02014L0017 — NL — 01.01.2018 — 001.001
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
RICHTLIJN 2014/17/ЕU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 4 februari 2014 inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de Richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010 (PB L 060 van 28.2.2014, blz. 34) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
nr. |
blz. |
datum |
||
VERORDENING (EU) 2016/1011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 8 juni 2016 |
L 171 |
1 |
29.6.2016 |
Gerectificeerd bij:
RICHTLIJN 2014/17/ЕU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 4 februari 2014
inzake kredietovereenkomsten voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen en tot wijziging van de Richtlijnen 2008/48/EG en 2013/36/EU en Verordening (EU) nr. 1093/2010
(Voor de EER relevante tekst)
HOOFDSTUK 1
ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED, DEFINITIES EN BEVOEGDE AUTORITEITEN
Artikel 1
Onderwerp
Deze richtlijn stelt een gemeenschappelijk kader vast voor bepaalde aspecten van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake overeenkomsten die betrekking hebben op door een hypotheek of op andere wijze gedekt krediet bestemd voor consumenten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen, met inbegrip van een verplichting om een beoordeling van de kredietwaardigheid uit te voeren alvorens een krediet toe te kennen, als basis voor de ontwikkeling van doeltreffende overnemingsnormen met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen in de lidstaten, en voor bepaalde prudentiële- en toezichtvoorschriften, waaronder voor het oprichten van en toezicht op kredietbemiddelaars, aangestelde vertegenwoordigers en niet-kredietinstellingen.
Artikel 2
Mate van harmonisatie
1. Deze richtlijn belet de lidstaten niet strengere voorschriften ter bescherming van de consumenten te handhaven of in te voeren, mits die voorschriften stroken met hun verplichtingen op grond van het Unierecht.
2. Onverminderd lid 1 zullen de lidstaten in hun nationale wetgeving geen bepalingen handhaven of invoeren die afwijken van die welke zijn opgenomen in artikel 14, lid 2, en bijlage II, deel A, met betrekking tot precontractuele standaardinformatie middels een gestandaardiseerd Europees informatieblad en artikel 17, leden 1 tot en met 5, 7 en 8, en bijlage I met betrekking tot een gemeenschappelijke, consistente Uniestandaard voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage.
Artikel 3
Toepassingsgebied
1. Deze richtlijn is van toepassing op:
a) kredietovereenkomsten die gewaarborgd worden door een hypotheek of door een in een lidstaat gebruikelijke andere vergelijkbare zekerheid op voor bewoning bestemde onroerende goederen, of gewaarborgd worden door een recht op voor bewoning bestemde onroerende goederen; en
b) kredietovereenkomsten voor het verkrijgen of het behouden van eigendomsrechten betreffende grond of een bestaand of gepland gebouw.
2. Deze richtlijn is niet van toepassing op:
a) equity release-kredietovereenkomsten waarbij de kredietgever:
i) een eenmalig bedrag, periodieke bedragen of op andere wijze een krediet uitbetaalt in ruil voor een bedrag ontleend aan de toekomstige verkoop van een voor bewoning bestemd onroerend goed of een recht op een voor bewoning bestemd onroerend goed; en
ii) pas aflossing van het krediet verlangt wanneer een of meer bepaalde gebeurtenissen aangaande het leven van de consument zich voordoen, als omschreven door de lidstaten, tenzij de consument zijn contractuele verplichtingen niet nakomt, waardoor de kredietgever het recht heeft de kredietovereenkomst te beëindigen;
b) kredietovereenkomsten waarbij een werkgever het krediet als nevenactiviteit rentevrij of tegen een jaarlijks kostenpercentage dat lager is dan gebruikelijk op de markt, aan zijn werknemers verstrekt, en dit niet in het algemeen aan het publiek aanbiedt;
c) kredietovereenkomsten waarbij geen rente en andere kosten hoeven te worden vergoed, afgezien van kosten die rechtstreeks verband houden met het stellen van een zekerheid voor het krediet;
d) kredietovereenkomsten die in de vorm van een geoorloofde debetstand op een rekening worden verleend en die binnen een maand moeten worden afgelost;
e) kredietovereenkomsten die het resultaat zijn van een schikking voor de rechter of een andere daartoe van overheidswege bevoegde instantie;
f) kredietovereenkomsten die betrekking hebben op kosteloos uitstel van betaling van een bestaande schuld en niet onder het toepassingsgebied van lid 1, onder a), vallen.
3. De lidstaten kunnen besluiten om het volgende niet toe te passen:
a) de artikelen 11 en 14 en bijlage II op kredietovereenkomsten voor consumenten die gewaarborgd worden door een hypotheek of door een in een lidstaat gebruikelijke andere vergelijkbare zekerheid op voor bewoning bestemde onroerende goederen, of gewaarborgd worden door een recht op een voor bewoning bestemd onroerend goed dat niet tot oogmerk heeft het recht op een voor bewoning bestemd onroerend goed te verwerven of te behouden, op voorwaarde dat de lidstaten op dergelijke kredietovereenkomsten de artikelen 4 en 5 en de bijlagen II en III van Richtlijn 2008/48/EG toepassen;
b) deze richtlijn op kredietovereenkomsten met betrekking tot een onroerend goed, indien in de kredietovereenkomst is bepaald dat het onroerend goed niet op enig moment door de consument of een lid van diens familie als huis, appartement of andere verblijfplaats kan worden betrokken, en op grond van een huurovereenkomst als huis, appartement of andere verblijfplaats moet worden betrokken;
c) deze richtlijn op kredietovereenkomsten betreffende kredieten die krachtens een wettelijke bepaling met een doelstelling van algemeen belang aan een beperkt publiek worden toegekend tegen een lagere dan op de markt gebruikelijke debetrentevoet, dan wel rentevrij, of onder andere voorwaarden die voor de consument gunstiger zijn dan de op de markt gebruikelijke voorwaarden en tegen rentetarieven die niet hoger zijn dan de op de markt gebruikelijke rentetarieven;
d) deze richtlijn op overbruggingskredieten;
e) deze richtlijn op kredietovereenkomsten waarbij de kredietgever een organisatie is die valt onder de toepassing van artikel 2, lid 5, van Richtlijn 2008/48/EG.
4. De lidstaten die gebruikmaken van de in lid 3, onder b), bedoelde mogelijkheid, zorgen ervoor dat op nationaal niveau een passend kader voor dit soort kredieten wordt toegepast.
5. De lidstaten die gebruikmaken van de in lid 3, onder c) of onder e), bedoelde mogelijkheid zorgen ervoor dat passende alternatieve regelingen worden toegepast om zeker te stellen dat consumenten in de precontractuele fase tijdig informatie ontvangen met betrekking tot de hoofdkenmerken, risico’s en kosten van dergelijke kredietovereenkomsten en dat het verschaffen van inlichtingen over dergelijke kredietovereenkomsten billijk, duidelijk en niet misleidend is.
Artikel 4
Definities
Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:
1. |
„consument” : een consument in de zin van artikel 3, onder a), van Richtlijn 2008/48/EG; |
2. |
„kredietgever” : een natuurlijke persoon of rechtspersoon die in het kader van de uitoefening van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten binnen de werkingssfeer van artikel 3 krediet verleent of toezegt; |
3. |
„kredietovereenkomst” : een overeenkomst waarbij een kredietgever aan een consument een binnen het toepassingsgebied van artikel 3 vallend krediet verleent of toezegt in de vorm van een uitgestelde betaling, van een lening of van een andere soortgelijke financieringsregeling; |
4. |
„nevendienst” : een dienst die samen met de kredietovereenkomst aan de consument wordt aangeboden; |
5. |
„kredietbemiddelaar” : een natuurlijke persoon of rechtspersoon die niet als kredietgever of notaris optreedt en niet enkel een consument rechtstreeks of onrechtstreeks met een kredietgever of een kredietbemiddelaar in contact brengt, en die in het kader van zijn bedrijfs- of beroepsactiviteiten voor een vergoeding in de vorm van geld of van een andere overeengekomen financiële prestatie: a) aan consumenten kredietovereenkomsten voorstelt of aanbiedt; b) consumenten bijstaat bij de voorbereiding of ander precontractueel beheer van andere dan de onder a) bedoelde kredietovereenkomsten; of c) namens de kredietgever met consumenten kredietovereenkomsten sluit; |
6. |
„groep” : groep kredietgevers die geconsolideerd moeten worden voor de opstelling van de geconsolideerde jaarrekening als omschreven in Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen ( 1 ); |
7. |
„verbonden kredietbemiddelaar” : een kredietbemiddelaar die optreedt namens en onder de volle en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid van: a) slechts één kredietgever; b) slechts één groep; of c) een aantal kredietgevers of groepen die niet de meerderheid van de markt vertegenwoordigen; |
8. |
„aangestelde vertegenwoordiger” : een natuurlijke persoon of rechtspersoon die de in punt 5 bedoelde activiteiten verricht en die namens en onder de volle en onvoorwaardelijke verantwoordelijkheid van slechts één kredietbemiddelaar optreedt; |
9. |
„kredietinstelling” : een kredietinstelling als omschreven in artikel 4, lid 1, punt 1, van Verordening (EU) nr. 575/2013; |
10. |
„niet-kredietinstelling” : een kredietgever die geen kredietinstelling is; |
11. |
„personeelsleden” : a) elke natuurlijke persoon die voor de kredietgever of kredietbemiddelaar werkzaam is, en rechtstreeks onder deze richtlijn vallende activiteiten uitoefent of bij de uitoefening van onder deze richtlijn vallende activiteiten contacten met consumenten heeft; b) elke natuurlijke persoon die voor een aangewezen vertegenwoordiger werkzaam is en bij de uitoefening van onder deze richtlijn vallende activiteiten contacten met consumenten heeft; c) elke natuurlijke persoon die rechtstreeks leiding geeft aan of toezicht houdt op de onder a) en b) bedoelde natuurlijke personen; |
12. |
„totaal kredietbedrag” : het totale bedrag aan krediet als omschreven in artikel 3, punt l), van Richtlijn 2008/48/EG; |
13. |
„totale kosten van het aan de consument verleende krediet” : de totale kosten van het aan de consument verleende krediet als omschreven in artikel 3, onder g), van Richtlijn 2008/48/EG, met inbegrip van de kosten voor de waardebepaling van het onroerend goed, waar die waardebepaling nodig is om het krediet te verkrijgen, maar met uitzondering van de registratiekosten voor de eigendomsoverdracht van het onroerend goed. Het omvat niet door de consument te betalen kosten voor de niet-nakoming van de in de kredietovereenkomst vastgestelde verplichtingen; |
14. |
„Het totale door de consument te betalen bedrag” : het totale door de consument te betalen bedrag als omschreven in artikel 3, onder h), van Richtlijn 2008/48/EG; |
15. |
„jaarlijks kostenpercentage” : de totale kosten van het krediet voor de consument, uitgedrukt in een percentage op jaarbasis van het totale kredietbedrag, indien toepasselijk te vermeerderen met de kosten bedoeld in artikel 17, lid 2, zijnde gelijk aan de contante waarde op jaarbasis van alle tussen de kredietgever en de consument overeengekomen of overeen te komen verbintenissen (kredietopnemingen, aflossingen en kosten); |
16. |
„debetrentevoet” : de debetrentevoet als omschreven in artikel 3,onder j), van Richtlijn 2008/48/EG; |
17. |
„kredietwaardigheidsbeoordeling” : de evaluatie van de vooruitzichten dat de uit de kredietovereenkomst voortvloeiende verplichtingen tot schuldaflossing worden nagekomen; |
18. |
„duurzame drager” : een duurzame drager zoals omschreven in artikel 3, onder m), van Richtlijn 2008/48/EG; |
19. |
„lidstaat van herkomst” : a) indien de kredietgever of kredietbemiddelaar een natuurlijk persoon is, de lidstaat waar hij zijn hoofdkantoor heeft; b) indien de kredietgever of kredietbemiddelaar een rechtspersoon is, de lidstaat waar zijn statutaire zetel is gevestigd of, indien deze rechtspersoon volgens zijn nationale recht geen statutaire zetel heeft, de lidstaat waar zijn hoofdkantoor is gevestigd; |
20. |
„lidstaat van ontvangst” : de lidstaat, die niet de lidstaat van herkomst is, waar de kredietgever of kredietbemiddelaar een bijkantoor heeft of diensten verricht; |
21. |
„adviesdiensten” : het geven van persoonlijke aanbevelingen aan een consument met betrekking tot een of meer transacties in samenhang met kredietovereenkomsten, hetgeen een afzonderlijke activiteit vormt ten opzichte van de verlening van een krediet en ten opzichte van de in punt 5 omschreven kredietbemiddelingsactiviteiten; |
22. |
„bevoegde autoriteit” : een autoriteit die overeenkomstig artikel 5 door een lidstaat als bevoegd is aangesteld; |
23. |
„overbruggingskrediet” : een kredietovereenkomst die hetzij voor onbepaalde duur geldt, hetzij binnen twaalf maanden moet worden afgelost, en die door de consument als tijdelijke financieringsoplossing wordt gebruikt terwijl hij de overstap maakt naar een andere financiële regeling voor het onroerend goed; |
24. |
„voorwaardelijke verplichting of garantie” — (contingent liability or guarantee) : een kredietovereenkomst die als garantie voor een andere afzonderlijke maar aanvullende transactie fungeert en uit hoofde waarvan het door een onroerend goed gewaarborgde kapitaal slechts wordt opgenomen wanneer zich een of meer in de overeenkomst vermelde gebeurtenissen voordoen; |
25. |
„gedeelde vermogenskredietovereenkomst” — (shared equity-kredietovereenkomst) : een kredietovereenkomst waarbij het af te lossen kapitaal is gebaseerd op een contractueel vastgesteld percentage van de waarde van het onroerend goed op het tijdstip van de kapitaalaflossing of -aflossingen; |
26. |
„koppelverkoop” : het aanbieden of verkopen van een kredietovereenkomst als onderdeel van een pakket met andere onderscheiden financiële producten of diensten waarbij de kredietovereenkomst niet afzonderlijk wordt aangeboden aan de consument; |
27. |
„gebundelde verkoop” : het aanbieden of verkopen van een kredietovereenkomst als onderdeel van een pakket met andere onderscheiden financiële producten of diensten waarbij de kredietovereenkomst ook afzonderlijk aan de consument beschikbaar wordt gesteld, maar waarbij niet noodzakelijkerwijs dezelfde voorwaarden gelden als wanneer deze in combinatie met de nevendiensten wordt aangeboden; |
28. |
„lening in vreemde valuta” : een kredietovereenkomst waarbij het krediet: a) uitgedrukt wordt in een andere valuta dan die waarin de consument het inkomen ontvangt of de activa aanhoudt waaruit de lening moet worden afgelost; of b) uitgedrukt wordt in een andere valuta dan die van de lidstaat waar de consument verblijft. |
Artikel 5
Bevoegde autoriteiten
1. De lidstaten wijzen de bevoegde nationale autoriteiten aan die gemachtigd zijn te zorgen voor de toepassing en handhaving van deze richtlijn en zien erop toe dat zij over de nodige onderzoeks- en handhavingsbevoegdheden en toereikende middelen beschikken voor de doelmatige en effectieve uitoefening van hun taken.
De in de eerste alinea bedoelde autoriteiten zijn ofwel overheidsinstanties ofwel bij nationaal recht of door overheidsinstanties erkende instanties die bij nationale wetgeving uitdrukkelijk daartoe zijn gemachtigd. Zij zijn geen kredietgevers, kredietbemiddelaars of aangestelde vertegenwoordigers.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten, alle personen die werkzaam zijn of zijn geweest voor de bevoegde autoriteiten, alsmede accountants en deskundigen die in opdracht van de bevoegde autoriteiten handelen, aan het beroepsgeheim gebonden zijn. De vertrouwelijke gegevens waarvan deze personen beroepshalve kennis krijgen, mogen aan geen enkele persoon of autoriteit bekend worden gemaakt, behalve in een samengevatte of samengevoegde vorm, onverminderd de gevallen die onder het strafrecht of onder de bepalingen van deze richtlijn vallen. Dit belet de bevoegde autoriteiten evenwel niet vertrouwelijke gegevens uit te wisselen of door te geven, in overeenstemming met het nationaal recht en het Unierecht.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat de autoriteiten die voor de toepassing en de handhaving van de artikelen 9, 29, 32, 33, 34 en 35 van deze richtlijn als bevoegd zijn aangewezen, behoren tot een of beide van de volgende categorieën:
a) bevoegde autoriteiten in de zin van artikel 4, lid 2, van Verordening (EU) nr. 1093/2010;
b) andere autoriteiten dan de onder a) bedoelde bevoegde autoriteiten, op voorwaarde dat die autoriteiten krachtens nationale wetgeving of bestuursrechtelijke bepalingen met de onder a) bedoelde bevoegde autoriteiten moeten samenwerken wanneer dat noodzakelijk is voor de uitoefening van hun taken in het kader van deze richtlijn, waaronder ten behoeve van de op grond van deze richtlijn vereiste samenwerking met de Europese toezichthoudende autoriteit (de Europese Bankautoriteit) (EBA).
4. De lidstaten stellen de Commissie en de EBA in kennis van de aanwijzing van de bevoegde autoriteiten en wijzigingen daarin, met vermelding van een eventuele taakverdeling tussen de verschillende bevoegde autoriteiten. De eerste kennisgeving wordt zo snel mogelijk gedaan en ten laatste op 21 maart 2016.
5. De bevoegde autoriteiten oefenen hun bevoegdheden uit in overeenstemming met hun nationale wetgeving:
a) rechtstreeks op eigen gezag of onder toezicht van de gerechtelijke autoriteiten; of
b) door een verzoek in te dienen bij de rechtbanken die voor het geven van de vereiste beslissingen bevoegd zijn, en, waar passend, door beroep in te stellen ingeval het verzoek om de vereiste beslissing te geven, wordt afgewezen, met uitzondering van de artikelen 9, 29, 32, 33, 34 en 35.
6. Indien meer dan één autoriteit op hun grondgebied bevoegd is, zien lidstaten erop toe dat hun respectieve taken duidelijk worden omschreven en dat deze autoriteiten nauw met elkaar samenwerken zodat zij zich op doeltreffende wijze van hun respectieve taken kunnen kwijten.
7. De Commissie maakt ten minste eenmaal per jaar de lijst van de bevoegde autoriteiten bekend in het Publicatieblad van de Europese Unie en werkt deze lijst op haar website voortdurend bij.
HOOFDSTUK 2
FINANCIËLE SCHOLING
Artikel 6
Financiële scholing van consumenten
1. De lidstaten bevorderen maatregelen die de scholing van consumenten aangaande het op verantwoordelijke wijze geld lenen en beheren van schulden ondersteunen, en in het bijzonder met betrekking tot overeenkomsten voor hypothecair krediet. Duidelijke en algemene informatie over het kredietverstrekkingsproces is noodzakelijk om consumenten te begeleiden, in het bijzonder hen die voor de eerste keer een hypothecair krediet nemen. Informatie met betrekking tot de begeleiding die door die consumentenorganisaties en de nationale autoriteiten aan consumenten kan worden verleend, is ook nodig.
2. De Commissie maakt een beoordeling bekend van de financiële scholing die consumenten in de lidstaten ter beschikking staat en wijst voorbeelden van beste praktijken aan, die verder ontwikkeld kunnen worden om het financiële bewustzijn van consumenten te verbeteren.
HOOFDSTUK 3
VOOR KREDIETGEVERS, KREDIETBEMIDDELAARS EN AANGESTELDE VERTEGENWOORDIGERS GELDENDE VOORWAARDEN
Artikel 7
Gedragsregels bij het verstrekken van krediet aan consumenten
1. De lidstaten schrijven voor dat de kredietgever, kredietbemiddelaar of aangestelde vertegenwoordigers bij het opstellen van kredietproducten of bij het toekennen van, bij het bemiddelen bij of bij het verlenen van adviesdiensten inzake krediet en, in voorkomend geval, bij nevendiensten aan consumenten, of bij het uitvoeren van een kredietovereenkomst, op een eerlijke, billijke, transparante en professionele wijze optreden en rekening houden met de rechten en belangen van de consument. De activiteiten met betrekking tot de toekenning, bemiddeling of verlening van adviesdiensten aangaande kredietverstrekking of, in voorkomend geval, nevendiensten, worden gebaseerd op informatie over de omstandigheden van de consument en elke specifieke eis die de consument heeft medegedeeld, en op redelijke veronderstellingen aangaande de risico’s gerelateerd aan de situatie van de consument gedurende de looptijd van de kredietovereenkomst. De activiteit met betrekking tot een dergelijke verlening van adviesdiensten wordt voorts gebaseerd op de krachtens artikel 22, lid 3, onder a), vereiste informatie.
