02014R0223 — NL — 25.04.2020 — 002.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENING (EU) NR. 223/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 maart 2014

betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen

(PB L 072 van 12.3.2014, blz. 1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

VERORDENING (EU, Euratom) 2018/1046 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 18 juli 2018

  L 193

1

30.7.2018

►M2

VERORDENING (EU) 2020/559 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 23 april 2020

  L 130

7

24.4.2020




▼B

VERORDENING (EU) NR. 223/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 11 maart 2014

betreffende het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen



TITEL I

ALGEMENE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp en doel

Deze verordening stelt voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 het Fonds voor Europese hulp aan de meest behoeftigen ("het Fonds") in en bepaalt de doelstellingen van het Fonds, de reikwijdte van de steun, de beschikbare financiële middelen en de toewijzing ervan per lidstaat en stelt regels vast om de doeltreffendheid en de doelmatigheid van het Fonds te waarborgen.

Artikel 2

Definities

De volgende definities zijn van toepassing:

1)

"fundamentele materiële bijstand" : basisconsumentengoederen met een geringe waarde voor het persoonlijk gebruik door de meest behoeftigen, zoals kleding, schoeisel, toiletartikelen, schoolbenodigdheden en slaapzakken;

2)

"meest behoeftigen" : natuurlijke personen - individuen, gezinnen, huishoudens of uit dergelijke personen samengestelde groepen - wier behoefte aan hulp is vastgesteld aan de hand van objectieve criteria die door de bevoegde nationale autoriteiten in overleg met de relevante partijen, onder vermijding van belangenconflicten, zijn vastgesteld of die door de partnerorganisaties zijn omschreven en door die bevoegde nationale autoriteiten zijn goedgekeurd en elementen kunnen bevatten waarmee de hulp kan worden afgestemd op de meest behoeftigen in bepaalde geografische gebieden;

3)

"partnerorganisaties" : publiekrechtelijke instanties en/of organisaties zonder winstoogmerk die rechtstreeks of via andere partnerorganisaties voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand, in voorkomend geval in combinatie met begeleidende maatregelen, verlenen aan de meest behoeftigen of activiteiten ondernemen die rechtstreeks gericht zijn op de sociale inclusie van de meest behoeftigen, en wier concrete acties overeenkomstig artikel 32, lid 3, onder b), zijn geselecteerd door de beheerautoriteit;

4)

"nationale regelingen" : iedere regeling die, althans gedeeltelijk, dezelfde doelstelling heeft als het Fonds en die op nationaal, regionaal of lokaal niveau ten uitvoer wordt gelegd door publiekrechtelijke instanties of organisaties zonder winstoogmerk;

5)

"operationeel programma voor voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand"(ook "OP I" genoemd) : een operationeel programma ter ondersteuning van de verlening van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand aan de meest behoeftigen, in voorkomend geval in combinatie met begeleidende maatregelen, teneinde de sociale uitsluiting van de meest behoeftigen te verlichten;

6)

"operationeel programma voor de sociale inclusie van de meest behoeftigen"(ook "OP II" genoemd) : een operationeel programma ter ondersteuning van de activiteiten buiten de actieve arbeidsmarktmaatregelen, bestaande uit niet-financiële, niet-materiële bijstand, gericht op de sociale inclusie van de meest behoeftigen;

7)

"concrete actie" : een door of onder verantwoordelijkheid van de beheerautoriteit van het betrokken operationeel programma gekozen project, contract of actie, bijdragend tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het betrokken operationeel programma;

8)

"voltooide concrete actie" : een concrete actie die fysiek is voltooid of volledig ten uitvoer is gelegd en waarvoor de begunstigden alle betrokken betalingen hebben verricht en de hulp uit het betrokken operationeel programma aan de begunstigden is betaald;

9)

"begunstigde" : een publiek- of privaatrechtelijke instantie die belast is met het opzetten of met het opzetten en uitvoeren van concrete acties;

10)

"eindontvanger" : de meest behoeftige(n) die steun als omschreven in artikel 4 van deze verordening ontvangen;

11)

"begeleidende maatregelen" : activiteiten die een aanvulling vormen op de verlening van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand en die tot doel hebben sociale uitsluiting tegen te gaan en/of situaties van sociale nood op een krachtigere en duurzamere manier aan te pakken, bijvoorbeeld advisering over een evenwichtig voedingspatroon en budgetbeheer);

12)

"overheidsuitgaven" : overheidsbijdrage aan de financiering van concrete acties, afkomstig uit de begroting van nationale, regionale of lokale overheden, uit de begroting van de Unie voor het Fonds, uit de begroting van publiekrechtelijke instanties of uit de begroting van verenigingen van overheden of publiekrechtelijke instellingen in de zin van artikel 1, lid 9, van Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 1 );

13)

"intermediaire instantie" : elke publiek- of privaatrechtelijke instantie die handelt onder verantwoordelijkheid van een beheer- of certificeringsautoriteit of die namens een dergelijke autoriteit taken verricht ten behoeve van begunstigden die concrete acties uitvoeren;

14)

"boekjaar" : de periode van 1 juli tot en met 30 juni, behalve voor het eerste boekjaar van de programmeringsperiode, dat de periode van de begindatum voor subsidiabiliteit van de uitgaven tot en met 30 juni 2015 omvat. Het laatste boekjaar loopt van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2024;

15)

"begrotingsjaar" : het tijdvak van 1 januari tot en met 31 december;

16)

"onregelmatigheid" : elke inbreuk op het Unierecht of op het nationale recht betreffende de toepassing daarvan, als gevolg van een handeling of nalatigheid van een bij de uitvoering van het Fonds betrokken economisch subject waarbij de begroting van de Unie door een onverschuldigde uitgave wordt of zou worden benadeeld;

17)

"economisch subject" : elke natuurlijke of rechtspersoon of andere instantie die betrokken is bij de uitvoering van de bijstandsmaatregelen van het Fonds, met uitzondering van de lidstaten in de uitoefening van hun prerogatieven van openbaar gezag;

18)

"systemische onregelmatigheid" : elke onregelmatigheid, al dan niet herhaaldelijk optredend, die zich met grote waarschijnlijkheid zal voordoen bij soortgelijke concrete acties, en die voortvloeit uit een ernstige tekortkoming in het doeltreffende functioneren van het beheer- en controlesysteem, daaronder begrepen het niet-vaststellen van passende procedures overeenkomstig deze verordening;

19)

"ernstige tekortkoming in het doeltreffende functioneren van het beheer- en controlesysteem" : een tekortkoming die aanzienlijke verbeteringen in het systeem vereist, het Fonds blootstelt aan een significant risico van onregelmatigheden en waarvan het bestaan niet verenigbaar is met een zonder voorbehoud afgegeven auditverklaring inzake het functioneren van het beheer- en controlesysteem.

Artikel 3

Doelstellingen

1.  Het Fonds bevordert de sociale samenhang, versterkt de sociale inclusie en draagt daarmee uiteindelijk bij aan de uitbanning van de armoede in de Unie doordat het een bijdrage levert aan de verwezenlijking van de doelstelling van de Europa 2020-strategie om ten minste 20 miljoen minder mensen bloot te stellen aan het risico op armoede en sociale uitsluiting, en vormt een aanvulling op de structuurfondsen. Het Fonds draagt bij tot de verwezenlijking van het specifieke doel van verlichting van de ergste vormen van armoede door het verstrekken van niet-financiële bijstand aan de meest behoeftigen: voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand en sociale-inclusieactiviteiten die gericht zijn op de sociale integratie van de meest behoeftigen.

Dit doel en de resultaten van de uitvoering van het Fonds worden kwalitatief en kwantitatief beoordeeld.

2.  Het Fonds vormt een aanvulling op de duurzame nationale beleidsmaatregelen op het gebied van armoedebestrijding en sociale inclusie, die de verantwoordelijkheid van de lidstaten blijven.

Artikel 4

Reikwijdte van de steunverlening

1.  Het Fonds ondersteunt nationale regelingen op grond waarvan voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand via door de lidstaten geselecteerde partnerorganisaties worden verdeeld onder de meest behoeftigen.

Om de voedselverstrekking aan de meest behoeftigen te verhogen en te diversifiëren en om voedselverspilling te verminderen en te voorkomen, kan het Fonds activiteiten ondersteunen in verband met de inzameling, het vervoer, de opslag en de distributie van levensmiddelenschenkingen.

Het Fonds kan tevens begeleidende maatregelen ondersteunen die de verstrekking van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand aanvullen.

2.  Het Fonds ondersteunt activiteiten die bijdragen tot de sociale inclusie van de meest behoeftigen.

3.  Het Fonds bevordert op Unieniveau het wederzijds leren, netwerkvorming en de verspreiding van goede praktijken op het gebied van niet-financiële bijstand aan de meest behoeftigen.

Artikel 5

Beginselen

1.  Het aan het Fonds toegewezen deel van de begroting van de Unie wordt onder gedeeld beheer door de lidstaten en de Commissie uitgevoerd overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder b), van het Financieel Reglement, met uitzondering van technische bijstand op initiatief van de Commissie, die wordt uitgevoerd onder direct beheer overeenkomstig artikel 58, lid 1, onder a), van het Financieel Reglement.

2.  De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor, rekening houdend met de specifieke context van elke lidstaat, dat de steun uit het Fonds coherent is met de relevante beleidsmaatregelen en prioriteiten van de Unie en complementair is aan de andere instrumenten van de Unie.

3.  De tenuitvoerlegging van de steun uit het Fonds gebeurt in nauwe samenwerking tussen de Commissie en de lidstaten in overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel.

4.  De lidstaten en de instanties die zij daartoe hebben aangewezen zijn verantwoordelijk voor de uitvoering van operationele programma's en voor het verrichten van hun taken uit hoofde van deze verordening overeenkomstig het institutionele, wettelijke en financiële kader van de lidstaat en overeenkomstig deze verordening.

5.  De regelingen voor de uitvoering en het gebruik van het Fonds, en in het bijzonder de financiële en administratieve middelen die voor verslaglegging, evaluatie, beheer en controle noodzakelijk zijn, moeten, rekening houdend met de hoogte van de toegewezen steun en de beperkte administratieve capaciteit van organisaties die voor hun werking voornamelijk afhankelijk zijn van vrijwilligers, in overeenstemming zijn met het evenredigheidsbeginsel.

6.  Overeenkomstig hun respectieve verantwoordelijkheden, en teneinde dubbele financiering te voorkomen, zorgen de Commissie en de lidstaten voor coördinatie met het ESF en met andere relevante beleidsmaatregelen, strategieën en instrumenten van de Unie, in het bijzonder initiatieven van de Unie op het gebied van de volksgezondheid en tegen voedselverspilling.

7.  De Commissie, de lidstaten en de begunstigden passen overeenkomstig artikel 30 van het Financieel Reglement het beginsel van goed financieel beheer toe.

8.  De Commissie en de lidstaten zien, met name door toezicht, rapportage en evaluatie, toe op de doeltreffendheid van het Fonds.

9.  De lidstaten en de Commissie zorgen ervoor dat de operationele programma's worden voorbereid, geprogrammeerd, uitgevoerd, gevolgd en geëvalueerd met inachtneming van het partnerschapsbeginsel bij de raadpleging van de relevante belanghebbenden, zoals in deze verordening bepaald.

10.  De Commissie en de lidstaten nemen maatregelen om de doeltreffendheid van het Fonds te waarborgen, en vervullen hun respectieve rollen met betrekking tot het Fonds teneinde de administratieve belasting van de begunstigden te beperken.

11.  De Commissie en de lidstaten garanderen dat de gelijkheid van mannen en vrouwen en de integratie van het genderperspectief in overweging genomen en bevorderd worden in de verschillende stadia van de voorbereiding, de programmering, het beheer en de tenuitvoerlegging, het toezicht op en de evaluatie van het Fonds, alsook in de voorlichtings- en bewustmakingscampagnes en bij de uitwisseling van optimale praktijken. De Commissie en de lidstaten gebruiken, indien beschikbaar, naar geslacht uitgesplitste gegevens.

De Commissie en de lidstaten nemen passende maatregelen om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid bij de toegang tot het Fonds en tot door het Fonds ondersteunde programma's en concrete acties te voorkomen.

12.  Concrete acties die door het Fonds worden ondersteund, moeten in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht van de Unie en het nationale recht betreffende de toepassing hiervan (hierna "het toepasselijke recht" te noemen). Het Fonds mag met name alleen worden gebruikt ter ondersteuning van de distributie van levensmiddelen of goederen die in overeenstemming zijn met het Unierecht inzake de veiligheid van consumptiegoederen.

13.  De lidstaten en de begunstigden kiezen de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand op basis van objectieve criteria met betrekking tot de behoeften van de meest behoeftigen. De selectiecriteria voor de levensmiddelen en in voorkomend geval voor de goederen houden eveneens rekening met klimatologische en ecologische aspecten, in het bijzonder met het oog op de vermindering van voedselverspilling. Waar van toepassing, wordt bij de keuze van het te verstrekken soort levensmiddelen gekeken naar de bijdrage die zij leveren aan een evenwichtig voedingspatroon van de meest behoeftigen.

14.  De Commissie en de lidstaten zien erop toe dat bij de steunverlening in het kader van het Fonds de waardigheid van de meest behoeftigen wordt geëerbiedigd.



TITEL II

MIDDELEN EN PROGRAMMERING

Artikel 6

Totale middelen

1.  Voor vastlegging in de begroting gedurende de periode 2014-2020 is voor het Fonds een bedrag van 3 395 684 880  EUR, uitgedrukt in prijzen van 2011, beschikbaar, dat over de betrokken jaren wordt verdeeld overeenkomstig bijlage II.

2.  Het bedrag dat uit het Fonds voor de periode van 2014-2020 aan elke lidstaat wordt toegewezen, staat vermeld in bijlage III. Aan elke lidstaat wordt voor de gehele periode minimaal 3 500 000  EUR toegewezen.

3.  Dit bedrag wordt met het oog op de programmering en de daaropvolgende opvoering ervan op de algemene begroting van de Unie met 2 % per jaar geïndexeerd.

4.  0,35 % van de totale middelen wordt toegewezen aan technische bijstand op initiatief van de Commissie.

Artikel 7

Operationele programma's

1.  Elke lidstaat dient binnen zes maanden na de inwerkingtreding van deze verordening bij de Commissie een OP I en/of een OP II voor de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 in, dat de volgende informatie bevat:

2.  Een OP I bevat de volgende gegevens:

a) 

een identificatie van de soort(en) materiële ontbering die met het operationeel programma moet(en) worden aangepakt en de rechtvaardiging van die keuze, en voor elke soort materiële ontbering die wordt aangepakt een beschrijving van de voornaamste kenmerken van de distributie van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand en, waar van toepassing, de nodige begeleidende maatregelen, rekening houdend met de resultaten van de ex-ante-evaluatie overeenkomstig artikel 16;

b) 

een beschrijving van de overeenkomstige nationale regeling(en) voor elke soort materiële ontbering die wordt aangepakt;

c) 

een beschrijving van het mechanisme voor de vaststelling van de subsidiabiliteitscriteria voor de meest behoeftigen, zo nodig gedifferentieerd per soort materiële ontbering die wordt aangepakt;

d) 

de criteria voor de selectie van concrete acties en een beschrijving van de selectieprocedure, zo nodig gedifferentieerd per soort aangepakte materiële ontbering;

e) 

de criteria voor de selectie van de partnerorganisaties, zo nodig gedifferentieerd per soort materiële ontbering die wordt aangepakt;

f) 

een beschrijving van het mechanisme dat zorgt voor complementariteit met het ESF;

g) 

een financieringsplan met een tabel waarin voor de hele programmeringsperiode het bedrag van de totale financiële toewijzing met betrekking tot steun uit het operationeel programma is aangegeven, indicatief uitgesplitst naar soort materiële ontbering die wordt aangepakt, alsmede de overeenkomstige begeleidende maatregelen.

3.  Een OP II bevat de volgende gegevens:

a) 

een strategie voor de bijdrage van het programma aan de bevordering van de sociale samenhang en de armoedebestrijding overeenkomstig de Europa 2020-strategie, met een rechtvaardiging van de gekozen bijstandsprioriteit;

b) 

de specifieke doelstellingen van het operationele programma, uitgaande van de vastgestelde nationale behoeften en gelet op de resultaten van de overeenkomstig artikel 16 uitgevoerde ex-ante-evaluatie. De ex-ante-evaluatie wordt tegelijkertijd met het operationele programma bij de Commissie ingediend;

c) 

een financieringsplan met een tabel waarin voor de hele programmeringsperiode het bedrag van de totale financiële toewijzing met betrekking tot steun uit het operationeel programma is aangegeven, indicatief uitgesplitst naar soort actie;

d) 

identificatie van de meest behoeftigen waarop het programma zich richt;

e) 

de financiële indicatoren die betrekking hebben op de overeenkomstige toewijzingen;

f) 

de te verwachten resultaten voor de specifieke doelstellingen en de overeenkomstige programmaspecifieke output- en resultaatindicatoren met een basislijn en streefwaarden;

g) 

een beschrijving van het te ondersteunen soort acties (met voorbeelden) en de daarvan te verwachten bijdrage aan de verwezenlijking van de onder b) genoemde specifieke doelstellingen, met vermelding van de leidende beginselen voor de selectie van concrete acties en, waar van toepassing, de aanwijzing van de soorten begunstigden;

h) 

een beschrijving van het mechanismen om voor complementariteit met het ESF te zorgen en om overlapping en dubbele financiering van concrete acties te voorkomen.

4.  Daarnaast wordt in elk operationeel programma vermeld:

a) 

de identiteit van de beheerautoriteit, de eventuele certificeringsautoriteit, de auditautoriteit en het orgaan waaraan de Commissie moet betalen, en een beschrijving van de toezichtsprocedure;

b) 

een beschrijving van de maatregelen die zijn genomen om alle relevante belanghebbenden en, waar van toepassing, de bevoegde regionale, lokale en andere overheden te betrekken bij de opstelling van het operationeel programma;

c) 

een beschrijving van het geplande gebruik van technische bijstand overeenkomstig artikel 27, lid 4, met inbegrip van maatregelen ter versterking van de administratieve capaciteit van de begunstigden voor de uitvoering van het operationeel programma;

d) 

een financieringsplan met een tabel waarin overeenkomstig artikel 20 het bedrag van de beoogde financiële toewijzing van steun uit het Fonds en de medefinanciering overeenkomstig artikel 20 wordt uitgesplitst.

