02016L1164 — NL — 19.07.2016 — 000.003


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

▼C1

RICHTLIJN (EU) 2016/1164 VAN DE RAAD

van 12 juli 2016

tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt

▼B

(PB L 193 van 19.7.2016, blz. 1)


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 234, 31.8.2016, blz.  26 (2016/1164)

►C2

Rectificatie, PB L 167, 30.6.2017, blz.  58 (2016/1164)




▼B

▼C1

RICHTLIJN (EU) 2016/… VAN DE RAAD

van 12 juli 2016

tot vaststelling van regels ter bestrijding van belastingontwijkingspraktijken welke rechtstreeks van invloed zijn op de werking van de interne markt



HOOFDSTUK I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Toepassingsgebied

Deze richtlijn is van toepassing op alle belastingplichtigen die in een of meer lidstaten aan vennootschapsbelasting onderworpen zijn, met inbegrip van in een of meer lidstaten gelegen vaste inrichtingen van entiteiten die hun fiscale woonplaats in een derde land hebben.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.

„financieringskosten” : rentelasten op alle vormen van schuld, andere kosten die economisch gelijkwaardig zijn aan rente en kosten in verband met het aantrekken van financiële middelen als omschreven in het nationale recht, met inbegrip van, maar niet beperkt tot, betalingen in het kader van winstdelende leningen, toegerekende rente op instrumenten als converteerbare obligaties en nulcouponobligaties, bedragen in het kader van alternatieve financieringsregelingen, zoals islamitische financiering, het financieringskostenelement van betalingen voor financiële leasing, ►C2  gekapitaliseerde rente opgenomen in de balanswaarde van een gerelateerd actief, of de amortisatie van gekapitaliseerde rente, bedragen bepaald door verwijzing naar een financieringsopbrengst onder verrekenprijsregels waar van toepassing, notionelerentebedragen in het kader van ◄ afgeleide instrumenten of hedgingregelingen met betrekking tot de leningen van een entiteit, bepaalde winsten op buitenlandse valuta en verliezen op leningen en instrumenten in verband met het aantrekken van financiële middelen, garantieprovisies voor financieringsregelingen, afsluitprovisies en soortgelijke kosten in verband met het lenen van middelen;

2.

„financieringskostensurplus” : het bedrag waarmee de aftrekbare financieringskosten van een belastingplichtige de belastbare rentebaten en andere economisch gelijkwaardige belastbare inkomsten die de belastingplichtige overeenkomstig het nationale recht ontvangt, overschrijden;

3.

„belastingtijdvak” : een belastingjaar, een kalenderjaar of een andere passende periode voor belastingdoeleinden;

4.

„gelieerde onderneming” :

a) een entiteit waarin de belastingplichtige rechtstreeks of middellijk een deelneming qua stemrecht of kapitaalbezit houdt van 25 percent of meer of gerechtigd is tot ontvangst van 25 percent of meer van de winst van die entiteit;

b) een natuurlijke persoon of een entiteit die rechtstreeks of middellijk een deelneming qua stemrecht of kapitaalbezit houdt van 25 percent of meer of gerechtigd is tot ontvangst van 25 percent of meer van de winst van de belastingplichtige;

Indien een natuurlijke persoon of een entiteit rechtstreeks of middellijk een deelneming van 25 percent of meer houdt in een belastingplichtige en een of meer entiteiten, worden alle betrokken entiteiten, waaronder de belastingplichtige, eveneens als gelieerde ondernemingen beschouwd.

Voor de toepassing van artikel 9 en voor zover een hybride entiteit bij de mismatch betrokken is, wordt deze definitie gewijzigd zodat in plaats van 25 percent, 50 percent nodig is;

5.

„financiële onderneming” :

een van de volgende entiteiten:

a) een kredietinstelling of een beleggingsonderneming als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ) of een beheerder van alternatieve beleggingsinstellingen (abi-beheerder) als omschreven in artikel 4, lid 1, onder b), van Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ) of een beheermaatschappij van een instelling voor collectieve belegging in effecten (icbe) als omschreven in artikel 2, lid 1, onder b), van Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 3 );

b) een verzekeringsonderneming als omschreven in artikel 13, punt 1, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 4 );

c) een herverzekeringsonderneming als omschreven in artikel 13, punt 4, van Richtlijn 2009/138/EG;