2. De lidstaten zien erop toe dat de manier waarop de kredietgevers hun personeelsleden en kredietbemiddelaars belonen en de manier waarop kredietbemiddelaars hun personeelsleden en aangestelde vertegenwoordigers belonen, de in lid 1 bedoelde verplichting niet in de weg staan.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat de kredietgevers, wanneer zij het beloningsbeleid voor het voor de beoordeling van kredietwaardigheid verantwoordelijke personeel vaststellen en toepassen, de volgende beginselen naleven op een wijze en voor zover die passend is voor hun omvang, hun interne organisatie en de aard, de reikwijdte en de complexiteit van hun activiteiten:
a) het beloningsbeleid is in overeenstemming met en draagt bij tot een degelijke en doeltreffende risicobeheersing en moedigt niet aan tot het nemen van meer risico’s dan voor de kredietgever aanvaardbaar is;
b) het beloningsbeleid is in overeenstemming met de bedrijfsstrategie, de doelstellingen, waarden en langetermijnbelangen van de kredietgever, en omvat maatregelen ter voorkoming van belangenconflicten, door met name te bepalen dat de beloning niet afhankelijk is van het aantal of het percentage aanvaarde aanvragen.
4. De lidstaten zorgen ervoor in gevallen, waarin de kredietgevers, de kredietbemiddelaars of de aangestelde vertegenwoordigers adviesdiensten verstrekken, dat de beloningsstructuur voor de betrokken personeelsleden geen afbreuk doet aan hun vermogen om in het beste belang van de consument te handelen en met name niet afhankelijk is van verkoopdoelstellingen. Hiertoe kunnen de lidstaten voorts de door de kredietgever aan de kredietbemiddelaar te betalen commissielonen verbieden.
5. De lidstaten kunnen betalingen door een consument aan een kredietgever of kredietbemiddelaar die vóór het sluiten van de kredietovereenkomst worden verricht, verbieden of aan beperkingen onderwerpen.
Artikel 8
Verplichting om aan consumenten kosteloos informatie te verstrekken
De lidstaten dragen er zorg voor dat alle informatie die overeenkomstig deze richtlijn aan consumenten wordt verstrekt, voor de consument kosteloos is.
Artikel 9
Kennis- en bekwaamheidsvereisten voor personeelsleden
1. De lidstaten zorgen ervoor dat kredietgevers, kredietbemiddelaars en aangestelde vertegenwoordigers van hun personeelsleden verlangen dat zij over voldoende kennis en vaardigheden beschikken voor het opstellen, het aanbieden of het verstrekken van kredietovereenkomsten, voor het uitoefenen van kredietbemiddelingsactiviteiten bedoeld in artikel 4, punt 5, of het verstrekken van adviesdiensten, en dat zij deze actueel houden. Indien een kredietovereenkomst wordt gesloten die ook een nevendienst omvat, is adequate kennis en bekwaamheid met betrekking tot die nevendienst vereist.
2. Met uitzondering van de in lid 3 bedoelde omstandigheden stellen de lidstaten van herkomst op grond van de in bijlage III vermelde beginselen de minimale kennis- en bekwaamheidsvereisten vast voor personeelsleden van kredietgevers, kredietbemiddelaars en aangestelde vertegenwoordigers.
3. Indien een kredietgever of kredietbemiddelaar zijn diensten aanbiedt op het grondgebied van een of meer andere lidstaten:
i) via een bijkantoor, is de lidstaat van ontvangst verantwoordelijk voor het vaststellen van de minimale kennis- en bekwaamheidsvereisten voor de personeelsleden van een bijkantoor;
ii) op grond van de vrije dienstverrichting, is de lidstaat van herkomst verantwoordelijk voor het vaststellen van de minimumeisen inzake kennis- en bekwaamheid voor de personeelsleden in overeenstemming met bijlage III; lidstaten van ontvangst kunnen evenwel minimumeisen inzake kennis en bekwaamheid instellen voor de vereisten bedoeld in bijlage III, punt 1, onder b), c), e), en f).
4. De lidstaten zorgen ervoor dat de bevoegde autoriteiten toezicht houden op de naleving van de voorschriften van lid 1, en dat de bevoegde autoriteiten bevoegd zijn om het door hen voor de uitoefening van dit toezicht nodig geachte bewijs van kredietgevers, kredietbemiddelaars en aangestelde vertegenwoordigers te eisen.
5. Voor een effectief toezicht op kredietgevers en kredietbemiddelaars die hun diensten op grond van de vrije dienstverrichting op het grondgebied van andere lidstaten verrichten, werken de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst en van de lidstaat van herkomst nauw samen ten behoeve van een effectief toezicht op en een effectieve handhaving van de minimale kennis- en bekwaamheidsvereisten van de lidstaat van ontvangst. Daartoe kunnen zij taken en verantwoordelijkheden aan elkaar overdragen.
HOOFDSTUK 4
INFORMATIE EN PRAKTIJKEN VOORAFGAAND AAN HET SLUITEN VAN DE KREDIETOVEREENKOMST
Artikel 10
Algemene bepalingen inzake reclame en marketing
Onder voorbehoud van Richtlijn 2005/29/EG, schrijven de lidstaten voor dat reclame- en marketingcommunicatie betreffende kredietovereenkomsten eerlijk, duidelijk en niet misleidend mag zijn. Met name wordt verboden bewoordingen te gebruiken die bij de consument valse verwachtingen kunnen scheppen betreffende de beschikbaarheid of de kosten van een krediet.
Artikel 11
In reclame op te nemen standaardinformatie
1. De lidstaten dragen er zorg voor dat alle reclame voor kredietovereenkomsten waarin een rentevoet of cijfers betreffende de kosten van het krediet voor de consument worden vermeld, de standaardinformatie overeenkomstig dit artikel bevat.
De lidstaten kunnen bepalen dat de eerste alinea niet van toepassing is indien volgens het nationale recht een jaarlijks kostenpercentage moet worden vermeld in reclames voor kredietovereenkomsten die geen rentevoet of enigerlei cijfergegevens met betrekking tot eventueel door de consument te dragen kredietkosten in de zin van de eerste alinea vermelden.
2. In de standaardinformatie wordt op duidelijke, beknopte en opvallende wijze het volgende vermeld:
a) de identiteit van de kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar of aangestelde vertegenwoordiger;
b) in voorkomend geval, dat de kredietovereenkomst gewaarborgd wordt door een hypotheek of door een in een lidstaat gebruikelijke andere vergelijkbare zekerheid op voor bewoning bestemde onroerende goederen, dan wel door een recht op voor bewoning bestemde onroerende goederen;
c) de debetrentevoet, met de vermelding of deze vast of variabel is, alsook nadere informatie over eventuele kosten die in de totale kosten van het krediet voor de consument zijn begrepen;
d) het totale kredietbedrag;
e) het jaarlijkse kostenpercentage; dat in de reclame ten minste even duidelijk moet worden vermeld als elke rentevoet;
f) in voorkomend geval, de duur van de kredietovereenkomst;
g) in voorkomend geval, het bedrag van de afbetalingstermijnen;
h) in voorkomend geval, het totale door de consument te betalen bedrag;
i) in voorkomend geval, het aantal afbetalingstermijnen;
j) in voorkomend geval, een waarschuwing betreffende het feit dat mogelijke schommelingen van de wisselkoers van invloed kunnen zijn op het door de consument te betalen bedrag.
3. De in lid 2 vermelde informatie, anders dan de onder a), b) of j) vermelde informatie, wordt verduidelijkt door middel van een representatief voorbeeld en dat representatieve voorbeeld wordt steeds gevolgd. De lidstaten stellen criteria vast voor het bepalen van een representatief voorbeeld.
4. Indien een contract voor een nevendienst, met name een verzekering, moet worden gesloten om het krediet, in voorkomend geval onder de geadverteerde voorwaarden, te verkrijgen, en de kosten van die dienst niet vooraf kunnen worden bepaald, moet de verplichting tot het sluiten van dat contract op een duidelijke, beknopte en opvallende wijze tezamen met het jaarlijkse kostenpercentage worden vermeld.
5. De in de leden 2 en 4 bedoelde informatie is naargelang van de voor de reclame gebruikte drager goed leesbaar of duidelijk hoorbaar.
6. De lidstaten kunnen eisen dat een beknopte en evenredige waarschuwing met betrekking tot specifieke aan kredietovereenkomsten verbonden risico’s wordt opgenomen. Zij stellen de Commissie onverwijld in kennis van deze eisen.
7. Dit artikel laat Richtlijn 2005/29/EG onverlet.
Artikel 12
Koppelverkoop en gebundelde verkoop
1. De lidstaten staan gebundelde verkoop toe maar verbieden praktijken aangaande koppelverkoop.
2. Onverminderd lid 1 mogen de lidstaten bepalen dat kredietgevers de consument, een familielid of een persoon uit de onmiddellijke omgeving kunnen verzoeken:
a) een betaal- of spaarrekening te openen of aan te houden, waarvan het enige doel erin bestaat kapitaal op te bouwen om het krediet terug te betalen of af te lossen, middelen samen te voegen om het krediet te verkrijgen dan wel bijkomende zekerheid te verschaffen voor de kredietgever in geval van wanbetaling;
b) een beleggingsproduct of een particulier pensioenproduct te openen of aan te houden, indien dergelijk product, dat hoofdzakelijk de belegger een inkomen tijdens pensionering biedt, tevens dient als bijkomende zekerheid voor de kredietgever in geval van wanbetaling, dan wel om kapitaal op te bouwen om het krediet terug te betalen of af te lossen, of tegoeden samen te voegen om het krediet te verkrijgen;
c) een afzonderlijke kredietovereenkomst te sluiten in combinatie met een kredietovereenkomst op basis van gedeelde vermogens (shared equity) om het krediet te verkrijgen.
3. Onverminderd lid 1 kunnen de lidstaten koppelverkoop toestaan indien de kredietgever aan zijn bevoegde autoriteit kan aantonen dat de aangeboden gekoppelde producten of categorieën producten, tegen aan elkaar gelijke voorwaarden, die niet afzonderlijk beschikbaar worden gesteld, een duidelijk voordeel voor de consument bieden, rekening houdend met de beschikbaarheid en de prijzen van dergelijke producten op de markt. Dit lid is uitsluitend van toepassing op producten die na 20 maart 2014 op de markt worden gebracht.
4. De lidstaten kunnen kredietgevers toestaan om van de consument te verlangen dat zij over een verzekeringspolis met betrekking tot de kredietovereenkomst beschikken. In dergelijke gevallen dragen de lidstaten er zorg voor dat de kredietgever de verzekeringspolis van een andere dan zijn voorkeursdienstverlener aanvaardt, mits de door die polis geboden waarborg gelijkwaardig is aan die van de door de kredietgever voorgestelde verzekeringspolis.
Artikel 13
Algemene informatie
1. De lidstaten zorgen ervoor dat kredietgevers of, in voorkomend geval, verbonden kredietbemiddelaars dan wel hun aangestelde vertegenwoordigers de algemene informatie over kredietovereenkomsten te allen tijde op papier of een andere duurzame drager, of in elektronische vorm duidelijk en begrijpelijk beschikbaar stellen. Daarenboven, kunnen de lidstaten bepalen dat algemene informatie door niet-verbonden kredietbemiddelaars beschikbaar wordt gesteld.
Die algemene informatie omvat ten minste het volgende:
a) de identiteit en het geografische adres van degene die de informatie beschikbaar stelt;
b) de doeleinden waarvoor het krediet mag worden gebruikt;
c) de vormen van zekerheid alsmede, indien van toepassing, de vermelding dat de zekerheid zich ook in een andere lidstaat mag bevinden;
d) de mogelijke duur van de kredietovereenkomsten;
e) de beschikbare debetrentevoeten, met vermelding of die vast of variabel zijn, met een korte beschrijving van de kenmerken van een vaste en variabele rentevoet en de daaraan verbonden gevolgen voor de consument;
e bis) indien contracten die een benchmark als gedefinieerd in artikel 3, lid 1, punt 3, van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ) als referentie gebruiken, beschikbaar zijn, de namen van de benchmarks en de beheerders daarvan, alsmede de mogelijke gevolgen voor de consument;
f) indien leningen in vreemde valuta’s beschikbaar zijn, de vermelding van de vreemde valuta of valuta’s, met een toelichting bij de gevolgen voor de consument indien het krediet in een vreemde valuta luidt;
g) een representatief voorbeeld van het totale kredietbedrag, de totale kosten van het krediet voor de consument, het totale door de consument te betalen bedrag en het jaarlijkse kostenpercentage;
h) een indicatie van mogelijke bijkomende kosten, die niet in de totale kosten van een krediet voor de consument zijn opgenomen en die ter zake van een kredietovereenkomst verschuldigd zijn;
i) de verschillende beschikbare opties voor het aflossen van het krediet aan de kredietgever, met inbegrip van het aantal, de periodiciteit en het bedrag van de afbetalingstermijnen;
j) in voorkomend geval, een duidelijke en beknopte verklaring dat de naleving van de bepalingen en de voorwaarden van de kredietovereenkomsten geen garantie vormt voor de terugbetaling van het totale kredietbedrag krachtens de kredietovereenkomst;
k) een beschrijving van de rechtstreeks aan vervroegde aflossing verbonden voorwaarden;
l) de vermelding of een waardebepaling van het onroerend goed moet worden uitgevoerd en, in voorkomend geval, wie verantwoordelijk is dat deze waardebepaling wordt uitgevoerd, en of daaraan voor de consument kosten zijn verbonden;
m) een indicatie van de nevendiensten die de consument gehouden is te verwerven teneinde het krediet, in voorkomend geval onder de geadverteerde voorwaarden, te verkrijgen en, indien van toepassing, een verduidelijking dat de nevendiensten kunnen worden aangekocht van een dienstverlener die niet de kredietgever is; en
n) een algemene waarschuwing betreffende de mogelijke gevolgen van niet-naleving van de aan de kredietovereenkomst verbonden verplichtingen.
2. De lidstaten kunnen de kredietgevers ertoe verplichten andere soorten waarschuwingen op te nemen die in een lidstaat van belang zijn. Zij stellen de Commissie onverwijld in kennis van deze voorschriften.
Artikel 14
Precontractuele informatie
1. De lidstaten zien erop toe dat de kredietgever en, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar of de aangestelde vertegenwoordiger aan de consument de op diens persoon toegesneden informatie verstrekt die hij nodig heeft om de op de markt beschikbare kredietproducten te kunnen vergelijken, de respectieve implicaties ervan te kunnen beoordelen en zo een geïnformeerd besluit over het sluiten van een kredietovereenkomst te kunnen nemen:
a) onverwijld nadat de consument in overeenstemming met artikel 20 de nodige informatie over zijn behoeften, financiële situatie en voorkeuren heeft verstrekt; en
b) ruimschoots voordat de consument door een kredietovereenkomst of -aanbod gebonden is.
2. De gepersonaliseerde informatie als bedoeld in lid 1, wordt op papier of op een andere duurzame drager verstrekt door middel van het in bijlage II opgenomen ESIS.
3. De lidstaten zien erop toe dat wanneer aan de consument een voor de kredietgever bindend aanbod wordt gedaan, dit op papier of op een andere duurzame drager wordt verstrekt en van een ESIS vergezeld gaat, indien:
a) niet eerder een ESIS aan de consument is verstrekt; of
b) de kenmerken van het aanbod afwijken van de informatie die in het eerder verstrekte ESIS opgenomen was.
4. De lidstaten kunnen bepalen dat verstrekking van het ESIS verplicht is voorafgaand aan het doen van een voor de kredietgever bindend aanbod. Indien een lidstaat zulks doet, bepaalt hij dat het ESIS alleen opnieuw moet worden verstrekt indien aan lid 3, onder b), is voldaan.
5. Lidstaten die vóór 20 maart 2014 een informatieblad hebben ingevoerd dat aan gelijkwaardige informatievereisten voldoet als die welke zijn vermeld in bijlage II, mogen daarvan tot en met 21 maart 2019 gebruik blijven maken voor de toepassing van dit artikel.
6. De lidstaten stellen een termijn van ten minste zeven dagen vast waarin de consument de gelegenheid heeft om aanbiedingen onderling te vergelijken, de gevolgen ervan te beoordelen en een geïnformeerd besluit te nemen.
De lidstaten bepalen dat de in de eerste alinea bedoelde termijn hetzij een aan het sluiten van de kredietovereenkomst voorafgaande bedenktijd is, hetzij een termijn is waarin een herroepingsrecht kan worden uitgeoefend nadat de kredietovereenkomst is ondertekend, hetzij een combinatie van beide.
Indien een lidstaat een bedenktijd voorafgaand aan het sluiten van de kredietovereenkomst bepaalt:
a) is het aanbod voor de kredietgever bindend voor de duur van de bedenktijd; en
b) kan de consument op enig moment tijdens de bedenktijd het aanbod aanvaarden.
De lidstaten kunnen bepalen dat consumenten het aanbod gedurende een termijn van hoogstens de eerste tien dagen van de bedenktijd niet mogen aanvaarden.
Indien de debetrentevoet of andere, op het aanbod toepasselijke kosten worden bepaald aan de hand van de verkoop van onderliggende schuldbewijzen of andere langetermijnfinancieringsinstrumenten, kunnen de lidstaten bepalen dat de debetrentevoet of andere kosten kunnen afwijken van die van het aanbod, overeenkomstig de waarde van de onderliggende schuldbewijzen of andere langetermijnfinancieringsinstrumenten.
Indien de consument overeenkomstig de tweede alinea van dit lid een herroepingsrecht heeft, is artikel 6 van Richtlijn 2002/65/EG niet van toepassing.
7. De kredietgever en, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar of de aangestelde vertegenwoordiger die het ESIS aan de consument heeft verstrekt, worden geacht te hebben voldaan aan de voorschriften inzake informatieverstrekking aan de consument vóór het sluiten van een overeenkomst op afstand overeenkomstig artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2002/65/EG, en worden alleen geacht te hebben voldaan aan de voorschriften van artikel 5, lid 1, van die richtlijn indien zij ten minste vóór het sluiten van de overeenkomst het ESIS hebben verstrekt.
8. De lidstaten brengen geen wijzigingen aan het ESIS-model aan met uitzondering zoals bepaald in bijlage II. Eventuele aanvullende informatie die de kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar of de aangestelde vertegenwoordiger aan de consument kan of bij nationaal recht verplicht is te verstrekken, wordt beschikbaar gesteld in een afzonderlijk document, dat aan het ESIS kan worden gehecht.
9. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 40 gedelegeerde handelingen vast te stellen om de standaardformuleringen in deel A van bijlage II of de instructies in deel B daarvan te wijzigingen teneinde gevolg te geven aan de noodzaak aan informatie of waarschuwingen betreffende nieuwe producten die voor 20 maart 2014 niet op de markt beschikbaar waren. Dergelijke gedelegeerde handelingen wijzigen evenwel de structuur of de vorm van het ESIS niet.
10. Bij communicatie via spraaktelefonie, als bedoeld in artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2002/65/EG, omvat de ingevolge het tweede streepje van artikel 3, lid 3, onder b), van die richtlijn te geven beschrijving van de belangrijkste kenmerken van de financiële dienst ten minste de in bijlage II, deel A, afdelingen 3 tot en met 6, bij deze richtlijn bedoelde gegevens.
11. De lidstaten zorgen ervoor dat de kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar of een aangestelde vertegenwoordiger ten minste in het geval waarin geen herroepingsrecht voorzien is, aan de consument een exemplaar van de ontwerpkredietovereenkomst verstrekt op het moment van het doen van een voor de kredietgever bindend aanbod. De lidstaten zorgen ervoor dat in gevallen waarin een herroepingsrecht voorzien is, dat de kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar of een aangestelde vertegenwoordiger de consument, een exemplaar van de ontwerpkredietovereenkomst verstrekt op het moment dat een bindend aanbod wordt gedaan.
Artikel 15
Informatievoorschriften voor kredietbemiddelaars en aangewezen vertegenwoordigers
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de kredietbemiddelaar of de aangestelde vertegenwoordiger, ruimschoots voordat de in artikel 4, punt 5, genoemde kredietbemiddelingsactiviteiten worden uitgeoefend, de consument ten minste op papier of op een andere duurzame drager de volgende informatie verstrekt:
a) de identiteit en het geografische adres van de kredietbemiddelaar;
b) het register waarin hij is ingeschreven, in voorkomend geval het registratienummer, en op welke wijze deze registratie kan worden geverifieerd;
c) of de kredietbemiddelaar verbonden is of uitsluitend met een of meer kredietgevers werkt. Indien een kredietbemiddelaar verbonden is of uitsluitend met een of meer kredietgevers werkt, verstrekt hij de naam van de kredietgever(s) voor wie hij optreedt. De kredietbemiddelaar kan bekendmaken dat hij onafhankelijk is indien hij voldoet aan de overeenkomstig artikel 22, lid 4, bepaalde voorwaarden.
d) of de kredietbemiddelaar adviesdiensten aanbiedt;
e) in voorkomend geval, de vergoeding die de consument aan de kredietbemiddelaar voor zijn diensten verschuldigd is, of, indien dat niet mogelijk is, de wijze om de vergoeding te berekenen;
f) volgens welke procedures consumenten of andere belanghebbende partijen klachten over kredietbemiddelaars intern kunnen indienen en, in voorkomend geval, hoe gebruik kan worden gemaakt van buitengerechtelijke klachten- en beroepsprocedures;
g) in voorkomend geval, of de kredietgever of derde partijen commissielonen of andere aanmoedigingspremies aan de kredietbemiddelaar voor zijn diensten met betrekking tot de kredietovereenkomst verschuldigd is en indien bekend, het bedrag ervan. Indien het bedrag op het tijdstip van openbaarmaking niet bekend is, stelt de kredietbemiddelaar de consument ervan in kennis dat het werkelijke bedrag in een latere fase in het ESIS zal worden bekendgemaakt.