De in artikel 7, lid 2, onder e), bedoelde partnerorganisaties die rechtstreeks voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand verlenen, ontplooien zelf of in samenwerking met andere organisaties activiteiten, die eventueel bestaan uit het inschakelen van de bevoegde diensten, en die een aanvulling vormen op de verlening van materiële bijstand, gericht op de sociale inclusie van de meest behoeftigen, ongeacht of deze activiteiten door het Fonds worden gesteund. Dergelijke begeleidende maatregelen zijn echter niet verplicht wanneer de voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand uitsluitend wordt verstrekt aan zeer behoeftige kinderen in instellingen voor kinderopvang e.d.

5.  De lidstaten of een door hen aangewezen autoriteit stellen operationele programma's op. Zij werken samen met alle relevante belanghebbenden en, waar van toepassing, de bevoegde regionale, lokale en andere overheden. De lidstaten zorgen ervoor dat de operationele programma's nauw aansluiten op de nationale beleidsmaatregelen voor sociale inclusie.

6.  De lidstaten stellen hun operationele programma's op volgens het passende model in bijlage I.

Artikel 8

Vaststelling van de operationele programma's

1.  De Commissie beoordeelt de verenigbaarheid van elk operationele programma met deze verordening en de bijdrage ervan tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het Fonds, rekening houdend met de overeenkomstig artikel 16 verrichte ex-ante-evaluatie. De Commissie ziet erop toe dat er geen overlapping bestaat met operationele programma's die door het ESF in de betrokken lidstaat worden gefinancierd.

2.  De Commissie kan binnen drie maanden na de datum waarop het operationeel programma is ingediend haar opmerkingen doen toekomen. De lidstaat verstrekt de Commissie alle noodzakelijke aanvullende informatie en past zo nodig het voorgestelde operationeel programma aan.

3.  Mits met haar eventuele opmerkingen op grond van lid 2 adequaat rekening is gehouden, keurt de Commissie elk operationeel programma uiterlijk zes maanden na de indiening ervan door de lidstaat door middel van een uitvoeringshandeling goed.

Artikel 9

Wijziging van de operationele programma's

1.  Een lidstaat kan een verzoek tot wijziging van een operationeel programma indienen. Het verzoek gaat vergezeld van het herziene operationeel programma en de motivatie van de wijziging.

2.  De Commissie beoordeelt de overeenkomstig lid 1 ingediende informatie, rekening houdend met de door de lidstaat gegeven motivatie. De Commissie kan opmerkingen maken en de lidstaat verstrekt de Commissie alle noodzakelijke aanvullende informatie.

3.  De Commissie keurt uiterlijk vier maanden na de indiening ervan door de lidstaat bij een uitvoeringshandeling de wijziging van een operationeel programma goed, mits met haar eventuele opmerkingen adequaat rekening is gehouden.

▼M2

4.  De leden 1, 2 en 3 zijn niet van toepassing op wijzigingen van elementen van een operationeel programma die respectievelijk onder de delen 3.5 en 3.6 en deel 4 van de in bijlage I vastgestelde modellen van operationele programma’s vallen of van de in artikel 7, lid 2, onder a), b), c), d), e) en g), vermelde elementen indien zij als gevolg van de crisisrespons op de Covid‐19-uitbraak worden gewijzigd.

▼M1

De lidstaten stellen de Commissie in kennis van elk besluit tot wijziging van de in de eerste alinea bedoelde elementen binnen één maand na de datum van dat besluit. Het besluit vermeldt de datum van de inwerkingtreding ervan, die niet vroeger mag zijn dan de datum van vaststelling.

▼B

Artikel 10

Uitwisseling van goede praktijken

De Commissie bevordert, onder meer door middel van een website, de uitwisseling van ervaring, capaciteitsopbouw en netwerkvorming, alsook de verspreiding van relevante resultaten op het gebied van niet-financiële bijstand aan de meest behoeftigen.

Relevante organisaties die geen gebruik maken van het Fonds, kunnen hier ook bij worden betrokken.

Bovendien raadpleegt de Commissie ten minste eenmaal per jaar de organisaties die op het niveau van de Unie de partnerorganisaties vertegenwoordigen over de uitvoering van de steun uit het Fonds, waarna zij te gepasten tijde verslag uitbrengt aan het Europees Parlement en de Raad.

De Commissie bevordert ook de onlineverspreiding van relevante resultaten, verslagen en informatie in verband met het Fonds.



TITEL III

TOEZICHT EN EVALUATIE, INFORMATIE EN COMMUNICATIE

Artikel 11

Comité van toezicht voor een OP II

1.  Binnen drie maanden na de datum waarop aan de lidstaat kennisgeving wordt gedaan van het besluit tot vaststelling van een OP II, gaat de lidstaat, in overeenstemming met het institutionele, juridische en financiële bestel van de betrokken lidstaat, over tot instelling of benoeming van een comité dat in overleg met de beheerautoriteit toezicht houdt op de uitvoering van het programma.

2.  Elk comité van toezicht stelt zijn reglement van orde vast binnen het institutionele, juridische en financiële bestel van de betrokken lidstaat.

3.  De samenstelling van het comité van toezicht wordt bepaald door de lidstaat, met dien verstande dat dit comité bestaat uit vertegenwoordigers van de relevante autoriteiten en intermediaire instanties van de lidstaat en van alle relevante belanghebbenden alsmede, waar van toepassing, vertegenwoordigers van de bevoegde regionale en lokale en andere overheden. De vertegenwoordigers van de bevoegde regionale en lokale en andere overheden en van de relevante belanghebbenden worden volgens een transparante procedure door hun respectieve organisaties afgevaardigd om zitting te nemen in het comité van toezicht. Elk lid van het comité van toezicht kan stemrecht hebben. De lijst met leden van het comité van toezicht wordt bekendgemaakt.

4.  De Commissie neemt met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het comité van toezicht deel.

5.  Het comité van toezicht wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de lidstaat of van de beheerautoriteit.

Artikel 12

Taken van het comité van toezicht voor OP II

1.  Het comité van toezicht vergadert ten minste een keer per jaar en evalueert de uitvoering van het programma en de vooruitgang die geboekt is met de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen ervan. Daarbij kijkt het naar de financiële gegevens, de gemeenschappelijke en programmaspecifieke indicatoren, met inbegrip van veranderingen in de waarde van de resultaatindicatoren en de vooruitgang ten opzichte van de gekwantificeerde streefwaarden, en, waar van toepassing, de resultaten van de kwalitatieve analyses.

2.  Het comité van toezicht behandelt alle vraagstukken die van invloed zijn op de prestaties van het programma. Het onderzoekt met name:

a) 

aan de hand van de door de beheerautoriteit ingediende stukken, met inbegrip van evaluatieresultaten, de vooruitgang die geboekt is met de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het operationele programma;

b) 

de uitvoering van de informatie- en communicatiemaatregelen;

c) 

acties die de gelijkheid van man en vrouw, gelijke kansen en non-discriminatie in aanmerking nemen en bevorderen.

3.  Het comité van toezicht behandelt en hecht zijn goedkeuring aan:

a) 

de methodologie en de criteria voor de selectie van concrete acties volgens de in artikel 7, lid 3, onder f), vermelde leidende beginselen;

b) 

de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering;

c) 

voorstellen van de beheerautoriteit tot wijziging van het operationele programma.

4.  Het comité van toezicht kan de beheerautoriteit opmerkingen doen toekomen over de uitvoering en evaluatie van het programma. Het houdt toezicht op de maatregelen die naar aanleiding van zijn opmerkingen worden genomen.

Artikel 13

Verslagen over de uitvoering en indicatoren

1.  Van 2015 tot en met 2023 dienen de lidstaten uiterlijk 30 juni van elk jaar bij de Commissie een jaarverslag in over de uitvoering van het operationeel programma in het voorafgaande begrotingsjaar.

▼M2

In afwijking van de eerste alinea is de termijn voor de indiening van het jaarverslag over de uitvoering voor het jaar 2019 30 september 2020.

▼B

2.  De lidstaten stellen het jaarverslag over de uitvoering op overeenkomstig de in lid 6 bedoelde gedelegeerde handeling, met inbegrip van de lijst van gemeenschappelijke indicatoren en, voor de operationele programma's voor sociale inclusie, van de programmaspecifieke indicatoren.

De relevante belanghebbenden worden onder vermijding van belangenconflicten door de lidstaten geraadpleegd over de verslagen over de uitvoering van het OP I. Een samenvatting van de opmerkingen van die relevante belanghebbenden wordt aan het verslag gehecht.

3.  De jaarverslagen over de uitvoering zijn ontvankelijk als zij alle gegevens bevatten die worden verlangd in de in lid 6 bedoelde gedelegeerde handeling. Als de Commissie een jaarverslag over de uitvoering ontvangt dat niet ontvankelijk is, deelt zij dit binnen 15 werkdagen na de datum van ontvangst mee aan de betrokken lidstaat. Als de Commissie dat niet binnen die termijn aan de lidstaat heeft meegedeeld, wordt het verslag geacht ontvankelijk te zijn.

4.  De Commissie onderzoekt het jaarverslag over de uitvoering en deelt de lidstaat binnen twee maanden na ontvangst haar opmerkingen mee.

Als de Commissie geen opmerkingen overmaakt aan de lidstaat binnen deze termijn, worden de verslagen geacht te zijn aanvaard.

5.  Uiterlijk 30 september 2024 dienen de lidstaten een eindverslag in over de uitvoering van de operationele programma's.

De lidstaten stellen het eindverslag over de uitvoering op overeenkomstig de in lid 6 bedoelde gedelegeerde handelingen.

De Commissie onderzoekt het eindverslag over de uitvoering en deelt de lidstaat binnen vijf maanden na ontvangst haar opmerkingen mee.

Als de Commissie geen opmerkingen overmaakt aan de lidstaat binnen deze termijn, worden de verslagen geacht te zijn aanvaard.

6.  De Commissie is bevoegd om uiterlijk 17 juli 2014 overeenkomstig artikel 62 gedelegeerde handelingen vast te stellen waarin de inhoud van de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering wordt bepaald, met inbegrip van de lijst van gemeenschappelijke indicatoren.

7.  De Commissie kan opmerkingen over de uitvoering van het operationeel programma meedelen aan de lidstaat. De beheerautoriteit stelt de Commissie binnen drie maanden in kennis van de getroffen corrigerende maatregelen.

8.  De beheerautoriteit publiceert een samenvatting van de inhoud van de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering.

9.  De Commissie dient te gepasten tijde een samenvatting van de jaarverslagen en de eindverslagen over de uitvoering in bij het Europees Parlement en bij de Raad.

10.  De procedure betreffende de uitvoeringsverslagen is niet buitensporig in vergelijking met de toegewezen middelen en met de aard van de steun en veroorzaakt geen onnodige administratieve lasten.

Artikel 14

Evaluatievergaderingen

1.  Tenzij anders is overeengekomen, komen de Commissie en de lidstaten vanaf 2014 tot en met 2023 elk jaar bijeen om de bij de uitvoering van het operationeel programma geboekte vooruitgang te evalueren, waarbij rekening wordt gehouden met het jaarverslag over de uitvoering en de eventuele opmerkingen van de Commissie, bedoeld in artikel 13, lid 7.

2.  De evaluatievergadering wordt voorgezeten door de Commissie. De relevante belanghebbenden worden uitgenodigd voor evaluatievergaderingen over het OP I, met uitzondering van de onderdelen van die vergadering waarbij hun deelname zou leiden tot belangenconflicten of een schending van de vertrouwelijkheid rond auditaangelegenheden.

3.  De lidstaat zorgt ervoor dat na de evaluatievergadering een passend gevolg aan de eventuele opmerkingen van de Commissie wordt gegeven, en verwijst naar dat gevolg in het uitvoeringsverslag van het volgende jaar c.q. de volgende jaren.

Artikel 15

Algemene bepalingen inzake evaluatie

1.  De lidstaten verstrekken de nodige middelen om evaluaties uit te voeren en zorgen voor procedures voor het produceren en verzamelen van de voor de evaluaties vereiste gegevens, waaronder gegevens over de in artikel 13 bedoelde gemeenschappelijke indicatoren.

2.  De evaluaties worden uitgevoerd door deskundigen die functioneel onafhankelijk zijn van de autoriteiten die verantwoordelijk zijn voor de uitvoering van het operationeel programma. Alle evaluaties worden volledig openbaar gemaakt, maar bevatten in geen geval gegevens over de identiteit van de eindontvangers.

3.  De evaluaties zijn niet buitensporig in vergelijking met de toegewezen middelen en met de aard van de steun en veroorzaken geen onnodige administratieve lasten.

Artikel 16

Ex-ante-evaluatie

1.  De lidstaten verrichten een ex-ante-evaluatie van elk operationeel programma.

2.  De ex-ante-evaluatie wordt verricht onder verantwoordelijkheid van de autoriteit die verantwoordelijk is voor het opstellen van het operationele programma. Zij wordt tegelijkertijd met het operationeel programma bij de Commissie ingediend en gaat vergezeld van een samenvatting.

3.  De ex-ante-evaluaties van het OP I omvatten een beoordeling van:

a) 

de bijdrage tot de doelstelling van de Unie dat tegen 2020 ten minste 20 miljoen minder mensen in armoede leven of blootstaan aan het risico op armoede en sociale uitsluiting, gelet op de soort materiële ontbering die moet worden aangepakt en rekening houdend met de nationale situatie op het gebied van armoede, sociale uitsluiting en materiële ontbering;

b) 

de interne samenhang van het voorgestelde operationeel programma en het verband met andere relevante financieringsinstrumenten;

c) 

de verenigbaarheid van de toewijzing van begrotingsmiddelen met de doelstellingen van het operationeel programma;

d) 

de bijdrage van de verwachte outputs tot de resultaten en daarmee tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het Fonds;

e) 

de betrokkenheid van de relevante belanghebbenden;

f) 

de geschiktheid van de procedures voor het toezicht op het operationeel programma en voor het verzamelen van de gegevens die voor de evaluaties vereist zijn.

4.  De ex-ante-evaluaties van het OP II omvatten een beoordeling van:

a) 

de bijdrage aan de bevordering van de sociale samenhang en de armoedebestrijding overeenkomstig de Europa 2020-strategie, rekening houdend met de nationale behoeften;

b) 

de interne samenhang van het voorgestelde programma en het verband met andere relevante instrumenten, in het bijzonder het ESF;

c) 

de verenigbaarheid van de toewijzing van begrotingsmiddelen met de doelstellingen van het programma;

d) 

de relevantie en duidelijkheid van de voorgestelde programmaspecifieke indicatoren;

e) 

op welke wijze de verwachte outputs zullen bijdragen tot de resultaten;

f) 

of de gekwantificeerde streefwaarden voor de indicatoren realistisch zijn, gezien de beoogde steun uit het Fonds;

g) 

de redenen voor de voorgestelde steunvorm;

h) 

de toereikendheid van de personele middelen en de administratieve capaciteit voor het beheer van het programma;

i) 

de geschiktheid van de procedures voor het toezicht op het programma en voor het verzamelen van de gegevens die voor de evaluaties vereist zijn;

j) 

de toereikendheid van de geplande maatregelen om gelijke kansen voor mannen en vrouwen te bevorderen en elke discriminatie te voorkomen.

Artikel 17

Evaluatie tijdens de programmeringsperiode

1.  De Commissie dient uiterlijk 31 december 2018 een tussentijdse evaluatie van het Fonds in bij het Europees Parlement en de Raad.

2.  De Commissie kan op eigen initiatief operationele programma's evalueren.

3.  Tijdens de programmeringsperiode kan de beheerautoriteit van een OP I de doeltreffendheid en doelmatigheid van het operationeel programma evalueren.

4.  De beheerautoriteit van een OP I verricht in 2017 en 2022 een gestructureerd onderzoek naar de eindontvangers volgens het door de Commissie goedgekeurde model. De Commissie stelt na raadpleging van de belanghebbenden uitvoeringshandelingen inzake het model vast. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 63, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

5.  De beheerautoriteit van een OP II verricht vóór 31 december 2022 ten minste één evaluatie. Bij die evaluatie worden de doeltreffendheid, de doelmatigheid en het effect van de ondersteunde concrete acties beoordeeld. Een passende follow-up wordt gewaarborgd.

Artikel 18

Ex-postevaluatie

De Commissie verricht op eigen initiatief en in nauwe samenwerking met de lidstaten en met steun van externe deskundigen een ex-postevaluatie van de doeltreffendheid en efficiëntie van het Fonds en de duurzaamheid van de behaalde resultaten en van de toegevoegde waarde van het Fonds. Die ex-postevaluatie moet uiterlijk op 31 december 2024 voltooid zijn.

Artikel 19

Informatie en communicatie

1.  De Commissie en de lidstaten geven informatie over en bekendheid aan de door het Fonds ondersteunde acties. De informatie is in het bijzonder gericht op de meest behoeftigen, alsook op het grote publiek en de media. Zij benadrukt de rol van de Unie en maakt de bijdrage van het Fonds, de lidstaten en de partnerorganisaties aan de doelstellingen van de Unie op het gebied van sociale samenhang zichtbaar, zonder de eindontvangers te stigmatiseren.

2.  Om de transparantie van de steunverlening door het Fonds te garanderen, houdt de beheerautoriteit in de vorm van een spreadsheet een lijst bij van door het Fonds ondersteunde concrete acties, zodat de gegevens kunnen worden gesorteerd, doorzocht, geëxtraheerd, vergeleken en gemakkelijk op internet gepubliceerd. De lijst van concrete acties omvat ten minste de volgende informatie:

a) 

de naam en het adres van de begunstigde;

b) 

het toegewezen bedrag van financiering door de Unie;

c) 

voor een OP I, de soort materiële ontbering die is aangepakt.

De beheerautoriteit werkt de lijst van concrete acties ten minste elke twaalf maanden bij.