d) een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening die onder het toepassingsgebied van Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 5 ) valt, tenzij een lidstaat ervoor heeft gekozen deze richtlijn geheel of gedeeltelijk niet toe te passen op die instelling overeenkomstig artikel 5 van die richtlijn of de gedelegeerde van een instelling voor bedrijfspensioenvoorziening als bedoeld in artikel 19, lid 1, van die richtlijn;

e) pensioeninstellingen die pensioenregelingen uitvoeren welke worden beschouwd als socialezekerheidsregelingen die onder Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad ( 6 ) en Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad ( 7 ) vallen, alsook elke juridische entiteit die is opgericht met het oog op de beleggingen van die regelingen;

f) een alternatieve beleggingsinstelling (abi) beheerd door een abi-beheerder als omschreven in artikel 4, lid 1, onder b), van Richtlijn 2011/61/EU of een abi die onder toezicht staat uit hoofde van het toepasselijke nationale recht;

g) een icbe in de zin van artikel 1, lid 2, van Richtlijn 2009/65/EG;

h) een centrale tegenpartij als omschreven in artikel 2, punt 1, van Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad ( 8 );

i) een centrale effectenbewaarinstelling als omschreven in artikel 2, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad ( 9 );

6.

„overbrenging van activa” : een handeling waarbij een lidstaat het recht verliest om de overgebrachte activa in de heffing te betrekken, terwijl de juridische of economische eigendom van de activa bij dezelfde belastingplichtige blijft;

7.

„overbrenging van fiscale woonplaats” : een handeling waarbij een belastingplichtige ophoudt fiscaal inwoner van een lidstaat te zijn en gelijktijdig het fiscale inwonerschap in een andere lidstaat of een derde land verwerft;

8.

„overbrenging van het bedrijf van een vaste inrichting” : een handeling waarbij een belastingplichtige ophoudt een belastbare aanwezigheid in een lidstaat te hebben en gelijktijdig een dergelijke aanwezigheid in een andere lidstaat of een derde land verwerft zonder dat hij fiscaal inwoner van die lidstaat of dat derde land wordt;

9.

►C2

 hybridemismatch

 ◄

” :

een situatie tussen een belastingplichtige in een lidstaat en een gelieerde onderneming in een andere lidstaat of een gestructureerde regeling tussen partijen in lidstaten waarin het volgende resultaat te wijten is aan verschillen in de juridische kwalificatie van een financieel instrument of een entiteit:

a) dezelfde betaling, lasten of verliezen worden zowel in de lidstaat waar de betaling haar oorsprong vindt, de lasten zijn opgekomen of de verliezen zijn geleden, als in een andere lidstaat in aftrek gebracht („dubbele aftrek”); of

b) een betaling wordt in aftrek gebracht in de lidstaat waar de betaling haar oorsprong vindt, zonder dat deze betaling op overeenkomstige wijze in de andere lidstaat in de heffing wordt betrokken voor belastingdoeleinden („aftrek zonder betrekking in de heffing”).

Artikel 3

Minimumniveau van bescherming

Deze richtlijn vormt geen beletsel voor de toepassing van nationale of verdragsrechtelijke bepalingen die tot doel hebben een hoger niveau van bescherming te garanderen voor binnenlandse vennootschapsbelastinggrondslagen.



HOOFDSTUK II

MAATREGELEN TEGEN BELASTINGONTWIJKING

Artikel 4

Beperking van de aftrekbaarheid van rente

1.   ►C2  Een financieringskostensurplus kan worden afgetrokken in het belastingtijdvak waarin het is ontstaan, ten belope van maximaal 30 percent van de winst vóór rente, belastingen, afschrijvingen en amortisatie (ebitda) van de belastingplichtige. ◄

Voor de toepassing van dit artikel kunnen de lidstaten ook als belastingplichtige behandelen:

a) een entiteit die de regels namens een groep mag of moet toepassen, als bepaald in het nationale belastingrecht;

b) een entiteit in een groep, als omschreven volgens het nationale belastingrecht, die de resultaten van de leden niet voor belastingdoeleinden consolideert.

In zulke gevallen mogen het financieringskostensurplus en de ebitda worden berekend op het niveau van de groep en omvatten zij de resultaten van alle leden daarvan.

