor de duur van de fiscale afschrijvingsperiode recht op toegang tot dat activum.

De lidstaten mogen evenwel voor de toepassing van het bepaalde in de eerste alinea, onder b), bepalen dat een andere periode geldt dan de fiscale afschrijvingsperiode. Een dergelijke periode wordt vermeld en naar behoren gemotiveerd in hun nationale strategie en bestrijkt ten minste de in artikel 71, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 5 ) bedoelde periode.

6.  
►M1  Investeringen, ook die in het kader van leaseovereenkomsten, mogen via het actiefonds worden gefinancierd in één bedrag of in tranches die in het operationele programma zijn goedgekeurd. ◄ De lidstaten mogen in naar behoren gemotiveerde gevallen wijzigingen van het operationele programma goedkeuren die voorzien in een nieuwe verdeling van de tranches.

Indien de fiscale afschrijvingsperiode van een investering langer is dan de looptijd van het operationele programma, mag deze ook voor het volgende operationele programma in aanmerking worden genomen.

Bij vervanging van investeringen wordt de restwaarde van de vervangen investeringen:

a) 

toegevoegd aan het actiefonds van de producentenorganisatie, of

b) 

in mindering gebracht op de vervangingskosten.

Indien de investering vóór het einde van de in lid 5 bedoelde periode wordt verkocht, maar niet wordt vervangen, wordt de Uniesteun die is betaald voor de financiering van de investering, teruggevorderd en teruggestort in het Europees Landbouwgarantiefonds (ELGF) naar evenredigheid van het aantal volledige jaren dat tot het einde van de in lid 5, eerste alinea, onder b), bedoelde periode resteert.

7.  
Acties, waaronder investeringen, die bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het operationele programma, mogen worden uitgevoerd op individuele bedrijven of locaties van aangesloten producenten van de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of hun dochterondernemingen die voldoen aan het vereiste van 90 % als bedoeld in artikel 22, lid 8, ook wanneer de acties worden uitbesteed aan leden van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties.

Indien de aangesloten producent de producentenorganisatie verlaat, zorgen de lidstaten ervoor dat de investering of de restwaarde ervan door de producentenorganisatie wordt teruggevorderd en in het laatste geval aan het actiefonds wordt toegevoegd.

In naar behoren gemotiveerde gevallen kunnen de lidstaten bepalen dat de producentenorganisatie er niet toe verplicht is de investering of de restwaarde ervan terug te vorderen.

8.  
Acties, waaronder investeringen, die verband houden met de omzetting van groenten en fruit in verwerkte groenten en fruit, kunnen in aanmerking komen voor bijstand indien die acties en investeringen gericht zijn op de verwezenlijking van de in artikel 33, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vermelde doelen, met inbegrip van die welke in artikel 160 van die verordening worden bedoeld, en op voorwaarde dat deze zijn opgenomen in de in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde nationale strategie.
9.  
Investeringen in niet-tastbare activa kunnen in aanmerking komen voor bijstand indien die investeringen gericht zijn op de verwezenlijking van de in artikel 33, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vermelde doelen, met inbegrip van die welke in artikel 160 van die verordening worden bedoeld, en op voorwaarde dat deze zijn opgenomen in de in artikel 36 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde nationale strategie.

Artikel 32

Operationele programma's van unies van producentenorganisaties

1.  
De lidstaten mogen toestaan dat de aangesloten producenten van unies van producentenorganisaties die geen producentenorganisaties, maar leden van dergelijke unies uit hoofde van artikel 20 zijn, de maatregelen van de unie van producentenorganisaties financieren naar evenredigheid van de bijdrage van de aangesloten producentenorganisaties.
2.  
De artikelen 30, 31, 33 en 34 van deze verordening en de artikelen 4 tot en met 7 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 zijn van overeenkomstige toepassing op de operationele programma's van unies van producentenorganisaties. Het in artikel 4, lid 1, onder b), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 bedoelde evenwicht tussen de activiteiten is echter niet vereist voor operationele deelprogramma's van unies van producentenorganisaties.
3.  
Het plafond voor de uitgaven voor crisispreventie en -beheer, als bedoeld in artikel 33, lid 3, vierde alinea, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wordt, in het kader van de operationele programma's van unies van producentenorganisaties, berekend op het niveau van elke aangesloten producentenorganisatie.

Artikel 33

Besluit

1.  

De lidstaten:

a) 

keuren de bedragen van de actiefondsen en de operationele programma's die aan de eisen van Verordening (EU) nr. 1308/2013 en die van het onderhavige hoofdstuk voldoen, goed;

b) 

keuren operationele programma's goed op voorwaarde dat de betrokken producentenorganisaties instemmen met bepaalde wijzigingen, of

c) 

wijzen operationele programma's in hun geheel of gedeeltelijk af.

2.  
De lidstaten nemen hun besluit over de operationele programma's en actiefondsen uiterlijk op 15 december van het jaar waarin deze zijn ingediend.

De lidstaten melden dat besluit uiterlijk op 15 december aan de betrokken producentenorganisaties.

Een dergelijk besluit mag evenwel om gegronde redenen na die datum worden genomen, maar uiterlijk op 20 januari na de datum van indiening. In het goedkeuringsbesluit kan worden bepaald dat de uitgaven met ingang van 1 januari na de datum van indiening subsidiabel zijn.

Artikel 34

Wijzigingen van operationele programma's

1.  
Producentenorganisaties kunnen een verzoek indienen om in de operationele programma's wijzigingen, inclusief betreffende de looptijd, aan te brengen voor de daaropvolgende jaren. De lidstaten stellen uiterste data voor de indiening en goedkeuring van dergelijke verzoeken vast zodat de goedgekeurde wijzigingen vanaf 1 januari van het jaar daarop van toepassing zijn.

Dergelijke verzoeken mogen om gegronde redenen na de door de lidstaten vastgestelde uiterste data worden goedgekeurd, maar uiterlijk op 20 januari na het jaar van het verzoek. In het goedkeuringsbesluit kan worden bepaald dat de uitgaven met ingang van 1 januari na de datum van indiening van het verzoek subsidiabel zijn.

2.  
De lidstaten kunnen wijzigingen van de operationele programma's in de loop van het jaar toestaan onder door hen te bepalen voorwaarden. De besluiten inzake die wijzigingen worden genomen uiterlijk op 20 januari van het jaar dat volgt op het jaar waarin om een wijziging is verzocht.

De lidstaten kunnen producentenorganisaties in de loop van het jaar toestaan om:

a) 

hun operationele programma slechts gedeeltelijk uit te voeren;

b) 

de inhoud van het operationele programma te wijzigen;

c) 

het bedrag van het actiefonds met ten hoogste 25 % van het oorspronkelijk goedgekeurde bedrag te verhogen of met een door de lidstaten vast te stellen percentage van het oorspronkelijk goedgekeurde bedrag te verlagen, op voorwaarde dat geen afbreuk wordt gedaan aan de algemene doelen van het operationele programma;

d) 

bij toepassing van artikel 53 nationale financiële steun aan het actiefonds toe te voegen.

De lidstaten stellen vast onder welke voorwaarden operationele programma's tijdens het jaar mogen worden gewijzigd zonder voorafgaande goedkeuring door de bevoegde autoriteit van de betrokken lidstaat. Deze wijzigingen komen slechts voor steun in aanmerking voor zover de producentenorganisatie ze onverwijld aan de bevoegde autoriteit meedeelt.

De lidstaten kunnen in het geval van fusies van producentenorganisaties als bedoeld in artikel 15, lid 1, de in de tweede alinea, onder c), bedoelde percentages wijzigen.

3.  
Elk wijzigingsverzoek gaat vergezeld van bewijsstukken waarin de reden voor en de aard en de gevolgen van de voorgestelde wijzigingen nader zijn omschreven.



Afdeling 4

Steun

Artikel 35

Voorschotten

1.  
De lidstaten kunnen producentenorganisaties toestaan een voorschot te vragen ten bedrage van een gedeelte van de steun. Dat voorschot komt overeen met de verwachte uitgaven voor het operationele programma in de periode van drie of vier maanden die begint in de maand waarin de aanvraag voor een voorschot wordt ingediend.

De lidstaten stellen de voorwaarden vast die waarborgen dat de financiële bijdragen in het actiefonds zijn geheven overeenkomstig de artikelen 24 en 25 en dat eerdere voorschotten en de overeenkomstige bijdrage van de producentenorganisatie daadwerkelijk zijn besteed.

2.  
Aanvragen om vrijgave van de zekerheden mogen, vergezeld van de nodige bewijsstukken, zoals facturen en documenten waaruit blijkt dat de betalingen zijn verricht, worden ingediend tijdens het lopende programmajaar.

De vrijgegeven zekerheden bedragen maximaal 80 % van de betaalde voorschotten.

3.  
Bij niet-naleving van de operationele programma's of bij ernstig verzuim van de in artikel 5, onder b) en c), van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 bedoelde verplichtingen wordt de zekerheid verbeurd, onverminderd andere op grond van hoofdstuk V, afdeling 3, van deze titel toe te passen administratieve sancties.

Indien aan andere eisen niet wordt voldaan, wordt de zekerheid naar evenredigheid van de ernst van de geconstateerde onregelmatigheid verbeurd.

Artikel 36

Stopzetting van een operationeel programma en beëindiging van een erkenning

1.  
Indien een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties de uitvoering van haar operationele programma vóór het einde van de geplande looptijd ervan stopzet, worden geen verdere betalingen aan die organisatie of unie gedaan voor acties die na de datum van stopzetting worden uitgevoerd.
2.  

De steun die vóór de stopzetting van het operationele programma is ontvangen voor subsidiabele acties, wordt niet teruggevorderd, mits:

a) 

de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties aan de erkenningscriteria heeft voldaan en de doelstellingen van de acties zoals vastgelegd in het operationele programma, zijn verwezenlijkt op het moment van stopzetting, en

b) 

de investeringen die met bijstand uit het actiefonds zijn gefinancierd, in het bezit blijven van en gebruikt worden door de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of haar dochternemingen die aan het vereiste van 90 % als bedoeld in artikel 22, lid 8, voldoen of haar leden tot ten minste het einde van de afschrijvingsperiode als bedoeld in artikel 31, lid 5. Anders wordt de voor die investeringen betaalde financiële bijstand van de Unie teruggevorderd en teruggestort in het ELGF.

3.  
De financiële bijstand van de Unie voor meerjarige verbintenissen, zoals milieuacties, wordt teruggevorderd en teruggestort in het ELGF wanneer de langetermijndoelstellingen en verwachte baten niet kunnen worden gerealiseerd als gevolg van de onderbreking van de maatregel.
4.  
Dit artikel is van overeenkomstige toepassing op de vrijwillige beëindiging van een erkenning, de intrekking van een erkenning en de ontbinding van de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties.
5.  
Onverschuldigd betaalde steun wordt teruggevorderd overeenkomstig artikel 67.



HOOFDSTUK III

Crisispreventie- en crisisbeheersmaatregelen



Afdeling 1

Algemene bepalingen

Artikel 37

Selectie van crisispreventie- en crisisbeheersmaatregelen

De lidstaten mogen bepalen dat een of meer van de in artikel 33, lid 3, eerste alinea, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vermelde maatregelen niet van toepassing zijn op hun grondgebied.

Artikel 38

Leningen ter financiering van crisispreventie- en crisisbeheersmaatregelen

Leningen die op grond van artikel 33, lid 3, vijfde alinea, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 ter financiering van crisispreventie- en crisisbeheersmaatregelen zijn aangegaan, mogen om gegronde economische redenen worden overgeheveld naar een volgend operationeel programma indien de aflossingstermijn ervan de looptijd van het operationele programma overschrijdt.



Afdeling 2

Investeringen om het beheer van de op de markt gebrachte volumes efficiënter te maken

Artikel 39

Investeringen in verband met het beheer van volumes

1.  
De lidstaten nemen in hun nationale strategie de lijst op van subsidiabele investeringen die erop gericht zijn het beheer van de afgezette volumes efficiënter te maken, als bedoeld in artikel 33, lid 3, eerste alinea, onder a), van Verordening (EU) nr. 1308/2013.
2.  
De lidstaten verlangen vóór de goedkeuring van de operationele programma's met acties die verband houden met de in lid 1 bedoelde investeringen, een motivering waaruit blijkt dat de voorgestelde investering geschikt is om een crisis op doeltreffende wijze te voorkomen of haar beter te kunnen doorstaan.

▼M1



Afdeling 3

Steun in verband met onderlinge fondsen

Artikel 40

Steun in verband met onderlinge fondsen

1.  
De lidstaten stellen nadere bepalingen vast voor steun voor de administratieve kosten van het opzetten van onderling fondsen en het aanvullen van onderlinge fondsen als bedoeld in artikel 33, lid 3, eerste alinea, onder d), van Verordening (EU) nr. 1308/2013.
2.  
De in lid 1 bedoelde steun voor de administratieve kosten van het opzetten van onderlinge fondsen omvat zowel de financiële bijstand van de Unie als de bijdrage van de producentenorganisatie. Het totale bedrag van die steun is niet hoger dan 5 %, 4 % of 2 % van de bijdrage van de producentenorganisatie in respectievelijk het eerste, het tweede en het derde jaar van de werking van het onderlinge fonds.
3.  
Een producentenorganisatie mag de in lid 1 bedoelde steun voor de administratieve kosten van het opzetten van onderlinge fondsen slechts één keer en uitsluitend in de eerste drie jaar van de werking van het onderlinge fonds ontvangen. Indien een producentenorganisatie slechts in het tweede of derde jaar van de werking van onderlinge fondsen om die steun verzoekt, bedraagt de steun 4 % of 2 % van de bijdrage van de producentenorganisatie aan het onderlinge fonds in respectievelijk het tweede en derde jaar van de werking ervan.
4.  
De lidstaten mogen maxima vaststellen voor de bedragen die een producentenorganisatie mag ontvangen als steun in verband met de onderlinge fondsen.

