02013L0034 — NL — 05.01.2023 — 004.004


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

RICHTLIJN 2013/34/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN VAN DE RAAD

van 26 juni 2013

betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

RICHTLIJN 2014/95/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD  van 22 oktober 2014

  L 330

1

15.11.2014

►M2

RICHTLIJN 2014/102/EU VAN DE RAAD  van 7 november 2014

  L 334

86

21.11.2014

►M3

RICHTLIJN (EU) 2021/2101 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD  van 24 november 2021

  L 429

1

1.12.2021

►M4

RICHTLIJN (EU) 2022/2464 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD  van 14 december 2022

  L 322

15

16.12.2022


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 181, 7.7.2022, blz.  37 (2013/34/EU)

►C2

Rectificatie, PB L 187, 14.7.2022, blz.  58 (2021/2101)

►C3

Rectificatie, PB L 183, 20.7.2023, blz.  64 (Richtlijn 2013/34/EU)




▼B

RICHTLIJN 2013/34/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN VAN DE RAAD

van 26 juni 2013

betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad

(Voor de EER relevante tekst)



HOOFDSTUK 1

TOEPASSINGSGEBIED, DEFINITIES EN CATEGORIEËN VAN ONDERNEMINGEN EN GROEPEN

Artikel 1

Toepassingsgebied

1.  

De bij deze richtlijn voorgeschreven coördinatiemaatregelen zijn van toepassing op de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die betrekking hebben op ondernemingen met de rechtsvormen genoemd in:

a) 

bijlage I;

b) 

bijlage II, waarbij alle directe of indirecte vennoten van de onderneming die anders onbeperkt aansprakelijk zouden zijn, de facto beperkt aansprakelijk zijn omdat die vennoten ondernemingen zijn:

i) 

die een in bijlage I genoemde rechtsvormen hebben; of

ii) 

die niet onder het recht van een lidstaat vallen maar een rechtsvorm hebben die vergelijkbaar is met de in bijlage I genoemde rechtsvormen.

▼M3

1 bis.  
De coördinatiemaatregelen die in de artikelen 48 bis tot en met 48 sexies en artikel 51 worden voorgeschreven, zijn ook van toepassing op de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten met betrekking tot bijkantoren die in een lidstaat zijn opgericht door een onderneming die niet onder het recht van een lidstaat valt, maar een rechtsvorm heeft die vergelijkbaar is met een van de in bijlage I genoemde ondernemingsvormen. Artikel 2 is van toepassing op deze bijkantoren voor zover de artikelen 48 bis tot en met 48 sexies en artikel 51 van toepassing zijn op dergelijke bijkantoren.

▼B

2.  
De lidstaten stellen de Commissie binnen een redelijke termijn in kennis van de wijzigingen in de rechtsvormen van ondernemingen naar hun nationale recht waardoor bijlage I of bijlage II niet langer accuraat zou zijn. In dergelijk geval is de Commissie bevoegd overeenkomstig artikel 49 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot aanpassing van de lijsten van ondernemingen in bijlagen I en II.

▼M4

3.  

De in de artikelen 19 bis, 29 bis, 29 quinquies, 30 en 33, artikel 34, lid 1, tweede alinea, punt a bis), artikel 34, leden 2 en 3, en artikel 51 van deze richtlijn voorgeschreven coördinatiemaatregelen zijn ook van toepassing op de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten die betrekking hebben op de volgende ondernemingen, ongeacht hun rechtsvorm, op voorwaarde dat het daarbij grote ondernemingen of kleine en middelgrote ondernemingen, met uitzondering van micro-ondernemingen, die organisaties van openbaar belang betreft als gedefinieerd in artikel 2, punt 1, a), van deze richtlijn:

a) 

verzekeringsondernemingen in de zin van artikel 2, lid 1, van Richtlijn 91/674/EEG van de Raad ( 1 );

b) 

kredietinstellingen zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 1), van Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad ( 2 ).

De lidstaten kunnen ervoor kiezen de in de eerste alinea van dit lid bedoelde coördinatiemaatregelen niet toe te passen op de in artikel 2, lid 5, punten 2) tot en met 23), van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 3 ) genoemde ondernemingen.

4.  
De in de artikelen 19 bis, 29 bis en 29 quinquies voorgeschreven coördinatiemaatregelen zijn niet van toepassing op de in artikel 2, punt 12), b) en f), van Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad ( 4 ) genoemde financiële producten.
5.  
De in de artikelen 40 bis tot en met 40 quinquies voorgeschreven coördinatiemaatregelen zijn ook van toepassing op de wet- en regelgeving en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten betreffende dochterondernemingen en bijkantoren van ondernemingen die niet onder het recht van een lidstaat vallen, maar waarvan de rechtsvorm vergelijkbaar is met de in bijlage I genoemde ondernemingsvormen.

▼B

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt verstaan onder:

1)

„organisaties van openbaar belang” :

ondernemingen die onder het toepassingsgebied van artikel 1 vallen en die

a) 

onder het recht van een lidstaat vallen en waarvan de effecten zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt van een lidstaat in de zin van artikel 4, lid 1, punt 14), van Richtlijn 2004/39/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende markten voor financiële instrumenten ( 5 ),

b) 

kredietinstellingen zijn in de zin van artikel 4, punt 1), van Richtlijn 2006/48/EG van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2006 betreffende de toegang tot en de uitoefening van de werkzaamheden van kredietinstellingen ( 6 ), en die geen kredietinstellingen als bedoeld in artikel 2 van die richtlijn zijn,

c) 

verzekeringsondernemingen zijn in de zin van artikel 2, lid 1, van Richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening van verzekeringsondernemingen ( 7 ), of

d) 

door de lidstaten zijn aangemerkt als organisaties van openbaar belang, bijvoorbeeld ondernemingen die van groot algemeen belang zijn als gevolg van de aard van hun bedrijfsactiviteiten, hun omvang of de grootte van hun personeelsbestand;

▼C1

2)

„deelneming” : de al dan niet in certificaten belichaamde rechten in het kapitaal van andere ondernemingen, die, door het scheppen van een duurzame band met die andere ondernemingen, ertoe strekken de eigen bedrijfsuitoefening van de onderneming die deze rechten bezit, te bevorderen. Er bestaat een vermoeden van deelneming wanneer het door een onderneming gehouden deel van het kapitaal van een andere onderneming een door de lidstaten vastgestelde drempelwaarde, die lager is dan of gelijk is aan 20 %, overschrijdt;

▼B

3)

„verbonden partij” : dezelfde betekenis als in de internationale standaarden voor jaarrekeningen zoals die zijn goedgekeurd overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 van het Europees Parlement en de Raad van 19 juli 2002 betreffende de toepassing van internationale standaarden voor jaarrekeningen ( 8 );

4)

„vaste activa” : de vermogensbestanddelen die bestemd zijn om duurzaam voor de bedrijfsuitoefening te worden gebruikt;

▼M4

5)

„netto-omzet” : het bedrag met betrekking tot de verkoop van goederen en de verlening van diensten, na aftrek van kortingen en belasting over de toegevoegde waarde en andere rechtstreeks met de omzet verbonden belastingen; voor de in artikel 1, lid 3, eerste alinea, punt a), van deze richtlijn bedoelde verzekeringsondernemingen wordt “netto-omzet” echter gedefinieerd overeenkomstig artikel 35 en artikel 66, punt 2, van Richtlijn 91/674/EEG van de Raad ( 9 ); voor de in artikel 1, lid 3, eerste alinea, punt b), van deze richtlijn bedoelde kredietinstellingen wordt “netto-omzet” gedefinieerd overeenkomstig artikel 43, lid 2, punt c) van Richtlijn 86/635/EEG van de Raad ( 10 ), en voor binnen het toepassingsgebied van artikel 40 bis, lid 1, van deze richtlijn vallende ondernemingen wordt onder “netto-omzet” verstaan de inkomsten zoals gedefinieerd bij of in de zin van het kader voor financiële verslaglegging op basis waarvan de financiële overzichten van de onderneming worden opgesteld;

▼B

6)

„aanschaffingsprijs” : de te betalen prijs en alle bijkomende kosten, verminderd met incidentele verlagingen van de verwervingskosten;

7)

„vervaardigingskosten” : de aanschaffingsprijs van grondstoffen, hulpstoffen en andere kosten die rechtstreeks toe te rekenen zijn aan het product in kwestie. De lidstaten staan toe of schrijven voor dat een redelijk deel van de op de productieperiode betrekking hebbende vaste of variabele algemene kosten die slechts indirect aan de het product in kwestie kunnen worden toegerekend, aan de vervaardigingskosten worden toegevoegd. Distributiekosten worden niet meegerekend;

8)

„waardecorrectie” : alle correcties die ertoe strekken rekening te houden met op de balansdatum geconstateerde – al dan niet definitieve – veranderingen in de waarde van vermogensbestanddelen;

9)

„moederonderneming” : een onderneming die zeggenschap heeft over een of meer dochterondernemingen;

10)

„dochteronderneming” : een onderneming waarover een moederonderneming zeggenschap heeft, met inbegrip van elke dochteronderneming van een uiteindelijke moederonderneming;

11)

„groep” : een moederonderneming en al haar dochterondernemingen;

12)

„verbonden ondernemingen” : twee of meer ondernemingen binnen een groep;

13)

„geassocieerde onderneming” : een onderneming waarin een andere onderneming een deelneming heeft en op wiens bestuur en financieel beleid die andere onderneming een invloed van betekenis uitoefent. Er bestaat een vermoeden dat een onderneming invloed van betekenis uitoefent op een andere onderneming wanneer de eerste onderneming 20 % of meer van de stemrechten van de aandeelhouders van of de deelnemers in die andere onderneming bezit;

14)

„beleggingsonderneming” :

a) 

ondernemingen die uitsluitend ten doel hebben hun middelen in verschillende roerende, onroerende of andere waarden te beleggen, met als enig oogmerk de beleggingsrisico's te spreiden en de resultaten van het beheer van hun vermogen aan hun aandeelhouders ten goede te laten komen;

b) 

met beleggingsondernemingen met vast kapitaal geassocieerde ondernemingen waarvan het enige doel is het verkrijgen van volgestorte aandelen van deze beleggingsondernemingen, onverminderd artikel 22, lid 1, punt h), van Richtlijn 2012/30/EU;

15)

„participatieondernemingen” : ondernemingen die uitsluitend ten doel hebben het verkrijgen van deelnemingen in andere ondernemingen en het beheer en de exploitatie van deze deelnemingen, zonder zich rechtstreeks of onrechtstreeks in te laten met de bedrijfsvoering van de betrokken ondernemingen, zulks onverminderd de rechten van de participatieonderneming in haar hoedanigheid van aandeelhoudster;

16)

„materieel belang” : de hoedanigheid van informatie waarvan redelijkerwijze kan worden verwacht dat de weglating of onjuiste vermelding ervan de beslissingen die een gebruiker op basis van de financiële overzichten van een onderneming neemt, zou kunnen beïnvloeden. Het materieel belang van afzonderlijke posten wordt beoordeeld in de context van andere gelijkaardige posten;

▼M4

17)

„duurzaamheidskwesties” : ecologische, sociale en mensenrechten, en governancefactoren, waaronder duurzaamheidsfactoren zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 24), van Verordening (EU) 2019/2088;

18)

„duurzaamheidsrapportering” : verslaglegging van informatie met betrekking tot duurzaamheidskwesties overeenkomstig de artikelen 19 bis, 29 bis en 29 quinquies;

19)

„essentiële immateriële middelen” : niet-fysieke middelen waarvan het bedrijfsmodel van de onderneming fundamenteel afhangt en die een bron zijn voor de waardecreatie van de onderneming;

20)

„onafhankelijke verlener van assurancediensten” : een conformiteitsbeoordelingsinstantie die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad ( 11 ) geaccrediteerd is voor de in artikel 34, lid 1, tweede alinea, punt a bis), van deze richtlijn bedoelde specifieke conformiteitsbeoordelingsactiviteit.