2.   ►C2  De ebitda wordt berekend door de voor belastingen gecorrigeerde bedragen van het financieringskostensurplus en de voor belastingen gecorrigeerde bedragen van afschrijvingen en amortisatie op te tellen bij de winst ◄ die in de lidstaat van de belastingplichtige aan vennootschapsbelasting onderworpen is. Belastingvrije winst wordt uitgesloten van de ebitda van een belastingplichtige.

3.  In afwijking van lid 1 kan aan de belastingplichtige het recht worden toegekend:

a) op aftrek van het financieringskostensurplus tot 3 000 000 EUR;

b) op volledige aftrek van het financieringskostensurplus indien de belastingplichtige een op zichzelf staande entiteit is.

Voor de toepassing van lid 1, tweede alinea, geldt het bedrag van 3 000 000 EUR voor de volledige groep.

Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea wordt onder „op zichzelf staande entiteit” een belastingplichtige verstaan die geen deel uitmaakt van een voor de financiële boekhouding geconsolideerde groep en geen gelieerde onderneming of vaste inrichting heeft.

4.  De lidstaten kunnen het financieringskostensurplus van het toepassingsgebied van lid 1 uitsluiten indien het is ontstaan in verband met:

a) leningen die vóór 17 juni 2016 zijn gesloten, maar de uitsluiting strekt zich niet uit tot daaropvolgende wijzigingen van deze leningen;

b) leningen die voor de financiering van een langlopend ►C2  openbare-infrastructuurproject ◄ worden gebruikt waarbij de uitvoerder van het project, de financieringskosten, de activa en de winst zich allemaal in de Unie bevinden.

Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea wordt onder „langlopend ►C2  openbare-infrastructuurproject ◄ ” een project verstaan dat bedoeld is om een grootschalig actief dat door een lidstaat wordt beschouwd als zijnde van algemeen belang, te leveren, te verbeteren, te exploiteren en/of te onderhouden.

Wanneer punt b) van de eerste alinea van toepassing is, wordt alle winst uit een langlopend ►C2  openbare-infrastructuurproject ◄ uitgesloten van de ebitda van de belastingplichtige, en wordt het uitgesloten financieringskostensurplus niet opgenomen in het financieringskostensurplus van de groep ten aanzien van derden als bedoeld in lid 5, onder b).

5.  Wanneer de belastingplichtige lid is van een voor de financiële boekhouding geconsolideerde groep, kan hem het recht worden toegekend op:

a) volledige aftrek van zijn financieringskostensurplus indien hij kan aantonen dat de ratio tussen zijn eigen vermogen en balanstotaal gelijk is aan of hoger is dan de overeenkomstige ratio van de groep, onder de volgende voorwaarden:

i) de ratio tussen het eigen vermogen en het balanstotaal van de belastingplichtige wordt geacht gelijk te zijn aan de overeenkomstige ratio van de groep wanneer de ratio tussen het eigen vermogen en het balanstotaal van de belastingplichtige maximaal twee procentpunten lager is; en

ii) alle activa en verplichtingen zijn volgens dezelfde methode als in de in lid 8 bedoelde geconsolideerde jaarrekening gewaardeerd;

of

b) aftrek van het financieringskostensurplus voor een bedrag dat hoger is dan hetgeen hij zou mogen aftrekken op grond van lid 1. Deze hogere grens voor de aftrekbaarheid van het financieringskostensurplus geldt voor de voor de financiële boekhouding geconsolideerde groep waarvan de belastingplichtige lid is, en wordt berekend in twee stappen:

i) eerst wordt de ratio van de groep bepaald door het financieringskostensurplus van de groep ten opzichte van derden te verdelen over de ebitda van de groep; en

ii) vervolgens wordt de ratio van de groep vermenigvuldigd met de overeenkomstig lid 2 berekende ebitda van de belastingplichtige.

6.  De lidstaat van de belastingplichtige kan in regels voorzien voor:

a) de voorwaartse verrekening, zonder beperking in de tijd, van het financieringskostensurplus dat in het lopende belastingtijdvak niet kan worden afgetrokken overeenkomstig de leden 1 tot en met 5;

b) de voorwaartse verrekening, zonder beperking in de tijd, en de achterwaartse verrekening, voor ten hoogste drie jaar, van het financieringskostensurplus dat in het lopende belastingtijdvak niet kan worden afgetrokken overeenkomstig de leden 1 tot en met 5; of

c) de voorwaartse verrekening, zonder beperking in de tijd, van het financieringskostensurplus en, voor ten hoogste vijf jaar, van de niet-gebruikte rentecapaciteit, die in het lopende belastingtijdvak niet kunnen worden afgetrokken overeenkomstig de leden 1 tot en met 5.