▼B



Afdeling 4

Herbeplanting van boomgaarden na verplichte rooiing

Artikel 41

Herbeplanting van boomgaarden

1.  
Wanneer de lidstaten in hun nationale strategie de herbeplanting van boomgaarden na verplichte rooiing om sanitaire of fytosanitaire redenen, als bedoeld in artikel 33, lid 3, eerste alinea, onder e), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 opnemen, voldoen de maatregelen aan Richtlijn 2000/29/EG van de Raad ( 6 ).
2.  
De herbeplanting van boomgaarden vertegenwoordigt niet meer dan 20 % van de totale uitgaven in het kader van operationele programma's. De lidstaten kunnen besluiten een lager percentage vast te stellen.



Afdeling 5

Uit de markt nemen van producten

Artikel 42

Toepassingsgebied

Deze afdeling bevat regels voor het uit de markt nemen van producten en voor de gratis verstrekking als bedoeld in respectievelijk artikel 33, lid 3, eerste alinea, onder f), en artikel 34, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

Artikel 43

Driejaarsgemiddelde voor producten die voor gratis verstrekking uit de markt worden genomen

1.  
Het in artikel 34, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 genoemde maximumpercentage van 5 % van het volume van de afgezette productie wordt berekend op basis van het wiskundige gemiddelde van de totale volumes van de producten waarvoor de producentenorganisatie is erkend en die tijdens de vorige drie jaar door de producentenorganisatie zijn afgezet.
2.  

Voor recentelijk erkende producentenorganisaties wordt gebruikgemaakt van de volgende gegevens over de verkoopseizoenen die aan de erkenning voorafgingen:

a) 

met betrekking tot organisaties die voordien producentengroeperingen waren, de overeenkomstige gegevens voor die producentengroepering, in voorkomend geval, of

b) 

het volume dat van toepassing was in het kader van de erkenningsaanvraag.

Artikel 44

Voorafgaande melding van het uit de markt nemen van producten

1.  
Producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties melden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten vooraf langs schriftelijke of elektronische weg dat zij van plan zijn om producten uit de markt te nemen.

Deze melding bevat met name de lijst van de uit de markt te nemen producten en de belangrijkste kenmerken van die producten volgens de betrokken handelsnormen, een raming van de hoeveelheid van elk betrokken product, de beoogde bestemming van de uit de markt genomen producten en de plaats waar zij overeenkomstig artikel 29 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 kunnen worden geïnspecteerd.

De melding bevat een schriftelijke verklaring dat de uit de markt te nemen producten voldoen aan de in artikel 15 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 bedoelde toepasselijke handelsnormen of minimumeisen.

2.  
De lidstaten stellen nadere voorschriften voor producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties vast inzake de in lid 1 bedoelde meldingen, met name wat de termijnen betreft.

Artikel 45

Bijstand

1.  
De bijstand voor het uit de markt nemen van producten, waaronder zowel de financiële bijstand van de Unie als de bijdrage van de producentenorganisatie vallen, is niet hoger dan de bedragen die in bijlage IV zijn vermeld.

Voor producten die niet in bijlage IV zijn genoemd, stellen de lidstaten maximumbedragen aan bijstand vast, waaronder zowel de financiële bijstand van de Unie als de bijdrage van de producentenorganisatie vallen, op een niveau dat niet hoger is dan 40 % van de gemiddelde marktprijzen over de voorgaande vijf jaar in het geval van gratis verstrekking en op een niveau dat hoger is dan 30 % van de gemiddelde marktprijzen over de voorgaande vijf jaar voor andere bestemmingen dan gratis verstrekking.

Wanneer een producentenorganisatie van derden een vergoeding voor de uit de markt genomen producten heeft ontvangen, wordt een bedrag dat gelijk is aan de ontvangen vergoeding, in mindering gebracht op de in de eerste alinea bedoelde bijstand. Om voor bijstand in aanmerking te komen, mogen de betrokken producten niet opnieuw in het commerciële circuit voor groenten en fruit terechtkomen.

▼M3

De som van de in de artikelen 16 en 17 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 en in de bijlagen IV en V bij die verordening bedoelde kosten voor het vervoer, het sorteren en de verpakking van uit de markt genomen producten voor gratis verstrekking van verwerkte groenten en fruit, opgeteld bij het maximumbedrag van de steun voor uitdemarktnemingen als bedoeld in dit lid en in lid 2 van het onderhavige artikel, mag niet hoger zijn dan de gemiddelde marktprijs “af producentenorganisatie” of “af verwerker” van het desbetreffende verwerkte product in de laatste drie jaar.

▼M3

2.  

Het aandeel van uitdemarktnemingen van een bepaald product van een bepaalde producentenorganisatie uitgevoerd in een bepaald jaar wordt als volgt vastgesteld:

a) 

het mag niet meer bedragen dan 10 % van het gemiddelde volume van de afgezette productie van die producentenorganisatie gedurende de voorgaande drie jaren, en

b) 

in totaal mag de som van de percentages van drie opeenvolgende jaren niet meer dan 15 bedragen, na optelling van het overeenkomstig punt a) berekende aandeel en het aandeel van de uitdemarktnemingen van de twee voorgaande jaren, berekend op basis van het respectieve volume van de afgezette productie van die producentenorganisatie in die twee voorgaande jaren.

Als de informatie over het volume van de afgezette productie voor een of meer van de voorgaande jaren niet beschikbaar is, wordt het volume gebruikt van de afgezette productie waarvoor de producentenorganisatie is erkend.

Hoeveelheden uitdemarktnemingen die worden weggewerkt op een van de in artikel 34, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 genoemde wijzen of op een andere door de lidstaten krachtens artikel 46, lid 2, van de onderhavige verordening goedgekeurde wijze, tellen echter niet mee in dat percentage.

▼B

3.  
De financiële bijstand van de Unie voor uit de markt genomen hoeveelheden groenten en fruit die worden weggewerkt of gratis worden verstrekt aan in artikel 34, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde liefdadigheidsinstellingen en -organisaties, wordt slechts gebruikt voor de betaling van de weggewerkte producten overeenkomstig lid 1 van het onderhavige artikel en voor de betaling van de in artikel 16, lid 1, en artikel 17, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 bedoelde kosten.

Artikel 46

Bestemmingen van uit de markt genomen producten

1.  
De lidstaten bepalen de toegestane bestemmingen van uit de markt genomen producten. Zij stellen bepalingen vast die ervoor zorgen dat het uit de markt nemen van producten noch de bestemming van de betrokken producten negatieve ecologische of fytosanitaire gevolgen hebben.
2.  
De in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde bestemmingen omvatten de gratis verstrekking als bedoeld in artikel 34, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1308/2013, en andere door de lidstaten goedgekeurde gelijkwaardige bestemmingen.

De lidstaten mogen de in artikel 34, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde liefdadigheidsinstellingen en -organisaties op hun verzoek toestaan de eindontvangers van de uit de markt genomen producten om een bijdrage te vragen.

Naast de verplichtingen uit hoofde van artikel 47, lid 1, voeren de betrokken liefdadigheidsorganisaties en -instellingen, wanneer zij die toestemming hebben gekregen, een financiële boekhouding voor de concrete actie in kwestie.

De begunstigden van de gratis verstrekking van groenten en fruit mogen de verwerkers van de betrokken producten in natura betalen, wanneer met die betaling enkel de verwerkingskosten worden vergoed en wanneer de lidstaat waar de betaling wordt verricht, regels heeft vastgesteld die ervoor zorgen dat de verwerkte producten bestemd zijn om door de in de tweede alinea bedoelde eindontvangers te worden geconsumeerd.

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om de contacten en de samenwerking te vergemakkelijken tussen de producentenorganisaties en de door de lidstaten goedgekeurde liefdadigheidsinstellingen en -organisaties als bedoeld in artikel 34, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1308/2013.

3.  
Levering van producten aan de verwerkende industrie is mogelijk. De lidstaten stellen nadere bepalingen vast die ervoor zorgen dat dit voor de betrokken bedrijfstakken in de Unie of voor ingevoerde producten geen verstoring van de mededinging veroorzaakt en dat de uit de markt genomen producten niet opnieuw in het commerciële circuit terechtkomen. Uit distillatie verkregen alcohol wordt uitsluitend gebruikt voor industriële of energiedoeleinden.

Artikel 47

Voorwaarden waaraan de ontvangers van uit de markt genomen producten moeten voldoen

1.  

De in artikel 34, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde ontvangers van uit de markt genomen producten:

a) 

voldoen aan de in en krachtens Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde voorschriften;

b) 

voeren voor de betrokken concrete acties een aparte voorraadboekhouding;

c) 

onderwerpen zich aan de controles waarin de wetgeving van de Unie voorziet, en

d) 

verstrekken de bewijsstukken betreffende de eindbestemming van elk betrokken product in de vorm van een overnamecertificaat of gelijkwaardig document waarin staat dat de uit de markt genomen producten door een derde zijn overgenomen om gratis te worden verstrekt.

De lidstaten kunnen bepalen dat de ontvangers geen boekhouding hoeven te voeren als bedoeld in de eerste alinea, onder b), als zij geringe hoeveelheden ontvangen die onder een maximum liggen dat door de lidstaten wordt bepaald op basis van een gedocumenteerde risicoanalyse.

2.  

De ontvangers van voor andere bestemmingen uit de markt genomen producten:

a) 

voldoen aan de in en krachtens Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde voorschriften;

b) 

voeren een aparte voorraadboekhouding en financiële boekhouding voor de betrokken concrete acties indien de lidstaat dat nodig acht, ook al is het product vóór levering gedenatureerd;

c) 

onderwerpen zich aan de controles waarin de wetgeving van de Unie voorziet, en

d) 

vragen geen aanvullende steun aan voor de uit de betrokken producten verkregen alcohol indien de uit de markt genomen producten voor distillatie bestemd zijn.



Afdeling 6

Groen oogsten en niet oogsten

Artikel 48

Voorwaarden voor de toepassing van groen oogsten en niet oogsten

1.  
Groen oogsten en niet oogsten als bedoeld in artikel 33, lid 3, eerste alinea, onder g), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vullen de normale teeltpraktijken aan als een daarvan verschillende praktijk.
2.  
Nadat de concrete actie heeft plaatsgevonden, worden groenten en fruit die groen zijn geoogst of niet zijn geoogst, in hetzelfde groeiseizoen niet gebruikt voor verdere productiedoeleinden.
3.  
Maatregelen voor groen oogsten worden niet genomen met betrekking tot groenten en fruit waarvan de normale oogst al is begonnen, en maatregelen voor niet oogsten worden niet genomen wanneer het betrokken areaal tijdens de gewone productiecyclus al commerciële productie heeft opgeleverd.

De eerste alinea is niet van toepassing wanneer de groente- en fruitplanten een oogstperiode van meer dan één maand hebben. In zulke gevallen wordt met de in lid 4 bedoelde bedragen enkel de in de zes weken na de concrete actie voor groen oogsten en niet oogsten te oogsten productie vergoed. Nadat de actie heeft plaatsgevonden, worden deze groente- en fruitplanten in hetzelfde groeiseizoen niet gebruikt voor verdere productiedoeleinden.

Voor de toepassing van de tweede alinea kunnen de lidstaten de toepassing van maatregelen voor groen oogsten en niet oogsten verbieden indien, in het geval van groen oogsten, een aanzienlijk deel van de normale oogst heeft plaatsgevonden en, in het geval van niet oogsten, een aanzienlijk deel van de commerciële productie reeds is weggenomen. Een lidstaat die voornemens is deze bepaling toe te passen, legt in zijn nationale strategie vast wat hij als een aanzienlijk deel beschouwd.

Groen oogsten en niet oogsten worden niet toegepast voor hetzelfde product en hetzelfde areaal in een bepaald jaar, behalve voor de doeleinden van de tweede alinea, overeenkomstig welke beide concrete acties gelijktijdig mogen worden toegepast.

4.  
Bijstand voor groen oogsten wordt slechts verleend voor producten die fysiek op de velden aanwezig zijn en daadwerkelijk groen worden geoogst. De voor groen oogsten en niet oogsten betaalde vergoedingen, waaronder zowel de financiële bijstand van de Unie als de bijdrage van de producentenorganisatie vallen, zijn hectarebetalingen die de lidstaat in het kader van artikel 49, eerste alinea, onder a), vaststelt op een niveau dat niet meer dekt dan 90 % van het maximale bijstandsniveau voor het uit de markt nemen van producten dat van toepassing is op het uit de markt nemen van producten voor andere bestemmingen dan gratis verstrekking als bedoeld in artikel 34, lid 4, van Verordening (EU) nr. 1308/2013.
5.  
Producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties melden de bevoegde autoriteiten van de lidstaten vooraf langs schriftelijke of elektronische weg dat zij van plan zijn om groen te oogsten of niet te oogsten.

Artikel 49

Verplichtingen van de lidstaten

De lidstaten:

a) 

stellen nadere bepalingen vast voor de uitvoering van de maatregelen voor groen oogsten en niet oogsten, onder meer inzake de voorafgaande meldingen van groen oogsten en niet oogsten, de desbetreffende inhoud en termijnen, de te betalen vergoeding en de toepassing van de maatregelen, alsmede de lijst van voor de maatregelen in aanmerking komende producten;

b) 

stellen bepalingen vast die ervoor zorgen dat de uitvoering van de maatregelen geen negatieve ecologische of fytosanitaire gevolgen heeft.

