02014O0031 — NL — 08.07.2022 — 010.002
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
RICHTSNOER VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK 9 juli 2014 inzake aanvullende tijdelijke maatregelen betreffende herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand en tot wijziging van Richtsnoer ECB/2007/9 (herschikking) (ECB/2014/31) (PB L 240 van 13.8.2014, blz. 28) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
nr. |
blz. |
datum |
||
RICHTSNOER VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK van 19 november 2014 |
L 348 |
27 |
4.12.2014 |
|
RICHTSNOER (EU) 2016/2300 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK van 2 november 2016 |
L 344 |
123 |
17.12.2016 |
|
RICHTSNOER (EU) 2018/572 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK van 7 februari 2018 |
L 95 |
49 |
13.4.2018 |
|
RICHTSNOER (EU) 2019/1034 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK van 10 mei 2019 |
L 167 |
79 |
24.6.2019 |
|
RICHTSNOER (EU) 2020/515 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK van 7 april 2020 |
L 110I |
26 |
8.4.2020 |
|
RICHTSNOER (EU) 2020/634 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK van 7 mei 2020 |
L 148 |
10 |
11.5.2020 |
|
RICHTSNOER (EU) 2020/1691 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK van 25 september 2020 |
L 379 |
92 |
13.11.2020 |
|
RICHTSNOER (EU) 2021/975 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK van 2 juni 2021 |
L 215 |
40 |
17.6.2021 |
|
RICHTSNOER (EU) 2022/989 VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK van 2 mei 2022 |
L 167 |
135 |
24.6.2022 |
Gerectificeerd bij:
RICHTSNOER VAN DE EUROPESE CENTRALE BANK
9 juli 2014
inzake aanvullende tijdelijke maatregelen betreffende herfinancieringstransacties van het Eurosysteem en de beleenbaarheid van onderpand en tot wijziging van Richtsnoer ECB/2007/9
(herschikking)
(ECB/2014/31)
(2014/528/EU)
Artikel 1
Aanvullende met herfinancieringstransacties en beleenbaar onderpand verband houdende maatregelen
▼M4 —————
Artikel 2
Mogelijkheid tot verlaging van het bedrag van langerlopende herfinancieringstransacties, dan wel tot beëindiging van deze transacties
Artikel 3
Aanvullende toelating van bepaalde effecten op onderpand van activa
Naast de uit hoofde van hoofdstuk 6 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 beleenbare effecten op onderpand van activa, komen effecten op onderpand van activa die niet voldoen aan de kredietbeoordelingsvereisten van afdeling 6.3 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14, maar voor het overige voldoen aan alle op effecten op onderpand van activa uit hoofde van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14 toepasselijke beleenbaarheidscriteria, in aanmerking als onderpand voor monetairebeleidstransacties van het Eurosysteem, mits zij twee ratings hebben van minstens „triple-B” ( 1 ) van enige voor de uitgifte toegelaten externe kredietbeoordelingsinstelling. Zij voldoen tevens aan de volgende voorwaarden:
de kasstroom genererende activa die dienen als onderpand voor de effecten op onderpand van activa behoren tot één van de volgende activacategorieën: i) hypothecair krediet; ii) leningen aan kleine en middelgrote bedrijven (kmo's); ►M3 ————— ◄ iv) autoleningen; v) ontvangen leasingbedragen; vi) consumentenkrediet; viii) kredietkaartontvangsten
geen vermenging van uiteenlopende activacategorieën bij de kasstroom genererende activa;
de kasstroom genererende activa die dienen als onderpand voor de effecten op onderpand van activa, omvatten geen leningen die:
ten tijde van de uitgifte van de effecten op onderpand van activa oninbaar zijn;
oninbaar zijn bij de opname onder effecten op onderpand van activa gedurende de looptijd van de effecten op onderpand van activa, bijvoorbeeld middels substitutie of vervanging van de kasstroom genererende activa;
op enig tijdstip gestructureerd, gesyndiceerd of van hefboomfinanciering voorzien zijn;
de transactiedocumentatie inzake effecten op onderpand van activa omvat schuldendienstcontinuïteitsbepalingen.