▼B

Artikel 3

Categorieën van ondernemingen en groepen

1.  

Wanneer zij gebruik maken van één of meer van de keuzemogelijkheden in artikel 36, omschrijven de lidstaten micro-ondernemingen als ondernemingen die op de balansdatum de grensbedragen voor ten minste twee van de drie volgende criteria niet overschrijden:

a) 

balanstotaal: 350 000  EUR;

b) 

netto-omzet: 700 000  EUR;

c) 

gemiddeld personeelsbestand gedurende het boekjaar: 10.

2.  

Kleine ondernemingen zijn ondernemingen die op de balansdatum de grensbedragen voor ten minste twee van de volgende drie criteria niet overschrijden:

a) 

balanstotaal: 4 000 000  EUR;

b) 

netto-omzet: 8 000 000  EUR;

c) 

gemiddeld personeelsbestand gedurende het boekjaar: 50.

De lidstaten kunnen drempelwaarden bepalen die de drempelwaarden in punten a) en b) van de eerste alinea overschrijden. De drempelwaarden mogen evenwel niet hoger zijn dan 6 000 000  EUR voor het balanstotaal en 12 000 000  EUR voor de netto-omzet.

3.  

Middelgrote ondernemingen zijn ondernemingen die geen micro-ondernemingen of kleine ondernemingen zijn en die op de balansdatum de grensbedragen voor ten minste twee van de volgende drie criteria niet overschrijden:

a) 

balanstotaal: 20 000 000  EUR;

b) 

netto-omzet: 40 000 000  EUR;

c) 

gemiddeld personeelsbestand gedurende het boekjaar: 250.

4.  

Grote ondernemingen zijn ondernemingen die op de balansdatum ten minste twee van de volgende drie criteria overschrijden:

a) 

balanstotaal: 20 000 000  EUR;

b) 

netto-omzet: 40 000 000  EUR;

c) 

gemiddeld personeelsbestand gedurende het boekjaar: 250.

5.  

Kleine groepen zijn groepen bestaande uit in een consolidatie op te nemen moeder- en dochterondernemingen die, op geconsolideerde basis, op de balansdatum van de moederonderneming de grensbedragen voor ten minste twee van de volgende drie criteria niet overschrijden:

a) 

balanstotaal: 4 000 000  EUR;

b) 

netto-omzet: 8 000 000  EUR;

c) 

gemiddeld personeelsbestand gedurende het boekjaar: 50.

De lidstaten kunnen drempelwaarden bepalen die de drempelwaarden in punten a) en b) van de eerste alinea overschrijden. De drempelwaarden mogen evenwel niet hoger zijn dan 6 000 000  EUR voor het balanstotaal en 12 000 000  EUR voor de netto-omzet.

6.  

Middelgrote groepen zijn groepen, andere dan kleine groepen, die bestaan uit in een consolidatie op te nemen moeder- en dochterondernemingen die, op geconsolideerde basis, op de balansdatum van de moederonderneming de grensbedragen voor ten minste twee van de volgende drie criteria niet overschrijden:

a) 

balanstotaal: 20 000 000  EUR;

b) 

netto-omzet: 40 000 000  EUR;

c) 

gemiddeld personeelsbestand gedurende het boekjaar: 250.

7.  

Grote groepen zijn groepen bestaande uit in een consolidatie op te nemen moeder- en dochterondernemingen die, op geconsolideerde basis, op de balansdatum van de moederonderneming de grensbedragen voor ten minste twee van de volgende drie criteria overschrijden:

a) 

balanstotaal: 20 000 000  EUR;

b) 

netto-omzet: 40 000 000  EUR;

c) 

gemiddeld personeelsbestand gedurende het boekjaar: 250.

8.  
De lidstaten staan toe dat de in artikel 24, lid 3, bedoelde verrekening en elke uit artikel 24, lid 7, voortvloeiende weglating niet worden verricht wanneer in de leden 5 tot en met 7 genoemde grensbedragen worden berekend. In dergelijke gevallen worden de grensbedragen betreffende het balanstotaal en de netto-omzet vermeerderd met 20 %.
9.  
Voor de lidstaten die de euro niet hebben ingevoerd, is de tegenwaarde van de in de leden 1 tot en met 7 vastgestelde bedragen in de nationale munteenheid, de waarde die wordt verkregen door toepassing van de wisselkoers die wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie per datum van inwerkingtreding van de richtlijnen waarin die bedragen worden vastgesteld.

Voor de omzetting in de nationale munteenheid van de lidstaten die de euro niet hebben ingevoerd, mogen de bedragen in euro die zijn vastgesteld in de leden 1, 3, 4, 6 en 7 met niet meer dan 5 % worden vermeerderd of verminderd om in de nationale munteenheid ronde bedragen te verkrijgen.

10.  
Indien een onderneming of een groep op de balansdatum twee van de drie in de leden 1 tot en met 7 genoemde criteria overschrijdt of niet meer overschrijdt, heeft dit voor de toepassing van de in deze richtlijn bedoelde afwijkingen slechts gevolg indien deze omstandigheid zich gedurende twee achtereenvolgende boekjaren voordoet.
11.  
Het in de leden 1 tot en met 7 bedoelde balanstotaal bestaat hetzij uit de totale waarde van de activa bedoeld onder de posten A tot en met E onder „Activa” in de balansindeling zoals vastgesteld in bijlage III, hetzij uit de activa bedoeld onder de posten A tot en met E in de balansindeling zoals opgenomen in bijlage IV.
12.  
Voor de berekening van de in de leden 1 tot en met 7 vermelde drempelwaarden kunnen de lidstaten eisen dat ondernemingen waarvoor de netto-omzet niet relevant is, inkomsten uit andere bronnen omvatten. De lidstaten kunnen eisen dat moederondernemingen hun drempelwaarden niet op individuele basis maar op geconsolideerde basis berekenen. De lidstaten kunnen ook eisen dat verbonden ondernemingen hun drempelwaarden op geconsolideerde of op geaggregeerde basis berekenen indien dergelijke ondernemingen zijn opgericht met als enig doel de verslaggeving van bepaalde informatie te ontwijken.
13.  
De Commissie evalueert ten minste om de vijf jaar de in de leden 1 tot en met 7 van dit artikel bedoelde drempelwaarden met het oog op aanpassing aan de gevolgen van de inflatie en stelt, waar passend, overeenkomstig artikel 49 gedelegeerde handelingen tot wijziging van die drempelwaarden vast, rekening houdend met de inflatiemaatstaven als gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie.

HOOFDSTUK 2

ALGEMENE BEPALINGEN EN BEGINSELEN

Artikel 4

Algemene bepalingen

1.  
De jaarlijkse financiële overzichten vormen een geheel en omvatten voor alle ondernemingen ten minste de balans, de winst-en-verliesrekening en de toelichting bij de financiële overzichten.

De lidstaten kunnen voorschrijven dat ondernemingen, andere dan kleine ondernemingen, in de jaarlijkse financiële overzichten naast de in de eerste alinea bedoelde stukken andere overzichten opnemen.

2.  
De jaarlijkse financiële overzichten worden duidelijk en overeenkomstig de bepalingen van deze richtlijn opgesteld.
3.  
De jaarlijkse financiële overzichten geven een getrouw beeld van de activa, de passiva, de financiële positie en de winst of het verlies van de onderneming. Indien de toepassing van deze richtlijn niet voldoende is om een getrouw beeld te geven van de activa, de passiva, de financiële positie en de winst of het verlies van de onderneming, wordt in de toelichting bij de financiële overzichten dergelijke bijkomende informatie verstrekt die met het oog op de naleving van dat voorschrift noodzakelijk is.
4.  
Indien in uitzonderlijke gevallen blijkt dat toepassing van een bepaling van deze richtlijn onverenigbaar is met de in lid 3 vastgelegde verplichting, blijft die bepaling buiten toepassing opdat een getrouw beeld van de activa, de passiva, de financiële positie en de winst of het verlies van de onderneming wordt gegeven. In de toelichting bij de financiële overzichten wordt in voorkomend geval, onder opgave van redenen, vermeld dat een bepaling buiten toepassing is gebleven, en welke invloed dat heeft gehad op de activa, de passiva, de financiële positie en de winst of het verlies van de onderneming.

De lidstaten kunnen bepalen wat onder dergelijke uitzonderlijke gevallen wordt verstaan en kunnen de op die gevallen toepasselijke bijzondere voorschriften vaststellen.