2. Kredietbemiddelaars die niet verbonden zijn maar commissielonen van een of meer kredietgevers ontvangen, verstrekken op verzoek van de consument informatie over de variatie in de hoogte van de commissielonen die worden betaald door de verschillende kredietgevers die de aan de consument aangeboden kredietovereenkomsten verstrekken. De consument wordt ervan in kennis gesteld dat hij het recht heeft om deze informatie op te vragen.
3. Indien de kredietbemiddelaar bij de consument een vergoeding in rekening brengt en daarnaast een commissieloon van de kredietgever of een derde ontvangt, maakt de kredietbemiddelaar de consument duidelijk of het commissieloon al dan niet, geheel of gedeeltelijk met de vergoeding verrekend zal worden.
4. De lidstaten zorgen ervoor dat in voorkomend geval de vergoeding die de consument aan de kredietbemiddelaar verschuldigd is voor zijn dienstverlening, door de kredietbemiddelaar wordt meegedeeld aan de kredietgever, teneinde het jaarlijkse kostenpercentage te kunnen berekenen.
5. De lidstaten schrijven voor dat kredietbemiddelaars er zorg voor dragen dat, naast de krachtens dit artikel te verstrekken informatie, hun aangestelde vertegenwoordiger aan de consument kenbaar maakt in welke hoedanigheid hij optreedt en welke kredietbemiddelaar hij vertegenwoordigt wanneer hij contact opneemt of voordat hij zaken doet met een consument.
Artikel 16
Adequate toelichtingen
1. De lidstaten zien erop toe dat de kredietgevers en, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaars of de aangestelde vertegenwoordigers, de consument adequate toelichtingen verstrekken over de voorgestelde kredietovereenkomst(en) en eventuele nevendienst(en), zodat de consument in staat is te beoordelen of de voorgestelde kredietovereenkomsten en nevendiensten zijn toegesneden op zijn behoeften en financiële situatie.
De toelichtingen omvatten, indien van toepassing, ten minste:
a) de precontractuele informatie die moet worden verstrekt overeenkomstig:
i) artikel 14 wat kredietgevers betreft;
ii) de artikelen 14 en 15 wat kredietbemiddelaars of aangestelde vertegenwoordigers betreft;
b) de essentiële kenmerken van de voorgestelde producten;
c) de specifieke effecten die de voorgestelde producten kunnen hebben voor de consument, met inbegrip van de gevolgen van wanbetaling door de consument; en
d) indien er nevendiensten gebundeld zijn met een kredietovereenkomst, het antwoord op de vraag of elk onderdeel van de bundel afzonderlijk kan worden beëindigd en welke implicaties dat heeft voor de consument.
2. De lidstaten kunnen de wijze waarop, en de mate waarin de in lid 1 bedoelde verklaringen worden gegeven, alsook door wie deze wordt gegeven, aanpassen aan de specifieke omstandigheden waarin de kredietovereenkomst wordt aangeboden, de persoon aan wie zij wordt aangeboden en de aard van het krediet dat wordt aangeboden.
HOOFDSTUK 5
JAARLIJKS KOSTENPERCENTAGE
Artikel 17
Berekening van het jaarlijkse kostenpercentage
1. Het jaarlijkse kostenpercentage wordt berekend volgens de wiskundige formule in bijlage I.
2. De kosten voor het openen en aanhouden van een specifieke rekening, voor het gebruik van een betaalmiddel voor zowel transacties als kredietopnemingen op die rekening en andere, met betalingstransacties verband houdende kosten worden in de totale kosten van het krediet voor de consument opgenomen wanneer er een rekening moet worden geopend of aangehouden ter verkrijging van het krediet of ter verkrijging van het krediet onder de geadverteerde voorwaarden.
3. Bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage wordt uitgegaan van de hypothese dat de kredietovereenkomst voor de overeengekomen tijdsduur geldt en dat de kredietgever en de consument hun verplichtingen nakomen overeenkomstig de voorwaarden en op de data die in de kredietovereenkomst zijn bepaald.
4. Bij kredietovereenkomsten waarin bepalingen zijn opgenomen op grond waarvan variaties kunnen optreden in de debetrentevoet en, in voorkomend geval, in de kosten die deel uitmaken van het jaarlijkse kostenpercentage, maar bij de berekening daarvan niet kunnen worden gekwantificeerd, wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de hypothese dat de debetrentevoet en de overige kosten vast blijven op het bij de ondertekening van de overeenkomst vastgestelde niveau.
5. Met betrekking tot kredietovereenkomsten waarvoor een vaste debetrentevoet voor een eerste periode van ten minste vijf jaar is overeengekomen en waarvoor aan het eind van deze periode wordt onderhandeld over de debetrentevoet teneinde een nieuwe vaste debetrentevoet overeen te komen voor een verdere materiële periode, dekt de berekening van het bijkomende, illustratieve jaarlijkse kostenpercentage dat in het ESIS is meegedeeld uitsluitend de oorspronkelijke periode met vaste rentevoet en wordt de berekening gebaseerd op de veronderstelling dat aan het einde van de periode met vaste debetrentevoet het uitstaand kapitaal is afgelost.
6. ►C1 Indien in de kredietovereenkomst is toegestaan dat de debetrentevoet kan worden gewijzigd, dragen de lidstaten er zorg voor dat de consument, ten minste door middel van het ESIS, wordt ingelicht over de mogelijke effecten van wijzigingen op de te betalen bedragen en op het jaarlijkse kostenpercentage. ◄ Dit geschiedt door consumenten een bijkomend jaarlijkse kostenpercentage te verstrekken waarin de mogelijke risico’s worden toegelicht die aan een significante verhoging van de debetrentevoet verbonden zijn. Indien de debetrentevoet niet beperkt is, gaat deze informatie gepaard met een waarschuwing dat de totale kredietkosten voor de consument, zoals getoond in het jaarlijks kostenpercentage, kunnen wijzigen. Deze bepaling is niet van toepassing op kredietovereenkomsten waar de debetrentevoet vaststaat voor een eerste periode van ten minste vijf jaar en waarvoor aan het eind van deze periode wordt onderhandeld over de debetrentevoet teneinde een nieuwe vaste debetrentevoet overeen te komen voor een verdere materiële periode, waarvoor in het ESIS een bijkomend, illustratief jaarlijks kostenpercentage is voorzien.
7. Het jaarlijkse kostenpercentage wordt, indien van toepassing, berekend op basis van de in bijlage I bedoelde aanvullende hypothesen.
8. De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 40 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot wijziging van de opmerkingen of tot actualisering van de hypothesen die worden gebruikt ter berekening van het jaarlijkse kostenpercentage zoals uiteengezet in bijlage I, en in het bijzonder indien de in dit artikel en in bijlage I opgesomde hypothesen niet voldoende zijn om het jaarlijkse kostenpercentage op uniforme wijze te berekenen of niet meer aangepast zijn aan de marktomstandigheden.
HOOFDSTUK 6
KREDIETWAARDIGHEIDSBEOORDELING
Artikel 18
Verplichting de kredietwaardigheid van de consument te beoordelen
1. De lidstaten zien erop toe dat de kredietgever, alvorens een kredietovereenkomst te sluiten, een grondige beoordeling van de kredietwaardigheid van de consument uitvoert. Bij die beoordeling wordt naar behoren rekening gehouden met factoren die relevant zijn om na te gaan of de consument de uit de kredietovereenkomst voortvloeiende verplichtingen kan nakomen.
2. De lidstaten zien erop toe dat de procedures en de informatie waarop de beoordeling is gebaseerd, worden vastgelegd, gedocumenteerd en bijgehouden.
3. De kredietwaardigheidsbeoordeling mag niet hoofdzakelijk gebaseerd zijn op het feit dat de waarde van het voor bewoning bestemde onroerende goed hoger is dan het kredietbedrag, of dat het voor bewoning bestemde onroerende goed in waarde zal stijgen, tenzij de kredietovereenkomst tot oogmerk heeft het voor bewoning bestemde onroerende goed te bouwen of te renoveren.
4. De lidstaten dragen er zorg voor dat de kredietgever, indien deze een kredietovereenkomst met een consument sluit, die kredietovereenkomst vervolgens niet in het nadeel van de consument opzegt of wijzigt op grond van een onjuist uitgevoerde beoordeling van de kredietwaardigheid. Dit lid is niet van toepassing indien wordt bewezen dat de consument bewust informatie in de zin van artikel 20 heeft achtergehouden of onjuist heeft weergegeven.
5. De lidstaten dragen er zorgen voor dat:
a) de kredietgever het krediet uitsluitend aan de consument beschikbaar stelt indien het resultaat van de kredietwaardigheidsbeoordeling uitwijst dat de uit de kredietovereenkomst voortvloeiende verplichtingen waarschijnlijk op de krachtens die overeenkomst vereiste wijze zullen worden nagekomen;
b) de kredietgever de consument er overeenkomstig artikel 10 van Richtlijn 95/46/EG vooraf van in kennis stelt dat een gegevensbank zal worden geraadpleegd;
c) indien de kredietaanvraag wordt verworpen, de kredietgever de consument onverwijld in kennis stelt van de verwerping en, in voorkomend geval, dat het besluit op een geautomatiseerde gegevensverwerking is gebaseerd; indien de afwijzing gebaseerd is op de raadpleging van een gegevensbestand, stelt de kredietgever de consument in kennis van het resultaat van deze raadpleging en van informatie met betrekking tot het geraadpleegde gegevensbestand.
6. De lidstaten zorgen ervoor dat de kredietwaardigheid van de consument opnieuw wordt beoordeeld op basis van geactualiseerde informatie voordat een significante verhoging van het totale kredietbedrag wordt verleend na het sluiten van de kredietovereenkomst, tenzij een dergelijk bijkomend krediet in de oorspronkelijke kredietwaardigheidsbeoordeling was voorzien en opgenomen.
7. Dit artikel laat Richtlijn 95/46/EG onverlet.
Artikel 19
Waardebepaling van onroerende goederen
1. De lidstaten zorgen ervoor dat binnen hun grondgebied betrouwbare normen worden ontwikkeld voor de waardebepaling van voor bewoning bestemde onroerende goederen ten behoeve van hypothecaire kredietverlening. De lidstaten verplichten kredietgevers ervoor zorg te dragen dat die normen worden gebruikt bij de waardebepaling van onroerend goed, of dat zij redelijke stappen nemen om ervoor te zorgen dat die normen worden toegepast wanneer een derde partij de waardebepaling verricht. Indien de nationale autoriteiten verantwoordelijk zijn voor de regulering van onafhankelijke taxateurs, dragen zij er zorg voor dat deze de vigerende nationale regelgeving naleven.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat de interne en externe taxateurs vakbekwaam en voldoende onafhankelijk van het kredietaanvaardingsproces zijn, opdat zij een onpartijdige en objectieve waardebepaling kunnen opstellen, die op een duurzame drager wordt opgeslagen en waarvan de kredietgever een exemplaar bewaart.
Artikel 20
Openbaarmaking en verificatie van consumenteninformatie
1. De in artikel 18 bedoelde kredietwaardigheidsbeoordeling wordt uitgevoerd op basis van noodzakelijke, voldoende en evenredige informatie inzake het inkomen en de uitgaven van de consument en andere financiële en economische omstandigheden. De informatie wordt door de kredietgever verkregen uit relevante interne en externe bronnen, waaronder de consument, en met inbegrip van aan de kredietbemiddelaar of de aangestelde vertegenwoordiger tijdens het kredietaanvraagproces verstrekte informatie. De informatie wordt naar behoren geverifieerd, inclusief door middel van raadpleging van onafhankelijk verifieerbare stukken, indien nodig.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat de kredietbemiddelaar of de aangestelde vertegenwoordiger de nodige van de consument verkregen informatie aan de betrokken kredietgever nauwkeurig verstrekt opdat die de kredietwaardigheidsbeoordeling kan verrichten.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat kredietgevers in de precontractuele fase op een duidelijke en begrijpelijke wijze specificeren welke noodzakelijke informatie en onafhankelijk verifieerbare bewijsstukken de consument moet verstrekken en binnen welke termijn de consument die informatie moet verstrekken. Dit informatieverzoek is evenredig en beperkt zich tot hetgeen voor het verrichten van een deugdelijke kredietwaardigheidsbeoordeling noodzakelijk is. De lidstaten staan kredietgevers toe opheldering te verkrijgen omtrent de in reactie op dit verzoek verkregen informatie indien dit nodig is om de kredietwaardigheid te kunnen beoordelen.
De lidstaten staan niet toe dat een kredietgever de kredietovereenkomst beëindigt op grond van het feit dat de voor het sluiten van de kredietovereenkomst door de consument verstrekte informatie onvolledig was.
De tweede alinea belet de lidstaten niet dat zij toestaan dat de kredietgever de kredietovereenkomst beëindigt indien wordt bewezen dat de consument bewust informatie heeft achtergehouden of onjuist heeft weergegeven.
4. De lidstaten nemen maatregelen om ervoor te zorgen dat de consumenten zich ervan bewust zijn dat zij correcte informatie moeten verstrekken in antwoord op het in de eerste alinea van het derde lid bedoelde verzoek, en dat die informatie zo volledig mogelijk moet zijn om een behoorlijke kredietwaardigheidsbeoordeling te kunnen verrichten. De kredietgever, de kredietbemiddelaar of de aangestelde vertegenwoordiger waarschuwt de consument dat indien de kredietgever geen kredietwaardigheidsbeoordeling kan uitvoeren omdat de consument ervoor kiest de voor een kredietwaardigheidsbeoordeling vereiste informatie of controlegegevens niet te verstrekken, het krediet niet kan worden toegekend. Deze waarschuwing kan in gestandaardiseerde vorm worden verstrekt.
5. Dit artikel laat Richtlijn 95/46/EG, en in het bijzonder artikel 6, onverlet.
HOOFDSTUK 7
TOEGANG TOT GEGEVENSBANKEN
Artikel 21
Toegang tot gegevensbanken
1. Iedere lidstaat draagt er zorg voor dat kredietgevers uit alle lidstaten toegang wordt geboden tot gegevensbanken die in de lidstaat in kwestie worden gebruikt om de kredietwaardigheid van consumenten te beoordelen, zulks uitsluitend om toe te zien op het naleven van de kredietverplichtingen tijdens de looptijd van de kredietovereenkomst. De voorwaarden voor een dergelijke toegang zijn niet-discriminerend.
2. Lid 1 is van toepassing op gegevensbanken die worden beheerd door particuliere kredietbureaus of kredietinformatiebureaus en op openbare registers.
3. Dit artikel laat Richtlijn 95/46/EG onverlet.
HOOFDSTUK 8
ADVIESVERLENING
Artikel 22
Normen voor adviesverlening
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de kredietgever, de kredietbemiddelaar of de aangestelde vertegenwoordiger de consument bij een gegeven transactie uitdrukkelijk ervan in kennis stelt of er al dan niet advies aan de consument wordt of kan worden verleend.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat de kredietgever, de kredietbemiddelaar of de aangestelde vertegenwoordiger de consument vóór de adviesverlening of, in voorkomend geval, vóór het sluiten van een overeenkomst betreffende adviesverlening, op papier of op een andere duurzame drager de volgende informatie verstrekt:
a) of bij de aanbeveling uitsluitend zal worden uitgegaan van hun eigen productassortiment overeenkomstig lid 3, onder b), dan wel van een breed scala van alle op de markt beschikbare producten overeenkomstig lid 3, onder c), zodat de consument zich er rekenschap van kan geven op welke basis de aanbeveling wordt gedaan;
b) in voorkomend geval, welke vergoeding de consument voor de adviesdiensten verschuldigd is of, indien het bedrag op het tijdstip van bekendmaking niet kan worden vastgesteld, welke methode voor de berekening daarvan wordt gebruikt.
De informatie als bedoeld onder a) en b) van de eerste alinea kan in de vorm van aanvullende precontractuele informatie aan de consument worden verstrekt.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat, in geval van verstrekking van adviesdiensten aan consumenten, niet alleen wordt voldaan aan het bepaalde in de artikelen 7 en 9, maar dat ook:
a) kredietgevers, de kredietbemiddelaars en de aangestelde vertegenwoordigers de nodige informatie betreffende de persoonlijke en financiële situatie, de voorkeuren en doelstellingen van de consument ontvangen om geschikte kredietovereenkomsten te kunnen aanbevelen. Bij de aanbeveling wordt uitgegaan van actuele informatie en wordt rekening gehouden met redelijke veronderstellingen betreffende de risico’s die gedurende de looptijd van de voorgestelde kredietovereenkomst zijn verbonden aan de situatie van de consument;
b) de kredietgever, de verbonden kredietbemiddelaar en de door de verbonden kredietbemiddelaar aangestelde vertegenwoordiger voor een voldoende groot aantal kredietovereenkomsten in hun productassortiment zorgen, en een of meer met het oog op de behoeften, de financiële situatie en de persoonlijke omstandigheden van de consument geschikte kredietovereenkomsten uit hun productassortiment aanbevelen;
c) de niet-verbonden kredietbemiddelaar en de door de niet-verbonden kredietbemiddelaar aangestelde vertegenwoordiger voor voldoende op de markt beschikbare kredietovereenkomsten in hun productenassortiment zorgen, en een of meer met het oog op de behoeften, de financiële situatie en de persoonlijke omstandigheden van de consument geschikte, op de markt beschikbare kredietovereenkomsten aanbevelen;
d) de kredietgever, de kredietbemiddelaars en de aangestelde vertegenwoordiger geheel in het belang van de consument handelen door:
i) zich op de hoogte te stellen van de behoeften en de omstandigheden van de consument, en
ii) overeenkomstig de punten a), b), en c), geschikte kredietovereenkomsten aan te bevelen; en
e) kredietgevers, de kredietbemiddelaars of de aangestelde vertegenwoordiger geeft de consument op papier of op een andere duurzame drager vastgelegd, afschrift van het verstrekte advies;
4. De lidstaten kunnen het gebruik van de termen „advies” en „adviseur” of vergelijkbare termen verbieden indien adviesdiensten aan consumenten worden verstrekt door kredietgevers, verbonden kredietbemiddelaars of aangestelde vertegenwoordigers van verbonden kredietbemiddelaars.
Lidstaten die het gebruik van de termen „adviseur” en „advies” niet verbieden, leggen de volgende voorwaarden op aan het gebruik van de term „onafhankelijk advies” en „onafhankelijk adviseur” door kredietgevers, kredietbemiddelaars en aangestelde vertegenwoordigers die adviesdiensten verstrekken:
a) kredietgevers, kredietbemiddelaars of aangestelde vertegenwoordigers nemen een voldoende groot aantal op de markt verkrijgbare kredietovereenkomsten in overweging, en
b) kredietgevers, kredietbemiddelaars of aangestelde vertegenwoordigers ontvangen voor deze adviesdiensten geen vergoeding van een of meer kredietgevers.
Punt b) van de tweede alinea is enkel van toepassing indien het aantal in aanmerking genomen kredietgevers kleiner is dan de meerderheid op de markt.
De lidstaten kunnen met betrekking tot het gebruik van de termen „onafhankelijk advies” en „onafhankelijk adviseur” door de kredietgever, de kredietbemiddelaar en de aangestelde vertegenwoordiger strengere voorwaarden opleggen, en met name verbieden dat zij een vergoeding ontvangen van een kredietgever.
5. De lidstaten kunnen voorschrijven dat de kredietgever, de kredietbemiddelaar en de aangestelde vertegenwoordiger de consument moeten waarschuwen wanneer, gelet op diens financiële situatie, een kredietovereenkomst een bepaald risico voor de consument kan inhouden.
6. De lidstaten zorgen ervoor dat adviesdiensten uitsluitend door de kredietgever, de kredietbemiddelaar of de aangestelde vertegenwoordiger worden verstrekt.
De lidstaten kunnen beslissen om de eerste alinea niet toe te passen op personen die:
a) de in artikel 4, punt 5, vermelde kredietbemiddelingsactiviteiten of adviesdiensten incidenteel verrichten in het kader van een beroepswerkzaamheid die is onderworpen aan wettelijke of bestuursrechtelijke voorschriften, of aan een beroepscode waarvan het verrichten van deze activiteiten of deze dienstverlening niet is uitgesloten;
b) als functionaris belast met insolventiezaken, in het kader van het beheer van bestaande schuld adviesdiensten verstrekken, wier activiteit voorts is onderworpen aan wettelijke of bestuursrechtelijke voorschriften of bestaat in publieke of vrijwillige schuldadviesverstrekking, en die niet op commerciële basis opereren; of
c) adviesdiensten verstrekken en geen kredietgever, kredietbemiddelaar of aangestelde vertegenwoordiger zijn, en voorts overeenkomstig de voorschriften voor kredietbemiddelaars in het kader van deze richtlijn zijn onderworpen aan toelating en toezicht door de bevoegde autoriteiten.