▼M2 —————
▼M7 —————
▼M2 —————
Voor de toepassing van dit artikel gelden de volgende definities:
a) |
„woninghypotheek” : afgezien van leningen met woninghypotheken als onderpand, omvat woninghypotheek gegarandeerde leningen voor woningen (zonder een hypotheek) indien de garantie bij verzuim direct verschuldigd is. Dergelijke garanties kunnen verschillende contractuele vormen aannemen, waaronder verzekeringscontracten, mits ze verstrekt worden door een entiteit uit de publieke sector of een financiële instelling die onder publiek toezicht staat. De kredietbeoordeling van de garant ter fine van dergelijke garanties dient gedurende de looptijd van de transactie te voldoen aan kredietkwaliteitsstap 3 van de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem; |
b) |
„kleine onderneming” en „middelgrote onderneming” : een entiteit die een economische activiteit uitoefent, ongeacht de rechtsvorm, indien de omzet van die entiteit, of indien de entiteit deel is van een geconsolideerde groep, de omzet van de geconsolideerde groep, lager is dan 50 miljoen EUR; |
c) |
„niet-renderende lening” : omvat leningen met een achterstalligheid van 90 dagen of meer bij interest of hoofdsom en waarbij de debiteur in verzuim is, zoals bepaald in artikel 178 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 3 ), of indien gegronde twijfel bestaat aan de volledige voldoening; |
d) |
„gestructureerde lening” : een structuur met achtergestelde kredietvorderingen; |
e) |
„syndicaatslening” : een door een groep van leninggevers in een leningssyndicaat verstrekte lening; |
f) |
„hefboomfinancieringslening” : een lening die wordt verstrekt aan een onderneming met een reeds aanzienlijke schuldenlast, bijvoorbeeld een buy-out of een overnamefinanciering, waarbij de lening strekt tot verkrijging van aandelen van een onderneming die tevens de debiteur van de lening is; |
g) |
„schuldendienstcontinuïteitsbepalingen” : bepalingen in de juridische documentatie van een effect op onderpand van activa die voorzien in hetzij de vervanging van de beheerder ofwel voorzien in een facilitator die zorgt voor vervanging van de beheerder (bij gebreke van bepalingen inzake vervanging van de beheerder). Indien er bepalingen inzake een facilitator voor vervanging van de beheerder zijn opgenomen, moet een facilitator voor vervanging van de beheerder benoemd worden, die een geschikte vervanger van de beheerder moet vinden, zulks binnen zestig dagen nadat de voorwaarde voor vervanging is vervuld, zulks om tijdige betaling en aflossing van het effect op onderpand van activa te verzekeren. Deze bepalingen moeten ook voorwaarden bevatten voor de vervanging van de beheerder en de benoeming van een vervanger, welke voorwaarden al dan niet gebaseerd kunnen zijn op ratings, bijvoorbeeld niet-nakoming van verplichtingen door de huidige beheerder. Indien er bepalingen inzake de vervanging van de beheerder zijn opgenomen, onderhoudt de vervanger van de beheerder geen nauwe banden met de beheerder. Indien er bepalingen inzake een facilitator voor vervanging van de beheerder zijn opgenomen, onderhouden de beheerders, de facilitator voor vervanging van de beheerder en de bank waar de emittent een rekening aanhoudt, tegelijkertijd geen nauwe banden met elkaar; |
h) |
„nauwe banden” : heeft dezelfde betekenis als bedoeld in artikel 138, lid 2, van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60); |
i) |
„behouden gemobiliseerde effecten op onderpand van activa” : effecten op onderpand van activa aangewend voor meer dan 75 % van het uitstaande nominale bedrag, zulks door een wederpartij die het effect op onderpand van activa heeft uitgegeven of door entiteiten die nauwe banden onderhouden met de initiator. |
Artikel 4
Aanvullende toelating van bepaalde kredietvorderingen
In uitzonderlijke omstandigheden kunnen NCB's, mits verkregen voorafgaande goedkeuring door de Raad van bestuur, kredietvorderingen aanvaarden:
in het kader van toepassing van de beleenbaarheidscriteria en risicobeheersmaatregelen die een andere NCB heeft opgesteld op grond van lid 1 en 2, of
die worden beheerst door het recht van een andere lidstaat dan de lidstaat waarin de accepterende NCB is gevestigd;
die zijn opgenomen in een pool van kredietvorderingen of onroerend goed als onderpand hebben, indien het recht dat van toepassing is op de kredietvordering of de betreffende debiteur (of de garant indien toepasselijk) het recht is van een andere lidstaat dan de lidstaat waarin de accepterende NCB is gevestigd.