3.  Tijdens de uitvoering van een concrete actie lichten de begunstigden en partnerorganisaties het publiek voor over de uit het Fonds ontvangen steun door hetzij ten minste één affiche met informatie over de concrete actie (minimaal in A3-formaat), inclusief over de financiële steun van de Unie, hetzij een embleem van de Unie van redelijk formaat op te hangen op een voor het publiek goed zichtbare plek. Aan deze bepaling moet, zonder de eindontvangers te stigmatiseren, worden voldaan op ieder distributiepunt in het kader van een OP I en/of een OP II, tenzij dit wegens de omstandigheden waarin de verdeling plaatsvindt niet mogelijk is

Begunstigden en partnerorganisaties die een website hebben, geven daarop een korte beschrijving van de concrete actie, met inbegrip van het doel en de resultaten ervan, en leggen daarbij de nadruk op de financiële steun van de Unie.

4.  Alle voorlichtings- en communicatiemateriaal van de begunstigde en de partnerorganisaties vermeldt de steun uit het Fonds voor de concrete actie door publicatie van het embleem van de Unie en een vermelding van de Unie en het Fonds.

5.  De beheerautoriteit deelt de begunstigden mee dat de lijst van concrete acties in overeenstemming met lid 2 is gepubliceerd. De beheerautoriteit verstrekt informatie- en communicatie-instrumenten, met inbegrip van modellen in elektronisch formaat, om begunstigden en partnerorganisaties te helpen aan de in lid 3 bedoelde verplichtingen te voldoen.

6.  In het geval van een OP II:

a) 

de lidstaat of de beheerautoriteit is verantwoordelijk voor de organisatie van:

i) 

een centrale voorlichtingsactiviteit om ruchtbaarheid te geven aan de opstart van het operationele programma; en

ii) 

ten minste één centrale voorlichtingsactiviteit per jaar om de financieringsmogelijkheden en de gevolgde strategie onder de aandacht te brengen en/of de resultaten van het operationele programma, daaronder waar van toepassing voorbeelden van concrete acties, te presenteren;

b) 

tijdens de uitvoering van een concrete actie informeert de begunstigde het publiek over de van het Fonds ontvangen steun door ervoor te zorgen dat de deelnemers aan de concrete actie op de hoogte zijn gesteld van de steun uit het Fonds;

c) 

in alle documenten, inclusief bewijzen van aanwezigheid of andere certificaten, betreffende een concrete actie wordt vermeld dat voor het operationele programma steun is ontvangen uit het Fonds;

d) 

de beheerautoriteit zorgt ervoor dat potentiële begunstigden toegang hebben tot de relevante informatie over de financieringsmogelijkheden, de oproepen tot het indienen van aanvragen en de daarvoor geldende voorwaarden, alsmede de criteria voor de selectie van de te ondersteunen concrete acties.

7.  Bij de verwerking van persoonsgegevens overeenkomstig de artikelen 15 tot en met 19 van deze verordening eerbiedigen de beheerautoriteit, de begunstigden en de partnerorganisaties Richtlijn 95/46/EG.



TITEL IV

FINANCIËLE STEUN VAN HET FONDS

Artikel 20

Medefinanciering

1.  Het medefinancieringspercentage op het niveau van het operationeel programma bedraagt maximaal 85 % van de subsidiabele overheidsuitgaven. Dit percentage kan worden verhoogd in de gevallen die in artikel 21, lid 1, zijn beschreven. De lidstaten zijn vrij om de initiatieven van het Fonds met bijkomende nationale middelen te ondersteunen.

▼M2

1 bis.  In afwijking van lid 1 kan op verzoek van een lidstaat een medefinancieringspercentage van 100 % worden toegepast op overheidsuitgaven die in de betalingsaanvragen zijn opgenomen tijdens het boekjaar dat begint op 1 juli 2020 en eindigt op 30 juni 2021.

Verzoeken tot wijziging van het medefinancieringspercentage worden ingediend overeenkomstig de procedure voor de wijziging van operationele programma’s als vastgesteld in artikel 9 en gaan vergezeld van een herzien programma. Het medefinancieringspercentage van 100 % wordt alleen toegepast als de desbetreffende wijziging van het operationele programma vóór de indiening van de laatste aanvraag voor tussentijdse betaling overeenkomstig artikel 45, lid 2, door de Commissie is goedgekeurd.

Alvorens de eerste betalingsaanvraag voor het boekjaar dat begint op 1 juli 2021 in te dienen, delen de lidstaten de in deel 5.1 van de in bijlage I vastgestelde modellen van operationele programma’s bedoelde tabel mee, en bevestigen zij het medefinancieringspercentage dat van toepassing was tijdens het boekjaar dat eindigt op 30 juni 2020.

▼B

2.  Het besluit van de Commissie tot vaststelling van een operationeel programma bepaalt het medefinancieringspercentage voor het operationeel programma en het maximumbedrag van de steun van het Fonds.

3.  Maatregelen op het gebied van technische bijstand die op initiatief van of namens de Commissie worden uitgevoerd, kunnen voor 100 % worden gefinancierd.

Artikel 21

Verhoging van betalingen voor lidstaten met tijdelijke begrotingsproblemen

1.  Op verzoek van een lidstaat kunnen tussentijdse betalingen en betalingen van het eindsaldo worden verhoogd met 10 procentpunten boven het medefinancieringspercentage dat van toepassing is op het operationeel programma. Het verhoogde percentage, dat niet meer dan 100 % mag bedragen, is van toepassing op betalingsverzoeken die betrekking hebben op het boekjaar waarin de lidstaat zijn verzoek heeft ingediend, alsmede op latere boekjaren waarin de lidstaat aan een van de volgende voorwaarden voldoet:

a) 

als de munt van de betrokken lidstaat de euro is, ontvangt hij macrofinanciële bijstand van de Unie overeenkomstig Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad ( 2 );

b) 

als de munt van de betrokken lidstaat de euro is, ontvangt hij financiële ondersteuning op middellange termijn overeenkomstig Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad ( 3 );

c) 

er wordt financiële bijstand ter beschikking van de lidstaat gesteld overeenkomstig het Verdrag tot instelling van het Europees Stabiliteitsmechanisme.

2.  Niettegenstaande lid 1 mag de steun van de Unie door middel van tussentijdse betalingen en betalingen van het eindsaldo evenwel niet hoger zijn dan de overheidssteun en het maximale bedrag aan steun uit het Fonds, zoals bepaald in het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het operationeel programma.

Artikel 22

Subsidiabiliteitsperiode

1.  Dit artikel laat de voorschriften van artikel 27 betreffende de subsidiabiliteit van technische bijstand op initiatief van de Commissie onverlet.

2.  Uitgaven komen in aanmerking voor steun uit het operationeel programma als zij door een begunstigde zijn gedaan en betaald tussen 1 december 2013 en 31 december 2023.

3.  Concrete acties die fysiek voltooid zijn of volledig ten uitvoer zijn gelegd voordat de financieringsaanvraag in het kader van een operationeel programma door de begunstigde bij de beheerautoriteit werd ingediend, worden niet voor steun uit het operationeel programma geselecteerd, ongeacht of alle betrokken betalingen door de begunstigde zijn verricht.

4.  In het geval van een wijziging van een operationeel programma zijn uitgaven die subsidiabel worden doordat een operationeel programma wordt gewijzigd, pas subsidiabel vanaf de datum waarop het verzoek tot wijziging door de lidstaat bij de Commissie is ingediend.

▼M2

In afwijking van de eerste alinea zijn de uitgaven voor de versterking van het vermogen tot crisisrespons op de Covid‐19-uitbraak subsidiabel vanaf 1 februari 2020.

▼B

Artikel 23

Subsidiabiliteit van concrete acties

1.  Door een operationeel programma ondersteunde concrete acties moeten worden uitgevoerd in de lidstaat waarop het operationeel programma betrekking heeft.

2.  Concrete acties kunnen steun uit een operationeel programma ontvangen als zij zijn geselecteerd aan de hand van een eerlijke en transparante procedure, en op basis van een van de criteria die zijn vastgelegd in het operationeel programma of in voorkomend geval zijn goedgekeurd door het comité van toezicht.

3.  De selectiecriteria en de lijsten van concrete acties die voor steunverlening uit een OP II zijn geselecteerd, worden na goedkeuring doorgezonden naar de comités van toezicht van de operationele programma's die door het ESF medegefinancierd worden.

4.  De levensmiddelen en/of de fundamentele materiële bijstand voor de meest behoeftigen kunnen door de partnerorganisaties zelf worden aangekocht.

De levensmiddelen en/of de fundamentele materiële bijstand voor de meest behoeftigen kunnen ook worden aangekocht door een publiekrechtelijke instantie en kosteloos worden verstrekt aan de partnerorganisaties. In dat geval kunnen de levensmiddelen ook worden verkregen uit het gebruik, de verwerking of de verkoop van producten die zijn afgezet overeenkomstig artikel 16, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1308/2013, mits dit economisch het gunstigst is en de levering van de levensmiddelen aan de partnerorganisaties niet onnodig vertraagt. Bedragen die worden verkregen door zulke transacties moeten ten goede komen aan de meest behoeftigen, en mogen niet worden aangewend om de in artikel 20 van deze verordening neergelegde medefinancieringsverplichtingen van de lidstaten voor het programma te verlichten.

De Commissie hanteert de op grond van artikel 20, onder i), van Verordening (EU) nr. 1308/2013 vastgestelde procedures om de daarin vermelde producten te mogen gebruiken, verwerken of verkopen voor de toepassing van deze verordening, om hun maximale doelmatigheid te waarborgen.

▼M2

4 bis.  Voedselhulp en/of de fundamentele materiële bijstand kunnen direct aan de meest behoeftigen worden geleverd of indirect, zoals met behulp van vouchers of kaarten, in elektronische of andere vorm, op voorwaarde dat zulke vouchers, kaarten of andere instrumenten uitsluitend kunnen worden ingeruild voor voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand.

▼B

5.  Die voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand wordt gratis verstrekt aan de meest behoeftigen.

▼M1

6.  Voor een concrete actie mag steun uit een of meer door het Fonds medegefinancierde operationele programma’s en uit andere instrumenten van de Unie worden ontvangen op voorwaarde dat voor een uitgavenpost die in een betalingsaanvraag voor het Fonds wordt opgenomen, geen steun wordt ontvangen uit een ander instrument van de Unie, noch uit hetzelfde Fonds in het kader van een ander programma. Het bedrag van de in de betalingsaanvraag voor het Fonds op te nemen uitgave mag voor betrokken programma of de betrokken programma’s pro rata worden berekend overeenkomstig het document waarin de steunvoorwaarden zijn vastgesteld.

▼B

Artikel 24

Vormen van steun

Het Fonds wordt door de lidstaten gebruikt voor de verlening van steun in de vorm van subsidies, aankopen of een combinatie daarvan. Die steun mag evenwel niet de vorm aannemen van steun als bedoeld in artikel 107, lid 1 VWEU.

Artikel 25

Vormen van subsidies

1.  Subsidies kunnen de volgende vormen aannemen:

a) 

vergoeding van subsidiabele kosten die daadwerkelijk zijn gemaakt en betaald;

b) 

vergoeding op basis van eenheidskosten;

c) 

forfaitaire bedragen waarbij de overheidssteun niet meer dan 100 000  EUR bedraagt;

d) 

forfaitaire financiering, bepaald door een percentage toe te passen op een of meer gedefinieerde categorieën kosten.

2.  De in lid 1 bedoelde opties kunnen ten aanzien van een enkele concrete actie alleen worden gecombineerd wanneer elke optie wordt toegepast op verschillende categorieën kosten of als zij worden gebruikt voor de opeenvolgende fasen van die concrete actie.

3.  De in lid 1, onder b), c) en d), bedoelde bedragen worden vastgesteld op grond van:

a) 

een eerlijke, billijke en controleerbare berekeningsmethode op basis van:

i) 

statistische gegevens of andere objectieve informatie;

ii) 

de gecontroleerde historische gegevens van individuele begunstigden of de toepassing van hun gebruikelijke kostenberekeningsmethoden;

b) 

methoden en overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die worden toegepast op grond van regelingen voor volledig door de lidstaat gefinancierde subsidies voor soortgelijke soorten concrete acties en begunstigden;

c) 

bij deze verordening vastgestelde percentages;

d) 

een grondslag voor individuele gevallen die is opgenomen in een ontwerpbegroting die vooraf is overeengekomen met de beheerautoriteit, waarbij de overheidssteun niet meer dan 100 000  EUR bedraagt;

▼M1

e) 

regels voor de toepassing van de overeenkomstige eenheidskosten, vaste bedragen en vaste percentages die van toepassing zijn voor beleidsmaatregelen van de Unie voor soortgelijke soorten concrete acties en begunstigden.

▼B

4.  De bedragen die berekend zijn in de vorm van de in lid 1, onder b), c) en d), bedoelde subsidies worden beschouwd als door de begunstigde gedane en betaalde subsidiabele uitgaven voor de toepassing van titel VI.

5.  In het document waarin de voorwaarden voor de steun voor elke concrete actie worden vastgesteld, worden de methode voor de vaststelling van de kosten van de concrete actie en de voorwaarden voor betaling van de subsidie beschreven.

Artikel 26

Subsidiabiliteit van de uitgaven

1.  De subsidiabiliteit van de uitgaven wordt op basis van de nationale voorschriften bepaald, tenzij specifieke voorschriften zijn vastgesteld in of op grond van deze verordening.

2.  Niettegenstaande lid 1 zijn de voor steun uit het OP I in aanmerking komende kosten:

▼M2

a) 

de kosten van de aankoop van levensmiddelen en/of fundamentele materiële bijstand en de kosten van de aankoop van persoonlijke beschermingsmiddelen en ‐uitrusting voor partnerorganisaties;

▼B

b) 

wanneer een publiekrechtelijke instantie levensmiddelen of fundamentele materiële bijstand aankoopt en verstrekt aan partnerorganisaties, de kosten van het vervoer van de levensmiddelen of fundamentele materiële bijstand naar de opslagplaatsen van de partnerorganisaties en de opslagkosten tegen een vast tarief van 1 % van de onder a) bedoelde kosten of in naar behoren gemotiveerde gevallen de feitelijk gemaakte en betaalde kosten;

▼M2

c) 

de door de partnerorganisaties gedragen administratie-, voorbereidings-, transport- en opslagkosten tegen een vast tarief van 5 % van de onder a) bedoelde kosten, of 5 % van de waarde van de levensmiddelen die zijn afgezet overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1308/2013;

▼M1

d) 

de kosten van partnerorganisaties voor de inzameling, het transport, de opslag en de distributie van levensmiddelenschenkingen en rechtstreeks daarmee verband houdende bewustmakingsactiviteiten;

e) 

de kosten van begeleidende maatregelen die zijn verricht en aangemeld door de partnerorganisaties die rechtstreeks of in het kader van een samenwerkingsovereenkomst voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand verlenen aan de meest behoeftigen tegen een vast tarief van 5 % van de onder a) van dit lid bedoelde kosten, of 5 % van de waarde van de overeenkomstig artikel 16 van Verordening (EU) nr. 1308/2013 afgezette levensmiddelen.

▼B

3.  Niettegenstaande lid 1 komen voor steun uit een operationeel programma in aanmerking de overeenkomstig artikel 27, lid 4, gemaakte kosten of, met betrekking tot indirecte, overeenkomstig artikel 27, lid 4, gemaakte kosten, de subsidiabele directe personeelskosten tegen een vast tarief van maximaal 15 %.

▼M1

3 bis.  Niettegenstaande lid 2 leidt een verlaging van de in aanmerking komende kosten als bedoeld in lid 2, onder a), vanwege inbreuken op het toepasselijke recht door de instantie die verantwoordelijk is voor de aankoop van levensmiddelen en/of fundamentele materiële bijstand niet tot een verlaging van de in aanmerking komende kosten van andere organisaties als bepaald in artikel 26, lid 2, onder c) en e).

▼B

4.  De volgende kosten komen niet in aanmerking voor steun uit het operationeel programma:

a) 

debetrente;

b) 

beschikbaarstelling van de infrastructuur;

c) 

de kosten van tweedehandsgoederen;

d) 

belasting op de toegevoegde waarde (btw), behalve indien deze overeenkomstig de nationale btw-wetgeving niet recupereerbaar is.

▼M2

Artikel 26 bis

Subsidiabiliteit van de uitgaven voor in het kader van OP I ondersteunde concrete acties tijdens de opschorting ervan als gevolg van de Covid19-uitbraak

Vertragingen bij de levering van voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand ten gevolge van de Covid‐19-uitbraak mogen niet leiden tot een verlaging van de subsidiabele kosten die overeenkomstig artikel 26, lid 2, door de aankopende instantie of de partnerorganisaties worden gedragen. Zulke kosten kunnen overeenkomstig artikel 26, lid 2, bij de Commissie volledig worden gedeclareerd voordat de voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand aan de meest behoeftigen wordt geleverd, op voorwaarde dat de levering wordt hervat na het einde van de met de Covid‐19-uitbraak gepaard gaande crisis.

Wanneer levensmiddelen bedorven zijn door de opschorting van de levering als gevolg van de Covid‐19-uitbraak, worden de in artikel 26, lid 2, onder a), bedoelde kosten niet verlaagd.

Artikel 26 ter

Subsidiabiliteit van de uitgaven voor in het kader van OP II of technische bijstand ondersteunde concrete acties tijdens de opschorting ervan als gevolg van de Covid19-uitbraak

1.  Wanneer de uitvoering van concrete acties als gevolg van de Covid‐19-uitbraak is opgeschort, kan een lidstaat de tijdens de opschorting gedane uitgaven als subsidiabele uitgaven beschouwen, zelfs als er geen diensten zijn verleend, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de uitvoering van de concrete actie is opgeschort na 31 januari 2020;

b) 

de opschorting van de concrete actie is een gevolg van de Covid‐19-uitbraak;

c) 

de uitgaven zijn gedaan en betaald;

d) 

de uitgaven vormen reële kosten voor de begunstigde en kunnen niet worden teruggevorderd of gecompenseerd; voor terugvorderingen en compensaties waarin niet is voorzien door de lidstaat, kan de lidstaat deze voorwaarde als vervuld beschouwen op basis van een verklaring van de begunstigde; terugvorderingen en compensaties worden in mindering gebracht op de uitgaven;

e) 

de uitgaven zijn beperkt tot de periode van de opschorting van de concrete actie.