5.  
De lidstaten kunnen eisen dat ondernemingen, andere dan kleine ondernemingen, in hun jaarlijkse financiële overzichten bijkomende informatie verstrekken naast de uit hoofde van deze richtlijn voorgeschreven informatie.
6.  
In afwijking van lid 5 kunnen de lidstaten eisen dat kleine ondernemingen in het financiële overzicht informatie samenstellen, vermelden en openbaar maken die verder gaat dan de eisen van deze richtlijn, mits dergelijke informatie wordt vergaard in het kader van een systeem van eenmalige neerlegging van financiële overzichten en die vermeldingen bij de nationale belastingwetgeving uitsluitend met het oog op de belastinginning voorgeschreven zijn. De overeenkomstig dit lid vereiste informatie wordt opgenomen in het desbetreffende deel van de financiële overzichten.
7.  
De lidstaten stellen de Commissie van enige bijkomende informatie die zij in overeenstemming met lid 6 eisen in kennis op het tijdstip van omzetting van deze richtlijn en telkens wanneer zij in overeenstemming met lid 6 in hun nationale wetgeving nieuwe voorschriften betreffende te verstrekken informatie opnemen.
8.  
De lidstaten die van elektronische oplossingen voor het neerleggen en openbaar maken van jaarlijkse financiële overzichten gebruik maken, zorgen ervoor dat kleine ondernemingen niet gehouden zijn tot openbaarmaking, overeenkomstig hoofdstuk 7, van de uit hoofde van de nationale belastingwetgeving vereiste bijkomende vermeldingen als bedoeld in lid 6.

Artikel 5

Algemene rapporteringsverplichting

Het document waarin de financiële overzichten zijn vervat, vermeldt de naam van de onderneming en de in artikel 5, punten a) en b), van Richtlijn 2009/101/EG voorgeschreven gegevens.

Artikel 6

Algemene beginselen voor financiële verslaglegging

1.  

De opname en waardering van de in de jaarlijkse financiële overzichten en de geconsolideerde financiële overzichten te presenteren posten geschiedt volgens de onderstaande algemene beginselen:

a) 

de onderneming wordt verondersteld haar werkzaamheden voort te zetten;

b) 

de grondslagen voor financiële verslaglegging en de waarderingsmethoden blijven van boekjaar tot boekjaar ongewijzigd;

c) 

opname en waardering geschieden volgens het voorzichtigheidsbeginsel en in het bijzonder geldt het volgende:

i) 

winsten mogen slechts worden opgenomen voor zover zij op de balansdatum gerealiseerd zijn;

ii) 

alle verplichtingen die hun oorsprong hebben in het betrokken boekjaar of in de loop van een vorig boekjaar, worden opgenomen, ook als die verplichtingen pas bekend worden tussen de balansdatum en de datum waarop de balans wordt opgesteld; en

iii) 

alle negatieve waardecorrecties worden opgenomen, ongeacht of het boekjaar met winst of verlies wordt afgesloten;

d) 

in de balans en in de winst-en-verliesrekening opgenomen bedragen worden berekend volgens het toerekeningsbeginsel;

e) 

de beginbalans van een boekjaar stemt overeen met de eindbalans van het voorafgaande boekjaar;

f) 

de activa en passiva worden elk afzonderlijk gewaardeerd;

g) 

verrekening tussen actief- en passiefposten en tussen baten- en lastenposten is niet toegestaan;

h) 

posten van de winst-en-verliesrekening en de balans worden verantwoord en gepresenteerd gelet op het wezen van de desbetreffende transactie of overeenkomst;

i) 

in de financiële overzichten opgenomen posten worden volgens het beginsel van de aanschaffingsprijs of vervaardigingskosten gewaardeerd; en

j) 

de voorschriften van deze richtlijn inzake opname, waardering, presentatie, vermelding en consolidatie behoeven niet te worden nageleefd indien het nalevingseffect niet van materieel belang is.

2.  
Niettegenstaande lid 1, punt g), kunnen de lidstaten in specifieke gevallen toestaan of voorschrijven dat ondernemingen verrekeningen tussen actief- en passiefposten en tussen baten- en lastenposten toepassen, op voorwaarde dat de te verrekenen bedragen als brutobedragen in de toelichting bij de financiële overzichten worden vermeld.
3.  
De lidstaten kunnen ondernemingen vrijstelling verlenen van de voorschriften van lid 1, punt h).
4.  
De lidstaten kunnen de toepassing van lid 1, punt j), beperken tot presentatie en vermelding van informatie.
5.  
De lidstaten kunnen toestaan of voorschrijven dat, naast de overeenkomstig lid 1, punt c), sub ii), opgenomen bedragen, ook alle voorzienbare verplichtingen en mogelijke verliezen die hun oorsprong hebben in de loop van het boekjaar of in de loop van een vorig boekjaar worden opgenomen, ook als deze verplichtingen en verliezen pas bekend worden tussen de balansdatum en de datum waarop de balans wordt opgesteld.

Artikel 7

Alternatieve waarderingsgrondslag voor vaste activa tegen geherwaardeerde bedragen

1.  
In afwijking van artikel 6, lid 1, punt i), kunnen de lidstaten toestaan of voorschrijven dat alle ondernemingen, of bepaalde categorieën ondernemingen, vaste activa tegen geherwaardeerde bedragen waarderen. Indien het nationale recht in waardering tegen geherwaardeerde bedragen voorziet, dan worden ook de inhoud, de grenzen en de regels voor de toepassing van deze methode volgens dat recht bepaald.
2.  
Wanneer lid 1 wordt toegepast, wordt het verschil tussen de waardering op basis van de aanschaffingsprijs of vervaardigingskosten en de waardering op basis van een herwaardering in de balans in de herwaarderingsreserve onder „Eigen vermogen” opgenomen.

De herwaarderingsreserve kan te allen tijde geheel of ten dele in kapitaal worden omgezet.

De herwaarderingsreserve wordt verminderd indien de daarvoor gereserveerde bedragen niet meer noodzakelijk zijn voor de toepassing van de waardering tegen geherwaardeerde bedragen in de verslaglegging. De lidstaten kunnen regels vaststellen voor het gebruik van de herwaarderingsreserve, met dien verstande dat er slechts bedragen uit de herwaarderingsreserve aan de winst-en-verliesrekening mogen worden toegevoegd indien de overgeboekte bedragen hetzij als kosten in de winst-en-verliesrekening zijn opgenomen hetzij betrekking hebben op een daadwerkelijk gerealiseerde waardevermeerdering. Uit de herwaarderingsreserve mogen noch rechtstreeks noch onrechtstreeks bedragen worden uitgekeerd, tenzij zij overeenstemmen met een gerealiseerde waardevermeerdering.

Behalve in de in de tweede en derde alinea van dit lid genoemde gevallen, mag de herwaarderingsreserve niet worden verminderd.

3.  
De waardecorrecties worden elk jaar berekend op basis van het geherwaardeerde bedrag. In afwijking van de artikelen 9 en 13 kunnen lidstaten echter toestaan of voorschrijven dat enkel het bedrag van de waardecorrecties die het resultaat zijn van een waardering op basis van de aanschaffingsprijs of vervaardigingskosten worden getoond onder de betreffende posten in de in de bijlagen V en VI vastgestelde indelingen en dat het verschil als resultaat van de waardering op basis van een herwaardering overeenkomstig dit artikel afzonderlijk in de indelingen wordt getoond.

Artikel 8

Alternatieve waarderingsgrondslag voor de reële waarde

1.  

In afwijking van artikel 6, lid 1, punt i), en behoudens de in dit artikel gestelde voorwaarden:

a) 

wordt door de lidstaten toegestaan of voorgeschreven dat alle ondernemingen, of bepaalde categorieën ondernemingen, financiële instrumenten, met inbegrip van afgeleide financiële instrumenten, tegen de reële waarde waarderen; en

b) 

kunnen de lidstaten toestaan of voorschrijven dat alle ondernemingen, of bepaalde categorieën ondernemingen, bepaalde categorieën activa, andere dan financiële instrumenten, waarderen tegen bedragen die op basis van de reële waarde zijn berekend.

Dergelijke toestemming of dergelijk voorschrift kan tot geconsolideerde financiële overzichten worden beperkt.

2.  

Voor de toepassing van deze richtlijn worden op grondstoffen gebaseerde overeenkomsten die ieder van de contractsluitende partijen het recht geven tot afwikkeling in contanten of enig ander financieel instrument, als afgeleide financiële instrumenten beschouwd, tenzij die overeenkomsten:

a) 

gesloten werden en duurzaam dienen voor de op het tijdstip van sluiting en nadien verwachte inkoop-, verkoop- of gebruiksbehoeften van de onderneming;

b) 

reeds bij de totstandkoming als op grondstoffen gebaseerde overeenkomsten werden aangemerkt; en

c) 

naar verwachting door levering van de grondstof zullen worden afgewikkeld.

3.  

Lid 1, onder a), is enkel van toepassing op de volgende passiva:

a) 

passiva die deel uitmaken van een handelsportefeuille; en

b) 

afgeleide financiële instrumenten.

4.  

Een waardering overeenkomstig lid 1, onder a), is niet van toepassing op:

a) 

tot de vervaldag aangehouden niet-afgeleide financiële instrumenten;

b) 

door de onderneming verstrekte leningen, respectievelijk te innen vorderingen die geen deel uitmaken van de handelsportefeuille; en

c) 

belangen in dochterondernemingen, geassocieerde ondernemingen en joint ventures, door de onderneming uitgegeven eigenvermogensinstrumenten, overeenkomsten die een eventuele inbreng in het kader van een samenwerking tussen ondernemingen behelzen, en andere financiële instrumenten met zodanige specifieke kenmerken dat verslaglegging over deze instrumenten volgens de algemeen aanvaarde praktijk op een andere manier dan voor andere financiële instrumenten geschiedt.

5.  
In afwijking van artikel 6, lid 1, punt i), kunnen de lidstaten toestaan dat activa of passiva die in het kader van een reëlewaardehedge-accountingsysteem als afgedekte post worden aangemerkt, of welomschreven onderdelen van die activa en passiva, worden gewaardeerd tegen het specifieke volgens dat reëlewaardehedge-accountingsysteem vereiste bedrag.
6.  
In afwijking van de leden 3 en 4, kunnen de lidstaten toestaan of eisen dat de opname, waardering en vermelding van financiële instrumenten gebeurt volgens de overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 goedgekeurde internationale standaarden voor jaarrekeningen.
7.  

De reële waarde in de zin van dit artikel wordt bepaald op basis van een van de volgende waarden:

a) 

voor financiële instrumenten waarvoor direct een betrouwbare markt is aan te wijzen, de marktwaarde. Wanneer de marktwaarde niet direct te bepalen valt voor het instrument zelf, maar wel voor de bestanddelen ervan of voor een soortgelijk instrument, mag de marktwaarde uit de marktwaarde van zijn bestanddelen of uit de marktwaarde van het soortgelijke instrument worden afgeleid;

b) 

voor financiële instrumenten waarvoor niet direct een betrouwbare markt is aan te wijzen, een waarde, verkregen met behulp van algemeen aanvaarde waarderingsmodellen en -technieken, mits die waarderingsmodellen en -technieken een redelijke benadering van de marktwaarde opleveren.

