02016D0016 — NL — 26.03.2020 — 003.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

BESLUIT (EU) 2016/948 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 1 juni 2016

betreffende de tenuitvoerlegging van het aankoopprogramma bedrijfssector (ECB/2016/16)

(PB L 157 van 15.6.2016, blz. 28)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

BESLUIT (EU) 2017/103 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK van 11 januari 2017

  L 16

57

20.1.2017

►M2

BESLUIT (EU) 2017/1359 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK van 18 mei 2017

  L 190

20

21.7.2017

►M3

BESLUIT (EU) 2020/441 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK ECB/2020/18 van 24 maart 2020

  L 91

5

25.3.2020




▼B

BESLUIT (EU) 2016/948 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK

van 1 juni 2016

betreffende de tenuitvoerlegging van het aankoopprogramma bedrijfssector (ECB/2016/16)



Artikel 1

Invoering en toepassingsgebied van de rechtstreekse aankoop van bedrijfsobligaties

Het CSPP wordt hierbij ingevoerd. Uit hoofde van het CSPP mogen aangeduide centrale banken van het Eurosysteem beleenbare bedrijfsobligaties aankopen van in aanmerking komende wederpartijen in de primaire en secundaire markten, terwijl de in artikel 3, lid 1, bedoelde overheidsbedrijfsobligaties alleen onder bepaalde voorwaarden op de secundaire markten aangekocht mogen worden.

Artikel 2

Beleenbaarheidscriteria voor bedrijfsobligaties

Om in aanmerking te komen voor onvoorwaardelijk aankoop uit hoofde van het CSPP voldoen door ondernemingen geëmitteerde verhandelbare schuldinstrumenten aan de beleenbaarheidscriteria voor verhandelbare activa voor krediettransacties van het Eurosysteem zulks krachtens deel 4 van Richtsnoer (EU) 2015/510 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/60) ( 1 ), en tevens aan de volgende vereisten:

1. 

De emittent van het verhandelbare schuldinstrument:

a) 

is gevestigd in een eurogebiedlidstaat;

b) 

is geen kredietinstelling zoals bedoeld in artikel 2, punt 14, van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60);

c) 

heeft geen moederonderneming, zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 15), van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ), die tevens een kredietinstelling is zoals bedoeld in artikel 2, punt 14), van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60);

d) 

heeft geen moederonderneming waarop bankentoezicht van toepassing is buiten het eurogebied;

e) 

is geen onder toezicht staande entiteit zoals bedoeld in artikel 2, punt 20), van Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank (ECB/2014/17) ( 3 ) of een lid van een onder toezicht staande groep zoals bedoeld in artikel 2, punt 21), onder b), van Verordening (EU) nr. 468/2014 (ECB/2014/17), in elk geval, zoals opgenomen op de door de ECB op haar website gepubliceerde lijst overeenkomstig artikel 49, lid 1, van Verordening (EU) nr. 468/2014 (ECB/2014/17), en is geen dochteronderneming, zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 16), van Verordening (EU) nr. 575/2013, van enige van die onder toezicht staande entiteiten of onder toezicht staande groepen;

f) 

is geen beleggingsonderneming zoals bedoeld in artikel 4, lid 1, punt 1), van Richtlijn (EU) 2014/65/EU van het van het Europees Parlement en de Raad ( 4 );

g) 

heeft geen effect op onderpand van activa uitgegeven zoals bedoeld in artikel 2, punt 3), van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60);

h) 

heeft geen multi cédula uitgegeven zoals bedoeld in artikel 2, punt 62), van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60);

i) 

heeft geen gestructureerde gedekte obligatie uitgegeven zoals bedoeld in artikel 2, punt 88), van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60);

▼M2

j) 

is geen entiteit, ongeacht of die in publieke of private handen is, die: i) als hoofddoel heeft de geleidelijke afstoting van haar activa en de beëindiging van haar werkzaamheden, dan wel ii) een entiteit is voor activabeheer of activa-afstoting die is opgericht om de herstructurering van de financiële sector, en/of afwikkeling, te ondersteunen ( 5 ), waaronder vehikels voor activabeheer die voortkomen uit een afwikkelingsmaatregel in de vorm van de toepassing van een instrument van afsplitsing van activa krachtens artikel 26 van Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad ondersteunen ( 6 ) dan wel nationale wetgeving die artikel 42 van Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad implementeert ondersteunen ( 7 ); en

▼M2 —————

▼B

l) 

is geen voor de PSPP in aanmerking komende emittent.