De lidstaten controleren of de maatregelen correct worden uitgevoerd, onder meer met betrekking tot de bepalingen van de eerste alinea, onder a) en b). Als de lidstaten constateren dat de maatregelen niet correct zijn uitgevoerd, keuren zij de toepassing van de maatregelen niet goed.



Afdeling 7

Oogstverzekering

Artikel 50

Doelstelling van oogstverzekeringsacties

Acties in verband met oogstverzekeringen als bedoeld in artikel 33, lid 3, eerste alinea, onder h), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 worden beheerd door een producentenorganisatie en dragen bij tot het vrijwaren van het producenteninkomen en het dekken van omzetverliezen die de producentenorganisatie en/of haar leden hebben geleden als gevolg van natuurrampen, ongunstige klimaatomstandigheden en, in voorkomend geval, ziekten of plagen.

Artikel 51

Uitvoering van oogstverzekeringsacties

1.  
De lidstaten stellen nadere bepalingen vast voor de uitvoering van oogstverzekeringsacties, met inbegrip van bepalingen die voorkomen dat de oogstverzekeringsacties de mededinging op de verzekeringsmarkt verstoren.

▼M3

2.  
De lidstaten mogen aanvullende nationale financiering verlenen voor onder het actiefonds vallende oogstverzekeringsacties. De totale overheidssteun voor oogstverzekeringen mag echter niet meer bedragen dan 80 % van de verzekeringspremies die de producenten betalen om zich tegen verliezen te verzekeren.

▼B

3.  
Oogstverzekeringsacties hebben geen betrekking op verzekeringsuitkeringen die meer dan 100 % van het door de producent geleden inkomensverlies dekken, inclusief vergoedingen die de producent ontvangt op grond van andere bijstandsregelingen voor het verzekerde risico.

▼M1



Afdeling 8

Steun in verband met begeleiding

Artikel 51 bis

Uitvoering van begeleidingsmaatregelen

1.  

Voor de toepassing van artikel 33, lid 3, onder i), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 komen de volgende begeleidingsmaatregelen in aanmerking voor steun:

a) 

het uitwisselen van beste praktijken met betrekking tot in artikel 33, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde maatregelen voor crisispreventie en crisisbeheersing, om erkende producentenorganisaties, producentengroeperingen of individuele producenten te helpen ervaring met de uitvoering van maatregelen voor crisispreventie en crisisbeheersing te benutten;

b) 

het bevorderen van de oprichting van nieuwe producentenorganisaties, van de fusie van bestaande producentenorganisaties of het in staat stellen van individuele producenten om zich bij een bestaande producentenorganisatie aan te sluiten;

c) 

het scheppen van netwerkkansen voor aanbieders en ontvangers van begeleiding, om met name de afzetkanalen te versterken als middel voor crisispreventie en crisisbeheer.

2.  
De aanbieder van begeleiding is de unie van producentenorganisaties of de producentenorganisatie. De aanbieder van begeleiding is de begunstigde van de steun voor begeleidingsmaatregelen.

▼M3

3.  
De ontvanger van begeleiding is een erkende producentenorganisatie, een producentengroepering of zijn de individuele producenten, niet-leden van een producentenorganisatie of de unies daarvan.

▼M1

4.  
De uitgaven in verband met begeleiding maken deel uit van de maatregelen voor crisispreventie en crisisbeheer van het in artikel 33, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde operationele programma.

Subsidiabele kosten in verband met begeleiding zijn opgenomen in bijlage III bij deze verordening.

Alle in bijlage III genoemde kosten worden aan de aanbieder van de begeleiding betaald.

5.  
Begeleidingsmaatregelen worden niet uitbesteed.

▼B



HOOFDSTUK IV

Nationale financiële bijstand

▼M1

Artikel 52

Voorwaarden voor het aanvragen van nationale financiële bijstand

1.  

Voor de toepassing van artikel 35, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 wordt de mate van organisatie van de producenten in een regio van een lidstaat berekend op basis van de waarde van de groente- en fruitproductie van de desbetreffende regio die is afgezet door:

a) 

erkende producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties; en

b) 

overeenkomstig artikel 125 sexies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 erkende producentengroeperingen of overeenkomstig artikel 27 van Verordening (EU) nr. 1305/2013 bedoelde producentenorganisaties en producentengroeperingen.

Voor de berekening wordt de vastgestelde waarde als bedoeld in de eerste alinea gedeeld door de totale waarde van de groente- en fruitproductie van die regio.

2.  
De waarde van de groente- en fruitproductie van de desbetreffende regio die is afgezet door de in lid 1, eerste alinea, onder a) en b), bedoelde organisaties, unies en groeperingen, omvat alleen de producten waarvoor die organisaties, unies en groeperingen zijn erkend. Artikel 22 is van overeenkomstige toepassing.

Voor de berekening van de totale waarde van de groente- en fruitproductie van die regio is de in bijlage I bij Verordening (EG) nr. 138/2004 van het Europees Parlement en de Raad ( 7 ) beschreven methodiek van overeenkomstige toepassing.

3.  
Alleen voor de groente- en fruitproductie van de regio als bedoeld in lid 4 wordt nationale financiële bijstand verleend.
4.  
De lidstaten definiëren regio's als op grond van objectieve en niet-discriminerende criteria, zoals hun agronomische en economische kenmerken en hun potentieel op het gebied van landbouw/groente en fruit, of hun institutionele of administratieve structuur, op zich staande delen van hun grondgebied waarvoor gegevens beschikbaar zijn om de in lid 1 bedoelde mate van organisatie te berekenen.

De door een lidstaat gedefinieerde regio's worden ten minste gedurende vijf jaar niet gewijzigd, tenzij een dergelijke wijziging objectief gerechtvaardigd is, in het bijzonder door redenen die geen verband houden met de berekening van de mate van organisatie van de producenten in de desbetreffende regio of regio's.

5.  
Voordat zij nationale financiële bijstand verlenen, stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de lijst van de regio's die aan de in artikel 35, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde criteria voldoen, en van het aan de producentenorganisaties in die regio's te verlenen bedrag van de nationale financiële bijstand.

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van elke wijziging van de regio's die aan de in artikel 35, leden 1 en 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde criteria voldoen.

▼B

Artikel 53

Wijziging van het operationele programma

Een producentenorganisatie die nationale financiële bijstand wil aanvragen, wijzigt zo nodig zijn operationele programma overeenkomstig artikel 34.



HOOFDSTUK V

Algemene bepalingen



Afdeling 1

Meldingen en verslagen

Artikel 54

Meldingen van de lidstaten inzake producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties en producentengroeperingen

De lidstaten verstrekken de volgende informatie en documenten aan de Commissie:

a) 

jaarlijks uiterlijk op 31 januari: het totale bedrag van de actiefondsen die dat jaar voor alle operationele programma's zijn goedgekeurd. Daarin worden het totale bedrag van de actiefondsen en het totale bedrag van de verleende financiële bijstand van de Unie voor deze fondsen vermeld. Deze bedragen worden verder uitgesplitst naar crisispreventiemaatregelen, crisisbeheersmaatregelen en andere maatregelen;

b) 

jaarlijks uiterlijk op 15 november: een jaarverslag over producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties en de op grond van artikel 125 sexies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 gevormde producentengroeperingen en over de actiefondsen, operationele programma's en erkenningsprogramma's die in het voorgaande jaar liepen. Dit jaarverslag bevat de in bijlage V bij de onderhavige verordening bedoelde informatie;

c) 

jaarlijks uiterlijk op 31 januari: de bedragen voor elke komende eenjarige periode van uitvoering van de erkenningsprogramma's van de op grond van artikel 125 sexies van Verordening (EG) nr. 1234/2007 gevormde producentengroeperingen, met inbegrip van het lopende jaar van uitvoering. De opgegeven bedragen zijn goedgekeurd dan wel geraamd. Voor elke producentengroepering en elke komende eenjarige periode van uitvoering van het programma wordt de volgende informatie verstrekt:

i) 

het totale bedrag dat in de eenjarige periode van uitvoering van het erkenningsprogramma is gemoeid, de financiële bijstand van de Unie en de bijdragen van de lidstaten, de producentengroeperingen en de leden van de producentengroeperingen;

ii) 

een uitsplitsing van de steun die is verleend op grond van artikel 103 bis, lid 1, onder a), respectievelijk b), van Verordening (EG) nr. 1234/2007.

Artikel 55

Meldingen van de lidstaten inzake producentenprijzen van groenten en fruit op de interne markt

1.  
De lidstaten melden elke woensdag uiterlijk om 12.00 uur (plaatselijke tijd Brussel) aan de Commissie welke gemiddelde prijzen voor de in bijlage VI genoemde groenten en fruit in de voorgaande week zijn genoteerd, wanneer er gegevens beschikbaar zijn.

Voor groenten en fruit die onder de in deel A van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 vermelde algemene handelsnorm vallen, worden slechts de prijzen van de producten die aan die norm voldoen, gemeld, terwijl voor producten die onder een in deel B van die bijlage vermelde specifieke handelsnorm vallen, slechts de genoteerde prijzen van producten van klasse I worden gemeld.

De lidstaten melden één enkele gewogen gemiddelde prijs per type en variëteit van het product, per grootteklasse en per presentatie conform bijlage VI bij de onderhavige verordening. Wanneer de genoteerde prijzen betrekking hebben op andere types, variëteiten, grootteklassen of presentatievormen dan die in die bijlage, melden de lidstaten aan de Commissie met welke types, variëteiten, grootteklassen en presentatievormen van de producten de prijzen overeenkomen.

Gemeld worden de prijzen af verpakkingsstation van gesorteerde, verpakte en eventueel op pallets aangeboden producten, uitgedrukt in EUR per 100 kg nettogewicht.

2.  
De lidstaten wijzen in het gebied waar de betrokken groenten en fruit worden geproduceerd, representatieve markten aan. De lidstaten stellen de Commissie in kennis van de representatieve markten en het gewicht ervan in het gemiddelde bij de eerste melding of bij een wijziging van de representatieve markten. De lidstaten mogen op vrijwillige basis andere prijzen melden.



Afdeling 2

Monitoring en evaluatie van operationele programma's en van nationale strategieën

▼M1

Artikel 56

Indicatoren

1.  
De operationele programma's en de nationale strategieën worden aan monitoring en evaluatie onderworpen om de vooruitgang ten aanzien van de verwezenlijking van de in de operationele programma's vastgestelde doelstellingen alsook de efficiëntie en doeltreffendheid ervan ten aanzien van die doelstellingen te beoordelen.
2.  
De in lid 1 bedoelde vooruitgang, efficiëntie en doeltreffendheid worden gedurende de gehele uitvoering van het operationele programma beoordeeld op basis van de in afdeling 4 van bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 vastgestelde indicatoren met betrekking tot door erkende producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties, transnationale unies van producentenorganisaties en producentengroeperingen tijdens de operationele programma's uitgevoerde acties en maatregelen.

▼B

Artikel 57

Monitoring- en evaluatieprocedures voor operationele programma's

1.  
De producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties zetten een systeem op waarbij informatie wordt verzameld, geregistreerd en bijgehouden voor de samenstelling van de toepasselijke indicatoren voor de monitoring en evaluatie van de operationele programma's.
2.  

De monitoringexercitie wordt zodanig verricht dat op basis van de resultaten ervan:

a) 

de kwaliteit van de uitvoering van het operationele programma kan worden geverifieerd;

b) 

kan worden nagegaan waar het operationele programma moet worden aangepast of herbeoordeeld;

▼M1

c) 

informatie kan worden verstrekt in het kader van de rapportagevereisten.

▼B

3.  
►M3  De evaluatie neemt de vorm aan van een verslag in het voorlaatste jaar van de uitvoering van het operationele programma. ◄

▼M1

In de evaluatie-exercitie wordt nagegaan welke vooruitgang is geboekt ten aanzien van de brede doelstellingen van het programma, op basis van de in afdeling 4 van bijlage II bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 vastgestelde indicatoren.

▼B

In voorkomend geval omvat de evaluatie een kwalitatieve beoordeling van de resultaten en de impact van de milieuacties die gericht zijn op:

a) 

de voorkoming van bodemerosie;

b) 

een verminderd gebruik of beter beheer van gewasbeschermingsproducten;

c) 

de bescherming van habitats en van de biodiversiteit, en

d) 

de instandhouding van het landschap.

De resultaten van de exercitie worden gebruikt om:

a) 

de inhoud van het operationele programma te verbeteren;

b) 

na te gaan of en waar het operationele programma ingrijpend moet worden gewijzigd, en

c) 

lessen te trekken die nuttig zijn om toekomstige operationele programma's te verbeteren.

▼M1

Het evaluatieverslag wordt bij het betrokken, in artikel 21 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 bedoelde jaarverslag gevoegd.

▼B

Artikel 58

Monitoring- en evaluatieprocedures voor de nationale strategie

1.  
De lidstaten zetten een systeem op waarbij informatie in elektronische vorm wordt verzameld, geregistreerd en bijgehouden voor de samenstelling van de in artikel 56 genoemde indicatoren. Daartoe maken zij gebruik van de informatie van de producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties over de monitoring en evaluatie van hun operationele programma's.
2.  