Financiële instrumenten die niet op betrouwbare wijze kunnen worden gewaardeerd aan de hand van de in de punten a)en b) van de eerste alinea beschreven methoden, worden tegen de aanschaffingsprijs of vervaardigingskosten gewaardeerd, voor zover waardering op die basis mogelijk is.

8.  

Niettegenstaande artikel 6, lid 1, punt c), wordt een verandering in de waarde van een tegen de reële waarde gewaardeerd financieel instrument in de winst-en-verliesrekening opgenomen, met dien verstande dat een dergelijke verandering in de volgende gevallen rechtreeks in de reëlewaardereserve wordt opgenomen:

a) 

het opgenomen instrument is een afdekkingsinstrument in het kader van een „fair value hedge accounting”-systeem waarbij waardeveranderingen in hun geheel of gedeeltelijk niet in de winst-en-verliesrekening hoeven te worden verwerkt; of

b) 

de waardeverandering houdt verband met een wisselkoersverschil dat voortvloeit uit een monetaire post die deel uitmaakt van de netto-investering van een onderneming in een buitenlandse entiteit.

De lidstaten kunnen toestaan of eisen dat een verandering in de waarde van een voor verkoop beschikbaar financieel actief dat geen afgeleid financieel instrument is, rechtstreeks in een reëlewaardereserve wordt opgenomen. Die reserve wordt aangepast wanneer de gereserveerde bedragen niet meer noodzakelijk zijn voor de toepassing van de punten a) en b) van de eerste alinea.

9.  
Niettegenstaande artikel 6, lid 1, punt c), kunnen de lidstaten toestaan of voorschrijven dat alle ondernemingen, of bepaalde categorieën ondernemingen, die activa, andere dan financiële instrumenten, tegen de reële waarde waarderen, waardeveranderingen in de winst-en-verliesrekening opnemen.

HOOFDSTUK 3

BALANS EN WINST-EN-VERLIESREKENING

Artikel 9

Algemene bepalingen betreffende de balans en de winst-en-verliesrekening

1.  
De indeling van de balans en de indeling van de winst-en-verliesrekening blijven van boekjaar tot boekjaar ongewijzigd. In uitzonderlijke gevallen is het evenwel toegestaan van dit beginsel af te wijken teneinde een getrouw beeld van de activa, de passiva, de financiële positie en de winst of het verlies van de onderneming te geven. Dergelijke afwijkingen worden onder opgave van de redenen daarvoor in de toelichting bij de financiële overzichten vermeld.
2.  
In de balans en in de winst-en-verliesrekening worden de in de bijlagen III tot VI vastgestelde posten afzonderlijk en in de aangegeven volgorde opgenomen. Lidstaten staan een verdere splitsing van deze posten toe, mits de voorgeschreven indelingen worden gevolgd. Lidstaten staan de toevoeging van subtotalen en van nieuwe posten toe, mits de inhoud van dergelijke nieuwe posten niet wordt gedekt door een van de posten in de voorgeschreven indelingen. Lidstaten kunnen een dergelijke splitsing van subtotalen of nieuwe posten verplicht stellen.
3.  
De indeling, omschrijving en terminologie van de met Arabische cijfers aangeduide posten van de balans en de winst-en-verliesrekening worden aangepast wanneer de bijzondere aard van de onderneming dit vergt. De lidstaten kunnen dergelijke aanpassingen voorschrijven voor ondernemingen die tot een bepaalde economische sector behoren.

Lidstaten kunnen toestaan of voorschrijven dat met Arabische cijfers aangeduide posten van de balans en de winst - en verliesrekening worden samengevoegd wanneer hun bedrag niet van materieel belang is voor het geven van een getrouw beeld van de activa, de passiva, de financiële positie en de winst of het verlies van de onderneming, of indien die samenvoeging de duidelijkheid ten goede komt, mits de aldus samengevoegde posten in de toelichting bij de financiële overzichten afzonderlijk worden vermeld.

4.  
In afwijking van leden 2 en 3 van dit artikel, kunnen de lidstaten een onderneming beperken in haar mogelijkheden om van in de bijlagen III tot VI vastgestelde indelingen af te wijken voor zover dit noodzakelijk is met het oog op het indienen van financiële overzichten langs elektronische weg.
5.  
Bij elk van de posten van de balans en de winst-en-verliesrekening worden het bedrag van het boekjaar waarop de balans en de winst-en-verliesrekening betrekking hebben en het bedrag van de overeenkomstige post van het voorafgaande boekjaar vermeld. Lidstaten kunnen voorschrijven dat, wanneer deze bedragen niet vergelijkbaar zijn, het bedrag van het voorafgaande boekjaar wordt aangepast. Gevallen van niet-vergelijkbaarheid en aanpassingen van de bedragen worden met de nodige uitleg in de toelichting bij de financiële overzichten vermeld.
6.  
De lidstaten kunnen toestaan of voorschrijven dat de indelingen van de balans en van de winst-en-verliesrekening worden aangepast teneinde de bestemming van winst en de verwerking van het verlies op te nemen.
7.  

Met betrekking tot de behandeling van deelnemingen in de jaarlijkse financiële overzichten:

a) 

kunnen de lidstaten toestaan of voorschrijven dat die deelnemingen worden vermeld volgens de vermogensmutatiemethode als bepaald in de artikel 27, met inachtneming van de noodzakelijke aanpassingen die voortvloeien uit de specifieke kenmerken van de jaarlijkse financiële overzichten in vergelijking met de geconsolideerde financiële overzichten;

b) 

kunnen de lidstaten toestaan of voorschrijven dat het deel van de winst of het verlies dat aan de deelneming kan worden toegerekend, slechts in de winst-en-verliesrekening wordt opgenomen voor zover dat deel overeenkomt met dividenden die reeds zijn ontvangen of die opeisbaar zijn; en

c) 

indien de winst die aan de deelneming kan worden toegerekend en in de winst-en-verliesrekening is opgenomen, groter is dan het bedrag van de dividenden die reeds zijn ontvangen of die opeisbaar zijn, wordt het bedrag van het verschil opgenomen in een reserve die niet aan de aandeelhouders mag worden uitgekeerd.

Artikel 10

Presentatie van de balans

Lidstaten schrijven voor de presentatie van de balans één of beide van de in de bijlagen III tot IV vastgestelde indelingen voor. Indien een lidstaat beide indelingen voorschrijft, laat hij ondernemingen de keuze welke van de voorgeschreven indelingen wordt gebruikt.

Artikel 11

Alternatieve presentatie van de balans

De lidstaten kunnen toestaan of voorschrijven dat alle ondernemingen of bepaalde categorieën ondernemingen bij de presentatie van de balans op basis van een onderscheid tussen vlottende en vaste posten een andere indeling dan de in de bijlagen III en IV vastgestelde indeling gebruiken, op voorwaarde dat de verstrekte informatie ten minste gelijkwaardig is aan hetgeen anders in overeenstemming met de bijlagen III en IV moet worden verstrekt.

Artikel 12

Bijzondere voorschriften betreffende bepaalde balansposten

1.  
Valt een actief of een passief onder verscheidene posten van de balansindeling, dan wordt bij de post waaronder het wordt opgenomen of in de toelichting bij de financiële overzichten het verband met de andere posten vermeld.
2.  
Eigen aandelen en aandelen in verbonden ondernemingen worden uitsluitend onder de daartoe voorgeschreven posten opgenomen.
3.  
Bepaalde vermogensbestanddelen worden op grond van hun bestemming ingedeeld bij de vaste of bij de vlottende activa.
4.  
Rechten op onroerende goederen en soortgelijke rechten, als omschreven in het nationale recht, worden onder „Terreinen en gebouwen” opgenomen.
5.  
Bij vaste activa met een beperkte gebruiksduur worden de aanschaffingsprijs of vervaardigingskosten, of het geherwaardeerde bedrag, indien artikel 7, lid 1, van toepassing is, verminderd met de waardecorrecties die worden berekend met het oog op de stelselmatige afschrijving van deze activa gedurende hun economische gebruiksduur.
6.  

Voor waardecorrecties op vaste activa gelden de volgende voorschriften:

a) 

de lidstaten kunnen toestaan of voorschrijven dat op financiële vaste activa waardecorrecties worden toegepast teneinde ze te waarderen tegen de lagere waarde die zij op de balansdatum bezitten;

b) 

op vaste activa worden, ook als hun economische gebruiksduur niet beperkt is, waardecorrecties toegepast teneinde ze te waarderen tegen de lagere waarde die zij op de balansdatum bezitten, wanneer wordt verwacht dat de waardevermindering duurzaam zal zijn;

c) 

de in de punten a) en b) bedoelde waardecorrecties worden op de winst-en-verliesrekening geboekt en afzonderlijk in de toelichting bij de financiële overzichten vermeld, indien ze niet reeds afzonderlijk in de winst-en-verliesrekening zijn opgenomen;

d) 

de waardering tegen de lagere waarde als bedoeld in de punten a) en b) mag niet worden voortgezet wanneer de redenen voor de waardecorrecties niet langer bestaan; deze bepaling niet geldt voor waardecorrecties ten aanzien van goodwill.

7.  
Op vlottende activa worden waardecorrecties toegepast teneinde ze in aanmerking te nemen tegen de lagere marktwaarde of, in bijzondere omstandigheden, tegen een andere lagere waarde die zij op de balansdatum bezitten.

De waardering tegen de lagere waarde als bedoeld in de eerste alinea mag niet worden voortgezet wanneer de redenen voor de waardecorrecties niet langer bestaan.