Artikel 5
Aanvaarding van bepaalde kortlopende schuldinstrumenten
NCB's die besluiten kortlopende schuldinstrumenten overeenkomstig lid 1 te aanvaarden, stellen daartoe de beleenbaarheidscriteria en risicobeheersmaatregelen op, mits zij voldoen aan de door de Raad van bestuur vastgestelde normen. Die beleenbaarheidscriteria en risicobeheersmaatregelen omvatten de volgende op kortlopende schuldinstrumenten toepasselijke criteria:
zij zijn uitgegeven door in het eurogebied gevestigde niet-financiële vennootschappen ( 4 ). De garant van het kortlopende schuldinstrument (indien toepasselijk) moet eveneens een in het eurogebied gevestigde niet-financiële vennootschap zijn, tenzij voor het kortlopende schuldinstrument geen garantie vereist is om aan de hoge kredietstandaards te voldoen, zoals bepaald in alinea d);
zij worden niet toegelaten tot de handel op een markt die het Eurosysteem als aanvaardbaar beschouwt, zoals bedoeld in afdeling 6.2.1.5 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14;
zij luiden in euro;
zij voldoen aan de vereisten van hoge kredietstandaards die de betrokken NCB heeft opgesteld en welke in de plaats treden van de vereisten zoals vastgelegd afdeling 6.3.2 en 6.3.3 van bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14;
tenzij anders bepaald in alinea a) tot en met d), voldoen zij aan de beleenbaarheidsvereisten van het Eurosysteem voor verhandelbare activa zoals vastgelegd in bijlage I bij Richtsnoer ECB/2011/14.
Tenzij uit hoofde van een bilaterale overeenkomst met een andere NCB, kan een NCB uit hoofde van lid 1 en 2 geen kortlopende schuldinstrumenten aanvaarden die in het eurogebied zijn uitgegeven:
bij die andere NCB, of
bij een centrale effectenbewaarinstelling die i) het Eurosysteem positief heeft beoordeeld krachtens standaards en beoordelingsprocedures zoals bedoeld in het „Framework for the assessment of securities settlement systems and links to determine their eligibility for use in Eurosystem credit operations” ( 5 ), en ii) is gevestigd in de eurogebiedlidstaat waarin de andere NCB gevestigd is.
▼M4 —————
Artikel 7
Toelating van bepaalde in Britse pond, yen of US dollar luidende activa als beleenbaar onderpand
Artikel 8
Opschorting van de vereisten voor kredietkwaliteitsdrempels voor bepaalde verhandelbare instrumenten
▼M4 —————
Artikel 8 bis
Aanvaarding van door de Helleense Republiek uitgegeven verhandelbare schuldbewijzen
▼M9 —————
Artikel 8 ter
Toelating van bepaalde op 7 april 2020 in aanmerking komende verhandelbare activa en emittenten
Niettegenstaande het bepaalde in artikel 59, lid 3, artikel 71 en artikel 82, lid 1, onder a), van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60), vormen verhandelbare activa — met uitzondering van effecten op onderpand van activa (ABS’s) — die zijn uitgegeven op of vóór 7 april 2020 en waarvoor op 7 april 2020 door ten minste één aanvaard EKBI-systeem een openbare kredietbeoordeling was afgegeven die voldeed aan de minimale kredietkwaliteitsvereisten van het Eurosysteem, beleenbaar onderpand voor krediettransacties van het Eurosysteem, mits zij te allen tijde na 7 april 2020:
een openbare kredietbeoordeling hebben die werd afgegeven door ten minste één aanvaard EKBI-systeem en voldoet aan ten minste kredietkwaliteitscategorie 5 van de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem, en
blijven voldoen aan alle andere op verhandelbare activa toepasselijke beleenbaarheidscriteria, zoals neergelegd in Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).