De monitoring heeft tot doel continu na te gaan welke vooruitgang is geboekt bij de verwezenlijking van de doelen van de operationele programma's. Daartoe wordt gebruikgemaakt van de informatie in de jaarverslagen van de producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties. De monitoringexercitie wordt zodanig verricht dat op basis van de resultaten ervan:

a) 

de kwaliteit van de uitvoering van de operationele programma's kan worden geverifieerd;

b) 

kan worden nagegaan of en waar de nationale strategie moet worden aangepast of herbeoordeeld om de in het kader van de strategie gestelde doelen te bereiken of om het beheer van de uitvoering van de strategie, waaronder het financieel beheer van de operationele programma's, te verbeteren.

3.  

In het kader van de evaluatie wordt beoordeeld welke vooruitgang is geboekt ten aanzien van de brede doelstellingen van de strategie. Daartoe wordt gebruikgemaakt van de resultaten van de monitoring en evaluatie van de operationele programma's, zoals vermeld in de door de producentenorganisaties ingediende jaarverslagen en verslagen over het voorlaatste jaar. De resultaten van de evaluatie worden gebruikt om:

a) 

de kwaliteit van de strategie te verbeteren;

b) 

na te gaan of en waar de strategie ingrijpend moet worden gewijzigd.

De evaluatie omvat een in 2020 uitgevoerde evaluatie-exercitie. De resultaten ervan maken deel uit van hetzelfde nationale jaarverslag als bedoeld in artikel 54, onder b). Het verslag bevat een analyse van het niveau van benutting van de financiële middelen, de efficiëntie en doeltreffendheid van de uitgevoerde operationele programma's en een beoordeling van de effecten en de impact van deze programma's, getoetst aan de doelen, streefcijfers en maatregelen van de strategie en, in voorkomend geval, aan andere, in artikel 33, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 omschreven doelen.



Afdeling 3

Administratieve sancties

Artikel 59

Niet-naleving van de erkenningscriteria

1.  
Indien een lidstaat niet-naleving door een producentenorganisatie van een van de erkenningscriteria in verband met de vereisten van de artikelen 5 en 7, artikel 11, leden 1 en 2, en artikel 17 heeft vastgesteld, zendt hij de betrokken producentenorganisatie uiterlijk twee maanden na de vaststelling van de niet-naleving een aangetekende aanmaningsbrief waarin de geconstateerde tekortkoming en de vereiste corrigerende maatregelen worden vermeld, alsook de termijnen waarbinnen deze maatregelen moeten worden genomen, met een maximum van vier maanden. Zodra een inbreuk is vastgesteld, schorten de lidstaten de steunbetalingen op totdat de corrigerende maatregelen ten genoegen van de lidstaten zijn genomen.
2.  
Als de in lid 1 bedoelde corrigerende maatregelen niet binnen de door de lidstaat vastgestelde termijn worden genomen, wordt de erkenning van de producentenorganisatie opgeschort. De lidstaat stelt de producentenorganisatie in kennis van de termijn van de opschorting, die na het verstrijken van de termijn voor het nemen van die corrigerende maatregelen onmiddellijk ingaat en niet meer mag bedragen dan twaalf maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van de aanmaningsbrief door de producentenorganisatie. Dit doet geen afbreuk aan de toepassing van horizontale nationale wetgeving die eventueel voorziet in de opschorting van de erkenning nadat een gerechtelijke procedure is ingeleid.

Tijdens de periode van opschorting van de erkenning mag de producentenorganisatie haar activiteiten voortzetten, maar de steunbetalingen worden ingehouden tot de opschorting van de erkenning wordt opgeheven. Het jaarlijkse steunbedrag wordt verlaagd met 2 % voor elke kalendermaand of gedeelte daarvan waarin de erkenning is opgeschort.

De opschorting eindigt op de dag van de controle die bevestigt dat de betrokken erkenningscriteria weer in acht worden genomen.

3.  
Als de criteria aan het einde van de door de bevoegde autoriteit van de lidstaat vastgestelde opschortingsperiode nog steeds niet worden nageleefd, trekt de lidstaat de erkenning in vanaf de datum waarop de erkenningsvoorwaarden niet langer werden vervuld, of, indien het niet mogelijk is na te gaan wat deze datum was, vanaf de datum waarop de niet-naleving werd vastgesteld. Dit doet geen afbreuk aan de toepassing van horizontale nationale wetgeving die eventueel voorziet in de opschorting van de erkenning nadat een gerechtelijke procedure is ingeleid. Nog verschuldigde steun over de periode waarvoor de inbreuk is vastgesteld, wordt niet betaald en ten onrechte betaalde steun wordt teruggevorderd.
4.  
Indien een lidstaat heeft vastgesteld dat een producentenorganisatie een van de in artikel 154 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde en niet in lid 1 vermelde erkenningscriteria niet in acht neemt, zendt hij de betrokken producentenorganisatie uiterlijk twee maanden na de vaststelling van de niet-naleving een aangetekende aanmaningsbrief waarin de geconstateerde tekortkoming en de vereiste corrigerende maatregelen worden vermeld, alsook de termijnen waarbinnen deze maatregelen moeten worden genomen, met een maximum van vier maanden.
5.  
Indien de in lid 4 bedoelde corrigerende maatregelen niet binnen de door de lidstaat vastgestelde termijn zijn genomen, worden de steunbetalingen geschorst en wordt het jaarlijkse steunbedrag verlaagd met 1 % voor elke kalendermaand of gedeelte daarvan na het verstrijken van die termijn. Dit doet geen afbreuk aan de toepassing van horizontale nationale wetgeving die eventueel voorziet in de opschorting van de erkenning nadat een gerechtelijke procedure is ingeleid.
6.  
Indien een producentenorganisatie de criteria van het minimumvolume of de minimumwaarde van de afgezette productie uit hoofde van artikel 154, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 niet in acht heeft genomen en uiterlijk op 15 oktober van het tweede jaar na het jaar van de niet-inachtneming niet heeft bewezen dat die criteria in acht worden genomen, trekt de lidstaat haar erkenning in. De intrekking is van kracht vanaf de datum waarop de erkenningsvoorwaarden niet langer werden vervuld, of, indien het niet mogelijk is na te gaan wat deze datum was, vanaf de datum waarop de niet-naleving werd vastgesteld. Nog verschuldigde steun over de periode waarvoor de inbreuk is vastgesteld, wordt niet betaald en ten onrechte betaalde steun wordt teruggevorderd.

Wanneer een producentenorganisatie aan de lidstaat echter bewijst dat zij ten gevolge van natuurrampen, ongunstige weersomstandigheden, ziekten of plagen, ondanks de genomen maatregelen ter preventie van risico's, niet kan voldoen aan de in artikel 154, lid 1, onder b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgelegde criteria inzake het minimumvolume of de minimumwaarde van de afzetbare productie zoals bepaald door de lidstaat, kan de lidstaat voor het betrokken jaar afwijken van het minimumvolume of de minimumwaarde van de afzetbare productie van deze producentenorganisatie.

7.  
In gevallen waar de leden 1, 2, 4 en 5 van toepassing zijn, mogen de lidstaten betalingen verrichten na de uiterste datum die in artikel 10 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 wordt genoemd. Deze betalingen mogen echter niet plaatsvinden na 15 oktober van het tweede jaar na het jaar van uitvoering van het programma.
8.  
De leden 1 tot en met 5 zijn van overeenkomstige toepassing wanneer een producentenorganisatie de in het kader van artikel 21 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 vereiste informatie niet aan de lidstaat verstrekt.

Artikel 60

Fraude

1.  
De lidstaten schorten betalingen aan of de erkenning van een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties waartegen een nationale dienst een onderzoek heeft ingesteld in verband met een beschuldiging van fraude die betrekking heeft op steun in het kader van Verordening (EU) nr. 1308/2013, op totdat de zaak is afgerond.
2.  

Indien een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties aantoonbaar fraude heeft gepleegd die betrekking heeft op steun in het kader van Verordening (EU) nr. 1308/2013, gaat de lidstaat, onverminderd andere sancties die op grond van de nationale en Uniewetgeving van toepassing zijn, over tot:

a) 

intrekking van de erkenning van die organisatie of unie;

b) 

uitsluiting van de betrokken acties van bijstandsverlening in het kader van het betrokken operationele programma, en terugvordering van eventueel reeds voor die acties betaalde steun, en

c) 

uitsluiting van die organisatie of unie van erkenning in het daaropvolgende jaar.

Artikel 61

Sanctie voor niet-subsidiabele bedragen

1.  
De betalingen worden berekend op basis van subsidiabele acties.
2.  

De lidstaat onderzoekt de steunaanvraag en bepaalt de subsidiabele bedragen. Hij bepaalt het bedrag dat:

a) 

louter op basis van de aanvraag aan de begunstigde zou moeten worden betaald;

b) 

op basis van het onderzoek van de subsidiabiliteit van de aanvraag aan de begunstigde moet worden betaald.

3.  
Indien het in lid 2, onder a), bedoelde bedrag meer dan 3 % hoger is dan het in lid 2, onder b), bedoelde bedrag, wordt een sanctie toegepast. Het sanctiebedrag komt overeen met het verschil tussen de in lid 2, onder a) en b), bedoelde bedragen. Indien de producentenorganisatie kan aantonen dat zij niet verantwoordelijk is voor de opname van het niet-subsidiabele bedrag, wordt evenwel geen sanctie toegepast.
4.  
De leden 2 en 3 zijn van overeenkomstige toepassing op niet-subsidiabele uitgaven die tijdens de controles ter plaatse of daaropvolgende controles aan het licht komen.
5.  
Indien de waarde van de afgezette productie vóór de indiening van de steunaanvraag wordt opgegeven en gecontroleerd, worden de opgegeven en goedgekeurde waarden gebruikt om de in lid 2, onder a) en b), bedoelde bedragen te bepalen.
6.  
Wanneer aan het einde van het operationele programma niet is voldaan aan de voorwaarden van artikel 33, lid 5, onder b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013, wordt het totale bijstandsbedrag voor het laatste jaar van het operationele programma verlaagd naar evenredigheid van het bedrag aan uitgaven dat niet aan milieuacties is besteed.

Artikel 62

Administratieve sancties naar aanleiding van eerstelijnscontroles op het uit de markt nemen van producten

1.  

Als bij de in artikel 29 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 bedoelde controles niet-nalevingen met betrekking tot de in artikel 15 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 bedoelde handelsnormen of minimumeisen aan het licht komen waarbij de vastgestelde toleranties worden overschreden, wordt de betrokken producentenorganisatie verplicht een sanctiebedrag te betalen dat wordt berekend naar evenredigheid van de niet-conforme uit de markt genomen producten:

a) 

wanneer deze hoeveelheden minder bedragen dan 10 % van de hoeveelheden die op grond van artikel 44 van deze verordening daadwerkelijk uit de markt zijn genomen, is de sanctie gelijk aan de door de Unie verleende financiële bijstand, die wordt berekend op basis van de hoeveelheden van de niet-conforme, uit de markt genomen producten;

b) 

wanneer deze hoeveelheden 10 % tot en met 25 % bedragen van de hoeveelheden die daadwerkelijk uit de markt zijn genomen, bedraagt de sanctie tweemaal de door Unie verleende financiële bijstand, die wordt berekend op basis van de hoeveelheden van de niet-conforme, uit de markt genomen producten, of

c) 

wanneer deze hoeveelheden meer dan 25 % van de daadwerkelijk uit de markt genomen hoeveelheid bedragen, is de sanctie gelijk aan het bedrag van de door de Unie verleende financiële bijstand voor de gehele op grond van artikel 44 van deze verordening gemelde hoeveelheid.

2.  
De in de lid 1 bedoelde sancties gelden onverminderd de sancties die op grond van artikel 61 worden toegepast.

Artikel 63

Andere voor producentenorganisaties geldende administratieve sancties inzake het uit de markt nemen van producten

Uitgaven voor het uit de markt nemen van producten zijn niet subsidiabel indien de producten niet zijn weggewerkt volgens de door de lidstaat overeenkomstig artikel 46, lid 1, vastgestelde bepalingen of indien het uit de markt nemen negatieve ecologische of fytosanitaire gevolgen heeft gehad, zulks onverminderd de op grond van artikel 61 toegepaste sancties.

Artikel 64

Administratieve sancties voor ontvangers van producten die uit de markt zijn genomen

Wanneer bij de overeenkomstig de artikelen 29 en 30 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 uitgevoerde controles onregelmatigheden worden geconstateerd die zijn toe te schrijven aan de ontvangers van uit de markt genomen producten, worden deze ontvangers:

a) 

uitgesloten van het recht op ontvangst van de producten die uit de markt zijn genomen, en

b) 

verplicht de waarde van de door hen ontvangen producten plus de betrokken sorteer-, verpakkings- en vervoerskosten te betalen overeenkomstig de regelgeving van de lidstaten.

De in de eerste alinea, onder a), bedoelde uitsluiting wordt onmiddellijk van kracht en duurt ten minste één jaar met de mogelijkheid van verlenging.

Artikel 65

Administratieve sancties voor groen oogsten en niet oogsten

1.  

Indien de producentenorganisatie niet heeft voldaan aan haar verplichtingen inzake groen oogsten, betaalt zij als sanctiebedrag het bedrag van de compensatie voor de arealen waarvoor de verplichting niet in acht is genomen. Er is onder meer sprake van niet-nakoming van de verplichtingen wanneer:

a) 

het voor groen oogsten opgegeven areaal niet voor groen oogsten in aanmerking komt;

b) 

de gewassen op het voor groen oogsten opgegeven areaal niet volledig zijn geoogst of de betrokken productie niet is gedenatureerd;

c) 

de producentenorganisatie verantwoordelijk is voor de negatieve ecologische of fytosanitaire gevolgen.

2.  