8.  
De lidstaten kunnen toestaan of voorschrijven dat de rente op vreemd vermogen dat voor de financiering van de productie van vaste of vlottende activa wordt gebruikt, in de vervaardigingskosten wordt opgenomen voor zover die rente op de productieperiode betrekking heeft. Van de toepassing van deze bepaling wordt in de toelichting bij de financiële overzichten melding gemaakt.
9.  
De lidstaten kunnen toestaan dat de aanschaffingsprijs of vervaardigingskosten van voorraden van goederen van dezelfde soort, alsmede van alle vervangbare bestanddelen met inbegrip van ►C1  beleggingen ◄ , worden berekend op basis van gewogen gemiddelde prijzen of volgens de methode „first in, first out” (FIFO), de methode „last in, first out” (LIFO), dan wel een methode die overeenkomt met de algemeen aanvaarde praktijk.
10.  
Indien het op een schuld af te lossen bedrag hoger is dan het ontvangen bedrag, kunnen de lidstaten toestaan of voorschrijven dat het verschil wordt geactiveerd. Het moet afzonderlijk in de balans of in de toelichting bij de financiële overzichten worden vermeld. Van dit verschil moet jaarlijks een redelijk gedeelte worden afgeschreven en het moet uiterlijk ten tijde van de aflossing van de schuld volledig afgeschreven zijn.
11.  
Immateriële vaste activa worden over hun economische gebruiksduur afgeschreven.

In uitzonderlijke gevallen, indien de gebruiksduur van goodwill en kosten van ontwikkeling niet met zekerheid kan worden geraamd, worden die vaste activa over een door de lidstaten te bepalen maximumperiode afgeschreven. Die maximumperiode bedraagt ten minste vijf jaar en ten hoogste tien jaar. De periode waarover goodwill wordt afgeschreven, wordt in de toelichting bij de financiële overzichten verklaard.

Indien het nationale recht toestaat dat de kosten van ontwikkeling onder de activa worden opgenomen en die kosten niet volledig zijn afgeschreven, schrijven de lidstaten voor dat er geen winst wordt uitgekeerd, tenzij het bedrag van de daarvoor beschikbare reserves en de overgedragen winst ten minste gelijk is aan het bedrag van de niet-afgeschreven kosten.

Indien het nationale recht toestaat dat de kosten van oprichting en uitbreiding onder de activa worden opgenomen, moeten die kosten uiterlijk binnen vijf jaar worden afgeschreven. In dat geval schrijven de lidstaten voor dat het bepaalde in de derde alinea, mutatis mutandis, op de kosten van oprichting en uitbreiding van toepassing is.

In uitzonderlijke gevallen kunnen de lidstaten een afwijking van de derde en vierde alinea toestaan. Deze afwijkingen worden, onder opgaaf van redenen, in de toelichting bij de financiële overzichten vermeld.

12.  
De voorzieningen vormen een dekking voor naar hun aard duidelijk omschreven verplichtingen die op de balansdatum als waarschijnlijk of als vaststaand worden beschouwd, doch waarvan niet bekend is in welke omvang of wanneer zij zullen ontstaan.

De lidstaten kunnen ook toestaan dat er voorzieningen worden aangelegd die beogen een dekking te vormen voor naar hun aard duidelijk omschreven kosten die op de balansdatum als waarschijnlijk of als vaststaand worden beschouwd, doch waarvan niet bekend is in welke omvang of wanneer zij zullen ontstaan.

Op de balansdatum vertegenwoordigt een voorziening de beste schatting van de kosten die als waarschijnlijk worden beschouwd of, in geval van een verplichting, de beste schatting van het bedrag dat vereist is om die verplichting op de balansdatum na te komen. Voorzieningen worden niet gebruikt voor waardecorrecties op activa.

Artikel 13

Presentatie van de winst-en-verliesrekening

1.  
Voor de opstelling van de winst-en-verliesrekening schrijven de lidstaten een of beide in de bijlagen V en VI vastgestelde indeling voor. Indien een lidstaat beide indelingen voorschrijft, kan de lidstaat de ondernemingen de keuze laten welke van de voorgeschreven indelingen te gebruiken.
2.  
In afwijking van artikel 4, lid 1, kunnen de lidstaten toestaan of voorschrijven dat alle ondernemingen of bepaalde categorieën van ondernemingen een overzicht van hun resultaten opstellen in plaats van een overeenkomstig de bijlagen V en VI vastgestelde indeling van winst-en-verliesrekening, op voorwaarde dat de verstrekte informatie ten minste gelijkwaardig is aan hetgeen anders op grond van de bijlagen V en VI vereist zou zijn.

Artikel 14

Vereenvoudigingen voor kleine en middelgrote ondernemingen

1.  

De lidstaten kunnen kleine ondernemingen toestaan een verkorte balans op te stellen waarin slechts de met letters en Romeinse cijfers aangeduide posten uit de bijlagen III en IV zijn opgenomen, met afzonderlijke vermelding van:

a) 

de in bijlage III bij post D II onder „Activa” en bij post C onder „Eigen vermogen en passiva” tussen haakjes vereiste informatie, maar geaggregeerd voor elke post; of

▼C3

b) 

de in bijlage IV bij post D II tussen haakjes vereiste informatie.

▼B

2.  

De lidstaten kunnen toestaan dat kleine en middelgrote ondernemingen een verkorte winst-en-verliesrekening opstellen binnen de volgende grenzen:

a) 

in bijlage V kunnen de posten 1 tot en met 5 in een post „Bruto-omzetresultaat” worden samengevoegd;

b) 

in bijlage VI kunnen de posten 1, 2, 3 en 6 in een post „Bruto-omzetresultaat” worden samengevoegd.

HOOFDSTUK 4

TOELICHTINGEN BIJ DE FINANCIËLE OVERZICHTEN

Artikel 15

Algemene bepalingen betreffende de toelichtingen bij de financiële overzichten

Indien de toelichtingen bij de balans en bij de winst-en-verliesrekening overeenkomstig dit hoofdstuk worden gepresenteerd, wordt daarin de volgorde van presentatie aangehouden waarin de posten in de balans en in de winst-en-verliesrekening worden gepresenteerd.

Artikel 16

Inhoud van de toelichting bij de financiële overzichten voor alle ondernemingen

1.  

Naast andere informatie die op grond van de andere bepalingen van deze richtlijn wordt vereist, vermelden alle ondernemingen in de toelichting bij de financiële overzichten de volgende informatie met betrekking tot het volgende:

a) 

de toegepaste grondslagen voor financiële verslaglegging;

b) 

indien de vaste activa tegen geherwaardeerde bedragen worden gewaardeerd, een overzicht van

i) 

de verschuivingen in de herwaarderingsreserve gedurende het boekjaar en een uiteenzetting van de fiscale behandeling van de onder deze reserve vermelde posten; en

ii) 

de boekwaarde in de balans die zou zijn opgenomen indien de vaste activa niet waren geherwaardeerd;

c) 

indien financiële instrumenten en/of activa, andere dan financiële instrumenten, tegen de reële waarde worden gewaardeerd:

i) 

de significante hypothesen die aan de waarderingsmodellen en -technieken ten grondslag liggen, indien de reële waarde overeenkomstig artikel 8, lid 7, punt b), is bepaald;

ii) 

voor elke categorie financiële instrumenten en voor elke categorie activa, andere dan financiële instrumenten, de reële waarde en de veranderingen in de waarde die rechtstreeks in de winst- en verliesrekening zijn opgenomen evenals de veranderingen die in de reëlewaardereserve zijn opgenomen;

iii) 

voor elke categorie afgeleide financiële instrumenten, vermelding van de omvang en de aard van de instrumenten, met opgave van alle significante voorwaarden die op het bedrag, het tijdstip en de zekerheid van toekomstige kasstromen van invloed kunnen zijn; en

iv) 

een overzicht van de verschuivingen gedurende het boekjaar in de reëlewaardereserve;

d) 

het totaalbedrag van alle financiële verplichtingen, garanties of onvoorziene gebeurtenissen die niet in de balans zijn opgenomen, met opgave van de aard en vorm van alle zakelijke zekerheden die zijn gesteld; verplichtingen inzake pensioenen en verplichtingen jegens verbonden of geassocieerde ondernemingen worden afzonderlijk vermeld;

e) 

het bedrag van de aan de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen verleende voorschotten en kredieten, met vermelding van de interestvoet, de belangrijkste voorwaarden en de eventuele afgeloste of afgeschreven bedragen of bedragen waarvan werd afgezien, alsmede de ten behoeve van de betrokken personen aangegane garantieverplichtingen van welke aard ook, met opgave van een totaalbedrag voor elke genoemde groep;

f) 

het bedrag en de aard van de afzonderlijke baten- of lastenposten van uitzonderlijke omvang of uitzonderlijke mate van voorkomen;

g) 

het bedrag van de schulden van de onderneming met een resterende looptijd van meer dan vijf jaar, alsmede het bedrag van alle schulden van de onderneming waarvoor de onderneming zakelijke zekerheid heeft gesteld, met opgave van de aard en vorm van deze zekerheid; en

h) 

het gemiddelde personeelsbestand gedurende het boekjaar.

2.  
De lidstaten kunnen mutatis mutandis voorschrijven dat kleine ondernemingen de in artikel 17, lid 1, punten a), m), p), q) en r), vereiste informatie vermelden.

Voor de toepassing van de eerste alinea is de in artikel 17, lid 1, punt p), voorgeschreven informatie beperkt tot de aard en het zakelijke doel van de in dat punt opgenomen regelingen.

Voor de toepassing van de eerste alinea is de in artikel 17, lid 1, punt r), voorgeschreven informatie beperkt tot de transacties die zijn aangegaan met de in de vierde alinea van dat punt opgenomen partijen.

3.  
De lidstaten eisen van kleine ondernemingen geen andere informatie dan hetgeen in dit artikel wordt voorgeschreven of toegestaan.

Artikel 17

Bijkomende vermeldingen voor middelgrote en grote ondernemingen en organisaties van openbaar belang

1.  