▼M3

2. 

Indien een verhandelbaar schuldinstrument een oorspronkelijke looptijd heeft van 365/366 dagen of minder, bedraagt de minimumrestlooptijd 28 dagen op het moment van aankoop door de betrokken centrale bank van het Eurosysteem;

Indien een verhandelbaar schuldinstrument een oorspronkelijke looptijd heeft van 367 dagen of meer, bedraagt de minimumrestlooptijd 6 maanden en de maximumrestlooptijd 30 jaar en 364 dagen op het moment van aankoop door de betrokken centrale bank van het Eurosysteem.

▼B

3. 

In afwijking van artikel 59, lid 5, van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60) wordt alleen kredietbeoordelingsinformatie, die is verstrekt door een externe kredietbeoordelingsinstelling die is geaccepteerd binnen het kredietbeoordelingskader van het Eurosysteem, in aanmerking genomen voor de beoordeling van de kredietkwaliteitsvereisten van het verhandelbare schuldinstrument.

4. 

Het verhandelbare schuldinstrument luidt in euro.

▼M1

5. 

Aankopen van nominale bedrijfsobligaties met een negatief rendement tot het einde van de looptijd (of het slechtst mogelijke rendement) gelijk aan of boven de depositorente zijn toegestaan. Aankopen van nominale bedrijfsobligaties met een negatief rendement tot het einde van de looptijd (of het slechtst mogelijke rendement) onder de depositorente zijn toegestaan, voor zover noodzakelijk.

▼B

Artikel 3

Beperkingen van de uitvoering van aankopen van overheidsbedrijfsobligaties

1.  Binnen het kader van dit besluit betekent een „overheidsbedrijfsobligatie” een bedrijfsobligatie die voldoet aan de vereisten van artikel 2 en werd uitgegeven door een overheidsonderneming zoals bedoeld in artikel 8 van Verordening (EG) nr. 3603/93 van de Raad ( 8 ).

2.  Om de marktprijstotstandkoming voor beleenbare overheidsbedrijfsobligaties mogelijk te maken, zijn gedurende een door de Raad van bestuur vast te stellen periode aankopen niet toegestaan van recentelijk uitgegeven effecten, of effecten uit vroegere emissies („tapped security”), of door dezelfde entiteit uitgegeven overheidsbedrijfsobligaties, of door de entiteiten binnen de groep van de emittent, met looptijden die hetzij kort voor of kort na de looptijd van de verhandelbare uit te gegeven of te „tappen” schuldinstrumenten vervallen.

Artikel 4

Aankooplimieten

1.  Uit hoofde van het CSPP is per internationaal effectenidentificatienummer (ISIN) een effectenemissielimiet van toepassing na consolidatie van in alle portfolio's van centrale banken van het Eurosysteem aangehouden effecten. De effectenemissielimiet bedraagt 70 % per ISIN voor alle bedrijfsobligaties, met uitzondering van overheidsbedrijfsobligaties.

Een lagere effectenemissielimiet kan in specifieke gevallen van toepassing zijn, waaronder voor overheidsbedrijfsobligaties of vanwege risicobeheerredenen. De behandeling van overheidsbedrijfsobligaties is consistent met hun behandeling krachtens het PSPP.

2.  Het Eurosysteem past permanent geschikte kredietrisico- en duediligenceprocedures toe op beleenbare bedrijfsobligaties.

3.  Het Eurosysteem stelt aanvullende aankooplimieten vast voor emittentengroepen op basis van een benchmarkallocatie die verband houdt met de marktkapitalisatie van een emittentengroep om te zorgen voor een gediversifieerde allocatie van aankopen tussen emittenten en emittentengroepen.