Indien de producentenorganisatie niet heeft voldaan aan haar verplichtingen inzake niet-oogsten, betaalt zij als sanctiebedrag het bedrag van de compensatie voor de arealen waarvoor de verplichting niet in acht is genomen. Er is onder meer sprake van niet-nakoming van de verplichtingen wanneer:

a) 

het voor niet oogsten opgegeven areaal niet voor niet oogsten in aanmerking komt;

b) 

de gewassen volledig of gedeeltelijk zijn geoogst;

c) 

de producentenorganisatie verantwoordelijk is voor de negatieve ecologische of fytosanitaire gevolgen.

Het bepaalde in de eerste alinea, onder b), is niet van toepassing wanneer artikel 48, lid 3, tweede alinea, van toepassing is.

3.  
De in de leden 1 en 2 bedoelde sancties komen bovenop sancties die op grond van artikel 61 worden opgelegd.

Artikel 66

Verhindering van een controle ter plaatse

Indien een producentenorganisatie, inclusief haar leden of relevante vertegenwoordigers, de uitvoering van een controle ter plaatse verhindert, wordt een verzoek tot erkenning, de goedkeuring van een operationeel programma of een steunaanvraag afgewezen voor het deel van de desbetreffende uitgaven.

Artikel 67

Betaling van teruggevorderde steun en sancties

1.  
Producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties of andere betrokken marktdeelnemers betalen onverschuldigd betaalde steun met rente terug en betalen daarbovenop de in deze afdeling bedoelde sanctiebedragen.

De rente wordt berekend:

a) 

op basis van de periode die is verstreken tussen de ontvangst van de onverschuldigde betaling en de terugbetaling ervan door de begunstigde;

b) 

op basis van de op de datum van de onverschuldigde betaling geldende rentevoet voor de basisherfinancieringsverrichtingen van de Europese Centrale Bank zoals bekendgemaakt in reeks C van het Publicatieblad van de Europese Unie, verhoogd met 3 procentpunten.

2.  
De teruggevorderde steun en de opgelegde rente en sancties worden in het Europees Landbouwgarantiefonds gestort.



HOOFDSTUK VI

Uitbreiding van de voorschriften

Artikel 68

Voorwaarden voor de uitbreiding van de voorschriften

1.  

Artikel 164 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is van toepassing op producten van de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit, mits de voorschriften van lid 4 van dat artikel:

a) 

ten minste één jaar van kracht zijn;

b) 

verbindend zijn verklaard voor niet meer dan drie jaar.

De lidstaten kunnen evenwel afwijken van de voorwaarden van de eerste alinea, onder a), wanneer het doel van de uit te breiden voorschriften overeenkomt met een van de in artikel 164, lid 4, eerste alinea, onder a), e), f), h), i), j), m) of n), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 genoemde doelen.

2.  
De voorschriften die voor alle producenten in een specifiek economisch gebied verbindend worden verklaard, gelden niet voor producten die ter verwerking worden geleverd in het kader van een contract dat vóór het begin van de oogst is getekend, tenzij de uitbreiding van de voorschriften uitdrukkelijk op dergelijke producten betrekking heeft, met uitzondering van de marktrapportagevoorschriften als bedoeld in artikel 164, lid 4, eerste alinea, onder a), van Verordening (EU) nr. 1308/2013.
3.  
Voorschriften van producentenorganisaties of unies van producentenorganisaties kunnen niet verbindend worden verklaard voor producenten van biologische producten die onder Verordening (EG) nr. 834/2007 vallen, tenzij deze zijn overeengekomen tussen ten minste 50 % van de producenten die onder die verordening vallen in het economisch gebied waarin de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties actief is en die organisatie of unie ten minste 60 % van een dergelijke productie van dat gebied vertegenwoordigt.
4.  
De in artikel 164, lid 4, eerste alinea, onder b), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde voorschriften gelden niet voor producten die zijn geproduceerd buiten het specifieke economische gebied als bedoeld in artikel 164, lid 2, van die verordening.

Artikel 69

Nationale voorschriften

1.  
Voor de toepassing van artikel 164, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 kunnen de lidstaten bepalen dat het economische gebied dat bij de uitbreiding van de voorschriften van een brancheorganisatie in aanmerking wordt genomen, een regio of het gehele nationale grondgebied met homogene productie- en afzetomstandigheden is.
2.  

Ter bepaling van de representativiteit van producentenorganisaties en unies van producentenorganisaties in de zin van artikel 164, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 voorzien de lidstaten in voorschriften ter uitsluiting van:

a) 

producenten wier productie grotendeels bestemd is om op het bedrijf of in het productiegebied rechtstreeks aan de verbruiker te worden verkocht;

b) 

de onder a) bedoelde rechtstreekse verkoop;

c) 

producten die ter verwerking worden geleverd in het kader van een contract dat vóór het begin van de oogst is getekend, tenzij de uitbreiding van de voorschriften uitdrukkelijk op dergelijke producten betrekking heeft;

d) 

producenten of de productie van biologische producten die onder Verordening (EG) nr. 834/2007 vallen.

Artikel 70

Melding van de uitbreiding van voorschriften en economische gebieden

1.  

Als een lidstaat de Commissie krachtens artikel 164, lid 6, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 in kennis stelt van de voorschriften die hij voor een bepaald product en economisch gebied verbindend heeft verklaard, stelt hij haar onverwijld in kennis van:

a) 

het economisch gebied waarin deze voorschriften zullen gelden;

b) 

de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of brancheorganisatie die om de uitbreiding van de voorschriften heeft verzocht, en de gegevens waaruit blijkt dat aan artikel 164, lid 3, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 is voldaan;

c) 

wanneer een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties om de uitbreiding van de voorschriften verzoekt, het aantal producenten dat tot die organisatie of unie behoort, en het totale aantal producenten in het betrokken economische gebied. Deze informatie moet betrekking hebben op de situatie ten tijde van de indiening van het verzoek om uitbreiding van de voorschriften;

d) 

wanneer een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties om de uitbreiding van de voorschriften verzoekt, de totale productie van het economische gebied en de productie die door die organisatie of unie is afgezet in het laatste jaar waarvoor cijfers beschikbaar zijn;

e) 

de datum waarop de uit te breiden voorschriften van toepassing zijn geworden op de betrokken producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of brancheorganisatie, en

f) 

de datum waarop de uitbreiding van de voorschriften van kracht wordt en de duur ervan.

2.  
Wanneer een lidstaat op grond van artikel 164, lid 3, tweede alinea, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bij uitbreiding van de voorschriften van brancheorganisaties nationale voorschriften voor de representativiteit vaststelt, meldt hij die voorschriften aan de Commissie, samen met een motivering daarvan plus de melding van de uitbreiding van de voorschriften zelf.
3.  
Voordat de uitgebreide voorschriften openbaar worden gemaakt, deelt de Commissie die voorschriften op enigerlei door haar passend geachte wijze aan de lidstaten mee.

Artikel 71

Intrekking van de uitbreiding van de voorschriften

De Commissie stelt het in artikel 175, onder d), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 bedoelde besluit waarbij een lidstaat wordt verplicht tot intrekking van een door die lidstaat op grond van artikel 164, lid 1, van die verordening genomen besluit tot uitbreiding van de voorschriften, vast wanneer zij constateert dat:

a) 

het besluit van de lidstaat tot uitsluiting van de mededinging in een aanzienlijk deel van de interne markt of tot belemmering van de vrijhandel leidt of daardoor de doelstellingen van artikel 39 van het Verdrag in het gedrang komen;

b) 

artikel 101, lid 1, van het Verdrag van toepassing is op de tot andere producenten uitgebreide voorschriften;

c) 

niet aan de bepalingen van dit hoofdstuk is voldaan.

Het voor die voorschriften vastgestelde besluit van de Commissie is van toepassing vanaf de datum waarop een dergelijke bevinding aan de betrokken lidstaat is gemeld.

Artikel 72

Kopers van producten op stam

1.  
In geval van verkoop van producten op stam door een producent die niet bij een producentenorganisatie is aangesloten, wordt de koper als producent van de betrokken producten beschouwd voor wat betreft de naleving van de productie-, rapportage- en afzetvoorschriften.
2.  
De betrokken lidstaat kan besluiten dat andere dan de in lid 1 bedoelde voorschriften verbindend kunnen worden verklaard voor de koper, wanneer deze voor het beheer van de betrokken productie verantwoordelijk is.



TITEL III

HANDEL MET DERDE LANDEN INVOERPRIJSSYSTEEM

Artikel 73

Definities

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

a)

„partij” : de goederen die worden aangeboden met een aangifte voor het vrije verkeer die slechts betrekking heeft op goederen van dezelfde oorsprong en van dezelfde GN-code, en

b)

„importeur” : de aangever in de zin van artikel 5, lid 15, van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 8 ).

Artikel 74

Melding van prijzen en van hoeveelheden ingevoerde producten

1.  

Voor elk van de in bijlage VII, deel A, vermelde producten en perioden melden de lidstaten voor elke marktdag en oorsprong uiterlijk de eerstvolgende werkdag om 12.00 uur (plaatselijke tijd Brussel) de volgende gegevens aan de Commissie:

a) 

de gemiddelde representatieve prijzen van de uit derde landen ingevoerde producten die op de invoermarkten van de lidstaten zijn verkocht, en

b) 

de totale hoeveelheden waarop de onder a) bedoelde prijzen betrekking hebben.

Voor de toepassing van de eerste alinea, onder a), stellen de lidstaten de Commissie in kennis van de door hen representatief geachte invoermarkten, die ook Londen, Milaan, Perpignan en Rungis omvatten.

Wanneer de in de eerste alinea, onder b), bedoelde totale hoeveelheden kleiner zijn dan tien ton, worden de betrokken prijzen niet aan de Commissie gemeld.

2.  

De in lid 1, eerste alinea, onder a), bedoelde prijzen worden geregistreerd:

a) 

voor elk van de in bijlage VII, deel A, genoemde producten;

b) 

voor alle beschikbare variëteiten en grootteklassen, en

c) 

in het stadium importeur/groothandelaar, of in het stadium groothandelaar/detailhandelaar wanneer in het stadium importeur/groothandelaar geen noteringen beschikbaar zijn.

Deze prijzen worden verlaagd met de volgende bedragen:

a) 

een handelsmarge van 15 % voor de handelscentra Londen, Milaan en Rungis en van 8 % voor de andere handelscentra, en

b) 

de kosten van vervoer en verzekering binnen het douanegebied van de Unie.

Voor de overeenkomstig de vorige alinea in mindering te brengen vervoers- en verzekeringskosten kunnen de lidstaten standaardbedragen vaststellen. Deze standaardbedragen en de methoden voor de berekening ervan worden onmiddellijk ter kennis gebracht van de Commissie.

3.  

De overeenkomstig lid 2 geregistreerde prijzen worden, wanneer deze in het stadium groothandelaar/detailhandelaar worden vastgesteld, verlaagd met:

a) 

een bedrag dat gelijk is aan 9 % in verband met de handelsmarge van de groothandelaar, en

b) 

een bedrag van 0,7245 EUR per 100 kg in verband met de kosten van de handling van goederen, marktgeld en marktbelastingen.

4.  

Voor in bijlage VII, deel A, opgenomen producten waarvoor een specifieke handelsnorm geldt, worden de volgende prijzen als representatief beschouwd:

a) 

de prijzen van de producten van klasse I wanneer de hoeveelheden van deze klasse ten minste 50 % van de totale afgezette hoeveelheid uitmaken;

b) 

de prijzen van de producten van klasse I en klasse II wanneer de hoeveelheden van deze klassen ten minste 50 % van de totale afgezette hoeveelheid uitmaken;

c) 

de prijzen van de producten van klasse II wanneer producten van klasse I ontbreken, tenzij wordt besloten daarop een aanpassingscoëfficiënt toe te passen omdat deze producten op grond van de kwaliteitskenmerken ervan gewoonlijk niet als producten van klasse I worden afgezet.

De in de eerste alinea, onder c), bedoelde aanpassingscoëfficiënt wordt toegepast na aftrek van de in lid 2 bedoelde bedragen.

Voor in bijlage VII, deel A, opgenomen producten waarvoor geen specifieke handelsnorm geldt, worden de prijzen van producten die aan de algemene handelsnorm voldoen, als representatief beschouwd.

Artikel 75

Als basis te nemen invoerprijs

1.  
Voor de toepassing van artikel 181, lid 1, van Verordening (EU) nr. 1308/2013 zijn de in dat artikel bedoelde producten van de sectoren groenten en fruit en verwerkte groenten en fruit die welke in bijlage VII bij de onderhavige verordening zijn vermeld.
2.  
Wanneer de douanewaarde van de in bijlage VII, deel A, vermelde producten wordt bepaald aan de hand van de transactiewaarde als bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU) nr. 952/2013 en die douanewaarde meer dan 8 % hoger is dan het door de Commissie als standaardinvoerwaarde berekende forfaitaire tarief op het ogenblik waarop de aangifte voor het vrije verkeer voor die producten wordt ingediend, moet de importeur een in artikel 148 van Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie ( 9 ) bedoelde zekerheid stellen. Daartoe is het op de in bijlage VII, deel A, van de onderhavige verordening vermelde producten toe te passen invoerrecht gelijk aan het bedrag van de rechten die de importeur zou hebben betaald wanneer de betrokken producten op basis van de standaardinvoerwaarde waren ingedeeld.

De eerste alinea is niet van toepassing wanneer de standaardinvoerwaarde hoger is dan de invoerprijzen die zijn opgenomen in bijlage I, derde deel, afdeling I, bijlage 2, bij Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad ( 10 ), of wanneer de aangever verzoekt om de onmiddellijke boeking van het bedrag aan rechten dat uiteindelijk op de goederen van toepassing is, in plaats van het stellen van een zekerheid.