2.  Voor concrete acties waarbij de begunstigde wordt vergoed op basis van vereenvoudigde kostenopties en wanneer de uitvoering van de concrete acties die de basis voor de vergoeding vormen, is opgeschort als gevolg van de Covid‐19-uitbraak, mag de betrokken lidstaat de begunstigde op basis van de voor de periode van de opschorting geplande output vergoeden, zelfs indien er geen acties zijn uitgevoerd, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de uitvoering van de acties is opgeschort na 31 januari 2020;

b) 

de opschorting van de acties is een gevolg van de Covid‐19-uitbraak;

c) 

de vereenvoudigde kostenopties beantwoorden aan reële, door de begunstigde gedragen kosten die door de begunstigde worden aangetoond, en kunnen niet worden teruggevorderd of gecompenseerd; voor terugvorderingen en compensaties waarin niet is voorzien in de lidstaat, kan de lidstaat deze voorwaarde als vervuld beschouwen op basis van een verklaring van de begunstigde; terugvorderingen en compensaties worden in mindering gebracht op het bedrag dat overeenkomt met de vereenvoudigde kostenoptie;

d) 

de vergoeding van de begunstigde is beperkt tot de periode van de opschorting van de acties.

Voor de in de eerste alinea van dit lid bedoelde concrete acties kan de lidstaat de begunstigde ook vergoeden op basis van de in artikel 25, lid 1, onder a), bedoelde kosten, mits is voldaan aan de voorwaarden van lid 1 van dit artikel.

Wanneer een lidstaat de begunstigde op basis van de eerste en tweede alinea vergoedt, ziet hij erop toe dat dezelfde uitgaven slechts eenmaal worden vergoed.

Artikel 26 quater

Subsidiabiliteit van de uitgaven voor in het kader van OP II of technische bijstand ondersteunde concrete acties die als gevolg van de Covid19-uitbraak niet volledig zijn uitgevoerd

1.  Een lidstaat kan de uitgaven voor concrete acties die als gevolg van de Covid‐19-uitbraak niet volledig zijn uitgevoerd, beschouwen als subsidiabele uitgaven, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de uitvoering van de concrete actie is beëindigd na 31 januari 2020;

b) 

de beëindiging van de uitvoering van concrete actie is een gevolg van de Covid‐19-uitbraak;

c) 

de uitgaven die vóór de beëindiging van de uitvoering van de concrete actie zijn gedaan, waren gedaan en betaald door de begunstigde.

2.  Voor concrete acties waarvoor de begunstigde is vergoed op basis van vereenvoudigde kostenopties, kan een lidstaat de uitgaven voor concrete acties die als gevolg van de Covid‐19-uitbraak niet volledig zijn uitgevoerd, beschouwen als subsidiabele uitgaven, mits aan elk van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de uitvoering van de concrete actie is beëindigd na 31 januari 2020;

b) 

de beëindiging van de uitvoering van van de concrete actie is een gevolg van de Covid‐19-uitbraak;

c) 

de acties die voor de vereenvoudigde kostenopties in aanmerking komen, werden ten minste gedeeltelijk verricht vóór de beëindiging van de uitvoering van de concrete actie.

Voor de in de eerste alinea van dit lid bedoelde concrete acties kan de lidstaat de begunstigde ook vergoeden op basis van de in artikel 25, lid 1, onder a), bedoelde kosten, mits is voldaan aan de voorwaarden van lid 1 van dit artikel.

Wanneer een lidstaat de begunstigde op basis van zowel de eerste als de tweede alinea vergoedt, ziet hij erop toe dat dezelfde uitgaven slechts eenmaal worden vergoed.

▼B

Artikel 27

Technische bijstand

1.  Op initiatief van of namens de Commissie kan het Fonds tot 0,35 % van zijn jaarlijkse toewijzing gebruiken om maatregelen te financieren op het gebied van voorbereiding, toezicht, administratieve en technische bijstand, audit, informatieverstrekking, controle en evaluatie die voor de uitvoering van deze verordening nodig zijn, en om activiteiten overeenkomstig artikel 10 te financieren.

2.  De Commissie raadpleegt de lidstaten en de organisaties die op het niveau van de Unie de partnerorganisaties vertegenwoordigen, over het geplande gebruik van de technische bijstand.

3.  De Commissie stelt jaarlijks door middel van uitvoeringshandelingen haar plannen vast inzake de soort acties betreffende de in lid 1 bedoelde maatregelen, in de gevallen waarin een bijdrage uit het Fonds wordt beoogd.

▼M1

4.  Op initiatief van de lidstaten kan het operationeel programma tot 5 % van de toewijzing van het Fonds op het moment van de vaststelling van het operationeel programma gebruiken om maatregelen te financieren op het gebied van voorbereiding, beheer, toezicht, administratieve en technische bijstand, audit, informatieverstrekking, controle en evaluatie die voor de uitvoering van deze verordening nodig zijn. Het kan ook technische bijstand en capaciteitsopbouw van partnerorganisaties financieren.

▼B



TITEL V

BEHEER EN CONTROLE

Artikel 28

Algemene beginselen van beheer- en controlesystemen

De beheer- en controlesystemen voorzien overeenkomstig artikel 5, lid 7, in:

a) 

een omschrijving van de functies van elke bij het beheer en de controle betrokken instantie en de toewijzing van de functies binnen elke instantie;

b) 

de naleving van het beginsel van functiescheiding tussen dergelijke instanties en binnen elke instantie;

c) 

procedures om de juistheid en regelmatigheid van de gedeclareerde uitgaven te waarborgen;

d) 

elektronische systemen voor boekhouding, voor de opslag en doorgifte van financiële gegevens en gegevens over indicatoren, voor toezicht en voor rapportage;

e) 

als de verantwoordelijke instantie de uitvoering van taken aan een andere instantie toevertrouwt: systemen voor rapportage en toezicht;

f) 

regelingen voor audits van de werking van de beheer- en controlesystemen;

g) 

systemen en procedures om voor een toereikend controlespoor te zorgen;

h) 

de voorkoming, opsporing en correctie van onregelmatigheden, waaronder fraude, en de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen, vermeerderd met eventuele rente wegens laattijdige betaling.

Artikel 29

Verantwoordelijkheden in het kader van gedeeld beheer

Uit hoofde van het beginsel van gedeeld beheer zijn de lidstaten en de Commissie overeenkomstig hun in deze verordening vastgestelde respectieve verantwoordelijkheden verantwoordelijk voor het beheer en de controle van programma's.

Artikel 30

Verantwoordelijkheden van de lidstaten

1.  De lidstaten vervullen de verplichtingen in verband met beheer, controle en audit en nemen de verantwoordelijkheden op zich die zijn neergelegd in de voorschriften voor gedeeld beheer, zoals opgenomen in het Financieel Reglement en deze verordening.

▼M2

1 bis.  Op basis van een analyse van de potentiële risico’s kunnen de lidstaten voorzien in minder strenge controle- en auditspoorvoorschriften voor de verdeling van de voedselhulp en/of fundamentele materiële bijstand aan de meest behoeftigen tijdens de Covid‐19-uitbraak.

▼B

2.  Onregelmatigheden worden door de lidstaten voorkomen, opgespoord en gecorrigeerd en zij vorderen onverschuldigd betaalde bedragen terug, evenals eventuele rente wegens laattijdige betaling. Zij stellen de Commissie in kennis van onregelmatigheden die 10 000  EUR aan steun uit het Fonds overschrijden, en houden haar op de hoogte van significante vooruitgang in de desbetreffende administratieve en gerechtelijke procedures.

In de volgende gevallen stellen de lidstaten de Commissie niet in kennis van onregelmatigheden:

a) 

gevallen waarin de enige onregelmatigheid erin bestaat dat een concrete actie in het medegefinancierde operationele programma geheel of gedeeltelijk niet wordt uitgevoerd wegens faillissement van de begunstigde;

b) 

gevallen die door de begunstigde spontaan ter kennis van de beheer- of certificeringsautoriteit worden gebracht voordat zij door een van beide autoriteiten worden ontdekt, hetzij vóór, hetzij na betaling van de overheidsbijdrage;

c) 

gevallen die door de beheer- of certificeringsautoriteit worden ontdekt en rechtgezet vóór opneming van de desbetreffende uitgaven in een bij de Commissie ingediende staat van uitgaven.

In alle andere gevallen, meer bepaald voorafgaande aan een faillissement of bij een vermoeden van fraude, worden de geconstateerde onregelmatigheden, tezamen met de preventieve en corrigerende maatregelen daarvoor, ter kennis van de Commissie gebracht.

▼M1

Wanneer bedragen die voor een concrete actie ten onrechte aan een begunstigde zijn betaald, door een fout of nalatigheid van een lidstaat niet kunnen worden teruggevorderd, is die lidstaat verantwoordelijk voor de terugbetaling van de betrokken bedragen aan de begroting van de Unie. De lidstaten kunnen ertoe besluiten een ten onrechte betaald bedrag niet terug te vorderen indien het van de begunstigde terug te vorderen bedrag, zonder rente, niet meer dan 250 EUR aan steun uit het Fonds voor een concrete actie in een boekjaar bedraagt.

▼B

De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 62 gedelegeerde handelingen vast te stellen die bijkomende voorschriften bevatten over de criteria ter vaststelling van de te melden onregelmatigheden, de te verstrekken gegevens en de toe te passen voorwaarden en procedures om te kunnen vaststellen of oninbare bedragen door de lidstaten vergoed moeten worden.

De Commissie stelt volgens de in artikel 63, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure uitvoeringshandelingen vast met voorschriften voor de frequentie en de vorm van de verslaglegging.

3.  De lidstaten zorgen voor doeltreffende regelingen voor de behandeling van klachten in verband met het Fonds. De lidstaten zijn, overeenkomstig hun institutioneel en juridisch kader, verantwoordelijk voor het toepassingsgebied, de regels en de procedures betreffende dergelijke regelingen. Op verzoek van de Commissie onderzoeken de lidstaten bij de Commissie ingediende klachten die onder het toepassingsgebied van hun regelingen vallen. De lidstaten lichten de Commissie op verzoek in over de resultaten van deze onderzoeken.

4.  Voor alle officiële uitwisseling van informatie tussen de lidstaat en de Commissie wordt een systeem voor elektronische gegevensuitwisseling gebruikt. De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met de voorwaarden waaraan dat systeem voor elektronische gegevensuitwisseling moet voldoen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 63, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 31

Aanwijzing van autoriteiten

1.  Alle lidstaten wijzen voor elk operationeel programma een nationale openbare autoriteit of instantie aan als beheerautoriteit. Een en dezelfde beheerautoriteit mag voor twee operationele programma's worden aangewezen.

2.  De lidstaten wijzen voor elk operationeel programma een nationale openbare autoriteit of instantie aan als certificeringsautoriteit, onverminderd lid 3. Een en dezelfde certificeringsautoriteit mag voor twee operationele programma's worden aangewezen.

3.  De lidstaten kunnen voor een operationeel programma een beheerautoriteit aanwijzen om ook de functies van de certificeringsautoriteit uit te oefenen.

4.  De lidstaten wijzen voor elk operationeel programma een nationale openbare autoriteit of instantie als auditautoriteit aan, die functioneel onafhankelijk is van de beheerautoriteit en de certificeringsautoriteit. Een en dezelfde auditautoriteit mag voor twee operationele programma's worden aangewezen.

5.  De beheerautoriteit, de certificeringsautoriteit in het kader van OP I en, voor OP II waarvoor het totale bedrag aan steun uit het Fonds niet meer bedraagt dan 250 000 000  EUR, de auditautoriteit mogen deel uitmaken van dezelfde openbare autoriteit of instantie, mits het beginsel van scheiding van functies wordt nageleefd.

6.  De lidstaten kunnen een of meer intermediaire instanties aanwijzen om bepaalde taken van de management- of certificeringsautoriteit onder verantwoordelijkheid van die autoriteit uit te voeren. De regelingen die de management- of certificeringsautoriteit en de intermediaire instanties hiervoor treffen, worden formeel schriftelijk vastgelegd.

7.  De lidstaat of de beheerautoriteit kan het beheer van een deel van een operationeel programma aan een intermediaire instantie toevertrouwen door een schriftelijke overeenkomst met die instantie te sluiten. De intermediaire instantie verstrekt garanties omtrent haar solvabiliteit, haar competentie op het betrokken werkterrein en haar capaciteit op het gebied van administratief en financieel beheer.

8.  De lidstaat stelt schriftelijke voorschriften vast voor zijn relatie met de beheer-, certificerings- en auditautoriteiten, voor de relaties tussen die autoriteiten onderling en voor de relaties van die autoriteiten met de Commissie.

Artikel 32

Functies van de beheerautoriteit

1.  De beheerautoriteit is er verantwoordelijk voor dat het operationele programma overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer wordt beheerd.

2.  Ten aanzien van het beheer van het operationele programma moet de beheerautoriteit:

a) 

in voorkomend geval de werkzaamheden van het in artikel 11 bedoelde toezichtcomité ondersteunen en dat comité alle informatie verstrekken die het nodig heeft om zijn taken te verrichten, in het bijzonder gegevens over de geboekte vorderingen bij de verwezenlijking van de doelstellingen van het operationele programma, financiële gegevens en gegevens over indicatoren;

b) 

jaarverslagen en definitieve uitvoeringsverslagen als bedoeld in artikel 13 opstellen en, in het geval van OP I na raadpleging van de desbetreffende belanghebbenden, waarbij belangenconflicten worden voorkomen, of in het geval van OP II na goedkeuring van het toezichtcomité als bedoeld in artikel 11, bij de Commissie indienen;

c) 

aan de intermediaire instanties en begunstigden informatie ter beschikking stellen die van belang is voor de uitvoering van hun taken, respectievelijk voor de uitvoering van concrete acties;

d) 

een systeem opzetten voor de vastlegging en opslag in elektronische vorm van de voor toezicht, evaluatie, financieel beheer, verificatie en audit vereiste gegevens over elke concrete actie, met inbegrip van gegevens over individuele deelnemers aan concrete acties die worden medegefinancierd door OP II;

e) 

waarborgen dat de onder d) bedoelde gegevens worden verzameld en in het onder d) bedoelde systeem worden opgeslagen en bewaard in overeenstemming met de bepalingen van Richtlijn 95/46/EG en indien beschikbaar, worden opgesplitst naar geslacht.

3.  Ten aanzien van de selectie van concrete acties moet de beheerautoriteit:

a) 

passende selectieprocedures en/of -criteria opstellen die transparant en niet-discriminerend zijn, en deze, eenmaal goedgekeurd, in voorkomend geval toepassen;

b) 

waarborgen dat de geselecteerde concrete actie:

i) 

binnen het toepassingsgebied van het Fonds en het operationele programma valt;

ii) 

aan de criteria in het operationele programma en in de artikelen 22, 23 en 26 voldoet;

iii) 

in voorkomend geval rekening houdt met de beginselen van artikel 5, leden 11, 12, 13 en 14;

c) 

waarborgen dat er aan de begunstigde een document verstrekt wordt waarin de voorwaarden voor steun voor elke concrete actie zijn vermeld, met inbegrip van de specifieke eisen betreffende de producten of diensten die in het kader van de concrete actie moeten worden geleverd, het financieringsplan en de uitvoeringstermijn;

d) 

zich er vóór goedkeuring van de concrete actie van vergewissen dat de begunstigde voldoende administratieve, financiële en operationele capaciteit heeft om aan de in letter c) bedoelde voorwaarden te voldoen;

e) 

zich er, als de concrete actie is begonnen vóór de indiening van een financieringsaanvraag bij de beheerautoriteit, van vergewissen dat voldaan is aan het toepasselijke recht dat relevant is voor de concrete actie;

f) 

bepalen aan welke soort materiële bijstand in het geval van OP I en aan de soort actie in het geval van OP II de uitgave moet worden toegewezen.

4.  Ten aanzien van het financiële beheer en de controle van het operationele programma moet de beheerautoriteit:

▼M1

a) 

verifiëren of de medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd, of de concrete actie voldoet aan het toepasselijke recht, aan het operationele programma en aan de voorwaarden voor steun voor de concrete actie en,

i) 

voor kosten die worden vergoed overeenkomstig artikel 25, lid 1, onder a), of het bedrag van de door de begunstigden met betrekking tot die kosten gedeclareerde uitgaven daadwerkelijk is betaald;

ii) 

voor kosten die worden vergoed overeenkomstig artikel 25, lid 1, onder b), c) en d), of is voldaan aan de voorwaarden voor de vergoeding van de uitgave aan de begunstigde;

▼B

b) 

ervoor zorgen dat de begunstigden die betrokken zijn bij de uitvoering van concrete acties die op basis van werkelijk gemaakte subsidiabele kosten worden vergoed, hetzij een afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code gebruiken voor alle transacties die op een concrete actie betrekking hebben;

c) 

doeltreffende en evenredige fraudepreventiemaatregelen nemen op basis van de vastgestelde risico's;

d) 

procedures instellen om te garanderen dat alle documenten met betrekking tot uitgaven en audits die nodig zijn om voor een toereikend controlespoor te zorgen, worden bijgehouden overeenkomstig artikel 28, onder g);

e) 

de in artikel 59, lid 5, eerste alinea, onder a) en b), van het Financieel Reglement bedoelde beheerverklaring en jaarlijkse samenvatting opstellen.

5.  De verificaties op grond van lid 4, onder a), omvatten de volgende procedures:

a) 

administratieve verificaties voor elk verzoek tot terugbetaling van begunstigden;

b) 

verificaties ter plaatse van concrete acties.

De frequentie en de dekking van de verificaties ter plaatse moeten evenredig zijn aan het bedrag aan overheidssteun dat voor een concrete actie is verleend en aan het risico dat door deze verificaties en door audits door de auditautoriteit voor het beheer- en controlesysteem als geheel wordt vastgesteld.