7.  De lidstaten kunnen financiële ondernemingen uitsluiten van het toepassingsgebied van de leden 1 tot en met 6, ook wanneer die financiële ondernemingen deel uitmaken van een voor de financiële boekhouding geconsolideerde groep.

8.  Voor de toepassing van dit artikel bestaat het voor de financiële boekhouding geconsolideerde groep uit alle entiteiten die volledig zijn opgenomen in een geconsolideerde jaarrekening, opgesteld overeenkomstig de internationale standaarden voor financiële verslaglegging of het nationale systeem voor financiële verslaglegging van een lidstaat. Aan de belastingplichtige kan het recht worden toegekend om gebruik te maken van geconsolideerde jaarrekeningen die volgens andere boekhoudstandaarden zijn opgesteld.

Artikel 5

Exitheffingen

1.  Een belastingplichtige is onderworpen aan de heffing voor een bedrag dat gelijk is aan de marktwaarde van de overgebrachte activa, op het tijdstip van overbrenging van de activa, minus hun fiscale boekwaarde, in elk van de volgende gevallen:

a) een belastingplichtige brengt activa over van zijn hoofdhuis naar zijn vaste inrichting in een andere lidstaat of in een derde land, voor zover de lidstaat van het hoofdhuis vanwege de overbrenging niet langer het recht heeft de overgebrachte activa in de heffing te betrekken;

b) een belastingplichtige brengt activa over van zijn vaste inrichting in een lidstaat naar zijn hoofdhuis of een andere vaste inrichting in een andere lidstaat of in een derde land, voor zover de lidstaat van de vaste inrichting vanwege de overbrenging niet langer het recht heeft de overgebrachte activa in de heffing te betrekken;

c) een belastingplichtige brengt zijn fiscale woonplaats over naar een andere lidstaat of naar een derde land, behalve voor de activa die daadwerkelijk verbonden blijven met een vaste inrichting in de eerste lidstaat;

d) een belastingplichtige brengt het bedrijf van zijn vaste inrichting over van een lidstaat naar een andere lidstaat of naar een derde land, voor zover de lidstaat van de vaste inrichting vanwege de overbrenging niet langer het recht heeft de overgebrachte activa in de heffing te betrekken.

2.  Aan een belastingplichtige wordt het recht toegekend de betaling van een exitheffing als bedoeld in lid 1 uit te stellen door deze te voldoen in termijnen, gespreid over een periode van vijf jaar, in elk van de volgende gevallen:

a) een belastingplichtige brengt activa over van zijn hoofdhuis naar zijn vaste inrichting in een andere lidstaat of in een derde land dat partij is bij de Overeenkomst betreffende de Europese Economische Ruimte (EER-overeenkomst);

b) een belastingplichtige brengt activa over van zijn vaste inrichting in een lidstaat naar zijn hoofdhuis of een andere vaste inrichting in een andere lidstaat of in een derde land dat partij is bij de EER-overeenkomst;

c) een belastingplichtige brengt zijn fiscale woonplaats over naar een andere lidstaat of naar een derde land dat partij is bij de EER-overeenkomst;

d) een belastingplichtige brengt het bedrijf van zijn vaste inrichting over naar een andere lidstaat of naar een derde land dat partij is bij de EER-overeenkomst.

Dit lid is van toepassing op derde landen die partij zijn bij de EER-overeenkomst, indien deze met de lidstaat van de belastingplichtige of met de Unie een overeenkomst hebben gesloten betreffende wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, die gelijkstaat met de wederzijdse bijstand waarin is voorzien in Richtlijn 2010/24/EU van de Raad ( 10 ).

3.  Indien een belastingplichtige de betaling uitstelt overeenkomstig lid 2, kan rente worden berekend overeenkomstig de wetgeving van de lidstaat van de belastingplichtige of van de vaste inrichting, naargelang van het geval.

Indien er een aantoonbaar en werkelijk gevaar van niet-invordering bestaat, kan van een belastingplichtige ook een zekerheid worden verlangd als voorwaarde voor uitstel van betaling overeenkomstig lid 2.