Om elke twijfel te voorkomen, wordt de in dit lid bedoelde openbare kredietbeoordeling van 7 april 2020 door het Eurosysteem bepaald op basis van de regels van artikel 82, lid 1, onder a), artikel 82, lid 2, artikel 83, artikel 84, onder a) en b), artikel 85 en artikel 86 van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).
Indien op basis van een EKBI-beoordeling van emittenten of een EKBI-beoordeling van garanten is vastgesteld dat een verhandelbaar activum op 7 april 2020 voldoet aan de minimumkredietkwaliteitsvereisten van het Eurosysteem, vormt dat verhandelbaar activum beleenbaar onderpand voor krediettransacties van het Eurosysteem, mits te allen tijde na 7 april 2020:
de EKBI-beoordeling van emittenten of de EKBI-beoordeling van garanten, naargelang het geval, voor dat verhandelbare activum ten minste aan kredietkwaliteitscategorie 5 van de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem voldoet, en
het verhandelbare activum blijft voldoen aan alle andere op verhandelbare activa van toepasselijke beleenbaarheidscriteria, zoals neergelegd in Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).
Verhandelbare activa — met uitzondering van effecten op onderpand van activa — die zijn uitgegeven na 7 april 2020 en die op 7 april 2020 een kredietbeoordeling hadden die door ten minste één aanvaard EKBI-systeem was afgegeven en die voldeed aan de minimumkredietkwaliteitsvereisten van het Eurosysteem, vormen beleenbaar onderpand voor krediettransacties van het Eurosysteem, mits deze verhandelbare activa te allen tijde na 7 april 2020:
een openbare kredietbeoordeling hebben die werd afgegeven door ten minste één aanvaard EKBI-systemen voldoet aan ten minste kredietkwaliteitscategorie 5 van de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem, en
blijven voldoen aan alle andere op verhandelbare activa toepasselijke beleenbaarheidscriteria, zoals neergelegd in Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).
Om elke twijfel te voorkomen, wordt de in punt a) van dit lid genoemde openbare kredietbeoordeling door het Eurosysteem bepaald op basis van de regels van artikel 82, lid 1, onder a), artikel 82, lid 2, artikel 83, artikel 84, onder a) en b), artikel 85 en artikel 86 van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).
Gedekte obligaties die na 7 april 2020 zijn uitgegeven in het kader van een programma voor gedekte obligaties dat op 7 april 2020 een eigen kredietbeoordeling had die werd afgegeven door ten minste één aanvaard EKBI-systeem en die voldeed aan de kredietkwaliteitsvereisten van het Eurosysteem, vormen beleenbaar onderpand voor Eurosysteemkrediettransacties, mits:
te allen tijde na 7 april 2020 het programma voor gedekte obligaties een openbare kredietbeoordeling heeft verstrekt door ten minste één aanvaard EKBI-systeem dat ten minste voldoet aan kredietkwaliteitscategorie 5 van de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem, en
deze gedekte obligaties blijven voldoen aan alle andere op gedekte obligaties toepasselijke beleenbaarheidscriteria, zoals neergelegd in Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).
De in artikel 87, lid 2, van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60) genoemde verhandelbare activa die op 7 april 2020 geen door een aanvaard EKBI-systeem verstrekte openbare kredietbeoordeling hadden, maar die op 7 april 2020 beschikten over een door het Eurosysteem afgeleide impliciete kredietbeoordeling overeenkomstig de in artikel 87, leden 1 en 2, van Richtsnoer (EU) 2015/510 (EU) (ECB/2014/60) vastgestelde regels die voldeed aan de kredietkwaliteitsvereisten van het Eurosysteem, vormen beleenbaar onderpand voor Eurosysteemkrediettransacties ongeacht de uitgiftedatum, mits te allen tijde na 7 april 2020:
de emittent of garant, naargelang het geval, van deze verhandelbare activa ten minste voldoet aan een kredietkwaliteitsvereiste overeenstemmend met kredietkwaliteitscategorie 5 van de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem, en
deze verhandelbare activa blijven voldoen aan alle andere op verhandelbare activa toepasselijke beleenbaarheidscriteria, zoals neergelegd in Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).