6.  Controles ter plaatse van individuele concrete acties overeenkomstig lid 5, eerste alinea, onder b), kunnen steekproefsgewijs worden uitgevoerd.

7.  Als de beheerautoriteit tevens begunstigde van het operationele programma is, moeten de regelingen voor de in lid 4, onder a), bedoelde verificaties een behoorlijke scheiding van functies garanderen.

8.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 62 gedelegeerde handelingen vast te stellen met voorschriften ter bepaling van de informatie met betrekking tot gegevens die in elektronische vorm moeten worden vastgelegd en opgeslagen in het overeenkomstig lid 2, onder d), van onderhavig artikel opgezette toezichtsysteem.

De Commissie stelt uitvoeringshandelingen vast met voorschriften over de technische specificaties van het overeenkomstig lid 2, onder d), van onderhavig artikel opgezette systeem. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 63, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

9.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 62 gedelegeerde handelingen vast te stellen met de gedetailleerde minimumvereisten voor het in lid 4, onder d), van onderhavig artikel bedoelde controlespoor ten aanzien van de bij te houden boekhoudkundige gegevens en de ondersteunende documenten die moeten worden bewaard op het niveau van de certificeringsautoriteit, de auditautoriteit, intermediaire instanties en begunstigden.

10.  De Commissie stelt, teneinde eenvormige voorwaarden voor de uitvoering van dit artikel te waarborgen, uitvoeringshandelingen met betrekking tot het model voor de in lid 4, onder e), bedoelde beheerverklaring vast. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 63, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

Artikel 33

Functies van de certificeringsautoriteit

De certificeringsautoriteit van een operationeel programma heeft met name tot taak:

a) 

betalingsaanvragen op te stellen en bij de Commissie in te dienen en te certificeren dat deze aanvragen op betrouwbare boekhoudsystemen gebaseerd zijn, door controleerbare ondersteunende documenten worden gestaafd en aan verificaties door de beheerautoriteit zijn onderworpen;

b) 

de in artikel 59, lid 5, eerste alinea, onder a), van het Financieel Reglement bedoelde rekeningen op te stellen;

c) 

te certificeren dat de rekeningen volledig, nauwkeurig en waarachtig zijn en dat de in die rekeningen opgenomen uitgaven in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht en zijn gedaan voor concrete acties die zijn geselecteerd aan de hand van de voor het operationele programma geldende criteria voor financiering, die in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht;

d) 

te waarborgen dat er een systeem is waarin de boekhoudkundige gegevens voor elke concrete actie in elektronische vorm worden opgeslagen en bewaard en dat alle gegevens ondersteunt die nodig zijn voor de opstelling van betalingsaanvragen en rekeningen, met inbegrip van gegevens over te innen bedragen, geïnde bedragen en bedragen die zijn geschrapt naar aanleiding van de volledige of gedeeltelijke intrekking van de bijdrage voor een concrete actie of een operationeel programma;

e) 

er, met het oog op de opstelling en indiening van betalingsaanvragen, op toe te zien dat zij van de beheerautoriteit toereikende informatie krijgt over de procedures die zijn gevolgd en de verificaties die zijn verricht in verband met de uitgaven;

f) 

bij de opstelling en indiening van betalingsaanvragen rekening te houden met de resultaten van alle audits die door of onder verantwoordelijkheid van de auditautoriteit zijn verricht;

g) 

boekhoudkundige gegevens in elektronische vorm bij te houden over de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven en over de overheidsbijdrage die hiervoor aan begunstigden is betaald;

h) 

een boekhouding bij te houden van de te innen bedragen en van de bedragen die worden geschrapt naar aanleiding van de volledige of gedeeltelijke intrekking van de bijdrage voor een concrete actie. Geïnde bedragen worden vóór de afsluiting van het operationele programma teruggestort in de begroting van de Unie door ze in mindering te brengen op de daarop volgende uitgavenstaat.

Artikel 34

Functies van de auditautoriteit

1.  De auditautoriteit waarborgt dat er audits worden uitgevoerd op de behoorlijke werking van het beheer- en controlesysteem van het operationele programma alsook op een passende steekproef van concrete acties op basis van de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven.

De gedeclareerde uitgaven worden gecontroleerd op grond van een representatief steekproef, of in voorkomend geval, gegevensgerichte proeven, en als algemene regel statistische steekproefmethoden.

Er kan op basis van het professionele oordeel van de auditautoriteit in naar behoren gemotiveerde gevallen een niet-statistische steekproefmethode worden gebruikt overeenkomstig internationaal aanvaarde auditnormen; dit kan in elk geval als het aantal concrete acties in een boekjaar te klein is om er een statistische methode op toe te passen.

In dergelijke gevallen moet de steekproef omvangrijk genoeg zijn om de auditautoriteit in staat te stellen een geldig auditoordeel uit te brengen overeenkomstig artikel 59, lid 5, eerste alinea, onder b), van het Financieel Reglement.

De niet-statistische steekproefmethode bestrijkt minimaal 5 % van de concrete acties waarvoor gedurende het boekjaar uitgaven gedeclareerd zijn bij de Commissie, alsmede 10 % van de uitgaven die gedurende het boekjaar bij de Commissie zijn gedeclareerd.

Als het totale bedrag aan steun uit het fonds voor een OP I niet meer bedraagt dan 35 000 000  EUR, mag de auditautoriteit de auditactiviteiten beperken tot een jaarlijkse systeemaudit, met inbegrip van een gegevensgerichte proefmethode voor een combinatie van willekeurige en risicoafhankelijke testen van acties. De auditwerkzaamheden worden uitgevoerd in overeenstemming met internationaal geaccepteerde auditnormen en vermelden jaarlijks het foutenpercentage dat is opgenomen in de uitgavendeclaraties die gecertificeerd zijn aan de Commissie.

2.  Als audits worden uitgevoerd door een andere instantie dan de auditautoriteit, zorgt de auditautoriteit ervoor dat die instantie de vereiste functionele onafhankelijkheid heeft.

3.  De auditautoriteit ziet erop toe dat bij de auditwerkzaamheden rekening wordt gehouden met internationaal aanvaarde auditnormen.

4.  De auditautoriteit stelt binnen acht maanden na de vaststelling van een operationeel programma een auditstrategie op voor het uitvoeren van audits. In de auditstrategie worden de auditmethoden, de steekproefmethode of, in voorkomend geval, de gegevensgerichte proefmethode voor audits van concrete acties en de planning van audits voor het lopende en de twee volgende boekjaren vastgesteld. De auditstrategie wordt van 2016 tot en met 2024 jaarlijks bijgewerkt. Wanneer een gemeenschappelijk beheer- en controlesysteem op twee operationele programma's van toepassing is, mag er één auditstrategie voor de betrokken operationele programma's worden opgesteld. Op verzoek verstrekt de auditautoriteit de auditstrategie aan de Commissie.

5.  De auditautoriteit stelt het volgende op:

a) 

een auditoordeel overeenkomstig artikel 59, lid 5, eerste alinea, onder b), van het Financieel Reglement;

b) 

een controleverslag met de belangrijkste bevindingen van de overeenkomstig lid 1 uitgevoerde audits, inclusief bevindingen met betrekking tot geconstateerde tekortkomingen in de beheer- en controlesystemen, en de voorgestelde en uitgevoerde corrigerende maatregelen.

Wanneer een gemeenschappelijk beheer- en controlesysteem op twee operationele programma's van toepassing is, mag de in de eerste alinea, onder b), verlangde informatie in één verslag worden opgenomen.

6.  De Commissie stelt, om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van dit artikel, uitvoeringshandelingen vast ter vastlegging van modellen voor de auditstrategie, het auditoordeel en het controleverslag. Deze uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 63, lid 2, bedoelde raadplegingsprocedure.

7.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 62 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de draagwijdte en inhoud van audits op concrete acties en audits van de rekeningen, alsook de methodologie voor de selectie van steekproeven van concrete acties als bedoeld in lid 1 van dit artikel vast te stellen.

8.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 62 gedelegeerde handelingen vast te stellen met nadere voorschriften voor het gebruik van de gegevens die verzameld zijn tijdens audits door ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie.

Artikel 35

Procedure voor de aanwijzing van de beheerautoriteit en de certificeringsautoriteit

1.  De lidstaat stelt de Commissie in kennis van de datum en de vorm van de op het gepaste niveau geschiedende aanwijzingen van de beheerautoriteit en de eventuele certificeringsautoriteit, voordat de eerste aanvraag voor tussentijdse betaling bij de Commissie wordt ingediend.

2.  De in lid 1 bedoelde aanwijzing wordt gebaseerd op een verslag en een oordeel van een onafhankelijke auditinstantie die nagaat of de aangewezen autoriteiten voldoen aan de criteria voor de interne controleomgeving, risicobeheersing, beheer- en controleactiviteiten en toezicht in bijlage IV.

De onafhankelijke auditinstantie is de auditautoriteit, of een andere publiek- of privaatrechtelijke instantie met de vereiste auditcapaciteit, die onafhankelijk van de beheerautoriteit en eventueel van de certificeringsautoriteit opereert en haar werkzaamheden volgens internationaal aanvaarde auditnormen uitvoert.

3.  De lidstaten kunnen bepalen dat een beheerautoriteit of een certificeringsautoriteit die overeenkomstig Verordening (EU) nr. 1303/2013 is aangewezen voor een door het ESF medegefinancierd operationeel programma wordt geacht te zijn aangewezen in de zin van deze verordening.

4.  De Commissie kan binnen één maand na ontvangst van de mededeling over de in lid 1 bedoelde aanwijzingen het in lid 2 bedoelde verslag en het oordeel van de onafhankelijke auditinstantie opvragen, alsmede de beschrijving van de geldende functies en procedures voor de beheerautoriteit en, in voorkomend geval, de certificeringsautoriteit. De Commissie beslist of ze die documenten zal aanvragen op basis van de risicobeoordeling.

De Commissie kan binnen twee maanden na ontvangst van de in de eerste alinea bedoelde documenten opmerkingen maken.

Onverminderd artikel 46 wordt door de bestudering van deze documenten de behandeling van aanvragen voor tussentijdse betalingen niet onderbroken.

5.  Als bestaande audit- en controleresultaten aantonen dat de aangewezen autoriteit niet meer voldoet aan de criteria van lid 2, stelt de lidstaat op een passend niveau, afhankelijk van de ernst van het probleem, een proeftijd vast waarin de nodige corrigerende maatregelen worden genomen.

Als de aangewezen autoriteit de vereiste corrigerende maatregelen niet binnen de door de lidstaat gestelde proeftijd uitvoert, beëindigt de lidstaat op het passende niveau de aanwijzing ervan.

De lidstaat stelt de Commissie onverwijld op de hoogte wanneer er een proeftijd wordt gesteld voor een aangewezen autoriteit, met informatie over de respectieve proeftijd, wanneer de proeftijd na uitvoering van corrigerende maatregelen wordt beëindigd, evenals wanneer de aanwijzing van een autoriteit is beëindigd. Onverminderd de toepassing van artikel 46 wordt de behandeling van aanvragen voor tussentijdse betalingen niet onderbroken als gevolg van de kennisgeving dat een lidstaat een proeftijd stelt voor een aangewezen autoriteit.

6.  Als de aanwijzing van een beheer- of certificeringsautoriteit wordt beëindigd, wijzen de lidstaten in overeenstemming met de in lid 2 bedoelde procedure een nieuwe autoriteit aan die de functies van de beheer- of certificeringsautoriteit overneemt, en stellen ze de Commissie daarvan in kennis.

7.  De Commissie stelt, om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van dit artikel, uitvoeringshandelingen vast betreffende het model voor het verslag, het advies van de onafhankelijke auditinstantie en de beschrijving van de geldende functies en procedures voor de beheerautoriteit en eventueel de certificeringsautoriteit. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 63, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 36

Bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de Commissie

1.  Op basis van de beschikbare informatie, met inbegrip van informatie over de aanwijzing van organen die verantwoordelijk zijn voor beheer en controle, de documenten die elk jaar overeenkomstig artikel 59, lid 5, van het Financieel Reglement worden verstrekt door die aangewezen organen, controleverslagen, jaarverslagen over de uitvoering en de door instanties van de lidstaten en de Unie uitgevoerde audits, gaat de Commissie na of de lidstaten beheer- en controlesystemen hebben opgezet die aan deze verordening en of die systemen tijdens de uitvoering van de operationele programma's doeltreffend functioneren.

2.  Ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie kunnen audits of controles ter plaatse verrichten, mits deze ten minste twaalf werkdagen van tevoren aan de bevoegde nationale autoriteit worden aangekondigd, tenzij er sprake is van een urgent geval. De Commissie neemt het evenredigheidsbeginsel in acht door rekening te houden met de noodzaak om onnodige herhaling van audits of controles door de lidstaten te vermijden, met de omvang van het risico voor de begroting van de Unie en met de noodzaak de administratieve lasten voor de begunstigden overeenkomstig deze verordening tot een minimum te beperken. Bij deze audits of controles kan het in het bijzonder gaan om een verificatie van de doeltreffende werking van de beheer- en controlesystemen voor een programma of een deel ervan, concrete acties en een beoordeling van het goede financiële beheer van concrete acties of programma's. Aan deze audits of controles mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de lidstaat deelnemen.

Ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie die naar behoren bevoegd zijn tot het verrichten van audits of controles ter plaatse, krijgen inzage in alle noodzakelijke gegevens, documenten en metagegevens over de door het Fonds gesteunde concrete acties, ongeacht de aard van de drager, of tot de beheer- en controlesystemen. De lidstaten verstrekken de Commissie op verzoek kopieën van deze gegevens, documenten en metagegevens.

De in dit lid beschreven bevoegdheden doen niet af aan de toepassing van de nationale bepalingen die bepaalde handelingen voorbehouden aan bij nationaal recht specifiek aangewezen ambtenaren. Ambtenaren en gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie nemen onder meer niet deel aan huiszoekingen of aan de formele ondervraging van verdachten overeenkomstig het nationale recht. Dergelijke ambtenaren en vertegenwoordigers hebben evenwel inzage in de aldus verkregen informatie, onverminderd de bevoegdheden van nationale gerechtelijke instanties en met volledige inachtneming van de grondrechten van de betrokken rechtspersonen.

3.  De Commissie kan verlangen dat een lidstaat de nodige maatregelen neemt om de doeltreffende werking van zijn beheer- en controlesystemen te waarborgen of de juistheid van de uitgaven overeenkomstig deze verordening te verifiëren.

Artikel 37

Samenwerking met auditautoriteiten

1.  De Commissie werkt samen met de auditautoriteiten om hun auditplannen en -methoden te coördineren en wisselt de resultaten van de audits van de beheer- en controlesystemen onmiddellijk met die autoriteiten uit.

2.  Wanneer een lidstaat verscheidene auditautoriteiten heeft aangewezen, kan hij een coördinerende instantie aanwijzen om de samenwerking te vergemakkelijken.

3.  Tenzij anders is overeengekomen, vergaderen de Commissie, de auditautoriteiten en de eventuele coördinerende instantie regelmatig, en in de regel ten minste een maal per jaar, om het jaarlijkse controleverslag, het auditoordeel en de auditstrategie te onderzoeken en van gedachten te wisselen over kwesties in verband met de verbetering van de beheer- en controlesystemen.



TITEL VI

FINANCIEEL BEHEER, ONDERZOEK EN GOEDKEURING VAN REKENINGEN, FINANCIËLE CORRECTIES EN VRIJMAKINGEN



HOOFDSTUK 1

Financieel beheer

Artikel 38

Vastleggingen

De vastleggingen in de begroting van de Unie voor elk operationeel programma geschieden in de periode van 1 januari 2014 tot en met 31 december 2020 in jaarlijkse tranches. Het besluit van de Commissie tot vaststelling van een operationeel programma vormt een financieringsbesluit in de zin van artikel 84, van het Financieel Reglement en vormt na kennisgeving aan de betrokken lidstaat een juridische verbintenis in de zin van dat reglement.

De vastlegging van de eerste tranche volgt voor elk operationeel programma na de vaststelling van het operationele programma door de Commissie.

De vastleggingen voor de latere tranches worden vóór 1 mei van elk jaar door de Commissie verricht op basis van het in de tweede alinea bedoelde besluit, behalve wanneer artikel 16 van het Financieel Reglement van toepassing is.

Artikel 39

Betalingen door de Commissie

1.  Betalingen van de Commissie voor de bijdragen uit het Fonds aan elk operationeel programma worden verricht overeenkomstig de begrotingskredieten en onder voorbehoud van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen. Elke betaling wordt afgeboekt op de oudste openstaande vastleggingen van het Fonds.

2.  De betalingen gebeuren in de vorm van een voorfinanciering, tussentijdse betalingen en een betaling van het eindsaldo.

Artikel 40

Tussentijdse betalingen en betaling van het eindsaldo door de Commissie

1.  De Commissie vergoedt als tussentijdse betalingen 90 % van het bedrag dat wordt berekend door het in het besluit tot vaststelling van het operationele programma bepaalde medefinancieringspercentage toe te passen op de subsidiabele overheidsuitgaven die in de betalingsaanvraag zijn opgenomen. De Commissie bepaalt welke resterende bedragen worden vergoed als tussentijdse betalingen of worden teruggevorderd overeenkomstig artikel 50.

2.  Niettegenstaande artikel 21 mag de bijdrage uit het Fonds door middel van tussentijdse betalingen en de betaling van het eindsaldo evenwel niet hoger zijn dan de maximale bijdrage uit het Fonds, zoals bepaald in het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het operationele programma.

Artikel 41

Betalingsaanvragen

1.  Betalingsaanvragen die bij de Commissie worden ingediend, moeten alle informatie bevatten die de Commissie nodig heeft om rekeningen op te stellen overeenkomstig artikel 68, lid 3, van het Financieel Reglement.

2.  Betalingsaanvragen voor het operationele programma als zodanig en voor in artikel 27, lid 4, bedoelde technische bijstand bevatten:

a) 

het totaalbedrag van door begunstigden gedane subsidiabele overheidsuitgaven dat is betaald voor de uitvoering van concrete acties, zoals opgenomen in het boekhoudsysteem van de certificeringsautoriteit;

b) 

het totaalbedrag van voor de uitvoering van concrete acties betaalde overheidsuitgaven, zoals opgenomen in het boekhoudsysteem van de certificeringsautoriteit.