Artikel 5

Aankopen door centrale banken van het Eurosysteem

De centrale banken van het Eurosysteem die bedrijfsobligaties aankopen uit hoofde van het CSPP worden opgenomen op een op de ECB-website gespecificeerde lijst. Het Eurosysteem past een specialisatieschema toe voor de allocatie van uit hoofde van het CSPP aan te kopen bedrijfsobligaties, gebaseerd op het land waar de emittent zijn statutaire zetel heeft. De Raad van bestuur staat ad-hocafwijkingen toe van het specialisatieschema, indien objectieve overwegingen de implementatie van de regeling hinderen of indien die afwijkingen aan te raden zijn om de globale CSPP-monetairbeleiddoelstellingen te verwezenlijken. Met name koopt elke onderscheiden centrale bank van het Eurosysteem slechts beleenbare bedrijfsobligaties die zijn uitgegeven door in een specifieke eurogebiedlidstaat gevestigde emittenten. De geografische allocatie van de landen van vestiging van emittenten van beleenbare bedrijfsobligaties in relatie tot de bedoelde centrale banken van het Eurosysteem wordt uiteengezet in een op de ECB-website gepubliceerde lijst.

Artikel 6

In aanmerking komende wederpartijen

De volgende partijen zijn in aanmerking komende wederpartijen voor het CSPP, zowel voor onvoorwaardelijke transacties en voor effectennuitleningstransacties met in de CSPP-Eurosysteemportefeuilles aangehouden bedrijfsobligaties:

a) 

entiteiten die voldoen aan de beleenbaarheidscriteria voor deelname aan monetairbeleidstransacties van het Eurosysteem krachtens artikel 55 van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60); en

b) 

enige andere wederpartij die centrale banken van het Eurosysteem gebruiken voor de belegging van hun in euro luidende beleggingsportfolio's.

Artikel 7

Effectenuitleningstransacties

Centrale banken van het Eurosysteem die uit hoofde van het CSPP bedrijfsobligaties aankopen, stellen die uit hoofde van het CSPP aangekochte effecten, waaronder repo's, beschikbaar voor effectenuitleen om de effectiviteit van het CSPP te verzekeren.

Artikel 8

Slotbepalingen

Dit besluit treedt op 6 juni 2016 in werking.



( 1 ) Richtsnoer ECB/2015/510 van de Europese Centrale Bank van 19 december 2014 betreffende de tenuitvoerlegging van het monetairbeleidskader van het Eurosysteem (PB L 91 van 2.4.2015, blz. 3).

( 2 ) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

( 3 ) Verordening (EU) nr. 468/2014 van de Europese Centrale Bank van 16 april 2014 tot vaststelling voor een kader voor samenwerking binnen het Gemeenschappelijk Toezichtsmechanisme tussen de Europese Centrale Bank en nationale bevoegde autoriteiten en met nationale aangewezen autoriteiten (GTM-kaderverordening) (ECB/2014/17) (PB L 141 van 14.5.2014, blz. 1).

( 4 ) Richtlijn 2014/65/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende markten voor financiële instrumenten en tot wijziging van Richtlijn 2002/92/EG en Richtlijn 2011/61/EU (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 349).

( 5 ) Een lijst van entiteiten voor activabeheer en afstotingsfondsen die relevant is voor het CSPP is bekendgemaakt op de ECB-website onder: www.ecb.europa.eu

( 6 ) Verordening (EU) nr. 806/2014 van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2014 tot vaststelling van eenvormige regels en een eenvormige procedure voor de afwikkeling van kredietinstellingen en bepaalde beleggingsondernemingen in het kader van een gemeenschappelijk afwikkelingsmechanisme en een gemeenschappelijk afwikkelingsfonds en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 225 van 30.7.2014, blz. 1).

( 7 ) Richtlijn 2014/59/EU van het Europees Parlement en de Raad van 15 mei 2014 betreffende de totstandbrenging van een kader voor het herstel en de afwikkeling van kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Richtlijn 82/891/EEG van de Raad en de Richtlijnen 2001/24/EG, 2002/47/EG, 2004/25/EG, 2005/56/EG, 2007/36/EG, 2011/35/EU, 2012/30/EU en 2013/36/EU en de Verordeningen (EU) nr. 1093/2010 en (EU) nr. 648/2012, van het Europees Parlement en de Raad (PB L 173 van 12.6.2014, blz. 190).

( 8 ) Verordening (EG) nr. 3603/93 van de Raad van 13 december 1993 tot vaststelling van de definities voor de toepassing van de in artikel 104 en artikel 104 B, lid 1, van het Verdrag vastgelegde verbodsbepalingen (PB L 332 van 31.12.1993, blz. 1).