Niettegenstaande de bepalingen van artikel 59, lid 3, artikel 71 en artikel 82, lid 1, onder b), van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60), vormen effecten op onderpand van activa die vóór of op 7 april 2020 zijn uitgegeven en die op 7 april 2020 ten minste twee openbare kredietbeoordelingen hadden die elk werden afgegeven door een ander aanvaard EKBI-systeem en die voldeden aan de minimumvereisten kredietkwaliteitsvereisten van het Eurosysteem uit hoofde van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60), vormen beleenbaar onderpand voor Eurosysteemkrediettransacties, mits zij te allen tijde na 7 april 2020:
tenminste twee openbare kredietbeoordelingen hebben die elk werden afgegeven door ten minste één aanvaard EKBI-systeem dat ten minste voldoet aan kredietkwaliteitscategorie 4 van de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem, en
blijven voldoen aan alle andere op effecten op onderpand van activa toepasselijke beleenbaarheidscriteria, zoals neergelegd in Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60).
Om elke twijfel te voorkomen, zijn de vereisten van artikel 3, lid 1, onder a) tot en met d), en artikel 3, lid 4, van dit richtsnoer niet van toepassing op de in dit lid bedoelde effecten op onderpand van activa.
Effecten op onderpand van activa die op 7 april 2020 door het Eurosysteem werden toegelaten als beleenbaar onderpand uit hoofde van artikel 3, lid 1, van dit richtsnoer, blijven beleenbaar, mits zij te allen tijde na 7 april 2020:
twee openbare kredietbeoordelingen hebben van ten minste kredietkwaliteitscategorie 4 in de geharmoniseerde ratingschaal van het Eurosysteem, verstrekt door twee aanvaarde EKBI-systemen, en
blijven voldoen aan alle andere vereisten die uit hoofde van artikel 3, lid 1 (met uitzondering van het ratingniveau), artikel 3, lid 2 bis, en artikel 3, lid 4, van dit richtsnoer op effecten op onderpand van activa van toepassing zijn.
Om elke twijfel te voorkomen, is artikel 3, lid 2, van dit richtsnoer niet van toepassing op de in dit lid bedoelde effecten op onderpand van activa.
Naast de in lid 9 genoemde surpluspercentages gelden de volgende aanvullende surpluspercentages:
op door kredietinstellingen uitgegeven effecten op onderpand van activa, gedekte obligaties en ongedekte schuldbewijzen waarvan de waarde theoretisch is bepaald overeenkomstig de regels in artikel 134 van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60), is een aanvullend surpluspercentage in de vorm van een waarderingsverlaging van 4 % van toepassing;
op gedekte obligaties voor eigen gebruik is een aanvullend surpluspercentage van toepassing van: i) 6,4 %, toegepast op de waarde van de schuldbewijzen in de kredietskwaliteitcategorieën 1 en 2, en ii) 9,6 %, toegepast op de waarde van de schuldbewijzen in de kredietkwaliteitscategorieën 3, 4 en 5;
voor de toepassing van punt b), betekent „eigen gebruik” de indiening of het gebruik door een wederpartij van gedekte obligaties die de wederpartij, of een entiteit waarmee die wederpartij nauwe banden onderhoudt zoals bepaald in overeenstemming met artikel 138 van Richtsnoer (EU) 2015/510 (ECB/2014/60), uitgeeft of garandeert;
indien het in punt b) bedoelde aanvullende surpluspercentage vanwege de onderpandbeheersystemen van de NCB, tripartietagent of TARGET2-Securities-automatischezekerheidsstellingsfaciliteit niet kan worden toegepast, wordt in dergelijke systemen of in een dergelijk platform het aanvullende surpluspercentage toegepast op de gehele emissiewaarde van de gedekte obligaties voor eventueel eigen gebruik.