De tweede alinea is niet van toepassing wanneer de wetgeving in de lidstaat van de belastingplichtige of van de vaste inrichting voorziet in de mogelijkheid tot invordering van de belastingschuld bij een andere belastingplichtige die lid is van dezelfde groep en zijn fiscale woonplaats in die lidstaat heeft.

4.  Wanneer lid 2 van toepassing is, wordt het uitstel van betaling onmiddellijk ingetrokken en wordt de belastingschuld invorderbaar in de volgende gevallen:

a) de overgebrachte activa of het bedrijf van de vaste inrichting van de belastingplichtige worden verkocht of anderszins vervreemd;

b) de overgebrachte activa worden vervolgens overgebracht naar een derde land;

c) de fiscale woonplaats van de belastingplichtige of het bedrijf van zijn vaste inrichting wordt naderhand overgebracht naar een derde land;

d) de belastingplichtige gaat failliet of wordt geliquideerd;

e) de belastingplichtige verzuimt zijn verplichtingen met betrekking tot de afbetalingstermijnen na te komen en corrigeert deze situatie niet binnen een redelijke termijn, die niet meer dan twaalf maanden bedraagt.

De punten b) en c) zijn niet van toepassing op derde landen die partij zijn bij de EER-overeenkomst, indien deze met de lidstaat van de belastingplichtige of met de Unie een overeenkomst hebben gesloten betreffende wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, die vergelijkbaar is met de wederzijdse bijstand waarin is voorzien in Richtlijn 2010/24/EU.

5.  Wanneer activa, de fiscale woonplaats of het bedrijf van een vaste inrichting naar een andere lidstaat worden of wordt overgebracht, aanvaardt die lidstaat de waarde die is vastgesteld door de lidstaat van de belastingplichtige of van de vaste inrichting als beginwaarde van deze activa voor belastingdoeleinden, tenzij deze niet overeenstemt met de marktwaarde.

6.  Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 5 wordt onder „marktwaarde” verstaan het bedrag waarvoor activa kunnen worden verhandeld of wederzijdse verplichtingen kunnen worden afgewikkeld in een rechtstreekse transactie tussen bereidwillige niet-gerelateerde kopers en verkopers.

7.  Als het de bedoeling is dat de activa binnen een periode van twaalf maanden naar de lidstaat van de overbrenger terugkeren, is dit artikel niet van toepassing op overdrachten van activa in verband met effectenfinanciering, activa die als zekerheid worden gesteld of wanneer de activa worden overgebracht om aan prudentiële kapitaalvereisten te voldoen dan wel met het oog op liquiditeitsbeheer.

Artikel 6

Algemene antimisbruikregel

1.  Voor de berekening van de verschuldigde vennootschapsbelasting laten de lidstaten een constructie of een reeks van constructies buiten beschouwing die is opgezet met als hoofddoel of een van de hoofddoelen een belastingvoordeel te verkrijgen dat het doel of de toepassing van het toepasselijke belastingrecht ondermijnt, en die, alle relevante feiten en omstandigheden in aanmerking genomen, kunstmatig is. Een constructie kan uit verscheidene stappen of onderdelen bestaan.

2.  Voor de toepassing van lid 1 wordt een constructie of een reeks van constructies als kunstmatig beschouwd voor zover zij niet is opgezet op grond van geldige zakelijke redenen die de economische realiteit weerspiegelen.

3.  Wanneer een constructie of een reeks van constructies overeenkomstig lid 1 buiten beschouwing wordt gelaten, wordt de belastingschuld berekend op grond van het nationale recht.

Artikel 7

Regel betreffende gecontroleerde buitenlandse vennootschappen (cfc's)

1.  De lidstaat van een belastingplichtige behandelt een entiteit, of een vaste inrichting waarvan de winst in die lidstaat niet aan belasting is onderworpen of vrijgesteld is van belasting, als een gecontroleerde buitenlandse vennootschap, indien de volgende voorwaarden zijn vervuld:

a) in het geval van een entiteit: de belastingplichtige houdt zelf, of tezamen met zijn gelieerde ondernemingen, een rechtstreekse of middellijke deelneming van meer dan 50 percent van de stemrechten, bezit rechtstreeks of middellijk meer dan 50 percent van het kapitaal of heeft recht op meer dan 50 percent van de winst van die entiteit; en

b) de daadwerkelijke door de entiteit of vaste inrichting betaalde vennootschapsbelasting op de winsten ervan is lager dan het verschil tussen de vennootschapsbelasting die op de entiteit of de vaste inrichting zou zijn geheven krachtens het toepasselijke vennootschapsbelastingstelsel in de lidstaat van de belastingplichtige en de daadwerkelijke door de entiteit of vaste inrichting betaalde vennootschapsbelasting op de winsten ervan.

Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea wordt geen rekening gehouden met de vaste inrichting van een gecontroleerde buitenlandse vennootschap die niet aan belasting is onderworpen of van belasting is vrijgesteld in het rechtsgebied van de gecontroleerde buitenlandse vennootschap. Voorts wordt de vennootschapsbelasting die in de lidstaat van de belastingplichtige zou zijn geheven, berekend volgens de regels van de lidstaat van de belastingplichtige.

2.  Wanneer een entiteit of een vaste inrichting als een gecontroleerde buitenlandse vennootschap wordt behandeld overeenkomstig lid 1, neemt de lidstaat van de belastingplichtige het volgende op in de belastinggrondslag:

a) de niet-uitgekeerde winst van de entiteit of de winst van de vaste inrichting, afkomstig uit de volgende categorieën:

i) rente of andere inkomsten die worden gegenereerd door financiële activa;

ii) royalty's of andere inkomsten die worden gegenereerd door intellectuele eigendom;

iii) dividenden en inkomsten uit de vervreemding van aandelen;

iv) inkomsten uit financiële leasing;

v) inkomsten uit verzekerings-, bank- en andere financiële activiteiten;

vi) inkomsten uit factureringsvennootschappen die hun verkoop- en diensteninkomsten halen uit goederen en diensten, gekocht van en verkocht aan gelieerde ondernemingen, en weinig of geen economische waarde toevoegen.

Dit punt is niet van toepassing niet wanneer de gecontroleerde buitenlandse vennootschap een wezenlijke economische activiteit, ondersteund door personeel, uitrusting, activa en gebouwen, uitoefent zoals blijkt uit de relevante feiten en omstandigheden.

Wanneer de gecontroleerde buitenlandse vennootschap inwoner is van of gelegen is in een derde land dat geen partij is bij de EER-overeenkomst, kunnen de lidstaten besluiten af te zien van de toepassing van de voorgaande alinea.

of

b) de niet-uitgekeerde winst van de entiteit of vaste inrichting die voortkomen uit kunstmatige constructies die zijn opgezet met als wezenlijk doel een belastingvoordeel te verkrijgen.

Voor de toepassing van dit punt wordt een constructie of een reeks constructies als kunstmatig aangemerkt voor zover de entiteit of vaste inrichting geen eigenaar van de activa zou zijn, of niet de risico's op zich zou hebben genomen die al haar inkomsten, of een deel ervan, genereren indien zij niet onder de zeggenschap stond van een vennootschap waar de voor die activa en risico's relevante sleutelfuncties worden verricht, ►C2  welke een essentiële rol vervullen bij ◄ het genereren van de inkomsten van de gecontroleerde vennootschap.

3.  Wanneer, volgens de regels van een lidstaat, de belastinggrondslag van een belastingplichtige wordt berekend overeenkomstig lid 2, onder a), kan die lidstaat ervoor kiezen een entiteit of vaste inrichting niet als gecontroleerde buitenlandse vennootschap te behandelen op grond van lid 1, indien een derde of minder van de aan de entiteit of de vaste inrichting toevallende inkomsten onder de categorieën van lid 2, onder a), valt.

Wanneer, volgens de regels van een lidstaat, de belastinggrondslag van een belastingplichtige wordt berekend overeenkomstig lid 2, onder a), kan die lidstaat ervoor kiezen financiële ondernemingen niet als gecontroleerde buitenlandse vennootschappen te behandelen, indien een derde of minder van de inkomsten van de entiteit uit de categorieën onder lid 2, onder a), voortkomt uit transacties met de belastingplichtige of zijn gelieerde ondernemingen.

4.  De lidstaten kunnen van het toepassingsgebied van lid 2, onder b), uitsluiten: een entiteit of vaste inrichting

a) met een boekhoudkundige winst van ten hoogste 750 000 EUR, en inkomsten uit andere activiteiten dan handel van ten hoogste 75 000 EUR; of

b) waarvan de boekhoudkundige winst ten hoogste 10 percent van de exploitatiekosten voor het belastingtijdvak bedraagt.