Personen aan wie de in de tweede alinea bepaalde uitzondering ten goede komt, kunnen geen aanspraak maken op het in artikel 32, lid 1, bedoelde recht van dienstverstrekking voor het gehele grondgebied van de Unie.
7. Het bepaalde in artikel 16 en de bevoegdheid van de lidstaten om ervoor te zorgen dat de consument diensten worden verleend die hem helpen in te zien wat zijn financiële behoeften zijn en met welke soorten producten wellicht daarin kan worden voorzien, wordt door dit artikel onverlet gelaten.
HOOFDSTUK 9
LENINGEN IN VREEMDE VALUTA EN VARIABELE RENTEVOET
Artikel 23
Leningen in vreemde valuta
1. De lidstaten dragen er zorg voor dat er, daar waar kredietovereenkomsten in vreemde valuta zijn uitgedrukt, op het tijdstip waarop de overeenkomst wordt gesloten een adequate kaderregeling bestaat, op grond waarvan ten minste wordt zeker gesteld dat:
a) de consument het recht heeft de overeenkomst onder bepaalde voorwaarden om te zetten in een andere valuta; of
b) een beroep kan worden gedaan op andere regelingen op grond waarvan het wisselkoersrisico waaraan de consument in het kader van de overeenkomst blootstaat, wordt beperkt.
2. De in lid 1, onder a), bedoelde andere valuta zijn, hetzij:
a) de valuta waarin de consument hoofdzakelijk zijn inkomen ontvangt of de activa aanhoudt waaruit het krediet moet worden afgelost, zoals aangegeven op het tijdstip waarop ten behoeve van de kredietovereenkomst de recentste kredietwaardigheidsbeoordeling werd opgemaakt; of
b) de valuta van de lidstaat waar de consument op het tijdstip van sluiting van de kredietovereenkomst zijn verblijfplaats had of waar hij thans zijn verblijfplaats heeft.
De lidstaten kunnen zelf bepalen, of beide keuzemogelijkheden bedoeld onder a) en b) van de eerste alinea voor consumenten openstaan, of slechts één daarvan, dan wel aan kredietgevers toe te laten om te bepalen, of beide keuzemogelijkheden bedoeld onder a) en b) van de eerste alinea voor consumenten openstaan, of slechts één daarvan.
3. De lidstaten dragen er zorg voor dat in gevallen waarin de consument overeenkomstig lid 1, onder a), het recht heeft de overeenkomst in een alternatieve valuta om te zetten, de omrekening geschiedt tegen de wisselkoers die van toepassing is op de dag waarop de omzetting wordt aangevraagd, tenzij anders in de kredietovereenkomst is bepaald.
4. De lidstaten dragen er zorg voor dat de kredietgever regelmatig een consument die een lening in vreemde valuta is aangegaan, op papier of middels een andere duurzame drager waarschuwt ten minste indien de waarde van het totale uitstaande, nog door de consument te betalen bedrag of de waarde van de afbetalingstermijnen meer dan 20 % afwijkt van de waarde die zou gelden indien de wisselkoers van de valuta van de kredietovereenkomst en de valuta van de lidstaat zou worden toegepast, die gold op het tijdstip waarop de overeenkomst werd gesloten. De waarschuwing licht de consument in over de stijging van het totale, door de consument te betalen bedrag, zet in voorkomend geval uiteen dat hij het recht heeft om de overeenkomst in een alternatieve valuta om te zetten en de daartoe geldende voorwaarden, en geeft uitleg over elk ander toepasselijk mechanisme ter beperking van het wisselkoersrisico waaraan hij is blootgesteld.
5. De lidstaten mogen nadere regels vaststellen voor leningen in vreemde valuta, mits dergelijke regels niet met terugwerkende kracht worden toegepast.
6. De op grond van dit artikel toepasselijke regelingen worden aan de consument in het ESIS en in de kredietovereenkomst bekendgemaakt. Indien in een kredietovereenkomst geen bepaling is opgenomen om het wisselkoersrisico waaraan de consument is blootgesteld, te beperken tot een schommeling in de wisselkoers van 20 %, wordt in het ESIS met een voorbeeld geïllustreerd wat de consequenties zijn van een wisselkoersschommeling van 20 %.
Artikel 24
Kredieten met variabele rente
In het geval de kredietovereenkomst een krediet met variabele rente is, dragen de lidstaten er zorg voor dat:
a) elke voor de berekening van de debetrentevoet gebruikte index of referentierentevoet voor de partijen bij de overeenkomst en de bevoegde autoriteiten duidelijk, begrijpelijk, objectief en controleerbaar is; en
b) de kredietgever of de aanbieder van de indexen die bij de berekening van de debetrentevoet worden gebruikt, het historische archief van die indexen bijhouden.
HOOFDSTUK 10
CORRECTE UITVOERING VAN KREDIETOVEREENKOMSTEN EN VERWANTE RECHTEN
Artikel 25
Vervroegde aflossing
1. De lidstaten zien erop toe dat de consument het recht heeft zich vóór het verstrijken van de kredietovereenkomst volledig of gedeeltelijk van de daaruit voortvloeiende verplichtingen te kwijten. In dat geval heeft de consument recht op een vermindering van de totale kredietkosten die gelijk is aan de rente en de kosten voor de resterende duur van de overeenkomst.
2. De lidstaten kunnen bepalen dat aan de uitoefening van het in lid 1 bedoelde recht bepaalde voorwaarden worden verbonden. Onder meer kan voor de uitoefening van het recht een termijn worden gesteld, kan een verschillende regeling gelden naargelang van het soort debetrentevoet of het tijdstip waarop de consument het recht uitoefent, of kunnen beperkingen worden opgelegd met betrekking tot de omstandigheden waarin het recht kan worden uitgeoefend.
3. De lidstaten kunnen voorschrijven dat de kredietgever in voorkomend geval recht heeft op een eerlijke en objectief verantwoorde vergoeding voor mogelijke kosten die rechtstreeks aan vervroegde aflossing verbonden zijn; de consument kan evenwel geen boete worden opgelegd. De vergoeding overschrijdt in dit opzicht nooit het door de kredietgever geleden financiële nadeel. De lidstaten kunnen behoudens deze voorwaarden voorschrijven dat de vergoeding een bepaald maximum niet overschrijdt of slechts voor een bepaalde tijd wordt toegekend.
4. Indien een consument vóór het verstrijken van de kredietovereenkomst aan de daaruit voortvloeiende verplichtingen wenst te voldoen, deelt de kredietgever hem onmiddellijk na ontvangst van diens verzoek, op papier of via een andere duurzame drager, de informatie mee die hij nodig heeft om die mogelijkheid te kunnen overwegen. Die informatie bevat ten minste een berekening van de consequenties voor de consument die vóór het verstrijken van de kredietovereenkomst aan zijn verplichtingen voldoet, en een duidelijke vermelding van de daarbij aangewende hypothesen. Elke aangewende hypothese moet redelijk en verdedigbaar zijn.
5. Indien de vervroegde aflossing binnen de termijn valt waarvoor een vaste rentevoet geldt, kunnen de lidstaten de uitoefening van het in lid 1 genoemde recht afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de consument hierbij een rechtmatig belang heeft.
Artikel 26
Flexibele en betrouwbare markten
1. De lidstaten dragen er zorg voor dat de vordering op de zekerheid door of namens de schuldeisers door middel van adequate procedures ten uitvoer kan worden gelegd. De lidstaten zien erop toe dat de kredietgever voldoende registreert welke soorten onroerende goederen als zekerheid worden aanvaard en welk onderliggende beleid inzake hypothecaire kredietverstrekking wordt gehanteerd.
2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te zorgen voor een passend statistisch toezicht op de woningmarkt, waaronder voor doeleinden van markttoezicht, in voorkomend geval door de ontwikkeling en het gebruik van bepaalde, publieke of particuliere, prijsindexen aan te moedigen.
Artikel 27
Informatie betreffende wijzigingen in de debetrentevoet
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de kredietgever de consument op papier of via een andere duurzame drager in kennis stelt van wijzigingen in de debetrentevoet voordat deze ingaan. Daarbij worden ten minste het bedrag van betalingen vermeld die moeten worden verricht nadat de nieuwe debetrentevoet in werking is getreden, alsook bijzonderheden betreffende een eventuele wijziging in het aantal of de frequentie van de betalingen.
2. De lidstaten kunnen de partijen evenwel toestaan in de kredietovereenkomst te bepalen dat de in lid 1 bedoelde informatie periodiek aan de consument wordt verstrekt indien de wijziging in de debetrentevoet rechtstreeks met de wijziging van een referentierentevoet samenhangt, het publiek via passende middelen kennis kan nemen van de nieuwe referentierentevoet en de informatie over de nieuwe referentierentevoet beschikbaar is in de gebouwen van de kredietgever en samen met het bedrag van de nieuwe periodieke betalingstermijnen persoonlijk aan de consument wordt meegedeeld.
3. Ingeval de wijziging in de debetrentevoet niet rechtstreeks samenhangt met een wijziging in de referentievoet, kan de kredietgever de consumenten periodiek blijven informeren indien dit reeds bij nationaal recht was toegestaan vóór 20 maart 2014.
4. Indien wijzigingen in de debetrentevoet wordt vastgesteld door middel van een veiling op de kapitaalmarkten en het aldus voor de kredietgever onmogelijk is om de consument te informeren voordat de wijziging toegepast kan worden, verschaft de kredietgever tijdig voor de veiling aan de consument op papier of middels een ander duurzaam medium informatie over de op handen zijnde procedure en bezorgt hij een aanwijzing omtrent het mogelijke effect ervan op de debetrentevoet.
Artikel 28
Achterstallige betalingen en gedwongen verkoop
1. De lidstaten stellen maatregelen vast die de kredietgever aansporen een redelijke mate van tolerantie aan te houden alvorens een procedure tot gedwongen verkoop in te leiden.
2. De lidstaten kunnen vereisen dat de kosten die de kredietgever mag vaststellen en aan de consument mag aanrekenen wegens niet-nakoming, niet hoger zijn dan hetgeen nodig is ter vergoeding van de schade die de kredietgever als gevolg van de niet-nakoming heeft geleden.
3. De lidstaten kunnen de kredietgever toestaan om aan de consument aanvullende kosten wegens niet-nakoming aan te rekenen. In dat geval stellen de lidstaten een limiet aan deze kosten vast.
4. De lidstaten beletten de partijen bij de kredietovereenkomst niet om uitdrukkelijk overeen te komen dat de terugkeer naar of de overdracht aan de kredietgever van de zekerheid of de opbrengsten van de verkoop ervan volstaat om het krediet terug te betalen.
5. De lidstaten voorzien voor gevallen, waarin het uit het onroerend goed verkregen bedrag van invloed is op het door de consument verschuldigde bedrag, in procedures of maatregelen die het mogelijk maken dat bij gedwongen verkoop van het onroerend goed de meest optimale prijs wordt gehaald.
Indien na de gedwongen verkoop schuld blijft uitstaan, zorgen de lidstaten ervoor dat er ter bescherming van de consument maatregelen worden vastgesteld die de terugbetaling vergemakkelijken.
HOOFDSTUK 11
VOORSCHRIFTEN BETREFFENDE DE VESTIGING VAN EN HET TOEZICHT OP KREDIETBEMIDDELAARS EN AANGESTELDE VERTEGENWOORDIGERS
Artikel 29
Toelating van kredietbemiddelaars
1. Kredietbemiddelaars worden door een bevoegde autoriteit in hun land van herkomst toegelaten tot het, al dan niet geheel of gedeeltelijk, verrichten van de in artikel 4, punt 5, genoemde kredietbemiddelingsactiviteiten of tot het verstrekken van adviesdiensten. Indien een lidstaat aangestelde vertegenwoordigers uit hoofde van artikel 31 toestaat, is het niet nodig dat een dergelijke aangestelde vertegenwoordiger eveneens als kredietbemiddelaar moet zijn toegelaten.
2. De lidstaten zorgen ervoor dat de toelating van kredietbemiddelaars wordt onderworpen aan de vervulling van de volgende professionele vereisten, in aanvulling op de vereisten voorzien in artikel 9:
a) de kredietbemiddelaar is tegen beroepsaansprakelijkheid verzekerd voor het gehele grondgebied waar hij diensten aanbiedt, of heeft een vergelijkbare garantie voor aansprakelijkheid wegens beroepsnalatigheid gesteld. Ten aanzien van een verbonden kredietbemiddelaar mag de lidstaat van herkomst echter bepalen dat de verzekering kan worden afgesloten of de garantie kan worden gesteld door een kredietgever voor wie de kredietbemiddelaar bevoegd is op te treden.
Aan de Commissie wordt de bevoegdheid toegekend tot vaststelling en wijziging van technische reguleringsnormen, waarbij het minimumbedrag van de beroepsaansprakelijkheidsverzekering of vergelijkbare garantie als bedoeld in de eerste alinea van dit punt, wordt bepaald. Deze technische reguleringsnormen worden vastgesteld overeenkomstig de artikelen 10 tot en met 14 van Verordening (EU) nr. 1093/2010.
De EBA stelt een ontwerp van technische reguleringsnormen tot bepaling van het minimumbedrag van de in de eerste alinea van dit punt bedoelde beroepsaansprakelijkheidsverzekering of vergelijkbare garantie op, dat vóór 21 september 2014 aan de Commissie wordt voorgelegd. EBA herziet, en indien nodig, stelt ontwerp technische reguleringsnormen op om het minimumgeldbedrag van de in de eerste alinea bedoelde beroepsaansprakelijkheidsverzekering of vergelijkbare garantie te wijzigen, ter voorlegging aan de Commissie voor het eerst vóór 21 maart 2018 en vervolgens om de twee jaar;
b) een als kredietbemiddelaar gevestigde natuurlijke persoon, de leden van het bestuur van een als rechtspersoon gevestigde kredietbemiddelaar en de natuurlijke personen die gelijkwaardige taken verrichten bij een kredietbemiddelaar die een rechtspersoon zonder bestuursraad is, staan als betrouwbaar bekend. Zij beschikken ten minste over een blanco strafblad of een soortgelijk nationaal bewijs dat zij zich niet schuldig hebben gemaakt aan ernstige vermogens- of met financiële activiteiten verband houdende delicten; zij mogen niet reeds failliet zijn verklaard, tenzij zij overeenkomstig het nationale recht zijn gerehabiliteerd;
c) een als kredietbemiddelaar gevestigde natuurlijke persoon, de leden van het bestuur van een als rechtspersoon gevestigde kredietbemiddelaar en de natuurlijke personen die gelijkwaardige taken verrichten bij een kredietbemiddelaar die een rechtspersoon zonder bestuursraad is, beschikken over voldoende kennis en bekwaamheid ter zake van kredietovereenkomsten. Wat onder voldoende kennis en bekwaamheid wordt verstaan, wordt door de lidstaat van herkomst op grond van de in bijlage III vervatte beginselen bepaald.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat de criteria aan de hand waarvan wordt bepaald of de personeelsleden van de kredietbemiddelaar of van de kredietgever aan de beroepsvereisten voldoen, openbaar worden gemaakt.
4. De lidstaten zorgen ervoor dat elke toegelaten kredietbemiddelaar, ongeacht of hij als natuurlijke of als rechtspersoon is gevestigd, wordt geregistreerd bij een bevoegde autoriteit in de lidstaat van herkomst. De lidstaten zorgen ervoor dat het register van kredietbemiddelaars en aangestelde vertegenwoordigers wordt bijgehouden en online voor het publiek beschikbaar is.
In het register van kredietbemiddelaars wordt ten minste vermeld:
a) wat de namen zijn van de tot de bedrijfsleiding behorende personen die voor de bemiddeling verantwoordelijk zijn. De lidstaten kunnen de registratie opleggen van alle natuurlijke personen die in een onderneming die aan kredietbemiddeling doet, een functie uitoefenen waarbij zij contact hebben met cliënten;
b) in welke lidstaten de kredietbemiddelaar op grond van de vrijheid van vestiging of van de vrijheid van dienstverrichting werkzaam is en waarvan de kredietbemiddelaar kennis heeft gegeven aan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, overeenkomstig artikel 32, lid 3;
c) of de kredietbemiddelaar al dan niet verbonden is.
Lidstaten die van de in artikel 30 bedoelde mogelijkheid gebruikmaken, zorgen ervoor dat in het register vermeld wordt namens welke kredietgever de verbonden kredietbemiddelaar optreedt.
De lidstaten die van de in artikel 31 bedoelde mogelijkheid gebruikmaken, zorgen ervoor dat in het register wordt vermeld namens welke kredietbemiddelaar of, in het geval van een aangestelde vertegenwoordiger van een verbonden kredietbemiddelaar, namens welke kredietgever de aangestelde vertegenwoordiger optreedt.
5. De lidstaten zorgen ervoor dat:
a) de kredietbemiddelaar die een rechtspersoon is, zijn hoofdkantoor heeft in de lidstaat waar zijn statutaire zetel is gevestigd, indien hij volgens zijn nationale recht een statutaire zetel heeft;
b) de kredietbemiddelaar die geen rechtspersoon is of die een rechtspersoon is welke volgens zijn nationale recht geen statutaire zetel heeft, zijn hoofdkantoor heeft in de lidstaat waar hij zijn voornaamste activiteit daadwerkelijk uitoefent.
6. Elke lidstaat richt één informatieloket op, dat een vlotte en snelle openbare toegang tot informatie uit het nationale, elektronisch beschikbare en steeds bijgehouden register bewerkstelligt. Dit informatieloket verschaft de identificatiegegevens van de bevoegde autoriteiten van iedere lidstaat.
De EBA plaatst op zijn website verwijzingen of hyperlinks naar dat informatieloket.
7. De lidstaat van herkomst draagt er zorg voor dat de toegelaten kredietbemiddelaar en de aangestelde vertegenwoordiger steeds aan de in lid 2 gestelde vereisten voldoen. Dit lid laat het bepaalde in de artikelen 30 en 31 onverlet.
8. De lidstaten kunnen beslissen dit artikel niet toe te passen op personen die de in artikel 4, punt 5, vermelde kredietbemiddelingsactiviteiten incidenteel verrichten in het kader van een beroepswerkzaamheid welke onderworpen is aan wettelijke of bestuursrechtelijke voorschriften of aan een beroepscode op grond waarvan het verrichten van die dienst niet is uitgesloten.
9. Dit lid is niet van toepassing op kredietinstellingen aan welke een vergunning is verleend overeenkomstig Richtlijn 2013/36/EU, noch op andere financiële instellingen die krachtens de nationale wetgeving aan een gelijkwaardige vergunning- en toezichtregeling zijn onderworpen.
Artikel 30
Met slechts één kredietgever verbonden kredietbemiddelaar
1. Onverminderd artikel 31, lid 1, kunnen de lidstaten toestaan dat een verbonden kredietbemiddelaar in de zin van artikel 4, punt 7, onder a), door de bevoegde autoriteiten wordt toegelaten door de kredietgever namens welke hij uitsluitend optreedt.
De kredietgever blijft in dat geval geheel en onvoorwaardelijk aansprakelijk voor elk handelen of nalaten door de verbonden kredietbemiddelaar die namens de kredietgever in het kader van deze richtlijn optreedt. De lidstaten verplichten de kredietgever er zorg voor te dragen dat de verbonden kredietbemiddelaar ten minste aan de in artikel 29, lid 2, gestelde professionele vereisten voldoet.
2. Onverminderd het bepaalde in artikel 34 houdt de kredietgever toezicht op de activiteiten van de verbonden kredietbemiddelaar bedoeld in artikel 4, punt 7, onder a), teneinde ervoor te zorgen dat deze kredietbemiddelaar steeds aan de voorschriften van deze richtlijn voldoet. In het bijzonder dient de kredietgever erop toe te zien dat de verbonden kredietbemiddelaar en zijn personeelsleden aan de kennis- en bekwaamheidseisen voldoen.
Artikel 31
Aangestelde vertegenwoordigers
1. De lidstaten kunnen besluiten dat de kredietbemiddelaar aangestelde vertegenwoordigers mag aanwijzen.
Indien de aangestelde vertegenwoordiger is aangesteld door een verbonden kredietbemiddelaar als omschreven in artikel 4, punt 7, onder a), blijft de kredietgever geheel en onvoorwaardelijk aansprakelijk voor elk handelen of nalaten aan de zijde van de aangestelde vertegenwoordiger die namens die verbonden kredietbemiddelaar in het kader van deze richtlijn handelt. De kredietbemiddelaar blijft in andere gevallen geheel en onvoorwaardelijk aansprakelijk voor elk handelen of nalaten door de aangestelde vertegenwoordiger die namens hem in het kader van deze richtlijn handelt.
2. De kredietbemiddelaars dragen er zorg voor dat de aangestelde vertegenwoordigers ten minste aan de in artikel 29, lid 2, gestelde beroepsvereisten voldoen. De lidstaat van herkomst mag evenwel bepalen dat de beroepsaansprakelijkheidsverzekering kan worden afgesloten of een vergelijkbare garantie kan worden gesteld door een kredietbemiddelaar namens welke de aangestelde vertegenwoordiger gemachtigd is op te treden.