Artikel 9
Vankrachtwording, implementatie en toepassing
▼M4 —————
Artikel 10
Wijzigingen van Richtsnoer ECB/2007/9
In deel 5 van bijlage III wordt de alinea na tabel 2 als volgt vervangen:
„Berekening van de vaste aftrek voor controledoeleinden (R6):
Vaste aftrek: de aftrek geldt voor iedere kredietinstelling. Iedere kredietinstelling trekt een maximum vaste aftrek af om de administratieve kosten voor het beheer van zeer geringe reservevereisten terug te dringen. Indien [reservebasis × reserveratio] minder is dan 100 000 EUR, is de vaste aftrek gelijk aan [reservebasis × reserveratio]. Indien [reservebasis × reserveratio] groter is dan of gelijk aan 100 000 EUR, is de vaste aftrek gelijk aan 100 000 EUR. instellingen die het is toegestaan als een groep op geconsolideerde basis statistische gegevens te rapporteren (zoals gedefinieerd in deel 2, afdeling 1 van bijlage III bij Verordening (EG) nr. 25/2009 (ECB/2008/32)) houden minimumreserves aan via een van de instellingen in de groep die uitsluitend als bemiddelende instelling voor deze instellingen optreedt. Overeenkomstig artikel 11 van Verordening (EG) nr. 1745/2003 van de Europese Centrale Bank van 12 september 2003 inzake de toepassing van reserveverplichtingen (ECB/2003/9) ( *1 ), heeft in het laatste geval uitsluitend de groep als geheel recht op de vaste aftrek.
De minimumreserves (of: „vereiste reserves”) worden als volgt berekend:
Minimumreserves (of: „vereiste” reserves) = reservebasis × reserveratio — vaste aftrek
De reserveratio is overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1745/2003 (ECB/2003/9) van toepassing.
Artikel 11
Intrekking
Artikel 12
Geadresseerden
Dit richtsnoer is gericht tot alle centrale banken van het Eurosysteem.
▼M4 —————
BIJLAGE II BIS
Surpluspercentages (in %) toegepast op uit hoofde van artikel 3, lid 2, van dit richtsnoer beleenbare effecten op onderpand van activa
Gewogen gemiddelde restlooptijd (*1) |
Surpluspercentage |
[0,1) |
5,4 |
[1,3) |
8,1 |
[3,5) |
11,7 |
[5,7) |
13,5 |
[7,10) |
16,2 |
[10, ∞) |
27 |
(*1)
D.w.z. [0,1) gewogen gemiddelde restlooptijd korter dan één jaar, [1,3) gewogen gemiddelde restlooptijd gelijk aan of langer dan één jaar en korter dan drie jaar enz. |
BIJLAGE II TER
Surpluspercentages (in %) toegepast op in artikel 8 bis genoemde beleenbare verhandelbare activa
Kredietkwaliteit |
Restlooptijd (jaren) (*1) |
Categorie I |
||
vastrentende coupon |
nulcoupon |
variabele coupon |
||
Categorie 4 |
[0,1) |
7,2 |
7,2 |
7,2 |
[1,3) |
10,8 |
11,7 |
10,8 |
|
[3,5) |
12,6 |
13,5 |
12,6 |
|
[5,7) |
14,0 |
15,3 |
14,0 |
|
[7,10) |
14,9 |
16,2 |
14,9 |
|
[10, ∞) |
16,2 |
18,9 |
16,2 |
|
Categorie 5 |
[0,1) |
9 |
9 |
9 |
[1,3) |
12,6 |
13,5 |
12,6 |
|
[3,5) |
14,9 |
15,8 |
14,9 |
|
[5,7) |
16,2 |
17,6 |
16,2 |
|
[7,10) |
17,1 |
18,5 |
17,1 |
|
[10, ∞) |
18,5 |
21,2 |
18,5 |
|
(*1)
D.w.z. [0,1) restlooptijd korter dan één jaar, [1,3) restlooptijd gelijk aan of langer dan één jaar en korter dan drie jaar enz. |
BIJLAGE III
INGETROKKEN RICHTSNOER EN OPEENVOLGENDE WIJZIGINGEN ERVAN
Richtsnoer ECB/2013/4 (PB L 95 van 5.4.2013, blz. 23).
Richtsnoer ECB/2014/12 (PB L 166 van 5.6.2014, blz. 42).