Voor de toepassing van punt b) van de eerste alinea mogen de exploitatiekosten niet de kosten omvatten van goederen die worden verkocht buiten het land waarvan de entiteit inwoner is, of waar de vaste inrichting is gelegen, voor belastingdoeleinden, noch betalingen aan gelieerde ondernemingen.

Artikel 8

Berekening van inkomsten uit een gecontroleerde buitenlandse vennootschap

1.  Wanneer artikel 7, lid 2, onder a), van toepassing is, worden de in de belastinggrondslag van de belastingplichtige te begrijpen inkomsten berekend volgens de regels van de wet op de vennootschapsbelasting van de lidstaat waar de belastingplichtige zijn fiscale woonplaats heeft of is gelegen. Verliezen van de entiteit of vaste inrichting worden niet in de belastinggrondslag begrepen maar kunnen, in overeenstemming met het nationale recht, voorwaarts worden verrekend en in aanmerking genomen in daaropvolgende belastingtijdvakken.

2.  Wanneer artikel 7, lid 2, onder b), van toepassing is, worden de in de belastinggrondslag van de belastingplichtige te begrijpen inkomsten beperkt tot bedragen die zijn gegenereerd door activa en risico's die verbonden zijn met de sleutelfuncties die worden verricht door de controlerende vennootschap. De toerekening van inkomsten uit een gecontroleerde buitenlandse vennootschap geschiedt volgens het ►C2  zakelijkheidsbeginsel („arm's length principle”) ◄ .

3.  De in de belastinggrondslag te begrijpen inkomsten worden berekend naar evenredigheid van de deelneming van de belastingplichtige in de entiteit als omschreven in artikel 7, lid 1, onder a).

4.  De inkomsten worden begrepen in het belastingtijdvak van de belastingplichtige waarin het belastingjaar van de entiteit eindigt.

5.  Wanneer de entiteit winst aan de belastingplichtige uitkeert, en deze uitgekeerde winst in de belastbare inkomsten van de belastingplichtige is begrepen, worden de bedragen van de inkomsten die voordien overeenkomstig artikel 7 in de belastinggrondslag waren begrepen, afgetrokken van de belastinggrondslag bij de berekening van de belasting die verschuldigd is over de uitgekeerde inkomsten, teneinde te garanderen dat er geen dubbele heffing plaatsvindt.

6.  Wanneer de belastingplichtige zijn deelneming in de entiteit of het bedrijf van de vaste inrichting vervreemdt en een deel van de vervreemdingsopbrengsten voordien overeenkomstig artikel 7 in de belastinggrondslag is begrepen, wordt dat bedrag afgetrokken van de belastinggrondslag bij de berekening van de belasting die verschuldigd is over die opbrengsten, teneinde te garanderen dat er geen dubbele heffing plaatsvindt.

7.  De lidstaat van de belastingplichtige staat toe dat de door de entiteit of vaste inrichting betaalde belasting van de belastingschuld van de belastingplichtige wordt afgetrokken in de staat waar hij zijn fiscale woonplaats heeft of zich bevindt. De aftrek wordt berekend overeenkomstig het nationale recht.

Artikel 9

▼C2

Hybridemismatches

▼C1

1.  Voor zover een ►C2  hybridemismatch ◄ in een dubbele aftrek resulteert, wordt de aftrek alleen toegekend in de lidstaat waar de betaling haar oorsprong vindt.

2.  Voor zover een ►C2  hybridemismatch ◄ resulteert in een aftrek zonder betrekking in de heffing, weigert de lidstaat van de betaler de aftrek van die betaling.



HOOFDSTUK III

SLOTBEPALINGEN

Artikel 10

Evaluatie

1.  De Commissie evalueert de tenuitvoerlegging van deze richtlijn, en met name de gevolgen van artikel 4, uiterlijk op 9 augustus 2020 en brengt verslag uit bij de Raad. Indien nodig gaat het verslag van de Commissie vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

2.  De lidstaten verstrekken de Commissie alle informatie die noodzakelijk is voor de evaluatie van de tenuitvoerlegging van deze richtlijn.

3.  De in artikel 11, lid 6, bedoelde lidstaten verstrekken de Commissie vóór 1 juli 2017 alle informatie die nodig is om de doeltreffendheid van de nationale specifieke regels ter voorkoming van risico's op grondslaguitholling en winstverschuiving (base erosion and profit shifting — BEPS) te beoordelen.