3.  
Wanneer de douanewaarde van de in bijlage VII, deel A, vermelde producten wordt berekend overeenkomstig artikel 74, lid 2, onder c), van Verordening (EU) nr. 952/2013, worden de rechten in mindering gebracht overeenkomstig artikel 38, lid 1, van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892. In dat geval stelt de importeur een zekerheid die gelijk is aan het bedrag van de rechten die hij zou hebben betaald indien de producten waren ingedeeld op basis van de geldende standaardinvoerwaarde.
4.  
De douanewaarde van in consignatie ingevoerde goederen wordt rechtstreeks bepaald overeenkomstig artikel 74, lid 2, onder c), van Verordening (EU) nr. 952/2013 en daartoe is de overeenkomstig artikel 38 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 berekende standaardinvoerwaarde van toepassing gedurende de desbetreffende periode.
5.  
Binnen één maand vanaf de datum waarop de betrokken producten zijn verkocht, en uiterlijk binnen vier maanden, te rekenen vanaf de datum waarop de aangifte voor het vrije verkeer is geaccepteerd, bewijst de importeur dat de partij is afgezet tegen zodanige condities dat de prijzen als bedoeld in artikel 70 van Verordening (EU) nr. 952/2013 juist zijn, dan wel bepaalt hij de douanewaarde als bedoeld in artikel 74, lid 2, onder c), van die verordening.

Onverminderd lid 6 wordt bij niet-inachtneming van een van bovengenoemde termijnen de gestelde zekerheid verbeurd.

De gestelde zekerheid wordt vrijgegeven voor zover de bewijzen met betrekking tot de afzetvoorwaarden ten genoegen van de douaneautoriteiten zijn geleverd. Is dat niet het geval, dan wordt de zekerheid verbeurd bij wijze van betaling van de invoerrechten.

Om te bewijzen dat de partij is afgezet tegen de in de eerste alinea vastgestelde condities, stelt de importeur naast de factuur alle documenten ter beschikking die nodig zijn voor de uitvoering van de relevante douanecontroles met betrekking tot de verkoop en de afzet van alle producten van de partij in kwestie, met inbegrip van documenten die verband houden met vervoer, verzekering, handling en opslag van de partij.

Wanneer de productvariëteit of het type van de groenten en fruit krachtens de in artikel 3 van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde handelsnormen op de verpakking moeten worden vermeld, wordt de productvariëteit of het type van de groenten en fruit die deel uitmaken van de partij vermeld op de documenten inzake vervoer, de facturen en de leveringsbon.

6.  
Op een naar behoren gemotiveerd verzoek van de importeur kan de in lid 5, eerste alinea, bedoelde termijn van vier maanden door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat met ten hoogste drie maanden worden verlengd.

Indien de bevoegde autoriteiten van de lidstaten bij verificatie constateren dat niet aan de eisen van dit artikel is voldaan, vorderen zij het verschuldigde recht in overeenkomstig artikel 105 van Verordening (EU) nr. 952/2013. Bij de vaststelling van het bedrag of het resterende bedrag aan rechten dat moet worden ingevorderd, wordt een rente toegepast voor de periode vanaf de datum waarop de goederen in het vrije verkeer zijn gebracht tot en met de datum van de invordering. Als rentevoet wordt de rentevoet toegepast die volgens het nationale recht bij invorderingen van toepassing is.



TITEL IV

ALGEMENE BEPALINGEN, OVERGANGSBEPALINGEN EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 76

Nationale sancties

Onverminderd de sancties die in Verordening (EU) nr. 1306/2013, Verordening (EU) nr. 1308/2013, de onderhavige verordening of Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 zijn vermeld, passen de lidstaten op nationaal niveau sancties toe bij onregelmatigheden die verband houden met de vereisten van deze verordeningen, ook met betrekking tot producentenorganisaties die geen operationeel programma uitvoeren. Die sancties zijn zo doeltreffend, evenredig en ontradend dat de financiële belangen van de Unie op adequate wijze worden beschermd.

Artikel 77

Meldingen

1.  

De lidstaten wijzen een autoriteit of instantie aan die als enige bevoegd is voor de meldingen inzake:

a) 

producentengroeperingen, producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties en brancheorganisaties, conform artikel 54;

b) 

producentenprijzen van groenten en fruit op de interne markt, conform artikel 55;

c) 

prijzen en hoeveelheden van de uit derde landen ingevoerde producten die op de representatieve invoermarkten worden verkocht, conform artikel 74;

d) 

in het vrije verkeer gebrachte invoervolumes, conform artikel 39 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892.

2.  
De lidstaten stellen de Commissie in kennis van deze aanwijzing en van de contactgegevens van de betrokken autoriteit of instantie, alsmede van elke wijziging van deze informatie.

De lijst van de aangewezen autoriteiten en instanties — met vermelding van naam en adres — wordt via de door de Commissie opgezette informatiesystemen met alle passende middelen, waaronder bekendmaking op het internet, ter beschikking van de lidstaten en van het publiek gesteld.

3.  
De meldingen waarin de onderhavige verordening en Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 voorzien, worden gedaan overeenkomstig Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie ( 11 ).
4.  
Als een lidstaat nalaat een melding te doen die vereist is op grond van Verordening (EU) nr. 1308/2013, de onderhavige verordening of Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892, of als de melding niet juist blijkt in het licht van objectieve informatie waarover de Commissie beschikt, kan de Commissie de maandelijkse betalingen als bedoeld in artikel 17 van Verordening (EU) nr. 1306/2013 voor de sector groenten en fruit gedeeltelijk of volledig opschorten totdat de melding op correcte wijze is verricht.

Artikel 78

Melding van overmacht

Voor de toepassing van artikel 59, lid 7, en artikel 64, lid 2, onder a), van Verordening (EU) nr. 1306/2013 wordt elk geval van overmacht binnen dertig werkdagen vanaf de datum waarop het geval van overmacht zich heeft voorgedaan, aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat gemeld, met bewijzen daarvan ten genoegen van die autoriteit.

Artikel 79

Wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011

Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 wordt als volgt gewijzigd:

1) 

Artikel 2 wordt geschrapt.

2) 

De artikelen 19 tot en met 35 worden geschrapt.

3) 

De artikelen 50 tot en met 148 worden geschrapt.

4) 

De bijlagen VI tot en met XVIII worden geschrapt.

Artikel 80

Overgangsbepalingen

1.  

Onverminderd artikel 34 kan een in het kader van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 goedgekeurd operationeel programma op verzoek van een producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties:

a) 

tot het einde ervan doorlopen onder de in het kader van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 geldende voorwaarden;

b) 

worden gewijzigd om te voldoen aan de eisen van Verordening (EU) nr. 1308/2013, de onderhavige verordening en Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892, of

c) 

worden vervangen door een nieuw, in het kader van Verordening (EU) nr. 1308/2013, de onderhavige verordening en Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892 goedgekeurd operationeel programma.

▼M3 —————

▼B

Artikel 81

Inwerkingtreding en toepassing

Deze verordening treedt in werking op de zevende dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE I

Verwerkte producten als bedoeld in artikel 22, lid 2



Categorie

GN-code

Omschrijving

Vruchtensappen

ex  20 09

Ongegiste vruchtensappen, uitgezonderd druivensap en druivenmost van de onderverdelingen 2009 61 en 2009 69 , bananensap van onderverdeling ex 2009 80 en geconcentreerde ongegiste groentesappen zonder toegevoegde alcohol, ook indien met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen.

Geconcentreerde vruchtensappen zijn vruchtensappen die onder post ex  20 09 vallen en die worden verkregen door fysische verwijdering van ten minste 50 % van het watergehalte in verpakkingen met een netto-inhoud van ten minste 200 kg.

Tomatenconcentraat

ex 2002 90 31

ex 2002 90 91

Tomatenconcentraat met een drogestofgehalte van niet minder dan 28 % in onmiddellijke verpakkingen met een netto-inhoud van ten minste 200 kg.

Bevroren groenten en fruit

ex  07 10

Groenten, ook indien gestoomd of in water gekookt, bevroren, met uitzondering van suikermaïs van onderverdeling 0710 40 00 , olijven van onderverdeling 0710 80 10 en vruchten van de geslachten Capsicum of Pimenta van onderverdeling 0710 80 59 .

ex  08 11

Vruchten, ook indien gestoomd of in water gekookt, bevroren, zonder toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, met uitzondering van bevroren bananen van onderverdeling ex 0811 90 95

ex  20 04

Andere groenten, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur, bevroren, andere dan de producten bedoeld bij post 2006 , met uitzondering van suikermaïs (Zea mays var. saccharata) van onderverdeling ex 2004 90 10 , olijven van onderverdeling ex 2004 90 30 en aardappelen, bereid of verduurzaamd in de vorm van meel, gries, griesmeel of vlokken van onderverdeling 2004 10 91 .

Groente- en fruitconserven

ex  20 01

Groenten, vruchten en andere eetbare plantendelen, bereid of verduurzaamd in azijn of azijnzuur, met uitzondering van:

— vruchten van het geslacht Capsicum van onderverdeling 2001 90 20 ;

— suikermaïs (Zea mays var. saccharata) van onderverdeling 2001 90 30 ;

— broodwortelen, bataten (zoete aardappelen) en dergelijke eetbare plantendelen met een zetmeelgehalte van 5 of meer gewichtspercenten van onderverdeling 2001 90 40 ;

— palmharten van onderverdeling 2001 90 60 ;

— olijven van onderverdeling 2001 90 65 ;

— wijnstokbladeren, hopscheuten en dergelijke eetbare plantendelen van onderverdeling ex 2001 90 97 .

ex  20 02

Tomaten op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur, met uitzondering van het hierboven omschreven tomatenconcentraat van de onderverdelingen ex 2002 90 31 en ex 2002 90 91 .

ex  20 05

Andere groenten, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur, niet bevroren, andere dan de producten bedoeld bij post 2006 , met uitzondering van olijven van onderverdeling 2005 70 , suikermaïs (Zea mays var. saccharata) van onderverdeling 2005 80 00 , scherpsmakende vruchten van het geslacht Capsicum van onderverdeling 2005 99 10 en aardappelen, bereid of verduurzaamd in de vorm van meel, gries, griesmeel of vlokken van onderverdeling 2005 20 10 .

ex  20 08

Vruchten en andere eetbare plantendelen, op andere wijze bereid of verduurzaamd, ook indien met toegevoegde suiker, andere zoetstoffen of alcohol, elders genoemd noch elders onder begrepen, met uitzondering van:

— pindakaas van onderverdeling 2008 11 10 ;

— andere noten, op andere wijze bereid of verduurzaamd, ook indien met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, elders genoemd noch elders onder begrepen, van onderverdeling ex 2008 19 ;

— palmharten van onderverdeling 2008 91 00 ;

— maïs van onderverdeling 2008 99 85 ;

— broodwortelen, bataten (zoete aardappelen) en dergelijke eetbare plantendelen met een zetmeelgehalte van 5 of meer gewichtspercenten van onderverdeling 2008 99 91 ;

— wijnstokbladeren, hopscheuten en dergelijke eetbare plantendelen van onderverdeling ex 2008 99 99 ;

— op andere wijze bereide of verduurzaamde mengsels van bananen van de onderverdelingen ex 2008 92 59 , ex 2008 92 78 , ex 2008 92 93 en ex 2008 92 98 ;

— op andere wijze bereide of verduurzaamde bananen van de onderverdelingen ex 2008 99 49 , ex 2008 99 67 en ex 2008 99 99 .

Paddenstoelenconserven

2003 10

Paddenstoelen van het geslacht Agaricus, op andere wijze bereid of verduurzaamd dan in azijn of azijnzuur.

Voorlopig in pekel verduurzaamde vruchten

ex  08 12

Voorlopig in pekel verduurzaamde vruchten, doch als zodanig niet geschikt voor dadelijke consumptie, met uitzondering van bananen van onderverdeling ex 0812 90 98 .

Gedroogde vruchten

ex  08 13

0804 20 90

0806 20

ex 2008 19

Vruchten, andere dan bedoeld bij de posten 0801 tot en met 0806 , gedroogd.

Gedroogde vijgen.

Rozijnen en krenten.

Andere noten, op andere wijze bereid of verduurzaamd, ook indien met toegevoegde suiker of andere zoetstoffen, elders genoemd noch elders onder begrepen, met uitzondering van tropische noten en mengsels met een gehalte aan tropische noten.

Andere verwerkte groenten en fruit

 

In bijlage I, deel X, bij Verordening (EU) nr. 1308/2013 opgenomen verwerkte groenten en fruit die niet tot de in de bovenvermelde categorieën opgenomen producten behoren.

Verwerkte aromatische kruiden

ex  09 10

ex  12 11

Gedroogde tijm.

Basilicum, citroenmelisse, munt, origanum vulgare (oregano/wilde marjolein), rozemarijn, salie, gedroogd, al dan niet gesneden, fijngestampt of in poedervorm.

Paprikapoeder

ex  09 04

Peper van het geslacht Piper; vruchten van de geslachten Capsicum en Pimenta, gedroogd, fijngestampt of gemalen, met uitzondering van niet-scherpsmakende pepers van onderverdeling 0904 20 10 .




BIJLAGE II

Lijst van niet-subsidiabele acties en uitgaven in het kader van operationele programma's als bedoeld in artikel 31, lid 1

1. 