Naast de informatie die in artikel 16 of krachtens enige andere bepaling van deze richtlijn wordt verlangd, vermelden middelgrote en grote ondernemingen en organisaties van openbaar belang in de toelichting bij de financiële overzichten informatie over het volgende:

a) 

voor de verschillende posten onder vaste activa:

i) 

de aanschaffingsprijs of vervaardigingskosten of, bij gebruik van een alternatieve waarderingsgrondslag, de reële waarde of het geherwaardeerde bedrag aan het begin en aan het einde van het boekjaar;

ii) 

in de loop van het boekjaar verrichte mutaties en overboekingen;

iii) 

de gecumuleerde waardecorrecties aan het begin en aan het einde van het boekjaar;

iv) 

in de loop van het boekjaar geboekte waardecorrecties;

v) 

verschuivingen in gecumuleerde waardecorrecties met betrekking tot mutaties en overboekingen in de loop van het boekjaar, en

vi) 

indien de rente overeenkomstig artikel 12, lid 8, wordt geactiveerd, het in de loop van het boekjaar geactiveerde bedrag;

b) 

indien op vaste of vlottende activa louter voor belastingdoeleinden waardecorrecties worden toegepast, wordt het bedrag, onder opgave van redenen, van de correcties vermeld;

c) 

indien financiële instrumenten tegen de aanschaffingsprijs of vervaardigingskosten worden gewaardeerd:

i) 

voor iedere categorie afgeleide financiële instrumenten:

— 
de reële waarde van de instrumenten, indien een dergelijke waarde kan worden bepaald volgens een van de in artikel 8, lid 7, punt a), voorgeschreven methoden; en
— 
informatie over de omvang en de aard van de instrumenten;
ii) 

voor financiële vaste activa die in aanmerking worden genomen tegen een hoger bedrag dan hun reële waarde:

— 
de boekwaarde en de reële waarde van de afzonderlijke activa, dan wel van passende groepen van deze afzonderlijke activa; en
— 
de redenen waarom de boekwaarde niet is verminderd, met opgave van de aard van de aanwijzingen die aan de veronderstelling ten grondslag liggen dat de boekwaarde zal kunnen worden gerealiseerd;
d) 

het bedrag van de bezoldigingen die voor het boekjaar aan de leden van het bestuurs-leidinggevend en het toezichthoudend orgaan uit hoofde van hun werkzaamheden zijn toegekend, alsmede de pensioenen die zijn ingegaan en pensioenverplichtingen die zijn aangegaan met betrekking tot leden van die organen, onder opgave van het totaalbedrag per categorie orgaan.

De lidstaten kunnen ondernemingen ontheffen van de verplichting die informatie te vermelden indien de financiële positie van een specifiek lid van een van die organen uit de vermelde informatie zou kunnen worden afgeleid;

e) 

het gemiddelde personeelsbestand gedurende het boekjaar, gesplitst naar categorieën, en, indien die kosten niet afzonderlijk in de winst-en-verliesrekening worden opgenomen, de personeelskosten van het boekjaar, onderverdeeld in lonen en salarissen, socialezekerheidskosten en pensioenkosten;

f) 

indien in de balans een voorziening voor uitgestelde belastingen is opgenomen, het saldo van de uitgestelde belastingen aan het einde van het boekjaar en de verschuivingen in dit saldo in de loop van het boekjaar;

g) 

▼C3

naam en zetel van elk van de ondernemingen waarin de onderneming, hetzij zelf hetzij via een persoon die in eigen naam, maar voor rekening van de onderneming handelt, een deelneming heeft, met opgave van het aandeel in het kapitaal, alsmede het bedrag van het eigen vermogen en van het resultaat over het meest recente boekjaar van de betrokken onderneming waarvoor financiële overzichten zijn vastgesteld; de vermelding van het eigen vermogen en van het resultaat mag worden weggelaten indien de betrokken onderneming haar balans niet openbaar maakt en de onderneming geen zeggenschap heeft over de betrokken onderneming.

▼B

De lidstaten kunnen toestaan dat de in de eerste alinea van dit punt verlangde informatie wordt verstrekt in de vorm van een overzicht dat overeenkomstig artikel 3, leden 1 en 3, van Richtlijn 2009/101/EG wordt opgenomen; de opname van dergelijk overzicht wordt in de toelichting bij de financiële overzichten vermeld. De lidstaten kunnen ook toestaan dat er informatie achterwege wordt gelaten indien de informatie van dien aard is dat het vermelden ervan ernstig nadeel kan berokkenen aan een van de ondernemingen waarop de informatie betrekking heeft. De lidstaten kunnen het weglaten van deze informatie afhankelijk stellen van de toestemming van overheid of rechter. Het achterwege laten van deze informatie wordt in de toelichting bij de financiële overzichten vermeld;

h) 

het aantal en de nominale waarde of, bij gebreke hiervan, de fractiewaarde van de tijdens het boekjaar binnen de grenzen van het maatschappelijk kapitaal geplaatste aandelen, onverminderd het bepaalde betreffende het bedrag van dat kapitaal in artikel 2, punt e), van Richtlijn 2009/101/EG of in artikel 2, punten c) en d), van Richtlijn 2012/30/EU;

i) 

indien er verschillende soorten aandelen bestaan: het aantal en de nominale waarde of, bij gebreke hiervan, de fractiewaarde van elke soort;

j) 

de mededeling of er winstbewijzen, converteerbare obligaties, warrants, opties of soortgelijke effecten of rechten bestaan, met opgave van het aantal en de eraan verbonden rechten;

k) 

naam, zetel en rechtsvorm van de ondernemingen waarvan de onderneming de onbeperkt aansprakelijke vennoot is;

l) 

naam en zetel van de onderneming die de geconsolideerde financiële overzichten opstelt van het grootste geheel van ondernemingen waarvan de onderneming als dochteronderneming deel uitmaakt;

m) 

naam en zetel van de onderneming die de geconsolideerde financiële overzichten opstelt van het kleinste geheel van ondernemingen waarvan de onderneming als dochteronderneming deel uitmaakt en dat ook is opgenomen in het in punt l) bedoelde geheel van ondernemingen;

n) 

de plaats waar de in de punten l) en m) bedoelde geconsolideerde financiële overzichten verkrijgbaar zijn, tenzij die overzichten niet voor het publiek beschikbaar zijn;

o) 

het voorstel tot bestemming van winst of verwerking van verlies of, indien van toepassing, de bestemming van winst of de verwerking van verlies;

p) 

de aard en het zakelijke doel van de regelingen van de onderneming die niet in de balans zijn opgenomen, en de financiële gevolgen van deze regelingen voor de onderneming, mits de risico's of voordelen die uit dergelijke regelingen voortvloeien van materieel belang zijn en voor zover de rapportering van dergelijke risico's of voordelen noodzakelijk is voor de beoordeling van de financiële positie van de onderneming;

q) 

de aard en de financiële gevolgen van materiële gebeurtenissen die zich na de balansdatum hebben voorgedaan en die niet in de winst-en-verliesrekening of balans worden weergegeven; en

r) 

transacties die door de onderneming met verbonden partijen zijn aangegaan, met inbegrip van het bedrag van dergelijke transacties, de aard van de betrekking met de verbonden partij, alsmede andere informatie over de transacties die nodig is voor het verkrijgen van inzicht in de financiële positie van de onderneming. Informatie over individuele transacties kan overeenkomstig de aard daarvan worden samengevoegd, behalve wanneer gescheiden informatie nodig is voor het verkrijgen van inzicht in de gevolgen van transacties met verbonden partijen voor de financiële positie van de onderneming.

De lidstaten kunnen toestaan of voorschrijven dat alleen transacties met verbonden partijen die niet onder normale marktvoorwaarden zijn verricht, worden vermeld.

De lidstaten kunnen toestaan dat transacties die zijn aangegaan tussen twee of meer leden van een groep niet worden vermeld, mits dochterondernemingen die partij zijn bij de transactie geheel in eigendom zijn van een dergelijk lid.

De lidstaten kunnen toestaan dat een middelgrote onderneming slechts de transacties met verbonden partijen vermeldt die zijn aangegaan met:

i) 

personen die een deelneming in de onderneming in eigendom hebben;

ii) 

ondernemingen waarin de onderneming zelf een deelneming heeft; en

iii) 

leden van het bestuurs-, hetleidinggevendof het toezichthoudend orgaan van de onderneming.

2.  

De lidstaten zijn niet verplicht om lid 1, punt g), toe te passen op een onderneming die naar hun nationale recht een moederonderneming is in de volgende gevallen:

a) 

indien de onderneming waarin die moederonderneming voor de toepassing van lid 1, punt g), een deelneming heeft, is opgenomen in de door deze moederonderneming opgestelde geconsolideerde financiële overzichten of in de geconsolideerde financiële overzichten van een groter geheel van ondernemingen als bedoeld in artikel 23, lid 4;

b) 

indien deze moederonderneming voor die deelneming de in artikel 9, lid 7, bedoelde behandeling heeft gevolgd in haar jaarlijkse financiële overzichten of in de geconsolideerde financiële overzichten die deze moederonderneming overeenkomstig artikel 27, leden 1 tot en met 8, heeft opgesteld.

Artikel 18

Bijkomende vermeldingen voor grote ondernemingen en organisaties van openbaar belang

1.  

Naast de informatie die in de artikelen 16 en 17 en alle andere bepalingen van deze richtlijn wordt vereist, vermelden grote ondernemingen en organisaties van openbaar belang in de toelichting bij de financiële overzichten informatie over het volgende:

a) 

de netto-omzet gesplitst naar categorieën van bedrijfsactiviteiten en naar geografische markten, voor zover deze categorieën en markten vanuit het oogpunt van de organisatie van de verkoop van goederen en de verlening van diensten onderling aanzienlijke verschillen te zien geven; en

b) 

de tijdens het boekjaar door elke wettelijke auditor of elk auditkantoor aangerekende totale honoraria voor de wettelijke controle van de jaarlijkse financiële overzichten, en de door elke wettelijke auditor of elk auditkantoor aangerekende totale honoraria voor andere assuranceopdrachten, voor belastingadviesdiensten en voor andere niet-controlediensten.

2.  
De lidstaten kunnen toestaan dat de informatie bedoeld in lid 1, punt a), wordt weggelaten indien het vermelden ervan ernstig nadeel aan de onderneming kan berokkenen. De lidstaten kunnen het achterwege laten van deze informatie afhankelijk stellen van de toestemming van overheid of rechter. Het achterwege laten van deze informatie wordt in de toelichting bij de financiële overzichten vermeld.
3.  
De lidstaten kunnen bepalen dat lid 1, punt b), niet van toepassing is op de jaarlijkse financiële overzichten van een onderneming indien die onderneming in de uit hoofde van artikel 22 op te stellen geconsolideerde financiële overzichten is opgenomen, mits die informatie in de toelichting bij de geconsolideerde financiële overzichten staat.

HOOFDSTUK 5

BESTUURSVERSLAG

Artikel 19

Inhoud van het bestuursverslag

1.  
Het bestuursverslag geeft een getrouw overzicht van de ontwikkeling en de resultaten van de bedrijfsactiviteit en van de positie van de onderneming, alsmede een beschrijving van de voornaamste risico's en onzekerheden waarmee zij geconfronteerd wordt.

Het overzicht bevat een evenwichtige en volledige analyse van de ontwikkeling en de resultaten van de bedrijfsactiviteit en van de positie van de onderneming die in overeenstemming is met de omvang en de complexiteit van het bedrijf.