3. Onverminderd artikel 34 houden kredietbemiddelaars toezicht op de activiteiten van hun aangestelde vertegenwoordigers om ervoor te zorgen dat zij de voorschriften van deze richtlijn volledig naleven. De kredietbemiddelaars zijn in het bijzonder verantwoordelijk voor het controleren dat de aangestelde vertegenwoordigers en hun personeelsleden aan de kennis- en bekwaamheidsvereisten voldoen.
4. Lidstaten die toestaan dat een kredietbemiddelaar vertegenwoordigers mag aanwijzen, stellen een openbaar register in dat ten minste de in artikel 29, lid 4, bedoelde informatie bevat. Aangestelde vertegenwoordigers worden geregistreerd in het openbaar register van de lidstaat waar zij gevestigd zijn. Het register wordt regelmatig bijgewerkt. Het kan online door het publiek worden geraadpleegd.
Artikel 32
Vrijheid van vestiging en vrijheid van dienstverrichting door kredietbemiddelaars
1. De toelating van een kredietbemiddelaar door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst, als vervat in artikel 29, lid 1, geldt voor het gehele grondgebied van de Unie, zonder dat nadere toelating door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst vereist is voor het uitvoeren van de door de toelating gedekte activiteiten en verrichting van diensten mits de activiteiten die de kredietbemiddelaar voornemens is in de lidstaten van ontvangst te verrichten, onder de toelating vallen. Het is evenwel de kredietbemiddelaar niet toegestaan diensten te verrichten met betrekking tot kredietovereenkomsten die door niet-kredietinstellingen aan consumenten worden aangeboden in een lidstaat waar dergelijke niet-kredietinstellingen niet zijn toegelaten om werkzaam te zijn.
2. Het is aangestelde vertegenwoordigers die zijn aangesteld in een lidstaat welke gebruikmaakt van de bij artikel 31 geboden mogelijkheid, niet toegestaan alle of een deel van de in artikel 4, punt 5, genoemde kredietbemiddelingsactiviteiten te verrichten of adviesdiensten te verlenen in lidstaten waar dergelijke aangestelde vertegenwoordigers niet zijn toegelaten om werkzaam te zijn.
3. Een toegelaten kredietbemiddelaar die voornemens is voor het eerst in een of meer lidstaten zijn bedrijf uit te oefenen in het kader van vrije dienstverrichting, of die een bijkantoor opricht, stelt de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst op de hoogte.
Binnen een maand nadat deze bevoegde autoriteiten op de hoogte zijn gesteld, stellen zij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst in kennis van het voornemen van de kredietbemiddelaar en brengen zij tegelijkertijd de kredietbemiddelaar van deze kennisgeving op de hoogte. Zij melden aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat of de lidstaten van ontvangst met welke kredietgevers de kredietbemiddelaar verbonden is, en of de kredietgevers geheel en onvoorwaardelijk aansprakelijk zijn voor de activiteiten van de kredietbemiddelaar. De lidstaat van ontvangst maakt gebruik van de van de lidstaat van herkomst ontvangen gegevens om de nodige informatie in te voeren.
De kredietbemiddelaar kan zijn werkzaamheden aanvangen een maand nadat hij van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst heeft vernomen dat zij de in de tweede alinea bedoelde kennisgeving hebben gedaan.
4. Voordat het bijkantoor van de kredietbemiddelaar zijn werkzaamheden aanvangt of binnen twee maanden na ontvangst van de in lid 3, tweede alinea, bedoelde kennisgeving, treffen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst voorbereidingen voor het toezicht op de kredietbemiddelaar overeenkomstig artikel 34, en delen zij de kredietbemiddelaar indien nodig mee onder welke voorwaarden die werkzaamheden, op gebieden die niet onder het Unierecht zijn geharmoniseerd, in de lidstaat van ontvangst mogen worden verricht.
Artikel 33
Intrekking van de toelating van kredietbemiddelaars
1. De bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst kan de overeenkomstig artikel 29 verleende toelating intrekken indien een dergelijke kredietbemiddelaar:
a) uitdrukkelijk te kennen heeft gegeven geen gebruik te zullen maken van de toelating of gedurende de voorafgaande zes maanden geen kredietbemiddelingsactiviteiten heeft uitgeoefend in de zin van artikel 4, punt 5, noch bemiddelingsdiensten heeft verleend, tenzij de betrokken lidstaat voorschrijft dat in die gevallen de toelating vervalt;
b) de toelating heeft verkregen door middel van onjuiste of misleidende verklaringen of door middel van elk ander onrechtmatig middel;
c) niet meer voldoet aan de voorwaarden waaronder de toelating is verleend;
d) in een van de gevallen verkeert waarin de nationale wetgeving voor gevallen die buiten het toepassingsgebied van deze richtlijn vallen, intrekking voorschrijft;
e) de overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde voorschriften betreffende de voorwaarden voor de bedrijfsuitoefening door kredietbemiddelaars op grove of systematische wijze heeft geschonden.
2. Indien de toelating van een kredietbemiddelaar door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst wordt ingetrokken, stelt die lidstaat de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst daarvan zo spoedig mogelijk en uiterlijk binnen veertien dagen op passende wijze in kennis.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat de kredietbemiddelaar waarvan de toelating is ingetrokken, onverwijld uit het register wordt geschrapt.
Artikel 34
Toezicht op de kredietbemiddelaar en de aangestelde vertegenwoordiger
1. De lidstaten zorgen ervoor dat de activiteiten van de kredietbemiddelaar onder toezicht van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst staan.
De lidstaten van herkomst zorgen ervoor dat de verbonden kredietbemiddelaar aan toezicht is onderworpen, hetzij rechtstreeks, hetzij in het kader van het toezicht op de kredietgever namens welke hij optreedt, indien de kredietgever een kredietinstelling is die in het bezit is van een vergunning in de zin van Richtlijn 2013/36/EU, of een andere financiële instelling die krachtens nationale wetgeving aan een gelijkwaardige vergunning- en toezichtregeling is onderworpen. Indien de verbonden kredietbemiddelaar echter diensten in een andere lidstaat dan de lidstaat van herkomst verricht, staat hij rechtstreeks onder toezicht.
De lidstaat van herkomst die de kredietbemiddelaar toestaat om in overeenstemming met artikel 31 vertegenwoordigers aan te wijzen, zorgt ervoor dat de aangestelde vertegenwoordigers onder toezicht staan, hetzij rechtstreeks, hetzij in het kader van het toezicht op de kredietbemiddelaar namens welke hij optreedt.
2. De bevoegde autoriteiten van de lidstaten waar de kredietbemiddelaar een bijkantoor heeft, zien erop toe dat de door de kredietbemiddelaar op hun grondgebied verrichte diensten voldoen aan de vereisten van artikel 7, lid 1, en van de artikelen 8, 9, 10, 11, 13, 14, 15, 16, 17, 20, 22 en 39, alsmede van de op grond daarvan vastgestelde maatregelen.
Indien de bevoegde autoriteiten van een lidstaat van ontvangst constateren dat een kredietbemiddelaar met bijkantoor op hun grondgebied de in die lidstaat op grond van artikel 7, lid 1, en van de artikelen 8, 9, 10, 11, 13, 14, 15, 16, 17, 20, 22 en 39 vastgestelde maatregelen overtreedt, eisen dat de kredietbemiddelaar een einde maakt aan de onrechtmatige situatie.
Indien de betrokken kredietbemiddelaar hieraan geen gevolg geeft, ondernemen de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst alle nodige acties om ervoor te zorgen dat de kredietbemiddelaar een einde maakt aan de onregelmatigheid. Van de aard van die actie wordt mededeling gedaan aan de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst.
Indien de kredietbemiddelaar, in weerwil van de door de lidstaat van ontvangst ondernomen actie, de in de eerste alinea bedoelde, in de lidstaat van ontvangst geldende wettelijke of bestuursrechtelijke maatregelen, blijft overtreden, kan de lidstaat van ontvangst, na de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis te hebben gesteld, passende acties ondernemen om verdere onregelmatigheden te voorkomen of te bestraffen; zo nodig kan hij de kredietbemiddelaar beletten op zijn grondgebied nieuwe transacties te verrichten. De Commissie wordt onverwijld van dergelijke acties op de hoogte gesteld.
Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst dergelijke acties van de lidstaat van ontvangst niet aanvaardt, kan zij overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 de zaak verwijzen naar de EBA en haar om assistentie verzoeken. In dat geval kan de EBA handelen overeenkomstig de haar bij dat artikel verleende bevoegdheden.
3. De bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar het bijkantoor is gevestigd, kunnen de op het bijkantoor van toepassing zijnde regeling aan een onderzoek onderwerpen en zodanige wijzigingen verlangen als strikt noodzakelijk om aan de in lid 2 bedoelde verplichtingen te voldoen en om de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst in staat te stellen de in artikel 7, leden 2, 3 en 4, bepaalde verplichtingen en ook de dienovereenkomstig vastgestelde maatregelen met betrekking tot de door het bijkantoor verrichte diensten te handhaven.
4. Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst duidelijke en aantoonbare redenen heeft om te concluderen dat een in die lidstaat op grond van de vrije dienstverrichting werkzame kredietbemiddelaar handelt in strijd met de verplichtingen die uit de krachtens deze richtlijn vastgestelde maatregelen voortvloeien, of dat een kredietbemiddelaar met bijkantoor op haar grondgebied handelt in strijd met andere dan de in lid 2 genoemde verplichtingen die uit de krachtens deze richtlijn vastgestelde maatregelen voortvloeien, brengt zij haar bevindingen ter kennis van de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst die de nodige acties onderneemt.
Indien de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst niet binnen één maand na ontvangst van de bevindingen acties onderneemt of indien, in weerwil van de door de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst ondernomen acties, een kredietbemiddelaar blijft handelen op een wijze die duidelijk afbreuk doet aan het belang van de consument in de lidstaat van ontvangst of aan het behoorlijk functioneren van de markt:
a) treft de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst, na de bevoegde autoriteit van de lidstaat van herkomst daarvan in kennis te hebben gesteld, de nodige acties om de consument te beschermen en de markt behoorlijk te laten functioneren, waaronder door de kredietbemiddelaar te beletten nieuwe transacties op haar grondgebied te verrichten. De Commissie en de EBA worden onverwijld van deze acties op de hoogte gesteld;
b) kan de bevoegde autoriteit van de lidstaat van ontvangst overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 de zaak naar de EBA verwijzen en haar om assistentie verzoeken. In dat geval kan de EBA handelen overeenkomstig de haar bij dat artikel verleende bevoegdheden.
5. Lidstaten dragen ervoor zorg dat in gevallen, waarin een in een andere lidstaat toegelaten kredietbemiddelaar een bijkantoor opricht op zijn grondgebied, de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van herkomst, in het kader van de uitoefening van hun bevoegdheden en na de bevoegde autoriteiten van de lidstaat van ontvangst daarvan in kennis te hebben gesteld, in het bijkantoor ter plaatse inspecties kunnen verrichten.
6. De bij dit artikel vastgestelde taakverdeling tussen de lidstaten laat de bevoegdheden die de lidstaten op gebieden welke niet onder deze richtlijn vallen, onverlet overeenkomstig hun verplichtingen onder het Unierecht.
HOOFDSTUK 12
TOELATING VAN EN TOEZICHT OP NIET-KREDIETINSTELLINGEN
Artikel 35
Toelating van en toezicht op niet-kredietinstellingen
De lidstaten zorgen ervoor dat niet-kredietinstellingen zijn onderworpen aan een passende toelatingsprocedure, die onder meer, inschrijving van de niet-kredietinstelling in een register omvat, alsook aan een regeling voor toezicht door een bevoegde autoriteit.
HOOFDSTUK 13
SAMENWERKING TUSSEN BEVOEGDE AUTORITEITEN VAN VERSCHILLENDE LIDSTATEN
Artikel 36
Samenwerkingsplicht
1. De bevoegde autoriteiten van de verschillende lidstaten werken samen om de in deze richtlijn bepaalde taken te kunnen vervullen; zij maken daartoe gebruik van de bevoegdheden waarover zij op grond van deze richtlijn of van de nationale wetgeving beschikken.
De bevoegde autoriteiten verlenen assistentie aan de bevoegde autoriteiten van de andere lidstaten. Met name wisselen zij informatie uit en werken zij samen in geval van een onderzoek of toezicht.
Om de samenwerking en met name de uitwisseling van informatie te vergemakkelijken en te versnellen, wijzen de lidstaten één bevoegde autoriteit als contactpunt voor de toepassing van deze richtlijn aan. De lidstaten delen de Commissie en de overige lidstaten mee welke autoriteiten zijn aangewezen om het verzoek tot uitwisseling van gegevens of tot samenwerking in ontvangst te nemen.
2. De lidstaten nemen de nodige administratieve en organisatorische maatregelen om de in lid 1 bedoelde assistentie te vergemakkelijken.
3. De overeenkomstig lid 1 als contactpunt voor de toepassing van deze richtlijn aangewezen bevoegde autoriteiten van de lidstaten voorzien elkaar onmiddellijk van alle gegevens die de overeenkomstig artikel 5 aangewezen bevoegde autoriteiten nodig hebben voor het vervullen van hun taken die zijn omschreven in de krachtens deze richtlijn vastgestelde maatregelen.
De bevoegde autoriteiten die op grond van deze richtlijn gegevens uitwisselen, kunnen bij de mededeling ervan aangeven dat zij alleen met hun uitdrukkelijke instemming mogen worden doorgegeven; de gegevens mogen dan alleen worden uitgewisseld voor de doeleinden waarmee die autoriteiten hebben ingestemd.
De als contactpunt aangewezen bevoegde autoriteit mag de ontvangen informatie aan de andere bevoegde autoriteiten doorgeven, doch mag de informatie aan andere instanties of natuurlijke of rechtspersonen alleen doorgeven met de uitdrukkelijke instemming van de bevoegde autoriteiten die de informatie hebben meegedeeld, en uitsluitend voor de doeleinden waarmee die autoriteiten hebben ingestemd, met uitzondering van afdoende gerechtvaardigde omstandigheden, in welk geval het onverwijld het contactpunt op de hoogte stelt, dat de gegevens heeft geleverd.
4. De bevoegde autoriteit kan het verzoek tot samenwerking bij onderzoek of toezicht dan wel tot uitwisseling van informatie, overeenkomstig lid 3, alleen afwijzen indien:
a) het onderzoek, de verificatie ter plaatse, het toezicht of de uitwisseling van informatie gevaar zou kunnen opleveren voor de soevereiniteit, de veiligheid of de openbare orde van de aangezochte lidstaat;
b) voor dezelfde feiten en tegen dezelfde personen reeds een gerechtelijke procedure is ingesteld bij de autoriteiten van de aangezochte lidstaat;
c) tegen dezelfde personen en voor dezelfde feiten in de aangezochte lidstaat reeds een definitieve uitspraak is gedaan.
In geval van een dergelijke weigering, stelt de bevoegde autoriteit de verzoekende bevoegde autoriteit in kennis van de afwijzing, met een zo uitvoerig mogelijke opgave van redenen.
Artikel 37
Schikking van meningsverschillen tussen de bevoegde autoriteiten van verschillende lidstaten
De bevoegde autoriteiten kunnen, indien een verzoek tot samenwerking, met name tot uitwisseling van informatie, is afgewezen of niet binnen een redelijke termijn gevolg heeft gekregen, de zaak verwijzen naar de EBA en haar overeenkomstig artikel 19 van Verordening (EU) nr. 1093/2010 om assistentie verzoeken. In dat geval handelt de EBA overeenkomstig de haar bij dat artikel toegekende bevoegdheden en is haar overeenkomstig dat artikel genomen besluit bindend voor de betrokken bevoegde autoriteiten, ongeacht of zij deel uitmaken van de EBA.
HOOFDSTUK 14
SLOTBEPALINGEN
Artikel 38
Sancties
1. De lidstaten stellen de regels vast inzake de sancties die gelden voor inbreuken op de krachtens deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen, en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat deze worden toegepast. De sancties hebben een doeltreffend, evenredig en afschrikkend karakter.
2. De lidstaten bepalen dat de bevoegde autoriteit iedere administratieve sanctie wegens schending van de ter omzetting van deze richtlijn vastgestelde bepalingen openbaar kan maken, tenzij dit ernstig gevaar zou opleveren voor de financiële markten of de betrokken partijen in onevenredige mate zou schaden.
Artikel 39
Regeling voor geschillenbeslechting
1. De lidstaten zien erop toe dat passende en doeltreffende klachten- en beroepsprocedures voor buitengerechtelijke beslechting van geschillen tussen consumenten en kredietgevers, kredietbemiddelaars en aangestelde vertegenwoordigers over kredietovereenkomsten worden ingesteld, die in voorkomend geval voor bestaande instanties worden gevoerd. De lidstaten zien erop toe dat deze procedures van toepassing zijn op de kredietgever en de kredietbemiddelaar, en op de activiteiten van de aangestelde vertegenwoordiger.
2. De lidstaten verplichten de instanties die betrokken zijn bij een buitengerechtelijke beslechting van consumentenzaken, samen te werken, opdat ook grensoverschrijdende geschillen inzake kredietovereenkomsten kunnen worden opgelost.
Artikel 40
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.
2. De in artikel 14, lid 9, en artikel 17, lid 8, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie voor onbepaalde tijd toegekend met ingang van 20 maart 2014.
3. Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 14, lid 9, en artikel 17, lid 8, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheden. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.
4. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling vaststelt, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en de Raad.
5. Een overeenkomstig artikel 14, lid 9, en artikel 17, lid 8, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad binnen een termijn van drie maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad daartegen bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie hebben medegedeeld dat zij daartegen geen bezwaar zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of van de Raad met drie maanden verlengd.
Artikel 41
Dwingend karakter van deze richtlijn
De lidstaten dragen er zorg voor dat:
a) de consument geen afstand kan doen van de rechten die hem worden toegekend krachtens het nationale recht die deze richtlijn omzetten;
b) de maatregelen die zij ter omzetting van deze richtlijn vaststellen niet aldus kunnen worden omzeild dat de consument de bij deze richtlijn geboden bescherming kan verliezen, als gevolg van de wijze waarop overeenkomsten zijn opgesteld, met name doordat een kredietovereenkomst in de zin van deze richtlijn is opgenomen in een kredietovereenkomst waarvan de aard of het doel het mogelijk maakt de toepassing van die maatregelen te ontwijken.
Artikel 42
Omzetting
1. De lidstaten stellen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen om aan deze richtlijn te voldoen, vast en maken deze bekend uiterlijk op 21 maart 2016. Zij delen de Commissie de tekst van deze bepalingen onverwijld mee.
2. De lidstaten passen de in lid 1 bepalingen toe met ingang van 21 maart 2016.
Uiterlijk op 1 juli 2018 stellen de lidstaten de bepalingen vast die noodzakelijk zijn om te voldoen aan artikel 13, lid 1, tweede alinea, punt e bis), publiceren zij deze en delen zij deze aan de Commissie mee. Zij passen deze bepalingen toe vanaf 1 juli 2018.
Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
3. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 43
Overgangsbepalingen
1. Deze richtlijn is niet van toepassing op kredietovereenkomsten die geldig zijn aangegaan voor 21 maart 2016.
Artikel 13, lid 1, tweede alinea, punt e bis) is niet van toepassing op kredietovereenkomsten die reeds bestonden vóór 1 juli 2018.
2. Kredietbemiddelaars die de in artikel 4, punt 5, bedoelde kredietbemiddelingsactiviteiten vóór 21 maart 2016 reeds verrichten en die nog niet overeenkomstig de bij het nationaal recht van de lidstaat van herkomst ter uitvoering van deze richtlijn gestelde voorwaarden zijn toegelaten, kunnen die activiteiten overeenkomstig het nationale recht blijven verrichten tot 21 maart 2017. De kredietbemiddelaar die van deze afwijking gebruikmaakt, mag de activiteiten uitsluitend in de lidstaat van herkomst blijven verrichten, tenzij hij tevens aan de wettelijke eisen van de lidstaat van ontvangst voldoet.
3. Kredietgevers, de kredietbemiddelaars en de aangestelde vertegenwoordigers die vóór 20 maart 2014 bij deze richtlijn gereglementeerde activiteiten verrichten, moeten uiterlijk op 21 maart 2017 aan de nationale voorschriften ter omzetting van artikel 9 voldoen.
Artikel 44
Evaluatiebepaling
De Commissie voert uiterlijk op 21 maart 2019 een evaluatie van deze richtlijn uit. Bij de evaluatie worden de doeltreffendheid en geschiktheid van de bepalingen ten aanzien van de consument en de interne markt nagegaan.