Algemene productiekosten, en met name kosten voor mycelium, zaaizaad en niet-blijvende teelten (zelfs niet indien gecertificeerd); gewasbeschermingsproducten (inclusief middelen voor geïntegreerde bestrijding); meststoffen en andere productiemiddelen; ophaalkosten en vervoerskosten (intern en extern); opslagkosten; verpakkingskosten (inclusief het gebruik en beheer van verpakkingen), zelfs in het kader van nieuwe procedés; exploitatiekosten (met name elektriciteit, brandstoffen en onderhoud).

2. 

Administratie- en personeelskosten, exclusief uitgaven voor de uitvoering van actiefondsen en operationele programma's.

3. 

Inkomens- of prijstoeslagen buiten crisispreventie en -beheer.

4. 

Verzekeringskosten met uitzondering van de oogstverzekeringsmaatregelen als bedoeld in titel II, hoofdstuk III, afdeling 7.

5. 

Aflossing van kredieten die zijn opgenomen voor een concrete actie die reeds is uitgevoerd vóór de aanvang van het operationele programma, met uitzondering van de in artikel 38 bedoelde kredieten.

6. 

Aankoop van onbebouwde grond voor een bedrag dat hoger is dan 10 % van de totale subsidiabele uitgaven voor de betrokken concrete actie.

7. 

Kosten voor vergaderingen en opleidingsprogramma's die geen verband houden met het operationele programma.

8. 

Concrete acties of kosten betreffende de hoeveelheden die door de leden van de producentenorganisatie buiten de Unie worden geproduceerd.

9. 

Concrete acties die bij de andere economische activiteiten van de producentenorganisatie tot concurrentievervalsing kunnen leiden.

10. 

Investeringen in vervoersmiddelen voor de afzet of distributie van goederen door de producentenorganisatie.

11. 

Kosten voor het gebruik van gehuurde goederen.

12. 

Uitgaven die verband houden met een leaseovereenkomst (belastingen, rente, verzekeringskosten enz.) en de desbetreffende exploitatiekosten.

13. 

Toeleverings- of uitbestedingscontracten betreffende de concrete acties of uitgaven die in deze lijst als niet-subsidiabel zijn aangemerkt.

14. 

Belasting op de toegevoegde waarde (btw), behalve indien deze krachtens de nationale btw-wetgeving niet terugvorderbaar is.

15. 

Nationale of regionale belastingen of fiscale heffingen.

16. 

Debetrente, tenzij de bijdrage wordt verleend in een andere vorm dan niet terug te betalen rechtstreekse bijstand.

17. 

Investeringen in aandelen of kapitaal van ondernemingen als het om een financiële investering gaat.

18. 

Kosten die worden gemaakt door andere partijen dan producentenorganisaties of de daarbij aangesloten leden, dan unies van producentenorganisaties of de daarbij aangesloten producenten of dan dochterondernemingen in de situatie als bedoeld in artikel 22, lid 8.

▼M3

19. 

Investeringen of soortgelijke typen acties in andere bedrijven en/of bedrijfsruimten dan die van de producentenorganisatie, de unie van producentenorganisaties of de daarbij aangesloten producenten of van een dochteronderneming of een entiteit binnen een keten van dochterondernemingen, in de situatie als bedoeld in artikel 22, lid 8.

▼M1

20. 

Maatregelen die de producentenorganisaties of unies daarvan buiten de Unie uitbesteden, behalve wanneer een afzetbevorderingsmaatregel buiten de Unie wordt uitgevoerd overeenkomstig artikel 14 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892.

▼M1

21. 

Uitvoerkrediet in verband met acties en activiteiten die zijn gericht op de diversificatie en consolidatie van de groente- en fruitmarkten, hetzij ter preventie van een crisis of in crisistijd.

▼B




BIJLAGE III

Niet-uitputtende lijst van subsidiabele acties en uitgaven in het kader van operationele programma's als bedoeld in artikel 31, lid 1

1. 

Specifieke kosten voor:

— 
kwaliteitsverbeteringsmaatregelen;
— 
biologische gewasbeschermingsmiddelen (bijv. lokstoffen en predatoren) die bij biologische, geïntegreerde of conventionele productie worden gebruikt;
— 
milieuacties als bedoeld in artikel 33, lid 5, van Verordening (EU) nr. 1308/2013;
— 
biologische, geïntegreerde of experimentele productie, inclusief specifieke kosten van biologisch zaai- en plantgoed;
— 
de monitoring van de inachtneming van de in titel II van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 543/2011 bedoelde normen, van de fytosanitaire voorschriften en van de maximumresidugehalten.

Met specifieke kosten worden de aanvullende kosten bedoeld, die worden berekend als het verschil tussen de traditionele en de werkelijk gemaakte kosten, en inkomsten die worden gederfd als gevolg van een actie, exclusief aanvullende inkomsten en kostenbesparingen.

▼M3

Voor elke categorie van de in de eerste alinea bedoelde subsidiabele kosten kunnen de lidstaten, met het oog op de berekening van de aanvullende kosten in vergelijking met de traditionele kosten, forfaitaire standaardtarieven, schalen van eenheidskosten of vaste bedragen vaststellen.

▼B

2. 

Administratie- en personeelskosten die verband houden met de uitvoering van actiefondsen en operationele programma's, waaronder:

a) 

overheadkosten die specifiek betrekking hebben op het actiefonds of operationele programma, inclusief beheers- en personeelskosten, kosten voor verslagen en evaluatiestudies en kosten voor het voeren en beheren van de boekhouding, waarvoor een forfaitair standaardtarief ten belope van maximaal 2 % van het overeenkomstig artikel 33 goedgekeurde bedrag van het actiefonds wordt toegekend, met een maximum van 180 000  EUR, waaronder zowel de financiële bijstand van de Unie als de bijdrage van de producentenorganisatie vallen.

Voor operationele programma's van erkende unies van producentenorganisaties worden de overheadkosten berekend door de in de eerste alinea bedoelde overheadkosten van alle producentenorganisaties bij elkaar op te tellen, met dien verstande dat het resulterende bedrag niet hoger mag zijn dan 1 250 000  EUR per unie van producentenorganisaties.

De lidstaten mogen de financiering beperken tot de werkelijke kosten en moeten in dat geval de subsidiabele kosten bepalen;

b) 

personeelskosten, inclusief juridisch verplichte lasten in verband met lonen en salarissen, indien deze rechtstreeks door de producentenorganisatie, unie van producentenorganisaties of dochterondernemingen in de situatie als bedoeld in artikel 22, lid 8, en bij goedkeuring door de lidstaten door coöperaties die zijn aangesloten bij de producentenorganisatie, worden gedragen en indien deze verbonden zijn aan maatregelen om:

i) 

de kwaliteit of milieubescherming te verbeteren of op een hoog niveau te houden;

ii) 

de afzet te verbeteren.

Voor de uitvoering van deze maatregelen moet hoofdzakelijk vakbekwaam personeel worden ingeschakeld. Indien de producentenorganisatie daarvoor eigen werknemers of aangesloten producenten inschakelt, moet de door hen gewerkte tijd worden gedocumenteerd.

Indien een lidstaat alle in dit punt bedoelde subsidiabele personeelskosten op een andere manier wil financieren dan via een beperking ervan tot de werkelijke kosten, stelt hij vooraf en op naar behoren gemotiveerde wijze forfaitaire standaardtarieven of schalen van eenheidskosten tot maximaal 20 % van het goedgekeurde actiefonds vast. Dit percentage mag in naar behoren gemotiveerde gevallen worden verhoogd.

Producentenorganisaties die forfaitaire standaardtarieven wensen, moeten ten genoegen van de lidstaat het bewijs van de uitvoering van de actie leveren;

c) 

juridische kosten en administratiekosten in verband met fusies van producentenorganisaties en in verband met de oprichting van transnationale producentenorganisaties of transnationale unies van producentenorganisaties; haalbaarheidsstudies en voorstellen die in dit verband in opdracht van de producentenorganisatie worden verricht c.q. opgesteld.

▼M3

3. 

Kosten van vergaderingen en opleidingsprogramma’s die verband houden met het operationele programma, waaronder dagvergoedingen en reis- en verblijfkosten.

▼B

4. 

Afzetbevordering:

— 
afzetbevordering van merknamen/handelsmerken van producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties en dochterondernemingen in de situatie als bedoeld in artikel 22, lid 8;
— 
algemene afzetbevordering en afzetbevordering van kwaliteitsmerken;
— 
kosten van promotiedrukwerk op verpakkingen of etiketten in het kader van het bepaalde onder een van de vorige twee streepjes, mits het operationele programma daarin voorziet.

Het gebruik van geografische namen is slechts toegestaan indien:

a) 

het een beschermde oorsprongsbenaming of een beschermde geografische aanduiding betreft die onder Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad ( 12 ) valt, of

b) 

deze geografische namen in alle gevallen waarin het bepaalde onder a) niet van toepassing is, ondergeschikt zijn aan de hoofdboodschap.

Het voor algemene afzetbevordering en afzetbevordering van kwaliteitsmerken bedoelde promotiemateriaal moet worden voorzien van het logo van de Europese Unie (enkel voor visuele media) en van de volgende vermelding: „Campagne die is medegefinancierd door de Europese Unie”. Producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties en dochterondernemingen in de situatie als bedoeld in artikel 22, lid 8, van deze verordening, mogen het logo van de Europese Unie onder geen beding gebruiken voor de afzetbevordering van hun merknaam/handelsmerk.

5. 

Vervoers-, sorteer- en verpakkingskosten van gratis verstrekte producten als bedoeld in de artikelen 16 en 17 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892.

6. 

Aankoop van onbebouwde grond die nodig is voor een in het operationele programma opgenomen investering, mits de grond minder kost dan 10 % van de totale subsidiabele uitgaven voor de betrokken concrete actie. In uitzonderlijke, naar behoren gemotiveerde gevallen kan een hoger percentage worden vastgesteld voor concrete acties ten behoeve van milieubehoud.

7. 

Aankoop van uitrusting, inclusief tweedehandsuitrusting, tenzij deze tweedehandsuitrusting al eens met nationale of Uniebijstand is aangeschaft in de periode van zeven jaar vóór de aankoop.

8. 

Investeringen in vervoersmiddelen wanneer de producentenorganisatie ten genoegen van de betrokken lidstaat motiveert dat de vervoersmiddelen uitsluitend worden gebruikt voor intern vervoer bij de producentenorganisatie. Investeringen in extra truckvoorzieningen voor koeltransport of CA-vervoer.

9. 

Leasing binnen de grenzen van de netto marktwaarde van het object, inclusief tweedehandsuitrusting waarvoor geen nationale of Uniebijstand is ontvangen in de periode van zeven jaar vóór de leasing.

10. 

Huur van uitrusting of andere objecten wanneer dit een economisch verantwoord alternatief voor aankoop is en de lidstaat goedkeuring verleent.

11. 

Investeringen in aandelen of kapitaal van ondernemingen indien deze investeringen rechtstreeks bijdragen tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het operationele programma.

▼M1

12. 

Kosten in verband met begeleiding als onderdeel van crisispreventie- en crisisbeheersmaatregelen van het operationele programma.

Subsidiabele kosten in het kader van deze maatregel zijn:

a) 

kosten van het organiseren en bieden van begeleiding, en

b) 

reis- en verblijfkosten en dagvergoedingen van de begeleider.

13. 

Kosten in verband met de onderhandeling over en in verband met de uitvoering en het beheer van fytosanitaire protocollen van derde landen op het grondgebied van de Unie indien deze worden gedragen door de producentenorganisatie of unie van producentenorganisaties in het kader van crisispreventie- en crisisbeheersmaatregelen als bedoeld in artikel 33, lid 3, onder a) en c), van Verordening (EU) nr. 1308/2013, met uitzondering van kosten voor de terugbetaling van uitgaven van derde landen.

14. 

Kosten in verband met afzetbevorderings- en communicatiemaatregelen als bedoeld in artikel 14 van Uitvoeringsverordening (EU) 2017/892. Subsidiabele kosten in het kader van deze maatregelen zijn kosten in verband met de organisatie van en deelname aan afzetbevorderings- en voorlichtingsevenementen, met inbegrip van acties op het gebied van public relations, afzetbevorderings- en voorlichtingscampagnes, en kunnen de vorm van deelname aan evenementen, beurzen en tentoonstellingen van nationaal, Europees en internationaal belang aannemen. Kosten in verband met technische adviesdiensten zijn subsidiabel indien ze noodzakelijk zijn voor de organisatie van of deelname aan deze evenementen of voor afzetbevorderings- en voorlichtingscampagnes.

▼B




BIJLAGE IV

Maximumbedragen aan bijstand voor uit de markt genomen producten als bedoeld in artikel 45, lid 1



Product

Maximumbijstand (EUR/100 kg)

Gratis verstrekking

Overige bestemmingen

Bloemkool

21,05

15,79

Tomaten (1 juni-31 oktober)

7,25

7,25

Tomaten (1 november-31 mei)

33,96

25,48

Appelen

24,16

18,11

Druiven

53,52

40,14

Abrikozen

64,18

48,14

Nectarines

37,82

28,37

Perziken

37,32

27,99

Peren

33,96

25,47

Aubergines

31,2

23,41

Meloenen

48,1

36,07

Watermeloenen

9,76

7,31

Sinaasappelen

21,00

21,00

Mandarijnen

25,82

19,50

Clementines

32,38

24,28

Satsuma's

25,56

19,50

Citroenen

29,98

22,48

▼M1




BIJLAGE V

In het jaarverslag van de lidstaten op te nemen informatie, als bedoeld in artikel 54, onder b)

Alle informatie moet betrekking hebben op het jaar waarover wordt gerapporteerd. Het verslag omvat informatie over de verrichte controles en toegepaste administratieve sancties voor dat jaar. Wat betreft de informatie die tijdens het jaar verandert, moet het jaarverslag de situatie zoals die bestaat op 31 december van het rapportagejaar weergeven.