BIJLAGE IV
CONCORDANTIETABEL
Richtsnoer ECB/2013/4 |
Dit richtsnoer |
Artikelen 1 en 2 |
Artikelen 1 en 2 |
Artikel 3, leden 4 en 5 |
Artikel 3, leden 4 en 5 |
Artikel 3, lid 6 |
Artikel 3, lid 7 |
Artikel 4 |
Artikel 4 |
Artikel 3, leden 6 en 1 |
Artikel 3, lid 7, onder a) |
Artikel 3, leden 6 en 2 |
Artikel 3, lid 7, onder b) |
Artikel 3, leden 6 en 3 |
Artikel 3, lid 7, onder c) |
Artikel 3, leden 6 en 4 |
Artikel 3, lid 7, onder d) |
Artikel 3, leden 6 en 5 |
Artikel 3, lid 7, onder e) |
Artikel 3, leden 6 en 6 |
Artikel 3, lid 7, onder f) |
— |
Artikel 5 |
Artikel 5 |
Artikel 6 |
Artikel 6 |
Artikel 7 |
Artikel 7 |
Artikel 8 |
Artikel 8 |
Artikel 9 |
Artikel 9 |
Artikel 10 |
— |
Artikel 11 |
Artikel 11 |
Artikel 12 |
Richtsnoer ECB/2014/12 |
Dit richtsnoer |
Artikel 1, lid 1 |
Artikel 1, lid 3 |
Artikel 1, lid 2 |
Artikel 3, lid 1 |
Besluit ECB/2013/22 |
Dit richtsnoer |
Artikel 1, lid 1 |
Artikel 1, lid 3 |
Artikel 1, lid 2 |
Artikel 8, lid 3 |
Bijlage |
Bijlage II |
Besluit ECB/2013/36 |
Dit richtsnoer |
Artikel 2, lid 1, onder a) |
Artikel 3, lid 2 |
Artikel 2, lid 1, onder b) |
Artikel 3, lid 3 |
Artikel 2, lid 2 |
Artikel 3, lid 5 |
Artikel 3, lid 2 |
Artikel 3, lid 7, onder g) |
Artikel 3, lid 3 |
Artikel 3, lid 6 |
Artikel 4, onder c) |
Artikel 4, lid 3, onder c) |
( 1 ) Een „triple-B” rating is een rating van minstens „Baa3” van Moody's, „BBB-” van Fitch of Standard & Poor's of een rating van „BBBL” van DBRS.
( 2 ) Richtsnoer (EU) 2015/510 van de Europese Centrale Bank van 19 december 2014 betreffende de tenuitvoerlegging van het monetairbeleidskader van het Eurosysteem (ECB/2014/60) (algemene documentatie richtsnoer) (PB L 91 van 2.4.2015, blz. 3).
( 3 ) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en beleggingsondernemingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).
( 4 ) Niet-financiële vennootschappen zoals bepaald in het Europees systeem van nationale en regionale rekeningen in de Gemeenschap (ESR 95).
( 5 ) Beschikbaar op de ECB-website: www.ecb.europa.eu.
( 6 ) Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende indices die worden gebruikt als benchmarks voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten of om de prestatie van beleggingsfondsen te meten en tot wijziging van Richtlijnen 2008/48/EG en 2014/17/EU en Verordening (EU) nr. 596/2014 (PB L 171 van 29.6.2016, blz. 1).
( 7 ) Besluit (EU) 2020/188 van de Europese Centrale Bank van 3 februari 2020 inzake een programma voor de aankoop van door de publieke sector uitgegeven schuldbewijzen op secundaire markten (ECB/2020/9) (PB L 39 van 12.2.2020, blz. 12).
( 8 ) Besluit (EU) 2020/187 van de Europese Centrale Bank van 3 februari 2020 houdende de tenuitvoerlegging van het derde programma voor de aankoop van gedekte obligaties (ECB/2020/8) (PB L 39 van 12.2.2020, blz. 6).
( 9 ) Besluit (EU) 2015/5 van de Europese Centrale Bank van 19 november 2014 houdende de tenuitvoerlegging van het programma voor de aankoop van effecten op onderpand van activa (ECB/2014/45) (PB L 1 van 6.1.2015, blz. 4).
( 10 ) Besluit (EU) 2016/948 van de Europese Centrale Bank van 1 juni 2016 betreffende de tenuitvoerlegging van het aankoopprogramma bedrijfssector (ECB/2016/16) (PB L 157 van 15.6.2016, blz. 28).
( 11 ) Besluit (EU) 2020/440 van de Europese Centrale Bank van 24 maart 2020 betreffende een tijdelijk pandemie-noodaankoopprogramma (ECB/2020/17) (PB L 91 van 25.3.2020, blz. 1).
( *1 ) PB L 250 van 2.10.2003, blz. 10.”.