De evaluatie houdt het volgende in:
a) een beoordeling van het gebruik van het ESIS door de consument, zijn inzicht in het ESIS, en de mate waarin het hem voldoening schenkt;
b) een analyse van andere precontractuele informatieverstrekking;
c) een analyse van de grensoverschrijdende activiteiten van kredietbemiddelaars en kredietgevers;
d) een analyse van de ontwikkeling van de markt voor niet-kredietinstellingen die kredietovereenkomsten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende goederen verstrekken;
e) een beoordeling van de behoefte aan verdere maatregelen, waaronder een paspoort voor niet-kredietinstellingen die kredietovereenkomsten met betrekking tot voor bewoning bestemde onroerende zaken verstrekken;
f) een onderzoek naar de behoefte aan invoering van aanvullende rechten en verplichtingen met betrekking tot de postcontractuele fase van kredietovereenkomsten;
g) een beoordeling van het toepassingsgebied van deze richtlijn, gelet op het effect ervan op andere, substitueerbare vormen van kredietverstrekking;
h) een onderzoek naar de behoefte aan aanvullende maatregelen, met het oog op de traceerbaarheid van kredietovereenkomsten die zijn gewaarborgd met voor bewoning bestemde onroerende goederen;
i) een beoordeling van de beschikbaarheid en de vergelijkbaarheid van trendmatige gegevens over de prijzen van voor bewoning bestemde onroerende goederen;
j) een beoordeling van de wenselijkheid van verdere toepassing van Richtlijn 2008/48/EG op niet-gewaarborgde kredieten voor de renovatie van voor bewoning bestemde onroerende goederen, waarvan het totale bedrag het in artikel 2, lid 2, onder c), van die richtlijn bepaalde maximum overschrijdt;
k) een beoordeling van de vraag of de regelingen voor het openbaar maken van sancties uit hoofde van artikel 38, lid 2, leidt tot voldoende transparantie;
l) een beoordeling van de evenredigheid van de in artikel 11, lid 6, en artikel 13, lid 2, bedoelde waarschuwingen en van de mogelijkheid tot verdere harmonisatie van de risicowaarschuwingen.
Artikel 45
Nadere initiatieven inzake het verantwoord verstrekken en opnemen van krediet
De Commissie brengt uiterlijk op 21 maart 2019 een uitvoerig verslag uit over de algemene problematiek van overmatige particuliere schuldenlasten die rechtstreeks verband houdt met kredietactiviteiten. Zij onderzoekt ook of er behoefte is aan toezicht op de kredietregisters en of de markten flexibeler en betrouwbaarder kunnen worden gemaakt. Dat verslag gaat, in voorkomend geval, vergezeld van wetgevingsvoorstellen.
Artikel 46
Wijziging van Richtlijn 2008/48/EG
In artikel 2 van Richtlijn 2008/48/EG wordt het volgende lid ingevoegd:
„2 bis. Niettegenstaande lid 2, onder c), is deze richtlijn van toepassing op overeenkomsten betreffende niet-gewaarborgde kredieten voor de renovatie van voor bewoning bestemde onroerende goederen waarvan het totaal kredietbedrag hoger is dan 75 000 EUR.”.
Artikel 47
Wijziging van Richtlijn 2013/36/EU
In Richtlijn 2013/36/EU wordt het volgende artikel ingevoegd:
„Artikel 54 bis
Artikelen 53 en 54 laten de onderzoeksbevoegdheden die aan het Europees Parlement krachtens artikel 226 VWEU zijn verleend, onverlet.”.
Artikel 48
Wijziging van Verordening (EU) nr. 1093/2010
Verordening (EU) nr. 1093/2010 wordt als volgt gewijzigd:
1) In artikel 13, lid 1, wordt de tweede alinea vervangen door:
„Wanneer de Commissie een technische reguleringsnorm vaststelt die identiek is aan het door de Autoriteit ingediende ontwerp van technische reguleringsnorm, bedraagt de termijn tijdens welke het Europees Parlement en de Raad bezwaar kunnen aantekenen één maand na de datum van kennisgeving. Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met een eerste termijn van één maand verlengd en kan deze worden verlengd voor een daaropvolgende termijn van één maand.”.
2) In artikel 17, lid 2, wordt de tweede alinea vervangen door:
„Onverminderd de in artikel 35 vastgestelde bevoegdheden verstrekt de bevoegde autoriteit aan de Autoriteit onverwijld alle informatie die de Autoriteit nodig acht voor haar onderzoek, waaronder wat betreft de wijze waarop de in artikel 1, lid 2, bedoelde handelingen worden toegepast in overeenstemming met het Unierecht.”.
Artikel 49
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 50
Adressaten
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
BIJLAGE I
BEREKENING VAN HET JAARLIJKSE KOSTENPERCENTAGE
I. |
De basisvergelijking die de gelijkwaardigheid van de kredietopnemingen enerzijds en de aflossingen en kosten anderzijds weergeeft De basisvergelijking ter bepaling van het jaarlijkse kostenpercentage geeft op jaarbasis de gelijkheid weer tussen de som van de geactualiseerde waarden van de kredietopnemingen enerzijds, en de som van de geactualiseerde waarden van de aflossingen en betalingen van kosten anderzijds:
waarbij:
Opmerkingen: a) De door beide partijen op diverse tijdstippen betaalde bedragen zijn niet noodzakelijk gelijk en worden niet noodzakelijk met gelijke tijdsintervallen betaald. b) De aanvangsdatum is die van de eerste kredietopneming. c) Tijdsintervallen tussen de data die bij de berekeningsmethoden worden gebruikt, worden uitgedrukt in jaren of fracties van jaren. Een jaar wordt geacht 365 dagen (366 dagen voor een schrikkeljaar), 52 weken of twaalf gelijke maanden te tellen. Een gelijke maand wordt geacht 30,41666 dagen te tellen (d.w.z. 365/12), zowel in een gewoon jaar als in een schrikkeljaar. Indien het bij de berekening gebruikte tijdsinterval niet in gehele weken, maanden of jaren kan worden uitgedrukt, dient het te worden uitgedrukt in gehele weken, maanden of jaren in combinatie met een aantal dagen. In het geval van dagen: i) wordt elke dag geteld, ook weekend- en feestdagen; ii) wordt er teruggeteld in gelijke perioden en vervolgens dagen tot de datum van de eerste opneming; iii) wordt de lengte van de periode in dagen verkregen door de eerste dag niet en de laatste dag wel mee te tellen, waarna de periode in jaren wordt uitgedrukt door het verkregen aantal te delen door het aantal dagen (365 of 366 dagen) van het gehele jaar, waarbij wordt teruggeteld van de laatste dag tot dezelfde dag van het voorgaande jaar. d) De uitkomst van de berekening wordt ten minste tot op de eerste decimaal weergegeven. Als de volgende decimaal groter is dan of gelijk is aan 5, wordt de eerste decimaal met 1 vermeerderd. e) De vergelijking kan met slechts één sommatie worden herschreven aan de hand van het begrip flux (Ak). De flux is positief of negatief, d.w.z. wordt gedurende de perioden 1 tot en met n respectievelijk betaald of ontvangen, en wordt uitgedrukt in jaren:
waarbij S het saldo van de geactualiseerde flux is en nul bedraagt indien de flux gelijkwaardig is. |
II. |
Aanvullende hypothesen voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage a) Indien de consument op grond van de kredietovereenkomst vrij kan kiezen hoeveel krediet hij opneemt, wordt verondersteld dat het totale kredietbedrag onmiddellijk volledig wordt opgenomen. b) Indien een kredietovereenkomst verschillende mogelijkheden van kredietopneming met verschillende kosten of debetrentevoeten biedt, wordt verondersteld dat het totaal kredietbedrag tegen de hoogste kosten en debetrentevoet wordt opgenomen, toegepast op het meest gebruikelijke mechanisme voor kredietopneming waarvan in het kader van dat soort kredietovereenkomst gebruik wordt gemaakt. c) Indien een kredietovereenkomst de consument in het algemeen de vrijheid biedt om te kiezen hoeveel krediet hij opneemt, maar bij de verschillende wijzen van kredietopneming een beperking oplegt met betrekking tot het bedrag en de termijn, wordt verondersteld dat het kredietbedrag op de vroegste datum waarin de overeenkomst voorziet, overeenkomstig deze kredietopnemingsbeperkingen wordt opgenomen. d) Indien voor een beperkte termijn of een beperkt bedrag verschillende debetrentevoeten en kosten worden aangeboden, worden de hoogste debetrentevoet en kosten geacht als de debetrente en kosten te gelden voor de gehele duur van de kredietovereenkomst. e) Met betrekking tot kredietovereenkomsten waarvoor een vaste debetrentevoet voor de eerste periode is overeengekomen en waarvoor aan het eind van deze periode een nieuwe debetrentevoet wordt vastgesteld, die vervolgens periodiek wordt aangepast volgens een overeengekomen indicator of interne referentierentevoet, wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de hypothese dat aan het eind van de periode met vaste debetrentevoet de debetrentevoet dezelfde is als op het tijdstip van de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage, op basis van de waarde van de overeengekomen indicator of interne referentierentevoet op dat tijdstip, doch niet lager dan de vaste debetrentevoet. f) Indien het plafond dat op het krediet van toepassing is, nog niet is overeengekomen, wordt het geacht 170 000 EUR te bedragen. In het geval van kredietovereenkomsten die geen voorwaardelijke verplichtingen of garanties zijn, en die niet het verwerven of behouden van een recht op vastgoed of grond tot oogmerk hebben, en voor geoorloofde debetstanden, debetkaarten met uitgestelde betaling of kredietkaarten wordt het plafond geacht 1 500 EUR te bedragen. g) In het geval van andere kredietovereenkomsten dan geoorloofde debetstanden, overbruggingsleningen, gedeelde vermogenskredietovereenkomsten (shared equity-overeenkomsten), voorwaardelijke verplichtingen of garanties en kredietovereenkomsten voor onbepaalde tijd als bedoeld in de hypothesen die zijn opgenomen in de punten i), j), k), l) en m): i) indien de datum of het bedrag van een door de consument te verrichten terugbetaling van kapitaal niet kan worden vastgesteld, wordt de terugbetaling geacht te zijn verricht op de vroegste datum en met het laagste bedrag waarin de kredietovereenkomst voorziet; ii) indien het interval tussen de datum van de eerste opneming en de datum van de eerste door de consument te betalen aflossing niet kan worden vastgesteld, wordt het geacht het kortste interval te zijn. h) Indien de datum of het bedrag van een door de consument te verrichten betaling niet op basis van de kredietovereenkomst of op basis van de in de punten g), i), j), k), l) en m) opgesomde hypothesen kan worden vastgesteld, wordt de betaling geacht te zijn verricht in overeenstemming met de door de kredietgever bepaalde data en voorwaarden, en, indien deze onbekend zijn: i) wordt de rente samen met de aflossing van het kapitaal betaald; ii) worden de in één bedrag uitgedrukte niet-rentekosten betaald op de datum waarop de kredietovereenkomst wordt gesloten; iii) worden in verschillende betalingen uitgedrukte niet-rentekosten betaald in periodieke afbetalingstermijnen, te beginnen op de datum van de eerste aflossing van kapitaal, en indien het bedrag van die betalingen onbekend is, worden deze geacht gelijke bedragen te zijn; iv) dekt de laatste betaling het saldo van het kapitaal, de rente en de eventuele overige kosten. i) In het geval van een geoorloofde debetstand wordt verondersteld dat het totaal kredietbedrag volledig en voor de volledige duur van de kredietovereenkomst wordt opgenomen. Indien de duur van de geoorloofde debetstand onbekend is, wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de hypothese dat de duur van het krediet drie maanden bedraagt. j) In het geval van een overbruggingskrediet wordt verondersteld dat het totaal kredietbedrag volledig en voor de volledige duur van de kredietovereenkomst wordt opgenomen. Indien de duur van de kredietovereenkomst onbekend is, wordt bij de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage uitgegaan van de hypothese dat de duur van het krediet twaalf maanden bedraagt. k) In het geval van een andere kredietovereenkomst voor onbepaalde tijd dan een geoorloofde debetstand of dan een overbruggingslening, wordt verondersteld dat: i) voor kredietovereenkomsten die het verwerven of behouden van rechten op onroerend goed tot oogmerk hebben, het krediet vanaf de datum van de eerste kredietopneming voor een periode van 20 jaar wordt verstrekt en dat de laatste betaling door de consument het saldo van het kapitaal, de rente en eventuele overige kosten dekt; en dat voor kredietovereenkomsten die niet het verwerven of behouden van rechten op onroerend goed tot oogmerk hebben of die door middel van debetkaarten met uitgestelde betaling of kredietkaarten worden opgenomen, de periode één jaar bedraagt; ii) het kapitaal vanaf één maand na de datum van de eerste kredietopneming door de consument in gelijke maandelijkse termijnen wordt terugbetaald. In gevallen waarin het kapitaal binnen elke betalingstermijn uitsluitend volledig in één betaling moet worden terugbetaald, worden achtereenvolgende kredietopnemingen en terugbetalingen door de consument van het gehele kapitaal geacht over de periode van één jaar plaats te vinden. Rente en overige kosten worden overeenkomstig deze kredietopnemingen en terugbetalingen van kapitaal toegepast zoals in de kredietovereenkomst is vastgelegd. In dit punt wordt onder een kredietovereenkomst voor onbepaalde tijd een doorlopend krediet verstaan, met inbegrip van een krediet dat binnen of na een bepaalde termijn volledig moet worden terugbetaald, maar vervolgens, na terugbetaling, weer beschikbaar is om te worden opgenomen. l) In het geval van voorwaardelijke verplichtingen of garanties, wordt het totale kredietbedrag geacht volledig in één bedrag te worden opgenomen op de vroegste van de volgende data: a) de meest recente datum van opneming die is geoorloofd krachtens de kredietovereenkomst welke de mogelijke bron van de voorwaardelijke verplichting of garantie is; of b) in het geval van een doorlopende kredietovereenkomst, aan het eind van de eerste periode vóór de hernieuwing van de overeenkomst. m) In het geval van gedeelde vermogenskredietovereenkomsten (shared equity-overeenkomsten): i) worden de aflossingen door de consumenten geacht op de laatste krachtens de kredietovereenkomst geoorloofde datum of data plaats te vinden; ii) stijgt het percentage naargelang van de waarde van het onroerend goed waardoor de gedeelde vermogenskredietovereenkomst (shared equity-kredietovereenkomst) wordt gedekt, en wordt het percentage van de eventuele inflatie-index waarnaar in de overeenkomst wordt verwezen, verondersteld gelijk te zijn aan het hoogste van twee waarden, namelijk het huidige inflatiestreefcijfer van de centrale bank en het inflatiepeil in de lidstaat waar het onroerend goed op het tijdstip van het sluiten van de kredietovereenkomst is gelegen, dan wel aan 0 % indien deze percentages negatief zijn. |
BIJLAGE II
EUROPEES GESTANDAARDISEERD INFORMATIEBLAD (ESIS)
DEEL A
De tekst in dit model wordt als dusdanig in het ESIS weergegeven. Tekst die tussen vierkante haken staat, wordt vervangen door de toepasselijke gegevens. De instructies voor de kredietgever of, in voorkomend geval, de kredietbemiddelaar voor het invullen van het ESIS staan in deel B.
Waar „indien van toepassing” staat, verstrekt de kredietgever de vereiste informatie als die relevant is voor de kredietovereenkomst. Indien de informatie niet relevant is, wist de kredietgever de desbetreffende informatie of de hele rubriek (bijvoorbeeld wanneer de rubriek niet van toepassing is). Indien de hele rubriek wordt gewist, wordt de nummering van de ESIS-rubrieken dienovereenkomstig aangepast.
De onderstaande informatie wordt in één enkel document meegedeeld. Het gebruikte lettertype moet duidelijk leesbaar zijn. Om gegevens te benadrukken worden vet, schaduw of grotere letters toegepast. Alle toepasselijke risicowaarschuwingen worden geaccentueerd/gemarkeerd.
ESIS-model
(Inleidende tekst)
Dit document is ten behoeve van [naam van de consument] opgesteld op [datum van de dag].
Dit document is opgesteld op basis van de informatie die u tot dusver hebt verstrekt en de huidige financiële marktvoorwaarden.
De onderstaande informatie blijft geldig tot [geldigheidsdatum], (indien van toepassing), afgezien van de rentevoet en andere kosten. Na die datum kan deze veranderen afhankelijk van de marktvoorwaarden.
(Indien van toepassing) Dit document schept voor [naam van de kredietgever] geen verplichting om u een krediet te verlenen.
1. Kredietgever
[Naam]
[Telefoonnummer]
[Geografisch adres]
(Facultatief) [E-mailadres]
(Facultatief) [Fax]
(Facultatief) [Internetadres]
(Facultatief)[Contactpersoon/contactpunt]
(Indien van toepassing, informatie over het eventueel verstrekken van adviesdiensten:) [(Na beoordeling van uw behoeften en omstandigheden bevelen wij u dit krediet aan/Wij bevelen u geen specifiek krediet aan. Wij geven u evenwel, op basis van uw antwoorden op bepaalde vragen, informatie over dit krediet, zodat u zelf uw keuze kunt maken.)]
2. (Indien van toepassing) Kredietbemiddelaar
[Naam]
[Telefoonnummer]
[Geografisch adres]
(Facultatief) [E-mailadres]
(Facultatief) [Fax]
(Facultatief) [Internetadres]
(Facultatief)[Contactpersoon/contactpunt]
([Indien van toepassing, [informatie over het eventueel verstrekken van adviesdiensten]) [(Na beoordeling van uw behoeften en omstandigheden bevelen wij u dit krediet aan/We bevelen u geen specifiek krediet aan. Wij geven u evenwel, op basis van uw antwoorden op bepaalde vragen, informatie over dit krediet, zodat u zelf uw keuze kunt maken.)]
[Vergoeding]
3. Hoofdkenmerken van het krediet
Bedrag en valuta van het te verlenen krediet: [waarde][valuta]
(Indien van toepassing) Dit krediet wordt niet in [nationale valuta van de kredietnemer] uitgedrukt.
(Indien van toepassing) De waarde van uw krediet in [nationale valuta van de kredietnemer] kan variëren.
(Indien van toepassing) Mocht bijvoorbeeld de waarde van [nationale valuta van de kredietnemer] met 20 % dalen ten opzichte van [valuta van het krediet], dan zou de waarde van uw krediet stijgen tot [bedrag in de nationale valuta van de kredietnemer invullen]. Het zou echter hoger kunnen uitvallen als de waarde van [nationale valuta van de kredietnemer] met meer dan 20 % daalt.
(Indien van toepassing) De maximale waarde van uw krediet zal [bedrag in nationale valuta van de kredietnemer invullen] bedragen.] (Indien van toepassing) U ontvangt een waarschuwing als het bedrag van het krediet [bedrag in nationale valuta van de kredietnemer invullen] bereikt. (Indien van toepassing) U krijgt de gelegenheid [het recht om opnieuw te onderhandelen over een in vreemde valuta uitgedrukt krediet dan wel om het krediet om te zetten in [desbetreffende valuta] alsmede de voorwaarden opnemen].
Duur van het krediet: [duur]
[Soort krediet]
[Soort toepasselijke rentevoet]
Totaal af te lossen bedrag:
Dit betekent dat u [bedrag] per geleende [eenheid van de valuta] terugbetaalt.
(Indien van toepassing) [Dit deel van] houdt enkel de betaling in van rente en kosten. Aan het einde van de looptijd van het krediet bent u nog een hoofdsom van [bedrag van het aflossingsvrije krediet] verschuldigd.
(Indien van toepassing) Voor het opstellen van dit informatieblad veronderstelde waarde van het onroerend goed: [bedrag invullen]
(Indien van toepassing) Maximaal beschikbaar kredietbedrag in verhouding tot de waarde van het onroerend goed [verhouding invullen] of Minimumwaarde van het onroerend goed dat nodig is om het aangegeven bedrag te lenen [bedrag invullen]
(Indien van toepassing) [Zekerheid]
4. Rentevoet en andere kosten
Het jaarlijkse kostenpercentage vertegenwoordigt de totale kosten van het krediet, uitgedrukt als jaarlijks percentage. Aan de hand van het jaarlijkse kostenpercentage kunt u verschillende aanbiedingen beter met elkaar vergelijken.
Het jaarlijkse kostenpercentage voor uw krediet is [JKP].
Dit omvat:
Rentevoet [waarde in percentage of, in voorkomend geval, vermelding van een referentierentepercentage en van de waarde in percentage van de krediettoeslag van de kredietgever]
[Andere onderdelen van het jaarlijkse kostenpercentage]
Kosten die eenmalig moeten worden betaald
(Indien van toepassing) U dient een vergoeding voor de registratie van de hypotheek te betalen. [Bedrag van de vergoeding, indien bekend, of berekeningsbasis invullen.]
Kosten die regelmatig moeten worden betaald
(Indien van toepassing) Dit jaarlijkse kostenpercentage wordt berekend aan de hand van rentevoethypothesen.
(Indien van toepassing) Omdat [een deel van] uw krediet een variabele rentevoet heeft, kan het werkelijke jaarlijkse kostenpercentage van dit jaarlijkse kostenpercentage verschillen indien de rentevoet voor uw krediet verandert. Zo kan het jaarlijkse kostenpercentage, indien de rentevoet is gestegen tot [scenario beschreven in deel B], oplopen tot [illustratief jaarlijkse kostenpercentage invullen dat overeenstemt met het scenario].
(Indien van toepassing) Houdt u er rekening mee dat dit jaarlijkse kostenpercentage wordt berekend op basis van de hypothese dat de rentevoet tijdens de volledige duur van de overeenkomst op het niveau blijft dat voor de eerste periode is vastgesteld.