DEEL A — INFORMATIE OVER MARKTBEHEER

1. Administratieve informatie:

a) 

wijzigingen van nationale wetgeving die is aangenomen ter uitvoering van afdeling 3 van hoofdstuk II van titel I en de afdelingen 1, 2 en 3 van hoofdstuk III van titel II van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

b) 

wijzigingen in verband met de nationale strategie voor duurzame operationele programma's die geldt voor operationele programma's.

2. Informatie in verband met producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties, transnationale unies van producentenorganisaties en producentengroeperingen:

a) 

totaal aantal erkende/geschorste producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties, transnationale unies van producentenorganisaties en producentengroeperingen. Daarnaast:

i) 

voor unies van producentenorganisaties: aantal aangesloten producentenorganisaties;

ii) 

voor transnationale unies van producentenorganisaties: aantal aangesloten producentenorganisaties en de lidstaten waar deze leden hun hoofdzetel hebben;

b) 

totaal aantal producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties, transnationale unies van producentenorganisaties en producentengroeperingen waarvan de erkenning is ingetrokken. Daarnaast, voor transnationale unies van producentenorganisaties: aantal aangesloten organisaties en de lidstaten waar deze leden hun hoofdzetel hebben;

c) 

totaal aantal fusies van organisaties (uitgesplitst naar totaal, aantal nieuwe organisaties en nieuw(e) ID-nummer(s));

d) 

aantal leden (totaal en uitgesplitst naar rechtspersonen, natuurlijke personen en groente- en fruitproducenten);

e) 

totaal aantal organisaties/groeperingen met een operationeel programma/erkenningsprogramma (uitgesplitst naar erkend, geschorst en het voorwerp van een fusie);

f) 

deel van de voor de versmarkt bestemde productie (met vermelding van de waarde en het volume ervan);

g) 

deel van de voor verwerking bestemde productie (met vermelding van de waarde en het volume ervan);

h) 

groente- en fruitareaal.

3. Informatie over de uitgaven

a) 

uitgaven in verband met productenenorganisaties, unies van producentenorganisaties en transnationale unies van producentenorganisaties (uitgesplitst naar actiefonds, definitief bedrag van het actiefonds en nationale financiële bijstand);

b) 

totale werkelijke uitgaven van operationele programma's voor producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties en transnationale unies van producentenorganisaties (uitgesplitst naar acties en maatregelen en hun doelen);

c) 

totale werkelijke uitgaven voor producentengroeperingen;

d) 

uitdemarktnemingen, uitgesplitst naar categorieën producten (volume, totale uitgaven, bedrag van financiële EU-bijstand en bestemmingen (gratis verstrekking, compostering, verwerkende industrie en overige)).

4. Informatie over de monitoring van operationele programma's en erkenningsprogramma's:

a) 

indicatoren met betrekking tot producentenorganisaties, unies van producentenorganisaties en transnationale unies van producentenorganisaties (uitgesplitst naar acties en maatregelen en hun doelen);

b) 

indicatoren met betrekking tot producentengroeperingen.

DEEL B — INFORMATIE VOOR DE GOEDKEURING VAN DE REKENINGEN

Informatie over controles en administratieve sancties:

a) 

door de lidstaat uitgevoerde controles: gegevens over de bezochte organen en de datums van die bezoeken;

b) 

controlepercentages;

c) 

resultaten van de controles;

d) 

toegepaste administratieve sancties.

▼M3




BIJLAGE VI

Prijsmeldingen als bedoeld in artikel 55, lid 1



Product

Type/variëteit

Presentatie/grootte

Representatieve markten

Tomaten

Rond

Grootte 47-102 mm, in bulk, in verpakkingen van 5 of 6 kg

België

Bulgarije

Duitsland

Griekenland

Spanje

Frankrijk

Italië

Hongarije

Nederland

Polen

Portugal

Roemenië

Trostomaten

Alle soorten trostomaten, maar alleen als de gemiddelde grootte van de afzonderlijke tomaten 47 mm of meer bedraagt, in verpakkingen van 5 of 6 kg

Speciale/kerstomaten

Losse tomaten of trostomaten, speciale tomaten, als alleen de gemiddelde grootte van de afzonderlijke tomaten minder dan 47 mm bedraagt (40 mm voor kerstomaten), in verpakkingen van ca. 250-500 g

Abrikozen

Alle typen en variëteiten

Grootte 45-50 mm

Schalen of verpakkingen van ca. 6-10 kg

Bulgarije

Griekenland

Spanje

Frankrijk

Italië

Hongarije

Nectarines

Wit vruchtvlees

Grootte A/B

Schalen of verpakkingen van ca. 6-10 kg

Griekenland

Spanje

Frankrijk

Italië

Geel vruchtvlees

Grootte A/B

Schalen of verpakkingen van ca. 6-10 kg

Perziken

Wit vruchtvlees

Grootte A/B

Schalen of verpakkingen van ca. 6-10 kg

Griekenland

Spanje

Frankrijk

Italië

Hongarije

Portugal

Geel vruchtvlees

Grootte A/B

Schalen of verpakkingen van ca. 6-10 kg

Tafeldruiven

Alle typen en variëteiten met pitten

Schalen of verpakkingen van 1 kg

Schalen of verpakkingen van 1 kg

Griekenland

Spanje

Frankrijk

Italië

Hongarije

Portugal

Alle typen en variëteiten zonder pitten

Peren

Blanquilla

Grootte 55/60, verpakkingen van ca. 5-10 kg

België

Griekenland

Spanje

Frankrijk

Italië

Hongarije

Nederland

Polen

Portugal

Conference

Grootte 60/65+, verpakkingen van ca. 5-10 kg

Williams

Grootte 65+/75+, verpakkingen van ca. 5-10 kg

Rocha

Abbé Fétel

Grootte 70/75, verpakkingen van ca. 5-10 kg

Kaiser

Doyenné du Comice

Grootte 75/90, verpakkingen van ca. 5-10 kg

Appelen

Braeburn

Grootte 65/80, verpakkingen van ca. 5-20 kg

België

Tsjechië

Duitsland

Griekenland

Spanje

Frankrijk

Italië

Hongarije

Nederland

Oostenrijk

Polen

Portugal

Roemenië

Cox orange

Elstar

Gala

Golden delicious

Jonagold (of Jonagored)

Idared

Fuji

Shampion

Granny smith

Red delicious en andere rode variëteiten

Boskoop

Satsuma’s

Alle variëteiten

Grootte 1-X-3, verpakkingen van ca. 10-20 kg

Spanje

Citroenen

Alle variëteiten

Grootte 3-4, verpakkingen van ca. 10-20 kg

Griekenland

Spanje

Italië

Clementines

Alle variëteiten

Grootte 1-X-3, verpakkingen van ca. 10-20 kg

Griekenland

Spanje

Italië

Mandarijnen

Alle variëteiten

Grootte 1-2, verpakkingen van ca. 10-20 kg

Griekenland

Spanje

Italië

Portugal

Sinaasappelen

Salustiana

Navelinas

Navelate

Grootte 3-6, verpakkingen van ca. 10-20 kg

Griekenland

Spanje

Italië

Portugal

Lanelate

Valencia late

Tarocco

Navel

Bloemkolen

Alle typen en variëteiten

Grootte 16-20 cm

Duitsland

Spanje

Frankrijk

Italië

Polen

Aubergines

Alle typen en variëteiten

Grootte 40+/70+

Spanje

Italië

Roemenië

Watermeloenen

Alle typen en variëteiten

Gebruikelijke normen op de representatieve markt

Griekenland

Spanje

Italië

Hongarije

Roemenië

Meloenen

Alle typen en variëteiten

Gebruikelijke normen op de representatieve markt

Griekenland

Spanje

Frankrijk

Italië

▼B




BIJLAGE VII

Lijst van producten voor de toepassing van het invoerprijssysteem van titel III

Onverminderd de regels voor de interpretatie van de gecombineerde nomenclatuur, wordt de omschrijving van de producten als louter indicatief beschouwd. Voor de toepassing van deze bijlage wordt de werkingssfeer van de regelingen van titel III bepaald door de draagwijdte van de GN-codes zoals deze bij de vaststelling van de onderhavige verordening bestaan. Wanneer de GN-code wordt voorafgegaan door „ex”, wordt de werkingssfeer van de aanvullende rechten zowel door de draagwijdte van de GN-code en de omschrijving van de producten als door de corresponderende periode van toepassing bepaald.

DEEL A



GN-code

Omschrijving

Toepassingsperiode

ex 0702 00 00

Tomaten

1 januari t/m 31 december

ex 0707 00 05

Komkommers (1)

1 januari t/m 31 december

ex 0709 90 80

Artisjokken

1 november t/m 30 juni

0709 90 70

Courgettes

1 januari t/m 31 december

ex 0805 10 20

Sinaasappelen, andere dan pomeransen (bittere oranjeappelen), vers

1 december t/m 31 mei

ex 0805 20 10

Clementines

1 november tot eind februari

ex 0805 20 30 ex 0805 20 50 ex 0805 20 70 ex 0805 20 90

Mandarijnen (tangerines en satsuma's daaronder begrepen); wilkings en soortgelijke kruisingen van citrusvruchten

1 november tot eind februari

ex 0805 50 10

Citroenen (Citrus limon, Citrus limonum)

1 juni t/m 31 mei

ex 0806 10 10

Tafeldruiven

21 juli t/m 20 november

ex 0808 10 80

Appelen

1 juli t/m 30 juni

ex 0808 20 50

Peren

1 juli t/m 30 april

ex 0809 10 00

Abrikozen

1 juni t/m 31 juli

ex 0809 20 95

Kersen, andere dan zure kersen

21 mei t/m 10 augustus

ex 0809 30 10 ex 0809 30 90

Perziken, nectarines daaronder begrepen

11 juni t/m 30 september

ex 0809 40 05

Pruimen

11 juni t/m 30 september

DEEL B



GN-code

Omschrijving

Toepassingsperiode

ex 0707 00 05

Komkommers die bestemd zijn om te worden verwerkt

1 mei t/m 31 oktober

ex 0809 20 05

Zure kersen (Prunus cerasus)

21 mei t/m 10 augustus



( 1 ) Verordening (EU) nr. 1307/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 tot vaststelling van voorschriften voor rechtstreekse betalingen aan landbouwers in het kader van de steunregelingen van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 637/2008 van de Raad en Verordening (EG) nr. 73/2009 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 608).

( 2 ) Verordening (EG) nr. 834/2007 van de Raad van 28 juni 2007 inzake de biologische productie en de etikettering van biologische producten en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 2092/91 (PB L 189 van 20.7.2007, blz. 1).

( 3 ) Verordening (EU) nr. 702/2014 van de Commissie van 25 juni 2014 waarbij bepaalde categorieën steun in de landbouw- en de bosbouwsector en in de plattelandsgebieden op grond van de artikelen 107 en 108 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie met de interne markt verenigbaar worden verklaard (PB L 193 van 1.7.2014, blz. 1).

( 4 ) Verordening (EU) nr. 1144/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 22 oktober 2014 inzake voorlichtings- en afzetbevorderingsacties betreffende landbouwproducten uitgevoerd op de interne markt en in derde landen en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 3/2008 van de Raad (PB L 317 van 4.11.2014, blz. 56).

( 5 ) Verordening (EU) nr. 1303/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 17 december 2013 houdende gemeenschappelijke bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds, het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij en algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor regionale ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds, het Cohesiefonds en het Europees Fonds voor maritieme zaken en visserij, en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad (PB L 347 van 20.12.2013, blz. 320).

( 6 ) Richtlijn 2000/29/EG van de Raad van 8 mei 2000 betreffende de beschermende maatregelen tegen het binnenbrengen en de verspreiding in de Gemeenschap van voor planten en voor plantaardige producten schadelijke organismen (PB L 169 van 10.7.2000, blz. 1).

( 7 ) Verordening (EG) nr. 138/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 5 december 2003 betreffende de landbouwrekeningen in de Gemeenschap (PB L 33 van 5.2.2004, blz. 1).

( 8 ) Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en van de Raad van 9 oktober 2013 tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 269 van 10.10.2013, blz. 1).

( 9 ) Uitvoeringsverordening (EU) 2015/2447 van de Commissie van 24 november 2015 houdende nadere uitvoeringsvoorschriften voor enkele bepalingen van Verordening (EU) nr. 952/2013 van het Europees Parlement en de Raad tot vaststelling van het douanewetboek van de Unie (PB L 343 van 29.12.2015, blz. 558).

( 10 ) Verordening (EEG) nr. 2658/87 van de Raad van 23 juli 1987 met betrekking tot de tarief- en statistieknomenclatuur en het gemeenschappelijk douanetarief (PB L 256 van 7.9.1987, blz. 1).

( 11 ) Verordening (EG) nr. 792/2009 van de Commissie van 31 augustus 2009 tot vaststelling van de uitvoeringsbepalingen voor de kennisgeving door de lidstaten aan de Commissie van de informatie en de documenten ter uitvoering van de gemeenschappelijke marktordening, de regeling voor rechtstreekse betalingen, de afzetbevordering voor landbouwproducten en de regelingen voor de ultraperifere gebieden en de kleinere eilanden in de Egeïsche Zee (PB L 228 van 1.9.2009, blz. 3).

( 12 ) Verordening (EU) nr. 1151/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 21 november 2012 inzake kwaliteitsregelingen voor landbouwproducten en levensmiddelen (PB L 343 van 14.12.2012, blz. 1).