Artikel 11

Omzetting

1.  De lidstaten stellen uiterlijk op 31 december 2018 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan deze richtlijn te voldoen en maken deze bekend. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 januari 2019.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

3.  Wanneer in deze richtlijn sprake is van een geldbedrag in euro (EUR), mogen de lidstaten die niet de euro als munt hebben, ervoor kiezen om op 12 juli 2016 het overeenkomstige bedrag in hun valuta te berekenen.

4.  In afwijking van artikel 5, lid 2, mag Estland, zolang het niet-uitgekeerde winsten niet belast, een overdracht van activa in monetaire of niet-monetaire vorm, waaronder contanten, van een vaste inrichting in Estland aan een hoofdhuis of een andere vaste inrichting in een andere lidstaat of in een derde land dat partij is bij de EER-overeenkomst, als winstuitkering beschouwen en inkomstenbelasting vorderen, zonder belastingplichtigen het recht te verlenen de betaling van deze belasting uit te stellen.

5.  In afwijking van lid 1 stellen de lidstaten uiterlijk op 31 december 2019 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast om aan artikel 5 te voldoen en maken deze bekend. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mee.

Zij passen die bepalingen toe vanaf 1 januari 2020.

Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking ervan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

6.  In afwijking van artikel 4 kunnen de lidstaten die op 8 augustus 2016 beschikken over nationale specifieke regels ter voorkoming van risico's op BEPS die even doeltreffend zijn als de in deze richtlijn vervatte regel inzake renteaftrekbeperking, deze specifieke regels toepassen tot het einde van het eerste volledige boekjaar volgend op de datum van bekendmaking, op de officiële website, van de overeenkomst tussen de OESO-leden over een minimumnorm met betrekking tot BEPS-actie 4, doch uiterlijk tot 1 januari 2024.

Artikel 12

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 13

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.



( 1 ) Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten, tot wijziging van de Richtlijnen 85/611/EEG en 93/6/EEG van de Raad en van Richtlijn 2000/12/EG van het Europees Parlement en de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 93/22/EEG van de Raad (PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1).

( 2 ) Richtlijn 2011/61/EU van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2011 inzake beheerders van alternatieve beleggingsinstellingen en tot wijziging van de Richtlijnen 2003/41/EG en 2009/65/EG en van de Verordeningen (EG) nr. 1060/2009 en (EU) nr. 1095/2010 (PB L 174 van 1.7.2011, blz. 1).

( 3 ) Richtlijn 2009/65/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 juli 2009 tot coördinatie van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen betreffende bepaalde instellingen voor collectieve belegging in effecten (icbe's) (PB L 302 van 17.11.2009, blz. 32).

( 4 ) Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

( 5 ) Richtlijn 2003/41/EG van het Europees Parlement en de Raad van 3 juni 2003 betreffende de werkzaamheden van en het toezicht op instellingen voor bedrijfspensioenvoorziening (PB L 235 van 23.9.2003, blz. 10).

( 6 ) Verordening (EG) nr. 883/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 29 april 2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 166 van 30.4.2004, blz. 1).

( 7 ) Verordening (EG) nr. 987/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 16 september 2009 tot vaststelling van de wijze van toepassing van Verordening (EG) nr. 883/2004 betreffende de coördinatie van de socialezekerheidsstelsels (PB L 284 van 30.10.2009, blz. 1).

( 8 ) Verordening (EU) nr. 648/2012 van het Europees Parlement en de Raad van 4 juli 2012 betreffende otc-derivaten, centrale tegenpartijen en transactieregisters (PB L 201 van 27.7.2012, blz. 1).

( 9 ) Verordening (EU) nr. 909/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 23 juli 2014 betreffende de verbetering van de effectenafwikkeling in de Europese Unie, betreffende centrale effectenbewaarinstellingen en tot wijziging van Richtlijnen 98/26/EG en 2014/65/EU en Verordening (EU) nr. 236/2012 (PB L 257 van 28.8.2014, blz. 1).

( 10 ) Richtlijn 2010/24/EU van de Raad van 16 maart 2010 betreffende de wederzijdse bijstand inzake de invordering van schuldvorderingen die voortvloeien uit belastingen, rechten en andere maatregelen (PB L 84 van 31.3.2010, blz. 1).