3.  Subsidiabele uitgaven in een betalingsaanvraag moeten worden gestaafd met gekwiteerde rekeningen of boekhoudkundige stukken met gelijkwaardige bewijskracht, met uitzondering van de in artikel 25, lid 1, onder b), c) en d), bedoelde vormen van steun. Voor die subsidievormen zijn de bedragen in een betalingsaanvraag de kosten als berekend volgens de toepasselijke grondslag.

4.  De Commissie stelt, om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van dit artikel, uitvoeringshandelingen vast ter vastlegging van het model voor betalingsaanvragen. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 63, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 42

Betalingen aan begunstigden

1.  De beheerautoriteit zorgt ervoor dat, in het geval van subsidies voor partnerorganisaties, de begunstigden voldoende geldmiddelen ontvangen om de concrete acties naar behoren uit te kunnen voeren.

2.  Onder voorbehoud van de beschikbaarheid van financiering uit de voorfinanciering en tussentijdse betalingen zorgt de beheerautoriteit ervoor dat een begunstigde uiterlijk negentig dagen na de datum waarop de begunstigde de betalingsaanvraag heeft ingediend het verschuldigde totale bedrag aan subsidiabele overheidsuitgaven ontvangt. Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke extra heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast die aan begunstigden verschuldigde bedragen zouden verminderen.

▼M1

3.  In elk van de volgende naar behoren gemotiveerde gevallen kan de beheerautoriteit de in lid 2 bedoelde betalingstermijn schorsen:

a) 

het bedrag van de betalingsaanvraag hoeft nog niet betaald te worden of de juiste ondersteunende documenten, met inbegrip van de documenten die nodig zijn voor de in artikel 32, lid 4, onder a), bedoelde beheerverificaties, zijn nog niet verstrekt;

b) 

er is een onderzoek ingesteld met betrekking tot een mogelijke onregelmatigheid die gevolgen heeft voor de betrokken uitgaven.

De betrokken begunstigde wordt schriftelijk van de schorsing en de redenen daarvoor in kennis gesteld. De resterende betalingstermijn gaat opnieuw in op de datum waarop de gevraagde inlichtingen of documenten zijn ontvangen, of waarop het onderzoek is verricht.

▼B

Artikel 43

Gebruik van de euro

1.  De bedragen die worden vermeld in operationele programma's die door de lidstaten worden ingediend, in uitgavenstaten, in betalingsverzoeken en in rekeningen en de uitgaven die worden vermeld in de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering, luiden in euro's.

2.  De lidstaten die op de datum van een betalingsaanvraag de euro niet als munteenheid hebben aangenomen, rekenen de bedragen van de in de nationale munteenheid gedane uitgaven om in euro's. Dit gebeurt aan de hand van de maandelijkse boekhoudkundige wisselkoers voor de euro van de Commissie in de maand waarin de uitgave in de rekeningen van de certificeringsautoriteit van het betrokken operationele programma is opgenomen. De wisselkoers wordt maandelijks elektronisch bekendgemaakt door de Commissie.

3.  Wanneer de euro de munteenheid van een lidstaat wordt, blijft de in lid 2 beschreven omrekeningsprocedure van toepassing op alle uitgaven die vóór de datum van inwerkingtreding van de vaste omrekeningskoers tussen de nationale munteenheid en de euro zijn opgenomen in de rekeningen van de certificeringsautoriteit.

Artikel 44

Betaling en goedkeuring van voorfinanciering

1.  Na het besluit van de Commissie tot goedkeuring van het operationele programma, keert de Commissie een voorfinanciering van 11 % van de totale bijdrage van het Fonds voor het betrokken operationele programma uit.

2.  De voorfinanciering wordt uitsluitend gebruikt voor betalingen aan begunstigden ter uitvoering van het operationele programma. Zij wordt hiertoe onverwijld aan de verantwoordelijke instantie ter beschikking gesteld.

3.  Het totale bedrag dat als voorfinanciering is uitgekeerd, wordt aan de Commissie terugbetaald indien niet binnen 24 maanden na de datum waarop de Commissie het eerste voorfinancieringsbedrag heeft uitbetaald, een betalingsaanvraag voor het betrokken operationele programma is toegezonden. Deze terugbetaling is niet van invloed op de bijdrage van de Unie aan het betrokken operationele programma.

4.  Het als voorfinanciering uitgekeerde bedrag moet uiterlijk bij afsluiting van het operationele programma volledig zijn behandeld in het kader van de goedkeuring van de rekeningen van de Commissie.

Artikel 45

Termijn voor de indiening van aanvragen voor tussentijdse betaling en voor de betaling ervan

1.  De certificeringsautoriteit dient overeenkomstig artikel 41, lid 2, op gezette tijden een aanvraag voor tussentijdse betaling in voor de bedragen die in haar boekhoudsysteem zijn opgenomen in het boekjaar. Indien zij dit nodig acht, kan de certificeringsautoriteit deze bedragen evenwel opnemen in betalingsaanvragen die in volgende boekjaren worden ingediend.

2.  De certificeringsautoriteit dient de laatste aanvraag voor een tussentijdse betaling ten laatste in op 31 juli na het einde van het vorige boekjaar en in ieder geval vóór de eerste aanvraag voor tussentijdse betaling voor het komende boekjaar.

3.  De eerste aanvraag voor tussentijdse betaling wordt niet ingediend voordat aan de Commissie kennis is gegeven van de aanwijzing van de beheerautoriteit en de certificeringsautoriteit overeenkomstig artikel 35.

4.  Tenzij het jaarverslag over de uitvoering van een operationeel programma overeenkomstig artikel 13 naar de Commissie is gestuurd, worden voor dat programma geen tussentijdse betalingen gedaan.

5.  Onder voorbehoud van de beschikbare begrotingsmiddelen voert de Commissie de tussentijdse betalingen uit binnen zestig dagen na de datum waarop de betalingsaanvraag bij de Commissie is geregistreerd.

Artikel 46

Schorsing van betalingstermijn

1.  De gedelegeerde ordonnateur in de zin van het Financieel Reglement kan de betalingstermijn voor een verzoek om tussentijdse betaling maximaal zes maanden schorsen indien:

a) 

er naar aanleiding van door een auditinstantie van de lidstaat of van de Unie verstrekte informatie duidelijke aanwijzingen zijn voor significante tekortkomingen in de werking van het beheer- en controlesysteem;

b) 

de gedelegeerde ordonnateur aanvullende verificaties moet verrichten naar aanleiding van informatie die ter kennis van die ordonnateur is gekomen, die hem doet vermoeden dat uitgaven in een betalingsverzoek verband houden met een onregelmatigheid met ernstige financiële gevolgen;

c) 

een van de overeenkomstig artikel 59, lid 5, van het Financieel Reglement vereiste documenten niet is ingediend.

De lidstaat kan ermee instemmen dat de schorsing met drie maanden wordt verlengd.

2.  De gedelegeerde ordonnateur beperkt de schorsing tot het deel van de uitgaven waarop de betalingsaanvraag betrekking heeft waarvoor de in de eerste alinea van lid 1 bedoelde elementen gelden, tenzij niet kan worden uitgemaakt om welk deel van de uitgaven het gaat. De gedelegeerde ordonnateur stelt de lidstaat en de beheerautoriteit onmiddellijk schriftelijk in kennis van de reden voor de schorsing en verzoekt hen de nodige maatregelen te nemen. De gedelegeerde ordonnateur beëindigt de schorsing zodra de nodige maatregelen zijn genomen.

Artikel 47

Opschorting van betalingen

1.  De Commissie kan tussentijdse betalingen geheel of gedeeltelijk opschorten indien aan een of meer van de volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de doeltreffende werking van het beheer- en controlesysteem van het operationele programma vertoont ernstige tekortkomingen die de bijdrage van de Unie aan het operationele programma in gevaar brengen, en waarvoor geen corrigerende maatregelen zijn genomen;

b) 

uitgaven in een uitgavenstaat houden verband met een onregelmatigheid met ernstige financiële gevolgen waarvoor geen corrigerende maatregelen zijn genomen;

c) 

de lidstaat heeft nagelaten de nodige maatregelen te nemen om een einde te maken aan de situatie op grond waarvan de betalingen overeenkomstig artikel 46 zijn uitgesteld;

d) 

de kwaliteit en betrouwbaarheid van het toezichtsysteem of de gegevens over indicatoren vertonen ernstige tekortkomingen.

2.  De Commissie kan door middel van uitvoeringshandelingen besluiten de tussentijdse betalingen geheel of gedeeltelijk op te schorten nadat zij de lidstaat in de gelegenheid heeft gesteld opmerkingen te maken.

3.  De Commissie heft de gehele of gedeeltelijke opschorting van de tussentijdse betalingen op als de lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen om opheffing van de opschorting mogelijk te maken.



HOOFDSTUK 2

Voorbereiding, onderzoek en goedkeuring van de rekeningen en afsluiting van de operationele programma's

Artikel 48

Indiening van informatie

Vanaf 2016 tot en met 2025 dienen de lidstaten elk jaar binnen de in artikel 59, lid 5, van het Financieel Reglement bepaalde termijn bij de Commissie de, in dat artikel bedoelde, volgende documenten in, namelijk:

a) 

de in artikel 49, lid 1, van deze verordening bedoelde rekeningen voor het voorgaande boekjaar;

b) 

de beheerverklaring en de jaarlijkse samenvatting in de zin van artikel 32, lid 4, onder e), van deze verordening over het voorgaande boekjaar;

c) 

het auditoordeel en het controleverslag in de zin van artikel 34, lid 5, onder a) en b), van deze verordening over het voorgaande boekjaar.

Artikel 49

Voorbereiding van de rekeningen

1.  De rekeningen als bedoeld in artikel 59, lid 5, eerste alinea, onder a), van het Financieel Reglement worden voor elk operationeel programma bij de Commissie ingediend. De rekeningen betreffen het boekjaar en omvatten:

a) 

het totaalbedrag van de subsidiabele overheidsuitgaven die zijn opgenomen in de boekhoudsystemen van de certificeringsautoriteit en die zijn opgenomen in de betalingsverzoeken die uiterlijk 31 juli van het jaar volgend op het einde van het boekjaar bij de Commissie zijn ingediend conform artikel 41 en artikel 45, lid 2, het totaalbedrag van de overeenkomstige subsidiabele overheidsuitgaven voor de uitvoering van concrete acties, en het totaalbedrag van de aan begunstigden gedane betalingen overeenkomstig artikel 42, lid 2;

b) 

de bedragen die tijdens het boekjaar zijn geschrapt en geïnd, de aan het eind van het boekjaar te innen bedragen en de oninbare bedragen;

c) 

een vergelijking tussen de overeenkomstig punt a) vermelde uitgaven en de voor hetzelfde boekjaar in betalingsaanvragen gedeclareerde uitgaven, met een uitleg voor eventuele verschillen.

2.  Wanneer een lidstaat uitgaven die voorheen waren opgenomen in een aanvraag voor tussentijdse betaling over het boekjaar uit zijn rekeningen verwijdert omdat deze uitgaven voorwerp zijn van een lopende beoordeling van de wettigheid en regelmatigheid, mogen die uitgaven die, of het deel ervan dat, als wettig en regelmatig wordt beoordeeld, opgenomen worden in een aanvraag voor tussentijdse betaling die betrekking heeft op een volgend boekjaar.

3.  De Commissie stelt, om eenvormige voorwaarden te waarborgen voor de uitvoering van dit artikel, uitvoeringshandelingen vast ter vastlegging van het model voor de rekeningen bedoeld in dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 63, lid 3, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 50

Onderzoek en goedkeuring van de rekeningen

1.  Uiterlijk 31 mei van het jaar volgend op het einde van het boekjaar onderzoekt de Commissie overeenkomstig artikel 59, lid 6, van het Financieel Reglement de documenten die door de lidstaat zijn ingediend overeenkomstig artikel 48 van deze verordening.

Op verzoek van de Commissie verstrekt de lidstaat alle nodige aanvullende informatie aan de hand waarvan de Commissie vóór de in de eerste alinea van dit lid bepaalde datum kan vaststellen of de rekeningen volledig, nauwkeurig en waarachtig zijn.

2.  De Commissie keurt de rekeningen goed als zij tot de conclusie komt dat de rekeningen volledig, nauwkeurig en waarachtig zijn. De Commissie komt tot deze conclusie wanneer de auditautoriteit zonder voorbehoud een goedkeurende auditverklaring heeft uitgebracht omtrent de volledigheid, nauwkeurigheid en waarachtigheid van de rekeningen, tenzij de Commissie over specifieke bewijzen beschikt dat het auditoordeel over de rekeningen onbetrouwbaar is.

3.  De Commissie deelt de lidstaten uiterlijk op de in lid 1 bepaalde datum mee of zij de rekeningen kan goedkeuren.

4.  Als de Commissie om aan een lidstaat toe te schrijven redenen niet in staat is de rekeningen goed te keuren vóór de in lid 1 bepaalde datum, stelt de Commissie de lidstaten daarvan in kennis, waarbij zij vermeldt wat daarvoor de redenen zijn overeenkomstig lid 2, alsmede welke maatregelen moeten worden genomen en binnen welke termijn. De Commissie deelt de lidstaat na afloop van die termijn mee of zij de rekeningen kan goedkeuren.

5.  Aangelegenheden in verband met de wettigheid en regelmatigheid van de onderliggende verrichtingen betreffende de uitgaven die in de rekeningen worden opgenomen, worden niet in aanmerking genomen bij de goedkeuring van de rekeningen door de Commissie. De procedure voor het onderzoek en de goedkeuring van de rekeningen leidt niet tot onderbreking van de behandeling van de aanvragen voor tussentijdse betalingen en leidt niet tot opschorting van betalingen, onverminderd de artikelen 46 en 47.

6.  De Commissie berekent op basis van de goedgekeurde rekeningen het bedrag dat voor het boekjaar ten laste van het Fonds komt alsmede de daaruit volgende aanpassingen met betrekking tot de betalingen aan de lidstaat. De Commissie houdt rekening met:

i) 

de in artikel 49, lid 1, onder a), bedoelde bedragen in de rekeningen waarop het in artikel 20 vastgelegde medefinancieringspercentage wordt toegepast;

ii) 

het totaalbedrag van de betalingen door de Commissie in dat boekjaar, bestaande uit het bedrag van de tussentijdse betalingen door de Commissie overeenkomstig artikel 21, en artikel 40, lid 1.

7.  Nadat de berekening uit hoofde van lid 6 van dit artikel is uitgevoerd, betaalt de Commissie de eventueel extra verschuldigde bedragen binnen 30 dagen na de goedkeuring van de rekeningen. Wanneer een bedrag terugvorderbaar is van de lidstaat, wordt dat bedrag voorwerp van een door de Commissie te verstrekken invorderingsopdracht, die indien mogelijk ten uitvoer wordt gelegd door verrekening met de bedragen die aan de lidstaat verschuldigd zijn in het kader van latere betalingen binnen hetzelfde operationele programma. Die terugvordering omvat geen financiële correctie en brengt geen verlaging mee van de steun uit het Fonds aan het operationele programma. Het teruggevorderde bedrag wordt aangemerkt als bestemmingsontvangsten overeenkomstig artikel 177, lid 3, van het Financieel Reglement.

8.  Als de Commissie na toepassing van de in lid 4 bedoelde procedure niet in staat is de rekening goed te keuren, bepaalt zij op basis van de beschikbare informatie en overeenkomstig lid 6 het bedrag dat voor het boekjaar ten laste van het Fonds komt, en stelt zij de lidstaat daarvan in kennis. Als de lidstaat de Commissie binnen twee maanden na door de Commissie te zijn geïnformeerd, in kennis stelt van zijn akkoord, is lid 7 van toepassing. Als een dergelijk akkoord uitblijft, stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen een besluit vast ter bepaling van het bedrag dat voor het boekjaar ten laste van het Fonds komt. Dat besluit is geen financiële correctie en brengt geen verlaging mee van de steun uit het Fonds aan het operationele programma. Op basis van het besluit past de Commissie overeenkomstig lid 7 de betalingen aan de lidstaat aan.

9.  De goedkeuring van de rekeningen door de Commissie of een besluit van de Commissie op grond van lid 8 laat de toepassing van correcties op grond van de artikelen 55 en 56 onverlet.

10.  De lidstaten kunnen onregelmatige bedragen die na de indiening van de rekeningen worden ontdekt, vervangen door de dienovereenkomstige aanpassingen aan te brengen in de rekeningen voor het boekjaar waarin de onregelmatigheid aan het licht is gekomen, onverminderd de artikelen 55 en 56.

Artikel 51

Beschikbaarheid van documenten

1.  De beheerautoriteit zorgt ervoor dat alle ondersteunende documenten betreffende door het Fonds gesteunde uitgaven over concrete acties waarvoor de totale subsidiabele overheidskosten ten hoogste 1 000 000  EUR bedragen, gedurende drie jaar op verzoek aan de Commissie en de Europese Rekenkamer ter beschikking worden gesteld, vanaf 31 december na de indiening van de rekeningen waarin de uitgaven voor de concrete actie zijn opgenomen.

Voor alle andere concrete acties dan die bedoeld zijn in de eerste alinea, worden alle ondersteunende documenten beschikbaar gesteld gedurende twee jaar, vanaf 31 december na de indiening van de rekeningen waarin de definitieve uitgaven voor de voltooide concrete actie zijn opgenomen.

Een beheerautoriteit kan besluiten op concrete acties waarvoor de totale subsidiabele uitgaven minder dan 1 000 000  EUR bedragen, de in de tweede alinea bedoelde regel toe te passen.

In geval van gerechtelijke procedures of op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie wordt de in de eerste alinea bedoelde termijn geschorst.

2.  De beheerautoriteit stelt de begunstigden in kennis van de datum waarop de in lid 1 bedoelde termijn ingaat.

▼M1

3.  De documenten worden bewaard in de vorm van originelen of gewaarmerkte kopieën van de originelen, dan wel op algemeen aanvaarde gegevensdragers, met inbegrip van elektronische versies van originele documenten en documenten waarvan uitsluitend een elektronische versie bestaat. Wanneer documenten op algemeen aanvaarde gegevensdragers worden bewaard overeenkomstig de procedure van lid 5, worden er geen originelen verlangd.