In de mate waarin zulks noodzakelijk is voor een goed begrip van de ontwikkeling, resultaten of positie van de onderneming omvat de analyse zowel financiële als, waar zulks passend wordt geacht, niet-financiële essentiële prestatie-indicatoren die betrekking hebben op de specifieke bedrijfsactiviteit, met inbegrip van informatie betreffende milieu- en personeelsaangelegenheden. In de analyse omvat het bestuursverslag, in voorkomend geval, verwijzingen naar en aanvullende uitleg betreffende de bedragen in de jaarlijkse financiële overzichten.

▼M4

Grote ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen, met uitzondering van micro-ondernemingen, die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), rapporteren over de essentiële immateriële middelen en lichten toe hoe het bedrijfsmodel van de onderneming fundamenteel afhankelijk is van die middelen en hoe die middelen een bron voor de waardecreatie van de onderneming zijn.

▼B

2.  

Het bestuursverslag bevat ook informatie omtrent:

a) 

de verwachte ontwikkeling van de onderneming;

b) 

de werkzaamheden op het gebied van onderzoek en ontwikkeling;

c) 

de in artikel 24, lid 2, van Richtlijn 2012/30/EU voorgeschreven gegevens met betrekking tot de verkrijging van eigen aandelen;

d) 

het bestaan van bijkantoren van de onderneming; en

e) 

wat betreft het gebruik door de onderneming van financiële instrumenten en voor zover zulks van betekenis is voor de beoordeling van haar activa, passiva, financiële positie en winst of verlies:

i) 

de doelstellingen en het beleid van de onderneming inzake het beheer van financiële risico's, met inbegrip van haar beleid voor de afdekking van alle belangrijke soorten voorgenomen transacties waarvoor hedge accounting wordt toegepast; en

ii) 

het door de onderneming gelopen prijsrisico, kredietrisico, liquiditeitsrisico en kasstroomrisico.

3.  
De lidstaten kunnen kleine ondernemingen vrijstellen van de verplichting om bestuursverslagen op te stellen, op voorwaarde dat zij verlangen dat de in artikel 24, lid 2, van Richtlijn 2012/30/EU bedoelde informatie over het verkrijgen door een onderneming van eigen aandelen in de toelichting bij de financiële overzichten wordt vermeld.
4.  
De lidstaten kunnen kleine en middelgrote ondernemingen vrijstellen van de in lid 1, derde alinea, vervatte verplichting, voor zover die verplichting betrekking heeft op niet-financiële informatie.

▼M4

Artikel 19 bis

Duurzaamheidsrapportering

1.  
Grote ondernemingen en kleine en middelgrote ondernemingen, met uitzondering van micro-ondernemingen, die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), nemen in het bestuursverslag informatie op die nodig is om inzicht te krijgen in de effecten van de onderneming op duurzaamheidskwesties, alsmede informatie die nodig is om te begrijpen hoe duurzaamheidskwesties van invloed zijn op de ontwikkeling, de prestaties en de positie van de onderneming.

De in de eerste alinea bedoelde informatie staat duidelijk aangegeven in een deel van het bestuursverslag dat specifiek hierover gaat.

2.  

De in lid 1 bedoelde informatie bevat:

a) 

een korte beschrijving van het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming, met inbegrip van:

i) 

de veerkracht van het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming ten aanzien van risico’s in verband met duurzaamheidskwesties;

ii) 

de kansen voor de onderneming op het gebied van duurzaamheidskwesties;

iii) 

de plannen van de onderneming, met inbegrip van uitvoeringsmaatregelen en daaraan gerelateerde financiële en investeringsplannen, om ervoor te zorgen dat haar bedrijfsmodel en strategie verenigbaar zijn met de overgang naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C in overeenstemming met de in het kader van het Raamverdrag van de Verenigde Naties inzake klimaatverandering op 12 december 2015 aangenomen Overeenkomst van Parijs (“de Overeenkomst van Parijs”) en de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken zoals vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad ( 12 ), en in voorkomend geval de blootstelling van de onderneming aan steenkool-, olie- en gasgerelateerde activiteiten;

iv) 

de wijze waarop in het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming rekening wordt gehouden met de belangen van de belanghebbenden bij de onderneming en met de effecten van de onderneming op duurzaamheidskwesties;

v) 

de wijze waarop de strategie van de onderneming ten aanzien van duurzaamheidskwesties is uitgevoerd;

b) 

een beschrijving van de door de onderneming vastgestelde tijdgebonden doelstellingen met betrekking tot duurzaamheidskwesties, waaronder, indien van toepassing, de absolute broeikasgasemissiereductiedoelstellingen voor tenminste 2030 en 2050, een beschrijving van de vooruitgang die de onderneming heeft geboekt bij het bereiken van die doelstellingen, en een verklaring die duidelijk maakt of de doelstellingen ten aanzien van milieufactoren van de onderneming gebaseerd zijn op overtuigend wetenschappelijk bewijs;

c) 

een beschrijving van de rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen met betrekking tot duurzaamheidskwesties, en van de daarin aanwezige deskundigheid en vaardigheden met betrekking tot het vervullen van die rol ofwel de toegang die deze organen hebben tot dergelijke deskundigheid en vaardigheden;

d) 

een beschrijving van het beleid van de onderneming met betrekking tot duurzaamheidskwesties;

e) 

informatie over het bestaan van stimuleringsregelingen in verband met duurzaamheidskwesties die aan leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen worden aangeboden;

f) 

een beschrijving van:

i) 

de door de onderneming toegepaste passende zorgvuldigheidsprocedure ten aanzien van duurzaamheidskwesties en, indien van toepassing, in overeenstemming met de vereisten van de Unie voor ondernemingen om een passende zorgvuldigheidsprocedure uit te voeren;

ii) 

de belangrijkste feitelijke of potentiële negatieve effecten die verband houden met de eigen activiteiten en met de waardeketen van de onderneming, met inbegrip van haar producten en diensten, haar zakelijke betrekkingen en haar toeleveringsketen, welke activiteiten zijn ondernomen voor het in kaart brengen en monitoren van die effecten en van andere negatieve effecten die de onderneming op grond van andere vereisten van de Unie met betrekking tot het uitvoeren van een passende zorgvuldigheidsprocedure verplicht is in kaart te brengen;

iii) 

alle door de onderneming genomen maatregelen om feitelijke of potentiële negatieve effecten te voorkomen, te beperken, te verhelpen of te beëindigen, en het resultaat van dergelijke maatregelen;

g) 

een beschrijving van de voornaamste risico’s voor de onderneming met betrekking tot duurzaamheidskwesties, met inbegrip van een beschrijving van de belangrijkste afhankelijkheden van de onderneming van die kwesties, en hoe de onderneming die risico’s beheert;

h) 

de indicatoren die relevant zijn voor de in de punten a) tot en met g) bedoelde informatieverschaffing.

Ondernemingen rapporteren over het uitgevoerde proces om de informatie in kaart te brengen die zij overeenkomstig lid 1 van dit artikel in het bestuursverslag hebben opgenomen. De in de eerste alinea van dit lid genoemde informatie omvat informatie met betrekking tot tijdhorizonten op korte, middellange en lange termijn, naargelang het geval.

3.  
De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, informatie over de eigen activiteiten en over de waardeketen van de onderneming, met inbegrip van haar producten en diensten, haar zakelijke betrekkingen en haar toeleveringsketen.

Gedurende de eerste drie jaar van de toepassing van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn (EU) 2022/2464 van het Europees Parlement en de Raad ( 13 ) vast te stellen maatregelen en indien niet alle nodige informatie over haar waardeketen beschikbaar is, legt de onderneming uit welke inspanningen zijn geleverd om de informatie over haar waardeketen te verkrijgen, waarom niet alle nodige informatie kon worden verkregen en welke plannen zij heeft om in de toekomst de nodige informatie te verkrijgen.

De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, tevens verwijzingen naar en aanvullende uitleg over de andere informatie die overeenkomstig artikel 19 in het bestuursverslag is opgenomen en de bedragen die in de jaarlijkse financiële overzichten zijn vermeld.

De lidstaten kunnen toestaan dat informatie betreffende ophanden zijnde ontwikkelingen of zaken waarover wordt onderhandeld, in uitzonderlijke gevallen wordt weggelaten indien naar de behoorlijk gerechtvaardigde opvatting van de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen, handelend binnen het kader van de hun krachtens het nationaal recht toegewezen bevoegdheden en met collectieve verantwoordelijkheid voor dat standpunt, de openbaarmaking van dergelijke informatie ernstige schade zou toebrengen aan de commerciële positie van de onderneming, mits het weglaten van die informatie niet in de weg staat aan een getrouw en evenwichtig begrip van de ontwikkeling, de resultaten en de positie van de onderneming alsmede van de effecten van haar activiteiten.

4.  
Ondernemingen rapporteren de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde informatie overeenkomstig de op grond van artikel 29 ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden.
5.  
Het management van de onderneming informeert de werknemersvertegenwoordiging op het passende niveau en bespreekt met de werknemersvertegenwoordiging de relevante informatie en de manier waarop duurzaamheidsinformatie wordt verkregen en geverifieerd. Het standpunt van de werknemersvertegenwoordiging wordt in voorkomend geval meegedeeld aan de betrokken bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen.
6.  

In afwijking van de leden 2, 3 en 4, van dit artikel en onverminderd de leden 9 en 10 van dit artikel, kunnen de in lid 1 van dit artikel bedoelde kleine en middelgrote ondernemingen, kleine en niet-complexe instellingen zoals gedefinieerd in artikel 4, lid 1, punt 145), van Verordening (EU) nr. 575/2013, verzekeringscaptives zoals gedefinieerd in artikel 13, punt 2, van Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 14 ) en herverzekeringscaptives zoals gedefinieerd in artikel 13, punt 5, van die richtlijn, hun duurzaamheidsrapportering beperken tot de volgende informatie:

a) 

een korte beschrijving van het bedrijfsmodel en de strategie van de onderneming;

b) 

een beschrijving van het beleid van de onderneming met betrekking tot duurzaamheidskwesties;

c) 

de belangrijkste feitelijke of potentiële negatieve effecten van de onderneming op duurzaamheidskwesties, en de maatregelen die zijn genomen om dergelijke feitelijke of potentiële negatieve effecten in kaart te brengen, te monitoren, te voorkomen, te beperken of te verhelpen;

d) 

de voornaamste risico’s voor de onderneming in verband met duurzaamheidskwesties en hoe de onderneming die risico’s beheert;

e) 

essentiële indicatoren die nodig zijn voor de in de punten a) tot en met d) bedoelde informatieverschaffing.