(Indien van toepassing) De volgende kosten zijn niet bekend bij de kredietverlener en maken derhalve geen deel uit van het jaarlijkse kostenpercentage: [Kosten]
(Indien van toepassing) U dient een vergoeding voor de registratie van de hypotheek te betalen.
Let erop dat u op de hoogte bent van alle andere belastingen en kosten die aan uw krediet zijn verbonden.
5. Frequentie en aantal betalingen
Aflossingsfrequentie: [frequentie]
Aantal betalingen: [aantal]
6. Bedrag van iedere afbetalingstermijn
[Bedrag] [valuta]
Uw inkomen kan veranderen. Let erop dat u zich uw [frequentie] afbetalingstermijnen nog kunt veroorloven als uw inkomen daalt.
(Indien van toepassing) Omdat dit krediet/een deel van dit krediet enkel in de periodieke terugbetaling van rente en kosten voorziet, dient u een aparte regeling te treffen voor het terugbetalen van [bedrag van het aflossingsvrije krediet invullen], dat u aan het einde van de looptijd van het krediet nog verschuldigd bent. Denk eraan om alle extra betalingen die u dient te verrichten, op te tellen bij het hier vermelde bedrag van de periodieke afbetaling.
(Indien van toepassing) De rentevoet op [een deel van] dit krediet kan variëren. Dit betekent dat het bedrag van uw afbetalingstermijnen kan stijgen of dalen. Bijvoorbeeld kunnen, indien de rentevoet is gestegen tot [scenario beschreven in deel B], uw betalingen oplopen tot [termijnbedrag invullen dat overeenstemt met het scenario].
(Indien van toepassing) De waarde van het bedrag dat u om de [frequentie van de afbetalingstermijn] moet betalen in [nationale valuta van de kredietnemer], kan variëren. (In voorkomend geval) Uw betalingen kunnen om de [periode invullen] oplopen tot [maximumbedrag in nationale valuta van de kredietnemer invullen]. (In voorkomend geval) Mocht bijvoorbeeld de waarde van [nationale valuta van de kredietnemer] met 20 % dalen ten opzichte van [valuta van het krediet], dan zou u om de [periode invullen] [bedrag in nationale valuta van de kredietnemer invullen] extra moeten betalen. Uw betalingen kunnen nog hoger uitvallen.
(Indien van toepassing) Voor het omzetten van uw in [valuta van het krediet] uitgedrukte aflossing in [nationale valuta van de kredietnemer] zal de door [naam van de instelling die de wisselkoers publiceert] op [datum] gepubliceerde wisselkoers worden gehanteerd of zal de wisselkoers op [datum] worden berekend aan de hand van [benaming van de benchmark of berekeningsmethode invullen].
(Indien van toepassing) [Nadere gegevens omtrent gebonden spaarproducten, leningen met uitgestelde rentebetaling]
7. (Indien van toepassing) Illustratieve aflossingstabel
In deze tabel is te zien welk bedrag om de [frequentie] moet worden betaald.
De afbetalingstermijnen (kolom [desbetreffend nr.]) bestaan uit de som van de te betalen rente (kolom [desbetreffend nr.]), indien van toepassing, het betaald kapitaal (kolom [desbetreffend nr.]) en, indien van toepassing, andere kosten (kolom [desbetreffend nr.]). (Indien van toepassing) De kosten in de kolom voor andere kosten hebben betrekking op [lijst van kosten]. Het uitstaand kapitaal (kolom [desbetreffend nr.] is het bedrag van het krediet dat na elke afbetalingstermijn nog moet worden afgelost.
[Tabel]
8. Aanvullende verplichtingen
De kredietnemer moet de volgende verplichtingen nakomen om de in dit document beschreven kredietvoorwaarden te genieten.
[Verplichtingen]
(Indien van toepassing) Houdt u er rekening mee dat de in dit document beschreven kredietvoorwaarden (waaronder de rentevoet) kunnen veranderen als deze verplichtingen niet worden nagekomen.
(Indien van toepassing) Houdt u rekening met de mogelijke gevolgen van het in een later stadium opzeggen van elkeen van de nevendiensten met betrekking tot het krediet:
[Gevolgen]
9. Vervroegde aflossing
U kunt dit krediet vervroegd aflossen, hetzij volledig, hetzij gedeeltelijk.
(Indien van toepassing) [Voorwaarden]
(Indien van toepassing) Uitstapkosten: [bedrag of, als dat niet mogelijk is, berekeningsmethode invullen]
(Indien van toepassing) Indien u besluit dit krediet vervroegd af te lossen, neemt u dan contact met ons op om te weten hoeveel de uitstapkosten op dat ogenblik bedraagt.
10. Flexibele kenmerken
(Indien van toepassing) [Informatie over overdraagbaarheid/subrogatie] U heeft de mogelijkheid dit krediet [aan een andere kredietnemer] [of] [op een ander onroerend goed] over te dragen. [Voorwaarden invullen]
(Indien van toepassing) U kunt dit krediet niet [aan een andere kredietnemer] [of] [op een ander onroerend goed] overdragen.
(Indien van toepassing) Aanvullende kenmerken: [toelichting opnemen bij de in deel B vermelde aanvullende kenmerken en, facultatief, bij andere door de kredietgever in het kader van de kredietovereenkomst aangeboden mogelijkheden die niet in de vorige rubrieken zijn vermeld].
11. Overige rechten van de kredietnemer
(Indien van toepassing) U beschikt over [duur van de bedenktijd] na [tijdstip waarop de bedenktijd begint] om na te denken over het aangaan van dit krediet. (In voorkomend geval) Nadat u van de kredietgever de ontwerpkredietovereenkomst ontvangen heeft, kunt u tot het einde van [duur van de bedenktijd] besluiten niet op het aanbod in te gaan.
(Indien van toepassing) Gedurende een periode van [duur van de herroepingsperiode] na [tijdstip waarop de herroepingsperiode begint] kan u uw recht op herroeping van de overeenkomst uitoefenen. [Voorwaarden] [Procedure invullen]
(Indien van toepassing) U kan uw recht op herroeping van de overeenkomst verliezen indien u in die periode een onroerend goed koopt of verkoopt dat verband houdt met deze kredietovereenkomst.
(Indien van toepassing) Mocht u besluiten uw recht op herroeping [van de kredietovereenkomst] uit te oefenen, controleert u dan of u gebonden blijft door uw andere [in rubriek 8 bedoelde] verplichtingen in verband met het krediet [met inbegrip van de nevendiensten met betrekking tot het krediet].
12. Klachten
Als u een klacht hebt, neem dan contact op met [intern contactpunt of bron van informatie over de procedure invullen].
(Indien van toepassing) Maximale tijd waarbinnen de klacht moet worden behandeld [periode]
(Indien van toepassing) [Indien wij de klacht niet naar tevredenheid intern hebben opgelost,] kan u ook contact opnemen met: [naam van het bevoegde externe orgaan voor buitengerechtelijke klachten en beroepsmogelijkheden] (Indien van toepassing) of kan u contact opnemen met FIN-NET voor nadere gegevens betreffende het gelijkwaardige orgaan in uw land.
13. Niet-naleving van de aan het krediet verbonden verplichtingen: gevolgen voor de kredietnemer
[Soorten niet-naleving]
[Financiële of juridische gevolgen]
Mocht u moeilijkheden ondervinden bij het uitvoeren van uw [frequentie] betalingen, gelieve dan meteen contact met ons op te nemen om naar mogelijke oplossingen te zoeken.
(Indien van toepassing) Als uiterste maatregel kan uw woning in beslag worden genomen als u uw betalingen niet tijdig uitvoert.
(Indien van toepassing) 14. Aanvullende informatie
(Indien van toepassing) [Vermelding van de wetgeving die op de kredietovereenkomst van toepassing is].
(Indien de kredietnemer een andere taal dan die van het ESIS wil gebruiken) Informatie en contractvoorwaarden worden verstrekt in het [taal]. Met uw instemming zullen wij voor de duur van de kredietovereenkomst communiceren in het [taal/talen].
[Verklaring opnemen over het recht om een ontwerpkredietovereenkomst verstrekt of aangeboden te krijgen]
15. Toezichthouder
Deze kredietgever staat onder toezicht van [naam (namen) en internetadres(sen) van de toezichthoudende autoriteit(en)]
(Indien van toepassing) Deze kredietbemiddelaar staat onder toezicht van [naam en internetadres van de toezichthoudende autoriteit].
DEEL B
Instructies voor het invullen van het ESIS
Bij het invullen van het ESIS worden ten minste de volgende instructies in acht genomen. De lidstaten kunnen de instructies voor het invullen van het ESIS evenwel uitwerken of nader specificeren.
Rubriek „Inleidende tekst”
1. De geldigheidsdatum wordt duidelijk geaccentueerd/gemarkeerd. In deze rubriek wordt onder de „geldigheidsdatum” verstaan: de periode gedurende welke de in het ESIS opgenomen informatie, bijvoorbeeld de debetrentevoet, ongewijzigd blijft en van toepassing zal zijn indien de kredietgever besluit het krediet binnen die periode toe te kennen. Indien de vaststelling van de toepasselijke debetrentevoet en andere kosten afhankelijk is van de resultaten van de verkoop van onderliggende schuldbewijzen, kunnen de uiteindelijke debetrentevoet en de overige kosten verschillen van die welke aanvankelijk waren opgegeven. Alleen in deze omstandigheden, dient te worden bepaald dat de geldigheidsdatum niet van toepassing is op de debetrentevoet en andere kosten door de woorden toe te voegen: „afgezien van de rentevoet en andere kosten”.
Rubriek „1. Kredietgever”
1. Naam, telefoonnummer en geografisch adres van de kredietgever hebben betrekking op de contactinformatie die de consument voor toekomstige correspondentie kan gebruiken.
2. De informatie over het e-mailadres, fax, het internetadres en een contactpersoon/contactpunt is facultatief.
3. Indien de transactie op afstand wordt aangeboden, vermeldt de kredietgever overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2002/65/EG in voorkomend geval de naam en het geografisch adres van zijn vertegenwoordiger in de lidstaat waar de consument zijn verblijfplaats heeft. De vermelding van het telefoonnummer, e-mailadres en internetadres van de vertegenwoordiger van de kredietgever is facultatief.
4. Indien rubriek 2 niet van toepassing is, laat de kredietgever de consument, met gebruikmaking van de formulering in deel A, weten of er adviesdiensten worden verstrekt en op welke basis.
(Indien van toepassing) Rubriek „2. Kredietbemiddelaar”
Indien de productinformatie door een kredietbemiddelaar aan de consument wordt verstrekt, neemt die bemiddelaar de volgende informatie op:
1. Naam, telefoonnummer en geografisch adres van de kredietbemiddelaar hebben betrekking op de contactinformatie die de consument voor toekomstige correspondentie kan gebruiken.
2. De informatie over het e-mailadres, fax, het internetadres en een contactpersoon/contactpunt is facultatief.
3. De kredietgever laat de consument, met gebruikmaking van de formulering van deel A, weten of er adviesdiensten worden verleend en op welke basis.
4. Uitleg over de wijze waarop de kredietbemiddelaar wordt vergoed. Indien hij een commissieloon van een kredietgever ontvangt, vermeldt hij het bedrag daarvan, alsook de naam van de kredietgever, indien deze verschillend is van de naam in rubriek 1.
Rubriek „3. Hoofdkenmerken van het krediet”
1. In deze rubriek worden op een duidelijk wijze de hoofdkenmerken van het krediet toegelicht, met inbegrip van de waarde en de valuta en de mogelijke, aan de debetrentevoet verbonden risico’s, met inbegrip van die als bedoeld in punt 8, en de aflossingsstructuur.
2. Ingeval de valuta van het krediet verschilt van de nationale valuta van de consument, geeft de kredietgever aan dat de consument een regelmatige waarschuwing zal ontvangen ten minste als de wisselkoers meer dan 20 % schommelt, in voorkomend geval aangaande het recht om de valuta van de kredietovereenkomst om te zetten of met betrekking tot de mogelijkheid om opnieuw te onderhandelen over de voorwaarden en elke andere regelingen die de consument ter beschikking staan om diens blootstelling aan wisselkoersrisico te beperken. Indien een voorziening in de kredietovereenkomst is opgenomen om het wisselkoersrisico te beperken, geeft de kredietgever het maximale bedrag aan, welke de consument zou moeten terug te betalen. Indien er geen voorziening in de kredietovereenkomst is opgenomen om het wisselkoersrisico, waaraan de consument is blootgesteld, te beperken tot fluctuaties daarvan binnen een bandbreedte van minder dan 20 %, geeft de kredietgever een illustratie van het effect op de waarde van het krediet van een daling met 20 % van de waarde van de nationale valuta van de consument ten opzichte van de valuta waarin het krediet is gesteld.
3. De duur van het krediet wordt naargelang van de relevantie in jaren of maanden uitgedrukt. Indien de duur van het krediet gedurende de looptijd van het contract kan variëren, licht de kredietgever toe wanneer en onder welke voorwaarden dit kan geschieden. In het geval van een krediet voor onbepaalde tijd, bijvoorbeeld voor een door een zekerheid gedekte kredietkaart, dient de kredietgever dit feit duidelijk te vermelden.
4. Het soort krediet wordt duidelijk vermeld (bijvoorbeeld hypotheekkrediet, woonkrediet, door een zekerheid gedekte kredietkaart). In de beschrijving van het soort krediet wordt duidelijk vermeld hoe het kapitaal en de rente gedurende de looptijd van het krediet worden afgelost (d.w.z. de aflossingsstructuur), waarbij duidelijk wordt gespecificeerd of de kredietovereenkomst een krediet met aflossing, een aflossingsvrij krediet, dan wel een mix van beide betreft.
5. Indien het krediet geheel of gedeeltelijk aflossingsvrij is, wordt aan het einde van deze rubriek nadrukkelijk een desbetreffende verklaring opgenomen, met gebruikmaking van de formulering in deel A.
6. In deze rubriek wordt uitgelegd of de debetrentevoet vast of variabel is en in voorkomend geval tijdens welke perioden deze vast blijft, met welke frequentie herzieningen daarna kunnen plaatsvinden en of er voor de variatie van de debetrentevoet grenzen zoals maximum- of minimumwaarden gelden.
Toegelicht moet worden welke formule er wordt gebruikt voor de herziening van de debetrentevoet en van de diverse componenten daarvan (bijvoorbeeld de referentierentevoet, de debetrentetoeslag). De kredietgever moet aangeven, bijvoorbeeld op een internetadres, waar nadere informatie is te vinden over de in de formule gebruikte indexen of percentages, bijvoorbeeld Euribor of de referentierentevoet van de centrale bank.
7. Indien verschillende debetrentevoeten in verschillende omstandigheden van toepassing zijn, wordt deze informatie met betrekking tot alle toepasselijke rentevoeten verstrekt.
8. Het „totaal af te lossen bedrag” komt overeen met het totale, door de consument te betalen bedrag. Het moet wordt opgevoerd als de som van het kredietbedrag en de totale kosten van het krediet voor de consument. Indien de debetrentevoet niet vast is voor de duur van het contract, moet duidelijk worden vermeld dat dit bedrag illustratief is en kan variëren, en in het bijzonder naargelang van de variatie in de debetrentevoet.
9. Indien het krediet gewaarborgd is door een hypotheek op het onroerend goed of door een andere vergelijkbare zekerheid of door een recht verbonden aan onroerend goed, brengt de kredietgever dit onder de aandacht van de consument. De kredietgever geeft in voorkomend geval de veronderstelde waarde van het onroerend goed dat, of de zekerheid die, voor de opstelling van dit informatiebad wordt gebruikt.
10. De kredietgever vermeldt indien van toepassing een van de volgende gegevens:
a) het „maximaal beschikbaar kredietbedrag in verhouding tot de waarde van het onroerend goed”, dat de ratio van de lening ten opzichte van de waarde weergeeft. Deze ratio gaat vergezeld van een voorbeeld in absolute termen van het maximale kredietbedrag dat voor een bepaalde waarde van een onroerend goed kan worden opgenomen; of
b) de „minimumwaarde van het onroerend goed dat de kredietgever eist om het geïllustreerde bedrag te lenen”.
11. Indien het krediet uit verschillende kredietcomponenten is samengesteld (bijvoorbeeld deels met vaste rentevoet, deels met variabele rentevoet), komt dit tot uiting in de opgave van het soort krediet en wordt de vereiste informatie voor elke component van het krediet verstrekt.
Rubriek „4. Rentevoet en andere kosten”
1. Wanneer naar „rentevoet” wordt verwezen, wordt of worden de debetrentevoet respectievelijk debetrentevoeten bedoeld.
2. De debetrentevoet wordt als percentage uitgedrukt. Indien de debetrentevoet variabel is en op een referentierentevoet is gebaseerd, kan de kredietgever de debetrentevoet vermelden door opgave van een referentierentevoet en percentage van de risicotoeslag van de kredietgever. De kredietgever vermeldt evenwel de waarde van het referentiepercentage dat geldt op de dag van uitgifte van het ESIS.
Indien de debetrentevoet variabel is, omvat de informatie: a) de hypothesen die worden gebruikt voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage; b) in voorkomend geval, de toepasselijke maximum- en minimumwaarden en c) een waarschuwing dat de variatie het feitelijke niveau van het jaarlijkse kostenpercentage kan beïnvloeden. Om de aandacht van de consument te trekken, moet de waarschuwing, in een groter lettertype, nadrukkelijk in het hoofdgedeelte van het ESIS worden opgenomen. De waarschuwing gaat gepaard met een illustratief voorbeeld betreffende het jaarlijkse kostenpercentage. Als er een maximum op de debetrentevoet staat, wordt er in het voorbeeld van uitgegaan dat de debetrentevoet bij de eerste gelegenheid stijgt tot het hoogste niveau waarin in de kredietovereenkomst is voorzien. Als er geen maximum is, illustreert het voorbeeld het jaarlijkse kostenpercentage tegen de hoogste debetrentevoet van ten minste de laatste 20 jaar, of als de onderliggende gegevens voor de berekening van de debetrente beschikbaar zijn voor een periode van minder dan 20 jaar, de langste periode waarvoor die gegevens beschikbaar zijn, gebaseerd op de hoogste waarde van een externe referentierentevoet die in voorkomend geval is gebruikt voor de berekening van de debetrente, of de hoogste waarde van een door een bevoegde autoriteit of de EBA gespecificeerde benchmarkrentevoet ingeval de kredietgever geen externe referentierentevoet gebruikt. Die vereiste geldt niet voor kredietovereenkomsten indien de debetrentevoet voor een materiële initiële periode van verscheidene jaren wordt vastgesteld en vervolgens voor een verdere periode kan worden vastgesteld na onderhandelingen tussen de kredietgever en de consument. Voor kredietovereenkomsten waarbij de debetrentevoet voor een materiële initiële periode van verscheidene jaren wordt vastgesteld en vervolgens voor een verdere periode kan worden vastgesteld na onderhandelingen tussen de kredietgever en de consument, bevat de informatie een waarschuwing dat het jaarlijkse kostenpercentage op basis van de debetrentevoet voor de initiële periode wordt berekend. ►C2 De waarschuwing gaat vergezeld van een aanvullend, illustratief jaarlijkse kostenpercentage dat is berekend overeenkomstig artikel 17, lid 5. ◄ Indien kredieten uit verschillende componenten zijn samengesteld (bv. deels met vaste rentevoet, deels met variabele rentevoet), wordt de informatie voor elke component van het krediet verstrekt.
3. In de rubriek „andere onderdelen van het jaarlijkse kostenpercentage” moeten alle overige in het jaarlijkse kostenpercentage opgenomen kosten worden vermeld, met inbegrip van eenmalige kosten, zoals administratiekosten, en periodieke kosten, zoals jaarlijkse administratiekosten. De kredietgever specificeert alle kosten per categorie (eenmalig te betalen kosten, regelmatig te betalen kosten die in de afbetalingstermijn zijn opgenomen, regelmatig te betalen kosten die niet in de afbetalingstermijnen zijn opgenomen), met vermelding van het bedrag, aan wie ze moeten worden betaald en wanneer. Kosten die zijn ontstaan door inbreuken op de contractuele verplichtingen hoeven niet te worden vermeld. Indien het bedrag niet bekend is, geeft de kredietgever zo mogelijk een indicatie van het bedrag of vermeldt hij hoe het bedrag zal worden berekend en dat het opgevoerde bedrag slechts indicatief is. Indien bepaalde kosten geen deel uitmaken van het jaarlijkse kostenpercentage, omdat zij de kredietgever onbekend zijn, wordt dit duidelijk vermeld.
Indien de consument de kredietgever geïnformeerd heeft over één of meer componenten van het door hem verkozen krediet, zoals de duur van de kredietovereenkomst en het totale kredietbedrag, gebruikt de kredietgever waar mogelijk deze componenten; indien een kredietovereenkomst verschillende mogelijkheden van kredietopneming met verschillende kosten of debetrentevoeten biedt en de kredietgever gebruikmaakt van de hypothesen vermeld in deel II van bijlage I, moet hij vermelden dat andere kredietopnemingsmechanismen voor dat soort kredietovereenkomst kunnen leiden tot een hoger jaarlijkse kostenpercentage. Indien de kredietopnemingsvoorwaarden worden gebruikt voor de berekening van het jaarlijkse kostenpercentage, accentueert de kredietgever de kosten die aan andere kredietopnemingsmechanismen zijn verbonden, welke niet noodzakelijk de mechanismen zijn aan de hand waarvan het jaarlijkse kostenpercentage wordt berekend.