▼B

4.  De documenten worden niet langer bewaard in een vorm die het mogelijk maakt de betrokkenen te identificeren dan noodzakelijk is voor de verwezenlijking van de doeleinden waarvoor zij worden verzameld of vervolgens worden verwerkt.

5.  De procedure om de overeenstemming van op algemeen aanvaarde gegevensdragers bewaarde documenten met de originele documenten te certificeren, wordt vastgesteld door de nationale autoriteiten en moet waarborgen dat de bewaarde versies aan de nationale wettelijke eisen voldoen en dat er voor auditdoeleinden op kan worden vertrouwd.

6.  Indien documenten alleen in elektronische vorm bestaan, voldoen de gebruikte computersystemen aan aanvaarde beveiligingsstandaarden waardoor wordt gegarandeerd dat de bewaarde documenten aan de nationale wettelijke eisen voldoen en dat er voor auditdoeleinden op kan worden vertrouwd.

Artikel 52

Indiening van afsluitingsdocumenten en betaling van het eindsaldo

1.  Naast de in artikel 48 bedoelde documenten dienen de lidstaten voor het laatste boekjaar dat loopt van 1 juli 2023 tot en met 30 juni 2024, een definitief uitvoeringsverslag in voor het operationele programma.

2.  De betaling van het eindsaldo geschiedt uiterlijk drie maanden na de datum waarop de rekeningen van het laatste boekjaar worden goedgekeurd of, als dat later is, een maand na de datum waarop het eindverslag over de uitvoering wordt aanvaard.



HOOFDSTUK 3

Financiële correcties en terugvorderingen

Artikel 53

Financiële correcties door de lidstaten

1.  De lidstaten zijn in eerste instantie verantwoordelijk voor het onderzoeken van onregelmatigheden, voor het toepassen van de vereiste financiële correcties en voor het doen van terugvorderingen. Bij een systemische onregelmatigheid breidt de lidstaat zijn onderzoek uit tot alle concrete acties die daarbij betrokken kunnen zijn.

2.  De lidstaten passen de financiële correcties toe die noodzakelijk zijn in verband met eenmalige of systemische onregelmatigheden die bij concrete acties of operationele programma's zijn geconstateerd. Financiële correcties bestaan in een volledige of gedeeltelijke intrekking van de overheidsbijdrage aan een concrete actie of operationeel programma. De lidstaat houdt rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheden en met het financiële verlies voor het Fonds en past een evenredige correctie toe. Financiële correcties worden door de beheerautoriteit opgenomen in de rekeningen voor het boekjaar waarin tot de intrekking wordt besloten.

3.  De overeenkomstig lid 2 ingetrokken bijdrage uit het Fonds kan door de lidstaat, behoudens lid 4, worden hergebruikt binnen het betrokken operationele programma.

4.  De overeenkomstig lid 2 ingetrokken bijdrage mag niet worden hergebruikt voor een concrete actie waarvoor de correctie is toegepast of, als een financiële correctie voor een systemische onregelmatigheid is toegepast, voor een door de systemische onregelmatigheid getroffen concrete actie.

5.  Een financiële correctie doet geen afbreuk aan de verplichting van de lidstaten om terugvorderingen op grond van dit artikel te doen.

Artikel 54

Financiële correcties door de Commissie

1.  De Commissie verricht door middel van uitvoeringshandelingen financiële correcties door de bijdrage van de Unie aan een operationeel programma geheel of gedeeltelijk in te trekken en bedragen van de lidstaat terug te vorderen om uitgaven die in strijd met het toepasselijke recht zijn verricht, van financiering door de Unie uit te sluiten.

2.  Een inbreuk op het toepasselijke recht leidt alleen tot een financiële correctie voor uitgaven die bij de Commissie zijn gedeclareerd, en als aan een van de volgende voorwaarden wordt voldaan:

a) 

de inbreuk heeft gevolgen voor de selectie van een concrete actie voor steun uit het Fonds door de beheerautoriteit of er is, in gevallen waarin het wegens de aard van de inbreuk niet mogelijk is die gevolgen vast te stellen, een gegrond risico dat de inbreuk die gevolgen heeft;

b) 

de inbreuk heeft gevolgen voor het voor vergoeding uit de begroting van de Unie gedeclareerde uitgavenbedrag of er is, in gevallen waarin het wegens de aard van de inbreuk niet mogelijk is de financiële gevolgen te berekenen, een gegrond risico dat de inbreuk die gevolgen heeft.

3.  De Commissie neemt bij haar besluit over de financiële correctie uit hoofde van lid 1 het evenredigheidsbeginsel in acht door rekening te houden met de aard en de ernst van de inbreuk op het toepasselijke recht, alsook met de financiële gevolgen ervan voor de begroting van de Unie. De Commissie houdt het Europees Parlement en de Raad op de hoogte van haar besluiten met betrekking tot de toepassing van financiële correcties.

Artikel 55

Criteria voor financiële correcties door de Commissie

1.  De Commissie verricht door middel van uitvoeringshandelingen financiële correcties door de bijdrage van de Unie aan een operationeel programma overeenkomstig artikel 54 volledig of gedeeltelijk in te trekken, als zij na het nodige onderzoek tot de conclusie komt dat:

a) 

het doeltreffend functioneren van het beheer- en controlesysteem van het operationele programma ernstige tekortkomingen vertoont die de reeds voor het operationele programma betaalde bijdrage van de Unie in gevaar brengen;

b) 

de lidstaat niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 53 heeft voldaan voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid;

c) 

de uitgaven in een betalingsaanvraag onregelmatigheden vertonen die niet door de lidstaat zijn gecorrigeerd voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid.

De Commissie baseert haar financiële correcties op geconstateerde individuele onregelmatigheden en houdt er rekening mee of de onregelmatigheid systemisch is. Wanneer het bedrag van de onregelmatige uitgaven die aan het Fonds in rekening zijn gebracht niet precies kan worden bepaald, past de Commissie een vast percentage of een geëxtrapoleerde financiële correctie toe.

2.  De Commissie neemt bij haar besluit over een correctie overeenkomstig lid 1 het evenredigheidsbeginsel in acht door rekening te houden met de aard en de ernst van de onregelmatigheid, en met de omvang en de financiële consequenties van de tekortkomingen in beheer- en controlesystemen die in het betrokken operationele programma zijn geconstateerd.

3.  Wanneer de Commissie haar standpunt baseert op verslagen van andere auditeurs dan die van haar eigen diensten, trekt zij met betrekking tot de financiële consequenties haar eigen conclusies, na onderzoek van de op grond van artikel 53, lid 2, door de betrokken lidstaat genomen maatregelen, de overeenkomstig artikel 30, lid 2, gedane kennisgevingen en de eventuele antwoorden van de lidstaat.

4.  De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 62 gedelegeerde handelingen vast te stellen met nadere voorschriften betreffende de criteria voor de vaststelling van ernstige tekortkomingen in de doeltreffende werking van de beheer- en controlesystemen, met inbegrip van de belangrijkste categorieën van die tekortkomingen, de criteria voor het bepalen van de hoogte van de toe te passen financiële correctie en de criteria voor het toepassen van vaste percentages of geëxtrapoleerde financiële correcties.

Artikel 56

Procedure voor financiële correcties door de Commissie

1.  Voordat de Commissie tot een financiële correctie besluit, leidt zij de procedure in door de lidstaat in kennis te stellen van de voorlopige conclusies van haar onderzoek en hem te verzoeken binnen twee maanden zijn opmerkingen te doen toekomen.

2.  Als de Commissie een geëxtrapoleerde of op een vast percentage gebaseerde financiële correctie voorstelt, wordt de lidstaat in de gelegenheid gesteld om, door onderzoek van de betrokken documentatie, aan te tonen dat de werkelijke omvang van de onregelmatigheid geringer is dan de Commissie in haar beoordeling stelt. In overleg met de Commissie kan de lidstaat dat onderzoek beperken tot een passend deel of passende steekproef van de betrokken documentatie. Behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen mag dit onderzoek niet langer duren dan een aanvullende termijn van twee maanden na de in lid 1 bedoelde termijn van twee maanden.

3.  De Commissie houdt rekening met alle bewijsstukken die de lidstaat binnen de in de leden 1 en 2 bedoelde termijnen aanvoert.

4.  Als de lidstaat de voorlopige conclusies van de Commissie niet aanvaardt, nodigt de Commissie de lidstaat uit voor een hoorzitting om te waarborgen dat zij haar conclusies over de toepassing van de financiële correctie op alle relevante informatie en opmerkingen kan baseren.

5.  Indien een akkoord wordt bereikt, kan de lidstaat, onverminderd lid 7 van dit artikel, het Fonds hergebruiken in overeenstemming met artikel 53, lid 3.

6.  Als de Commissie financiële correcties toepast, doet zij dit door middel van uitvoeringshandelingen en binnen zes maanden na de datum van de hoorzitting, of als de lidstaat ermee instemt na de hoorzitting aanvullende informatie in te dienen, binnen zes maanden na de datum van ontvangst van die informatie. De Commissie houdt rekening met alle in de loop van de procedure ingediende informatie en opmerkingen. Als er geen hoorzitting plaatsvindt, begint de termijn van zes maanden twee maanden na de datum van de door de Commissie gezonden uitnodiging voor de hoorzitting.

7.  Wanneer de Commissie bij het uitvoeren van haar taken uit hoofde van artikel 36 of de Europese Rekenkamer onregelmatigheden ontdekt waaruit blijkt dat er een ernstige tekortkoming in het doeltreffende functioneren van de beheer- en controlesystemen bestaat, wordt de steun uit de Fondsen aan het operationele programma door de resulterende financiële correctie verlaagd.

De eerste alinea is niet van toepassing in het geval van een ernstige tekortkoming inzake de doeltreffende werking van een beheer- en controlesysteem, die voorafgaand aan de datum dat deze was ontdekt door de Commissie of de Europese Rekenkamer:

a) 

vermeld was in de beheerverklaring, het jaarlijkse controleverslag of het auditoordeel ingediend bij de Commissie overeenkomstig artikel 59, lid 5, van het Financieel Reglement, of in andere aan de Commissie overgelegde auditverslagen van de auditautoriteit, en de nodige maatregelen zijn genomen, of

b) 

waarvoor de lidstaten de nodige corrigerende maatregelen hadden genomen.

De beoordeling van ernstige tekortkomingen in het doeltreffende functioneren van een beheer- en controlesysteem is gebaseerd op het toepasselijke recht op het tijdstip van indiening van de relevante beheerverklaringen, jaarlijkse controleverslagen en auditoordelen.

Bij het besluit over een financiële correctie handelt de Commissie als volgt:

a) 

zij neemt het evenredigheidsbeginsel in acht door rekening te houden met de aard en de zwaarte van de ernstige tekortkoming in het doeltreffende functioneren van een beheer- en controlesysteem en de financiële gevolgen daarvan voor de begroting van de Unie;

b) 

met het oog op de toepassing van een vast percentage of een geëxtrapoleerde correctie, sluit zij onregelmatige uitgaven uit die al eerder waren ontdekt door de lidstaat en waarvoor een aanpassing van de rekeningen conform artikel 50, lid 10, is verricht, alsmede uitgaven waarvan de wettigheid en de regelmatigheid beoordeeld worden overeenkomstig artikel 49, lid 2;

c) 

zij houdt bij het bepalen van het resterende risico voor de begroting van de Unie rekening met correcties op basis van het vaste percentage of de geëxtrapoleerde correcties die door de lidstaat worden toegepast voor andere door de lidstaat vastgestelde ernstige tekortkomingen.

Artikel 57

Terugbetaling

1.  Elke aan de begroting van de Unie te verrichten terugbetaling geschiedt vóór de vervaldag die is vermeld in de invorderingsopdracht die is opgesteld overeenkomstig artikel 73 van het Financieel Reglement. Deze vervaldag is de laatste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de invorderingsopdracht is gegeven.

2.  Elke vertraging van de terugbetaling geeft aanleiding tot rente wegens te late betaling, te rekenen vanaf de vervaldatum tot en met de datum van de daadwerkelijke betaling. De toe te passen rentevoet is anderhalf procentpunt hoger dan die welke de Europese Centrale Bank toepast bij haar voornaamste herfinancieringstransacties op de eerste werkdag van de maand waarin de vervaldatum valt.

Artikel 58

Evenredige controle van operationele programma's

1.  Concrete acties waarvan de totale subsidiabele uitgaven niet meer dan 150 000  EUR bedragen, worden voorafgaand aan de indiening van de rekeningen voor het boekjaar waarin de concrete actie is voltooid, onderworpen aan niet meer dan één audit, die verricht wordt door hetzij de auditautoriteit, hetzij de Commissie. Andere concrete acties worden voorafgaand aan de indiening van de rekeningen voor het boekjaar waarin de concrete actie is voltooid, onderworpen aan niet meer dan één audit per boekjaar, verricht door de auditautoriteit of door de Commissie. Concrete acties worden in een bepaald jaar niet meer door de Commissie of de auditautoriteit aan een audit onderworpen wanneer er dat jaar reeds een audit door de Europese Rekenkamer heeft plaatsgevonden, mits de auditautoriteit of de Commissie de resultaten van de door de Europese Rekenkamer uitgevoerde audit over die acties kunnen gebruiken voor de vervulling van hun respectieve taken.

2.  De audit van een concrete actie die ondersteund wordt door een OP I kan betrekking hebben op alle stadia van de tenuitvoerlegging ervan en op alle stadia van de distributieketen, met uitzondering van de controle van de eindontvangers, tenzij uit een risicobeoordeling blijkt dat een specifiek risico van onregelmatigheid of fraude bestaat.

3.  Voor operationele programma's waarvoor het recentste auditoordeel niet op significante tekortkomingen wijst, kan de Commissie op de eerstvolgende vergadering als bedoeld in artikel 37, lid 2, met de auditautoriteit overeenkomen minder auditwerkzaamheden te verrichten, zodat deze werkzaamheden evenredig zijn met het vastgestelde risico. In dat geval verricht de Commissie zelf geen eigen audits ter plaatse, tenzij er aanwijzingen zijn voor tekortkomingen in het beheer- en controlesysteem die van invloed zijn op uitgaven die bij de Commissie zijn gedeclareerd in een boekjaar waarvoor de rekeningen door de Commissie zijn goedgekeurd.

4.  Voor operationele programma's waarvoor de Commissie concludeert dat het oordeel van de auditautoriteit betrouwbaar is, kan zij met de auditautoriteit overeenkomen de audits van de Commissie ter plaatse te beperken tot een audit van de werkzaamheden van de auditautoriteit, tenzij er bewijzen zijn voor tekortkomingen in het werk van de auditautoriteit voor een boekjaar waarvoor de rekeningen door de Commissie zijn goedgekeurd.

5.  De auditautoriteit en de Commissie kunnen niettegenstaande lid 1 audits voor concrete acties verrichten indien een risicobeoordeling of een audit door de Europese Rekenkamer uitwijst dat er een specifiek risico voor onregelmatigheden of fraude bestaat, wanneer er bewijzen zijn voor ernstige tekortkomingen in het doeltreffende functioneren van het beheer- en controlesysteem van het betrokken operationele programma, alsmede gedurende de in artikel 51, lid 1, bedoelde termijn. De Commissie kan, om de werkzaamheden van een auditautoriteit te controleren, het controlespoor van de auditautoriteit toetsen of deelnemen aan een audit ter plaatse door de auditautoriteit en, indien het overeenkomstig internationaal aanvaarde auditnormen nodig is om zekerheid te verkrijgen omtrent het doeltreffende functioneren van de auditautoriteit, kan de Commissie audits over concrete acties uitvoeren.



HOOFDSTUK 4

Vrijmaking

Artikel 59

Vrijmaking

1.  Het deel van het bedrag van een operationeel programma dat op 31 december van het derde begrotingsjaar na het jaar waarin de vastlegging voor het operationele programma is verricht, niet is gebruikt voor betaling van de voorfinanciering en voor tussentijdse betalingen, of waarvoor geen overeenkomstig artikel 41 opgestelde betalingsaanvraag overeenkomstig artikel 45 is ingediend, wordt door de Commissie vrijgemaakt, met inbegrip van betalingsverzoeken waarvoor uitstel of opschorting van de betalingen geheel of ten dele mogelijk is.

2.  Het deel van de vastleggingen dat op 31 december 2023 nog openstaat, wordt vrijgemaakt als een van de overeenkomstig artikel 52, lid 1, vereiste documenten niet uiterlijk op de in artikel 52, lid 1, bepaalde datum bij de Commissie is ingediend.

Artikel 60

Uitzonderingen op de vrijmaking

1.  Het bedrag van de vrijmaking wordt verlaagd met de bedragen die gelijkwaardig zijn aan dat deel van de vastlegging waarvoor:

a) 

de concrete acties zijn geschorst door een gerechtelijke procedure of een administratief beroep met schorsende werking; of

b) 

geen betalingsverzoek kon worden opgesteld wegens overmacht, voor zover deze situatie ernstige gevolgen had voor de uitvoering van het operationele programma of een deel ervan.

De nationale autoriteiten die zich op grond van punt b) van de eerste alinea op overmacht beroepen, moeten de rechtstreekse gevolgen van de overmachtsituatie voor de uitvoering van het operationele programma of een deel ervan aantonen.

Voor de toepassing van punten a) en b) van de eerste alinea kan de verlaging eenmaal worden aangevraagd indien de schorsing of de overmachtsituatie maximaal een jaar heeft geduurd, of verscheidene keren naar gelang van de duur van de overmachtsituatie of het aantal jaren tussen de datum van het wettelijke of bestuurlijke besluit tot schorsing van de uitvoering van de concrete actie en de datum van het definitieve wettelijke of bestuurlijke besluit.

2.  De lidstaat stuurt de Commissie uiterlijk 31 januari informatie over de in lid 1, eerste alinea, onder a) en b), bedoelde uitzonderingen die van toepassing zijn op de bedragen die uiterlijk aan het einde van het voorafgaande jaar moesten worden gedeclareerd.