4. Indien een vergoeding moet worden betaald voor de registratie van de hypotheek of een vergelijkbare zekerheid, wordt die in deze rubriek bekendgemaakt, samen met het bedrag, indien bekend, of als dat niet mogelijk is, de basis voor het bepalen van het bedrag. Indien de vergoedingen bekend zijn en in het jaarlijkse kostenpercentage zijn vervat, worden het bestaan en het bedrag van de vergoeding opgenomen onder „Kosten die eenmalig moeten worden betaald”. Indien de vergoedingen de kredietgever niet bekend zijn en bijgevolg niet in het jaarlijkse kostenpercentage vervat zijn, moet het bestaan van de vergoeding duidelijk worden vermeld in de lijst van kosten die de kredietgever niet bekend zijn. Hoe dan ook moet de standaardformulering van deel A worden gebruikt onder de passende rubriek.
Rubriek „5. Frequentie en aantal betalingen”
1. Indien betalingen regelmatig moeten worden verricht, wordt de frequentie daarvan aangegeven (bijvoorbeeld maandelijks). Ingeval de frequentie van de betalingen onregelmatig is, wordt dit duidelijk aan de consument uitgelegd.
2. Het aangegeven aantal betalingen bestrijkt de hele duur van het krediet.
Rubriek „6. Bedrag van iedere afbetalingstermijn”
1. De valuta van het krediet en de valuta van de afbetalingstermijnen worden duidelijk aangegeven.
2. Indien het bedrag van de afbetalingstermijnen gedurende de looptijd van het krediet kan veranderen, specificeert de kredietgever tijdens welke periode het aanvangsbedrag van de afbetalingstermijnen ongewijzigd blijft en wanneer, en met welke frequentie, dit vervolgens kan veranderen.
3. Indien het krediet geheel of gedeeltelijk aflossingsvrij is, wordt aan het einde van deze rubriek, met gebruikmaking van de formulering in deel A, een duidelijke, daartoe strekkende verklaring opgenomen.
Indien de consument wordt verplicht om een gekoppeld spaarproduct te kopen als voorwaarde voor het toekennen van een door een hypotheek of vergelijkbare zekerheid gedekt aflossingsvrij krediet, worden het bedrag en de frequentie van elke, voor dit product te verrichten betaling vermeld.
4. Indien de debetrentevoet variabel is, omvat de informatie een verklaring ter zake, waarbij gebruik wordt gemaakt van de formulering van deel A en welke een illustratie van een maximaal termijnbedrag bevat. Indien er een limiet is, laat de illustratie de termijnbedragen zien als de debetrentevoet tot het niveau van de limiet stijgt. Als er geen limiet is, illustreert het ongunstigste scenario het niveau van de termijnen tegen de hoogste debetrentevoet van de laatste 20 jaar, of als de onderliggende gegevens voor de berekening van de debetrentevoet beschikbaar zijn voor een periode van minder dan 20 jaar, de langste periode waarvoor die gegevens beschikbaar zijn, gebaseerd op de hoogste waarde van alle externe referentierentevoeten die in voorkomend geval zijn gebruikt voor de berekening van de debetrentevoet, of de hoogste waarde van een door een bevoegde autoriteit of de EBA gespecificeerde benchmarkrentevoet ingeval de kredietgever geen externe referentierentevoet gebruikt. De vereiste om een illustratief voorbeeld te geven, geldt niet voor kredietovereenkomsten waarbij de debetrentevoet voor een wezenlijke aanvangsperiode van een aantal jaren vastligt en vervolgens voor een nadere periode kan worden vastgezet na onderhandelingen tussen de kredietgever en de consument. Indien het krediet uit verschillende kredietcomponenten is samengesteld (bijvoorbeeld deels met vaste rentevoet, deels met variabele rentevoet), wordt de informatie voor elke component van het krediet en voor het totaalbedrag verstrekt.
5. (Indien van toepassing) Indien de valuta van het krediet verschilt van de nationale valuta van de consument of indien het krediet gekoppeld is aan een valuta die verschilt van de nationale valuta van de consument, geeft de kredietgever, met gebruikmaking van de formulering in deel A ook een rekenkundig voorbeeld die duidelijk laat zien hoe veranderingen in de betrokken wisselkoers de termijnbedragen kunnen beïnvloeden. Dat voorbeeld wordt gebaseerd op een vermindering met 20 % van de waarde van de nationale valuta van de consument, gecombineerd met een uitdrukkelijke verklaring dat de afbetalingstermijnen kunnen stijgen met meer dan het in dit voorbeeld veronderstelde bedrag. Indien er een limiet is die de stijging begrenst tot een lager bedrag dan 20 %, wordt in plaats daarvan de maximale waarde van de betalingen in de valuta van de consument opgegeven en wordt de verklaring over mogelijke verdere stijgingen weggelaten.
6. Indien het krediet een volledig of gedeeltelijk variabelrentend krediet betreft en punt 3 van toepassing is, wordt de illustratie in punt 3 gegeven aan de hand van het in punt 1 bedoelde termijnbedrag.
7. Indien de valuta gebruikt voor het betalen van de termijnen, verschilt van de valuta van het krediet of indien het in de nationale valuta van de consument uitgedrukte bedrag van elke termijn afhankelijk is van het dienovereenkomstige bedrag in een andere valuta, wordt in deze rubriek aangegeven op welke datum de toepasselijke wisselkoers is berekend en hetzij de wisselkoers hetzij de basis waarop deze zal worden berekend en de frequentie van de aanpassing daarvan. In voorkomend geval wordt daarbij onder meer de naam vermeld van de instelling die de rentevoet publiceert.
8. Indien het krediet een krediet met uitgestelde rentebetaling betreft, waarbij de verschuldigde rente niet volledig door middel van de afbetalingstermijnen wordt terugbetaald en wordt toegevoegd aan het totale door de consument te betalen uitstaande kredietbedrag, wordt een toelichting gegeven over: hoe en wanneer de uitgestelde rente als geldbedrag bij de lening wordt geteld; en wat de gevolgen voor de consument zijn met betrekking tot de restschuld.
Rubriek „7. Illustratieve aflossingstabel”
1. Deze rubriek wordt opgenomen indien het krediet een krediet met uitgestelde rentebetaling betreft, waarbij de verschuldigde rente niet volledig door middel van afbetalingstermijnen wordt terugbetaald en wordt toegevoegd aan het totale uitstaande kredietbedrag of waarbij de debetrentevoet wordt vastgesteld voor de duur van de kredietovereenkomst. De lidstaten kunnen erin voorzien dat de illustratieve aflossingstabel ook in andere gevallen verplicht wordt gesteld.
Indien de consument het recht heeft een herziene aflossingstabel te ontvangen, wordt dit samen met de voorwaarden waaronder de kredietnemer dat recht heeft, vermeld.
2. De lidstaten kunnen eisen dat de kredietgever, indien de debetrentevoet gedurende de looptijd van het krediet kan variëren, aangeeft tijdens welke periode deze aanvankelijke debetrentevoet ongewijzigd blijft.
3. De in deze rubriek op te nemen tabel bevat de volgende kolommen: „aflossingsschema” (bijvoorbeeld maand 1, maand 2, maand 3), „bedrag van de afbetalingstermijn”, „per afbetalingstermijn te betalen rente”, „andere in de afbetalingstermijn begrepen kosten (in voorkomend geval)”, „afgelost kapitaal per afbetalingstermijn” en „uitstaand kapitaal na elke afbetalingstermijn”.
4. Voor het eerste aflossingsjaar wordt de informatie gegeven voor elke afbetalingstermijn en wordt aan het einde van dat eerste jaar voor elk van de kolommen een subtotaal vermeld. Voor de daaropvolgende jaren kan de precisering op jaarbasis worden gegeven. Aan het einde van de tabel wordt een rij met het algemene totaal toegevoegd, die de totale bedragen voor elke kolom weergeeft. De totale door de consument te betalen kosten van het krediet (dat wil zeggen de totale som van de kolom „bedrag van de afbetalingstermijn”) wordt duidelijk als zodanig benadrukt en gepresenteerd.
5. Indien de debetrentevoet voor herziening vatbaar is en het bedrag van de afbetalingstermijn en na elke herziening onbekend is, mag de kredietgever voor de hele duur van het krediet in de aflossingstabel hetzelfde bedrag van de afbetalingstermijn vermelden. In een dergelijk geval attendeert de kredietgever de consument hierop door de bekende bedragen visueel van de hypothetische bedragen te onderscheiden (bv. door middel van een verschillend lettertype, randen of schaduw). Voorts wordt in een duidelijk leesbare tekst uitgelegd tijdens welke perioden de in de tabel vermelde bedragen kunnen variëren en waarom.
Rubriek „8. Aanvullende verplichtingen”
1. De kredietgever verwijst in deze rubriek naar verplichtingen zoals de verplichting het onroerend goed te verzekeren, een levensverzekering af te sluiten, een salaris te laten uitbetalen op een rekening bij de kredietgever of een ander product of andere dienst aan te schaffen. Voor elke verplichting specificeert de kredietgever ten aanzien van wie en tegen wanneer de verplichting moet zijn nagekomen.
2. De kredietgever vermeldt de duur van de verplichting, bijvoorbeeld tot het eind van de kredietovereenkomst. De kredietgever vermeldt voor elke verplichting de door de consument te betalen kosten, die niet in het jaarlijkse kostenpercentage zijn begrepen.
3. De kredietgever vermeldt of de consument enigerlei nevendiensten nodig heeft om onder de gestelde voorwaarden een krediet te kunnen krijgen en, zo ja, of de consument verplicht is deze bij de voorkeursleverancier van de kredietnemer te betrekken dan wel bij een dienstverstrekker naar keuze van de consument kunnen worden betrokken. Indien aan die mogelijkheid de voorwaarde is verbonden dat de nevendiensten aan bepaalde minimale kenmerken voldoen, worden die kenmerken in deze rubriek beschreven.
Indien de kredietovereenkomst aan andere producten is gekoppeld, vermeldt de kredietgever de voornaamste kenmerken van die andere producten en geeft hij duidelijk aan of de consument het recht heeft de kredietovereenkomst of de gebundelde producten afzonderlijk op te zeggen, onder welke voorwaarden dat het geval is en welke implicaties daaraan zijn verbonden en, in voorkomend geval, wat de mogelijke gevolgen zijn van het opzeggen van de in samenhang met de kredietovereenkomst vereiste nevendiensten.
Rubriek „9. Vervroegde aflossing”
1. De kredietgever geeft aan onder welke voorwaarden de consument het krediet geheel of ten dele vervroegd kan aflossen.
2. In deze rubriek over de uitstapkosten attendeert de kredietgever de consument op alle uitstapkosten of andere kosten die bij vervroegde aflossing ter vergoeding aan de kredietgever moeten worden betaald en vermeldt hij indien mogelijk het bedrag daarvan. Indien het bedrag van de vergoeding van verschillende factoren afhangt, zoals het afgeloste bedrag of de op het ogenblik van de vervroegde aflossing geldende debetrentevoet, geeft de kredietgever aan op welke manier de vergoeding zal worden berekend en vermeldt hij hoeveel de vergoeding ten hoogste kan bedragen, of geeft hij, indien dat niet mogelijk is, een illustratief voorbeeld om de consument duidelijk te maken hoeveel de vergoeding in verschillende mogelijke scenario’s zou bedragen.
Rubriek „10. Flexibele kenmerken”
1. Indien van toepassing, geeft de kredietgever aan dat de mogelijkheid bestaat het krediet aan een andere kredietgever of op een ander onroerend goed over te dragen en vermeldt hij de ter zake geldende voorwaarden.
2. (Indien van toepassing) Aanvullende kenmerken: indien het product een of meer van de in punt 5 bedoelde kenmerken omvat, moeten deze kenmerken in deze rubriek worden vermeld en worden voorzien van een korte toelichting omtrent de omstandigheden waarin de consument van het kenmerk gebruik kan maken; eventuele voorwaarden die aan het kenmerk zijn verbonden; de vraag of de consument, indien het kenmerk deel uitmaakt van de door een hypotheek of gelijkwaardige zekerheid gedekte krediet, wettelijke of andere beschermingsvoorzieningen kwijtraakt die doorgaans aan dat kenmerk zijn verbonden; en de onderneming die het kenmerk aanbiedt (indien deze niet dezelfde is als de kredietgever).
3. Indien het kenmerk een aanvullend krediet omvat, moet in deze rubriek het volgende voor de consument worden toegelicht: het totale kredietbedrag (met inbegrip van het door de hypotheek of vergelijkbare zekerheid gedekte krediet); of het aanvullende krediet al dan niet door een zekerheid is gewaarborgd; de toepasselijke debetrentevoeten; en of het gereglementeerd is. Het bedrag van dat aanvullende krediet wordt opgenomen in de oorspronkelijke kredietwaardigheidsbeoordeling; als dat niet het geval is, wordt in deze rubriek duidelijk gemaakt dat de beschikbaarheid van het aanvullende bedrag afhankelijk is van een verdere beoordeling van het vermogen van de consument om het krediet af te lossen.
4. Indien het kenmerk een spaarinstrument omvat, moet de toepasselijke rentevoet worden vermeld.
5. Mogelijke aanvullende kenmerken zijn: „Overbetaling/Onderbetaling” [meer of minder betalen dan de afbetalingstermijn die doorgaans door de aflossingsstructuur wordt vereist]; „Aflossingsvrije perioden” [perioden waarin de consument geen betalingen moet verrichten]; „Teruglenen” [mogelijkheid voor de consument om reeds opgenomen en afgeloste middelen opnieuw te lenen]; „Aanvullende kredietopname waarvoor geen nieuwe toestemming vereist is”; „Aanvullende gewaarborgde of niet-gewaarborgde kredietopname” [overeenkomstig punt 3 hierboven]; „Creditcard”; „Gekoppelde lopende rekening”; en „Gekoppelde spaarrekening”.
6. De kredietgever kan daarvan eventuele andere kenmerken deel laten uitmaken die door de kredietgever als onderdeel van de kredietovereenkomst worden aangeboden maar niet in eerdere rubrieken zijn vermeld.
Rubriek „11. Overige rechten van de kredietnemer”
1. De kredietgever licht de rechten op bijvoorbeeld herroeping of bedenktijd toe, en ook indien van toepassing andere rechten zoals overdraagbaarheid (inclusief subrogatie) als die voorzien zijn, specificeert de voorwaarden die op dit recht of deze rechten van toepassing zijn, de procedure die de consument moet volgen om dit recht of deze rechten uit te oefenen, alsook gegevens zoals onder meer het adres waarnaar de kennisgeving van herroeping moet worden gestuurd en (indien van toepassing) de daaraan verbonden vergoedingen.
2. Indien de consumenten beschikken over bedenktijd of een recht op herroeping, wordt dit duidelijk vermeld.
3. Indien de transactie op afstand wordt aangeboden, wordt de consument overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2002/65/EG ervan in kennis gesteld of hij al dan niet over een recht op herroeping beschikt.
Rubriek „12. Klachten”
1. In deze rubriek wordt het interne contactpunt [naam van de desbetreffende afdeling] vermeld, alsook de manier waarop daarmee contact kan worden opgenomen voor het indienen van een klacht [geografisch adres] of [telefoonnummer] of [contactpersoon]: [contactgegevens] en een verwijzing naar de klachtenprocedure op de desbetreffende pagina van een website of soortgelijke informatiebron.
2. De naam van het bevoegde externe orgaan wordt voor buitengerechtelijke klachten en beroepsmogelijkheden vermeld, en indien het gebruik van de interne klachtenprocedure een absolute voorwaarde is voor toegang tot dat orgaan, wordt dat aangegeven met gebruikmaking van de formulering in deel A.
3. In het geval van kredietovereenkomsten met een consument die zijn woonplaats in een andere lidstaat heeft, verwijst de kredietgever naar FIN-NET (http://ec.europa.eu/internal_market/fin-net/).
Rubriek „13. Niet-naleving van de aan het krediet verbonden verplichtingen: gevolgen voor de kredietnemer”
1. Indien de niet-naleving door de consument van aan het krediet verbonden verplichtingen financiële of juridische gevolgen kan hebben voor de consument, beschrijft de kredietgever in deze rubriek de voornaamste verschillende gevallen (bijvoorbeeld laattijdige betalingen/wanbetaling, niet nakomen van de in rubriek 8 „Aanvullende verplichtingen” genoemde verplichtingen) en vermeldt hij waar nadere informatie kan worden verkregen.
2. Voor elk van deze gevallen specificeert de kredietgever in duidelijke, gemakkelijk te begrijpen bewoordingen de boeten of gevolgen waarin deze kunnen resulteren. Ernstige gevolgen worden benadrukt.
3. Indien het onroerend goed dat als zekerstelling voor het krediet wordt gebruikt, kan overgaan op of kan worden overgedragen aan de kredietgever als de consument zijn verplichtingen niet nakomt, wordt in deze rubriek een desbetreffende verklaring opgenomen met gebruikmaking van de formulering in deel A.
Rubriek „14. Aanvullende gegevens”
1. In geval van verkoop op afstand bevat deze rubriek een clausule inzake het op de kredietovereenkomst van toepassing zijnde recht of de bevoegde rechter.
2. Indien de kredietgever tijdens de looptijd van de overeenkomst in een andere taal met de consument wil communiceren dan de taal van het ESIS, moet dat ook worden aangegeven en moet de communicatietaal worden vermeld. Dit laat artikel 3, lid 1, punt 3, onder g), van Richtlijn 2002/65/EG onverlet.
3. De kredietgever of kredietbemiddelaar vermeldt het recht van de consument om ten minste zodra een voor de kredietgever bindend aanbod is gedaan, een afschrift van de ontwerpkredietovereenkomst verstrekt of aangeboden te krijgen, naargelang van het geval.
Rubriek „15. Toezichthouder”
1. Vermeld moet worden welke de betrokken autoriteit of autoriteiten zijn die zijn belast met het toezicht op de precontractuele fase van de kredietverlening.
BIJLAGE III
MINIMALE KENNIS- EN BEKWAAMHEIDSVEREISTEN
1. De minimale kennis- en bekwaamheidsvereisten voor de personeelsleden van kredietgevers, kredietbemiddelaars en aangestelde vertegenwoordigers als bedoeld in artikel 9 en voor personen die betrokken zijn bij het management van kredietbemiddelaars of aangestelde vertegenwoordigers als bedoeld in artikel 29, lid 2, onder c), en artikel 31, lid 2, moeten het volgende omvatten:
a) adequate kennis van kredietproducten binnen de werkingssfeer van artikel 3 en de nevendiensten die veelal samen met die producten worden aangeboden;
b) adequate kennis van de wetten met betrekking tot kredietovereenkomsten voor consumenten, in het bijzonder betreffende consumentenbescherming;
c) adequate kennis van en inzicht in de procedures voor het verwerven van het onroerend goed;
d) adequate kennis op het gebied van de waardebepaling van zekerheden;
e) adequate kennis van de organisatie en de werking van kadastrale registers;
f) adequate kennis van de markt in de desbetreffende lidstaten;
g) adequate kennis van normen van bedrijfsethiek;
h) adequate kennis van de procedure van beoordeling van de kredietwaardigheid van een consument of in voorkomend geval de nodige bekwaamheid in het beoordelen van de kredietwaardigheid van consumenten;
i) adequate financiële en economische bekwaamheid.
2. Bij het vaststellen van de minimale kennis- en bevoegdheidsvereisten kunnen de lidstaten differentiëren tussen de niveaus en typen vereisten voor de personeelsleden van kredietgevers, de personeelsleden van kredietbemiddelaars of aangestelde vertegenwoordigers en het management van kredietbemiddelaars of aangestelde vertegenwoordigers.
3. De lidstaten bepalen het adequate niveau van kennis en bekwaamheid op basis van
a) beroepskwalificaties, zoals diploma’s, certificaten, gevolgde beroepsopleidingen en bekwaamheidstoetsen; of
b) beroepservaring, die kan worden gedefinieerd in de vorm van een minimumaantal jaren beroepsuitoefening op gebieden die verband houden met de creatie, de distributie en de verkoop van kredietproducten en kredietbemiddeling.
Na 21 maart 2019 mag de vaststelling van een adequaat niveau van kennis en bekwaamheid niet alleen gebaseerd worden op de methoden die zijn opgenomen in de eerste alinea, onder b).
( 1 ) PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19.
( 2 ) Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad van 8 juni 2016 betreffende indices die worden gebruikt als benchmarks voor financiële instrumenten en financiële overeenkomsten of om de prestatie van beleggingsfondsen te meten en tot wijziging van Richtlijnen 2008/48/EG en 2014/17/EU en Verordening (EU) nr. 596/2014 (PB L 171 van 29.6.2016, blz. 1).