Artikel 61

Procedure

1.  De Commissie brengt de lidstaat en de beheerautoriteit tijdig op de hoogte wanneer het risico bestaat dat de vrijmakingsregel overeenkomstig artikel 59 wordt toegepast.

2.  De Commissie informeert de lidstaat en de beheerautoriteit op basis van de informatie die zij na 31 januari heeft ontvangen over de hoogte van het bedrag dat op grond van die informatie wordt vrijgemaakt.

3.  De lidstaat heeft twee maanden de tijd om in te stemmen met het vrij te maken bedrag of zijn opmerkingen te doen toekomen.

4.  Uiterlijk 30 juni dient de lidstaat een herzien financieringsplan bij de Commissie in waarin het verlaagde steunbedrag voor het operationele programma voor het betrokken begrotingsjaar is opgenomen. Als de lidstaat nalaat dit herziene financieringsplan in te dienen, herziet de Commissie het financieringsplan door de bijdrage uit het Fonds voor het betrokken begrotingsjaar te verlagen.

5.  Uiterlijk 30 september wijzigt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen het besluit tot vaststelling van het operationele programma.



TITEL VII

DELEGATIE VAN BEVOEGDHEDEN, UITVOERINGS- EN SLOTBEPALINGEN

Artikel 62

Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie

1.  De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

2.  De in artikel 13, lid 6, de vijfde alinea van artikel 30, lid 2, de eerste alinea van artikel 32, lid 8, artikel 32, lid 9, artikel 34, lid 7, artikel 34, lid 8 en artikel 55, lid 4, bedoelde bevoegdheidsdelegaties worden verleend voor onbepaalde tijd met ingang van de datum van inwerkingtreding van deze verordening.

3.  Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.

4.  De gedelegeerde handelingen treden alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

Indien bij het verstrijken van deze termijn het Europees Parlement noch de Raad bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij in werking op de daarin vermelde datum.

Indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie heeft medegedeeld voornemens te zijn geen bezwaar te maken, kan de gedelegeerde handeling voor het verstrijken van de termijn worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in werking treden.

Indien het Europees Parlement of de Raad bezwaar maakt tegen een gedelegeerde handeling, treedt deze niet in werking. De instelling die bezwaar maakt tegen de gedelegeerde handeling, vermeldt de redenen daarvoor.

Artikel 63

Comitéprocedure

1.  De Commissie wordt bijgestaan door een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 4 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

3.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Indien door het comité geen advies wordt uitgebracht, neemt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling met betrekking tot de uitvoeringsbevoegdheden bedoeld in artikel 32, lid 8, tweede alinea, van deze verordening, niet aan en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 64

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de dag van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie. Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2014.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE I

MODELLEN VAN OPERATIONELE PROGRAMMA’S

1.    Model voor operationeel programma OP I



Hoofdstuk

Afdeling

Onderafdeling

Beschrijving/opmerkingen

Omvang

(lettertekens)

1.

IDENTIFICATIE

Deze afdeling dient enkel om het betrokken programma te identificeren. In deze afdeling moet duidelijk worden aangegeven:

de lidstaat

de naam van het operationele programma

CCI

200

2.

PROGRAMMA-FORMULERING

 

 

2.1.

Situatie

Identificatie en rechtvaardiging van de materiële ontbering(s) die moet(en) worden aangepakt.

4 000

Vermelding van de aard van de voor het operationele programma in aanmerking genomen materiële ontbering(s).

200

2.2.

Aangepakte materiële ontbering

Een afdeling (en de overeenkomstige onderafdelingen) voor elke soort materiële ontbering die wordt aangepakt.

 

2.2.1.

Beschrijving

Beschrijving van de voornaamste kenmerken van de te verstrekken voedselverdeling of fundamentele materiële bijstand en van de overeenkomstige begeleidende maatregelen.

4 000

2.2.2.

Nationale regelingen

Beschrijving van de te ondersteunen nationale regelingen.

2 000

2.3.4.

Andere

Eventuele andere noodzakelijk geachte informatie.

4 000

3.

UITVOERING

 

 

3.1.

Identificatie van de meest behoeftigen

Beschrijving van het mechanisme voor de vaststelling van de subsidiabiliteitscriteria voor de meest behoeftigen, zo nodig gedifferentieerd per soort materiële ontbering die wordt aangepakt.

2 000

3.2.

Selectie van concrete acties

Criteria voor de selectie van concrete acties en beschrijving van de selectieprocedure, zo nodig gedifferentieerd per soort materiële ontbering die wordt aangepakt.

2 000

3.3.

Selectie van partnerorganisaties

Criteria voor de selectie van partnerorganisaties, zo nodig gedifferentieerd per soort materiële ontbering die wordt aangepakt.

2 000

3.4.

Complementariteit met het ESF

Beschrijving van het mechanismen om te zorgen voor complementariteit met het ESF

4 000

3.5.

Structuur van de instellingen

De identificatie van de beheerautoriteit, de eventuele certificeringsautoriteit, de auditautoriteit en de instantie waaraan de Commissie zal betalen.

2 000

3.6.

Toezicht en evaluatie

In deze onderafdeling moet worden beschreven hoe toezicht zal worden gehouden op de uitvoering van het programma.

4 000

3.7.

Technische bijstand

Beschrijving van het geplande gebruik van technische bijstand overeenkomstig artikel 27, lid 4, met inbegrip van acties ter versterking van de administratieve capaciteit van de begunstigden voor een goed financieel beheer van de concrete acties.

4 000

4.

BETROKKENHEID VAN DE BELANG-HEBBENDEN

Een beschrijving van de maatregelen die zijn genomen om alle relevante belanghebbenden en, waar van toepassing, de bevoegde regionale, lokale en andere overheden te betrekken bij de opstelling van het operationele programma.

2 000

5.

FINANCIEEL PLAN

Deze afdeling moet het volgende bevatten:

5.1.  een tabel waarin overeenkomstig artikel 20 het bedrag van de beoogde financiële toewijzing van steun uit het Fonds en de medefinanciering wordt uitgesplitst;

5.2.  een tabel waarin voor de hele programmeringsperiode het bedrag van de totale financiële toewijzing van steun uit het operationele programma is aangegeven voor elke soort materiële ontbering die wordt aangepakt, alsmede de overeenkomstige begeleidende maatregelen.

Tekst: 1 000

Gegevens in CSV- of XLS-formaat

Model voor financiële gegevens (afdeling 5):

5.1. 

Financieringsplan van het operationele programma met de jaarlijkse vastlegging van het Fonds en de overeenkomstige nationale medefinanciering in het operationele programma (in EUR)



 

Totaal

2014

2015

….

2020

Fonds (a)

 

 

 

 

 

Nationale medefinanciering (b)

 

 

 

 

 

Overheids-uitgaven

(c) = (a) + (b)

 

 

 

 

 

Medefinancieringspercentage

(d) = (a) / (c)

 

 

5.2. 

Financieringsplan met opgave van het bedrag van de totale kredieten voor steun uit het operationele programma voor elke soort materiële ontbering die wordt aangepakt, en de overeenkomstige begeleidende maatregelen (in EUR)



Soort materiële bijstand

Overheidsuitgaven

Totaal

 

Technische bijstand

 

Soort materiële bijstand 1

 

waarvan begeleidende maatregelen

 

Soort materiële bijstand 2

 

waarvan begeleidende maatregelen

 

 

 

Soort materiële bijstand n

 

waarvan begeleidende maatregelen

 

2.    Model voor operationeel programma OP II



Hoofdstuk

Afdeling

Onderafdeling

Beschrijving/opmerkingen

Omvang

(lettertekens)

1.

IDENTIFICATIE

Deze afdeling dient enkel om het betrokken programma te identificeren. In deze afdeling moet duidelijk worden aangegeven:

de lidstaat

de naam van het operationele programma

CCI

200

2.

PROGRAMMA-FORMULERING

 

 

2.1.

Strategie

Beschrijving van de strategie voor de bijdrage van het programma aan de bevordering van de sociale samenhang en de armoedebestrijding overeenkomstig de Europa 2020-strategie, met een rechtvaardiging van de gekozen bijstandsprioriteit.

20 000

2.2.

Interventielogica

Identificatie van de nationale behoeften.

3 500

Specifieke doelstellingen van het operationele programma.

7 000

Te verwachten resultaten en de bijbehorende output- en resultaatindicatoren met een uitgangspunt en streefwaarde (voor elke specifieke doelstelling).

3 500

Identificatie van de meest behoeftigen waarop het programma gericht moet zijn.

3 500

Financiële indicatoren.

2 000

2.3.

Andere

Eventuele andere noodzakelijk geachte informatie.

3 500

3.

UITVOERING

 

 

3.1.

Acties

Beschrijving van het te ondersteunen soort acties (met voorbeelden) en de bijdrage daarvan aan de specifieke doelstellingen.

7 000

3.2.

Selectie van concrete acties

Richtsnoeren voor de selectie van concrete acties, zo nodig gedifferentieerd per soort actie.

3 500

3.3.

Begunstigden

Identificatie van soorten begunstigden (in voorkomend geval) zo nodig gedifferentieerd per soort actie.

3 500

3.4.

Complementariteit met het ESF

Beschrijving van het mechanismen om te zorgen voor complementariteit met het ESF en het voorkomen van overlapping en dubbele financiering.

4 000

3.5.

Structuur van de instellingen

De identificatie van de beheerautoriteit, de eventuele certificeringsautoriteit, de auditautoriteit en de instantie waaraan de Commissie zal betalen.

2 000

3.6.

Toezicht en evaluatie

In deze onderafdeling moet worden beschreven hoe toezicht zal worden gehouden op de uitvoering van het programma. In het bijzonder moet worden uitgelegd hoe indicatoren zullen worden gebruikt om de uitvoering van het programma op te volgen. De indicatoren omvatten financiële indicatoren met betrekking tot toegewezen uitgaven en programmaspecifieke outputindicatoren betreffende de gesteunde concrete acties en programmaspecifieke resultaatindicatoren met betrekking tot elke specifieke doelstelling.

4 000

3.7.

Technische bijstand

Beschrijving van het geplande gebruik van technische bijstand overeenkomstig artikel 27, lid 4, met inbegrip van acties ter versterking van de administratieve capaciteit van de begunstigden voor een goed financieel beheer van de concrete acties.

4 000

4.

BETROKKENHEID VAN DE BELANG-HEBBENDEN

Een beschrijving van de maatregelen die zijn genomen om alle relevante belanghebbenden en, waar van toepassing, de bevoegde regionale, lokale en andere overheden te betrekken bij de opstelling van het operationele programma.

2 000

5.

FINANCIEEL PLAN

Deze afdeling moet het volgende bevatten:

5.1.  een tabel waarin overeenkomstig artikel 20 het bedrag van de beoogde financiële toewijzing van steun uit het Fonds en de medefinanciering wordt uitgesplitst;

5.2.  een tabel waarin voor de hele programmeringsperiode het bedrag van de totale financiële toewijzing van steun uit het operationele programma is aangegeven voor elke soort ondersteunde actie.

Tekst: 1 000

Gegevens in CSV- of XLS-formaat

Model voor financiële gegevens (afdeling 5):

5.1. 

Financieringsplan van het operationele programma met de jaarlijkse vastlegging van het Fonds en de overeenkomstige nationale medefinanciering in het operationele programma (in EUR)



 

Totaal

2014

2015

….

2020

Fonds (a)

 

 

 

 

 

Nationale medefinanciering (b)

 

 

 

 

 

Overheidsuitgaven

(c) = (a) + (b)

 

 

 

 

 

Medefinancieringspercentage (*1)

(d) = (a) / (c)

 

 

(*1)   Dit percentage mag worden afgerond op het dichtstbijgelegen hele getal in de tabel. Het voor de terugbetaling van uitgaven gebruikte exacte percentage is de verhouding (d).

5.2. 

Financieringsplan met opgave van het bedrag van de totale kredieten voor steun uit het operationele programma voor elke soort actie (in EUR)



Steungebied

Overheidsuitgaven

Totaal

 

Technische bijstand

 

Type actie 1

 

Type actie 2

 

 

Type actie n

 




BIJLAGE II



Jaarlijkse verdeling van de vastleggingskredieten 2014-2020 (in prijzen van 2011)

2014

EUR

485 097 840

2015

EUR

485 097 840

2016

EUR

485 097 840

2017

EUR

485 097 840

2018

EUR

485 097 840

2019

EUR

485 097 840

2020

EUR

485 097 840

Totaal

EUR

3 395 684 880




BIJLAGE III



De toewijzing van het Fonds voor de periode 2014-2020 per lidstaat (in prijzen van 2011)

Lidstaten

EUR

België

65 500 000

Bulgarije

93 000 000

Tsjechische Republiek

20 700 000

Denemarken

3 500 000

Duitsland

70 000 000

Estland

7 100 000

Ierland

20 200 000

Griekenland

249 300 000

Spanje

499 900 000

Frankrijk

443 000 000

Kroatië

32 500 000

Italië

595 000 000

Cyprus

3 500 000

Letland

36 400 000

Litouwen

68 500 000

Luxemburg

3 500 000

Hongarije

83 300 000

Malta

3 500 000

Nederland

3 500 000

Oostenrijk

16 000 000

Polen

420 000 000

Portugal

157 000 000

Roemenië

391 300 000

Slovenië

18 200 000

Slowakije

48 900 000

Finland

20 000 000

Zweden

7 000 000

Verenigd Koninkrijk

3 500 000

Totaal

3 383 800 000




BIJLAGE IV

Criteria voor de aanwijzing van de beheer- en certificeringsautoriteit

1.   Interne controleomgeving

i) het bestaan van een organisatiestructuur voor de functies van de beheer- en de certificeringsautoriteit en de toewijzing van functies binnen elk van hen, waarbij het beginsel van scheiding van functies in voorkomend geval wordt gewaarborgd;

ii) een kader ter waarborging, in het geval van delegatie van taken aan intermediaire instanties, van de omschrijving van hun respectieve verantwoordelijkheden en verplichtingen, verificatie van hun vermogens om gedelegeerde taken uit te voeren en het bestaan van verslagleggingsprocedures;

iii) procedures voor de verslaglegging over en het toezicht op onregelmatigheden en voor de terugvordering van ten onrechte betaalde bedragen;

iv) plan voor de toewijzing van geschikte menselijke hulpbronnen met de vereiste technische vaardigheden, op diverse niveaus en voor diverse functies in de organisatie.

2.   Risicobeheer

Rekening houdend met het evenredigheidsbeginsel, een kader dat waarborgt dat er een goede risicobeheersingsoefening wordt gehouden wanneer dat nodig is, en in het bijzonder in het geval van ingrijpende wijzigingen in de activiteiten.

3.   Beheer- en controleactiviteiten

A.   Beheerautoriteit

i) procedures voor subsidieaanvragen, de beoordeling van aanvragen, selectie voor financiering, inclusief instructies en sturing die ervoor zorgen dat de concrete acties bijdragen tot het verwezenlijken van de specifieke doelstellingen en resultaten van het operationele programma overeenkomstig artikel 32, lid 3, onder b), van deze verordening;

ii) procedures voor het beheer van verificaties inclusief administratieve verificaties met betrekking tot elke aanvraag voor terugbetaling van begunstigden en de verificaties ter plaatse van concrete acties;

iii) procedures voor de behandeling van aanvragen voor terugbetaling van begunstigden en toestemming voor betalingen;

iv) procedures voor een systeem voor het elektronisch verzamelen, opslaan en bewaren van gegevens van elke concrete actie, inclusief, in voorkomend geval, gegevens over afzonderlijke deelnemers en uitsplitsing van gegevens over indicatoren per geslacht indien gewenst, waarmee wordt gewaarborgd dat de systeembeveiliging strookt met internationaal aanvaarde normen;

v) procedures, vastgesteld door de beheerautoriteit om ervoor te zorgen dat de begunstigden hetzij een afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code gebruiken voor alle verrichtingen die betrekking hebben op een concrete actie;

vi) procedures voor het nemen van doeltreffende en evenredige fraudepreventiemaatregelen;

vii) procedures die resulteren in een geschikt auditspoor en archiveringssysteem;

viii) procedures voor het opstellen van de beheerverklaring, het verslag over de uitgevoerde controles en aangetroffen zwakke punten en het jaarlijkse overzicht van eindaudits en -controles;

ix) procedures die ervoor zorgen dat de begunstigde een document krijgt met de voorwaarden voor steun voor iedere concrete actie.

B.   Certificeringsautoriteit

i) procedures voor het certificeren van aanvragen voor tussentijdse betalingen aan de Commissie;

ii) procedures voor het opstellen van de rekeningen en het certificeren dat ze waarachtig, volledig en nauwkeurig zijn en dat de uitgaven in overeenstemming zijn met het toepasselijke recht, gelet op de resultaten van alle audits;

iii) procedures voor het waarborgen van een adequaat auditspoor door middel van het bijhouden van boekhoudkundige gegevens over onder meer terugvorderbare, teruggevorderde en geschrapte bedragen voor iedere concrete actie in elektronische vorm;

iv) procedures, waar nodig, die waarborgen dat zij van de beheerautoriteit toereikende informatie krijgt over de verificaties die zijn verricht en over de resultaten van de audits, uitgevoerd door of onder de verantwoordelijkheid van de auditautoriteit.

4.   Toezicht

A.   Beheerautoriteit

i) indien relevant, procedures ter ondersteuning van het werk van het toezichtcomité;

ii) procedures voor de opstelling en de indiening bij de Commissie van jaarlijkse en definitieve uitvoeringsverslagen.

B.   Certificeringsautoriteit

Procedures voor de vervulling van haar verantwoordelijkheden inzake het toezicht op de resultaten van de beheerverificaties en de resultaten van de audits, uitgevoerd door of onder de verantwoordelijkheid van de auditautoriteit, alvorens betalingsaanvragen bij de Commissie in te dienen.



( 1 ) Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten (PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114).

( 2 ) Verordening (EU) nr. 407/2010 van de Raad van 11 mei 2010 houdende instelling van een Europees financieel stabilisatiemechanisme (PB L 118 van 12.5.2010, blz. 1).

( 3 ) Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad van 18 februari 2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten (PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1).