Kleine en middelgrote ondernemingen, kleine en niet-complexe instellingen, en verzekeringscaptives en herverzekeringscaptives die een beroep doen op de in de eerste alinea bedoelde afwijking rapporteren de informatie overeenkomstig de in artikel 29 quater bedoelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen.

7.  
Voor boekjaren die aanvangen vóór 1 januari 2028 kunnen kleine en middelgrote ondernemingen die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), in afwijking van lid 1 van dit artikel besluiten de in lid 1 van dit artikel bedoelde informatie niet in hun bestuursverslag op te nemen. In dergelijke gevallen geeft de onderneming in haar bestuursverslag niettemin kort aan waarom de duurzaamheidsrapportering niet is verstrekt.
8.  
Ondernemingen die aan de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel bepaalde vereisten voldoen en ondernemingen die een beroep doen op de in lid 6 van dit artikel bedoelde afwijking, worden geacht aan het vereiste van artikel 19, lid 1, derde alinea, te hebben voldaan.
9.  
Op voorwaarde dat aan de in de tweede alinea van dit lid bepaalde vereisten is voldaan, is een onderneming die een dochteronderneming is, vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel bepaalde verplichtingen (de “vrijgestelde dochteronderneming”), indien een dergelijke onderneming en haar dochterondernemingen opgenomen zijn in het overeenkomstig de artikelen 29 en 29 bis opgestelde geconsolideerde bestuursverslag van een moederonderneming. Een onderneming die een dochteronderneming is van een in een derde land gevestigde moederonderneming wordt eveneens vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel bepaalde verplichtingen indien een dergelijke onderneming en haar dochterondernemingen zijn opgenomen in de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van die in een derde land gevestigde moederonderneming en indien die geconsolideerde duurzaamheidsrapportering is uitgevoerd overeenkomstig de in artikel 29 ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden of op een wijze die gelijkwaardig is aan die standaarden, zoals bepaald overeenkomstig een op grond van artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 15 ) vastgestelde uitvoeringshandeling inzake de gelijkwaardigheid van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden.

Aan de bij alinea 1 verleende vrijstelling zijn de volgende voorwaarden verbonden:

a) 

het bestuursverslag van de vrijgestelde dochteronderneming bevat de volgende informatie:

i) 

de naam en zetel van de moederonderneming die op groepsniveau informatie rapporteert overeenkomstig dit artikel, of op een wijze die gelijkwaardig is aan die waarin de op grond van artikel 29 ter van deze richtlijn vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, zoals bepaald overeenkomstig een op grond van artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG vastgestelde uitvoeringshandeling inzake de gelijkwaardigheid van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, voorziet;

ii) 

de weblinks naar het geconsolideerde bestuursverslag van de moederonderneming, of, indien van toepassing, naar de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van de moederonderneming, zoals bedoeld in de eerste alinea van dit lid, en naar het in artikel 34, lid 1, tweede alinea, punt a bis), van deze richtlijn bedoelde assuranceoordeel of het in punt b) van deze alinea bedoelde assuranceoordeel;

iii) 

de mededeling dat de onderneming is vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 4 van dit artikel bepaalde verplichtingen;

b) 

indien de moederonderneming in een derde land is gevestigd, worden haar geconsolideerde duurzaamheidsrapportering en het assuranceoordeel over de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering dat is uitgebracht door één of meerdere personen of kantoren die uit hoofde het recht waaronder die moederonderneming valt gerechtigd is een oordeel over de assurance van duurzaamheidsrapportering uit te brengen, overeenkomstig artikel 30 van deze richtlijn gepubliceerd, overeenkomstig het recht van de lidstaat waaronder de vrijgestelde dochteronderneming valt;

c) 

indien de moederonderneming in een derde land is gevestigd, wordt de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad ( 16 ) bedoelde informatieverschaffing over de activiteiten van de vrijgestelde dochteronderneming die in de Unie is gevestigd, en haar dochterondernemingen, opgenomen in het bestuursverslag van de vrijgestelde dochteronderneming of in de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering die door de in een derde land gevestigde moederonderneming is uitgevoerd.

De lidstaat onder wiens nationaal recht de vrijgestelde dochteronderneming valt, kan eisen dat het geconsolideerde bestuursverslag of, in voorkomend geval, de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van de moederonderneming wordt gepubliceerd in een taal die door die lidstaat aanvaard wordt, en dat wordt voorzien in eventueel benodigde vertalingen naar die taal. Elke niet-gewaarmerkte vertaling bevat een verklaring in die zin.

Ondernemingen die overeenkomstig artikel 37 zijn vrijgesteld van het opstellen van een bestuursverslag, zijn niet verplicht de in de tweede alinea, punt a), i), ii) en iii), van dit lid bedoelde informatie te verstrekken, mits die ondernemingen het geconsolideerde bestuursverslag overeenkomstig artikel 37 publiceren.

Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid, en indien artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van toepassing is, worden kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, lid 3), eerste alinea, punt b), van deze richtlijn die blijvend zijn aangesloten bij een centraal orgaan dat toezicht op hen uitoefent onder de in artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 gestelde voorwaarden, beschouwd als dochterondernemingen van dat centrale orgaan.

Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid worden in artikel 1, lid 3, punt a), van deze richtlijn bedoelde verzekeringsondernemingen die op basis van de in artikel 212, lid 1, punt c), ii), van Richtlijn 2009/138/EG bedoelde financiële banden deel uitmaken van een groep, waarop overeenkomstig artikel 213, lid 2, punten a), b) en c), van die richtlijn op groepsniveau toezicht wordt uitgeoefend, beschouwd als dochterondernemingen van de moederonderneming van die groep.

10.  
De bij lid 9 verleende vrijstelling is ook van toepassing op organisaties van openbaar belang voor wie de vereisten van dit artikel gelden, met uitzondering van grote ondernemingen die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), van deze richtlijn.

▼B

Artikel 20

Verklaring inzake corporate governance

1.  

Ondernemingen als bedoeld in artikel 2, lid 1, punt a), nemen een verklaring inzake corporate governance in hun bestuursverslag op. Deze verklaring vormt een specifiek deel van het bestuursverslag en bevat ten minste de volgende informatie:

a) 

een verwijzing naar de volgende gegevens, indien van toepassing:

i) 

de corporate-governancecode waaraan de onderneming is onderworpen;

ii) 

de corporate-governancecode die de onderneming heeft besloten vrijwillig toe te passen;

iii) 

alle relevante informatie over de corporate-governancepraktijken die worden toegepast bovenop de nationale wettelijke vereisten.

Indien wordt verwezen naar een corporate-governancecode als bedoeld in de subpunten i) of ii), vermeldt de onderneming tevens waar de desbetreffende teksten voor het publiek beschikbaar zijn. Indien naar de in subpunt iii) bedoelde informatie wordt verwezen, maakt de onderneming de details van haar corporate governancepraktijken beschikbaar voor het publiek;

b) 

indien een onderneming, overeenkomstig het nationale recht, afwijkt van de in punt a), sub i) of ii), bedoelde corporate-governancecode, een met redenen omklede toelichting over de delen van de corporate-governancecode waarvan zij afwijkt; indien de onderneming heeft besloten naar geen enkele bepaling van een in punt a), sub i) of ii), bedoelde corporate-governancecode te verwijzen, geeft zij aan om welke redenen zij daartoe heeft besloten;

c) 

een beschrijving van de belangrijkste kenmerken van de interne controle- en risicobeheersystemen van de onderneming in verband met het proces van financiële verslaggeving;

d) 

de informatie die verlangd wordt in artikel 10, lid 1, punten c), d), f), h) en i), van Richtlijn 2004/25/EG van het Europees Parlement en de Raad van 21 april 2004 betreffende het openbaar overnamebod ( 17 ), voor zover de onderneming onder die richtlijn valt;

e) 

tenzij het verstrekken van die informatie reeds volledig volgens het nationale recht is geregeld, een beschrijving van de werking van de aandeelhoudersvergadering en haar voornaamste bevoegdheden, en een beschrijving van de rechten van de aandeelhouders en hoe deze rechten kunnen worden uitgeoefend; en

f) 

de samenstelling en de werking van het leidinggevend, het toezichthoudend en het bestuursorgaan, alsmede van de comités van die organen; en

▼M4

g) 

een beschrijving van het diversiteitsbeleid dat wordt gevoerd met betrekking tot de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de onderneming met betrekking tot geslacht en andere aspecten, zoals leeftijd, handicap of achtergrond inzake opleiding en beroepservaring, de doelstellingen van dat diversiteitsbeleid, de wijze van uitvoering van dat beleid en de resultaten in de verslagperiode. Indien op dit gebied geen beleid wordt gevoerd, wordt in de verklaring uiteengezet waarom dat het geval is.

▼M4

Ondernemingen die onder artikel 19 bis vallen, worden geacht aan de verplichting van punt g) van de eerste alinea van dit lid te voldoen indien zij de uit hoofde van dat punt vereiste informatie opnemen in hun duurzaamheidsrapportering en een verwijzing daarnaar opnemen in hun verklaring inzake corporate governance.

▼B

2.  

De lidstaten kunnen toestaan dat de in lid 1 verlangde informatie wordt opgenomen in:

a) 

een afzonderlijk verslag dat samen met het bestuursverslag op de in artikel 30 beschreven wijze openbaar wordt gemaakt; of

b) 

een document dat op de website van de onderneming voor het publiek beschikbaar wordt gesteld, naar welk document in het bestuursverslag wordt verwezen.

Indien de in lid 1, punt d), verlangde informatie in het bestuursverslag beschikbaar wordt gesteld, kan het in punt a) bedoelde afzonderlijk verslag of het in punt b) bedoelde document, respectievelijk, kruisverwijzingen naar het bestuursverslag bevatten.

▼M1

3.  
De wettelijke auditor of het auditkantoor geeft overeenkomstig artikel 34, lid 1, tweede alinea, een oordeel over de krachtens lid 1, punten c) en d), van dit artikel opgestelde informatie en controleert of de in lid 1, punten a), b), e), f), en g), van dit artikel bedoelde informatie is verstrekt.
4.  
De lidstaten kunnen de in lid 1 bedoelde ondernemingen die alleen effecten, andere dan aandelen, hebben uitgegeven die zijn toegelaten tot de handel op een gereglementeerde markt in de zin van artikel 4, lid 1, punt 14), van Richtlijn 2004/39/EG, vrijstelling verlenen van de toepassing van lid 1, punten a), b), e), f) en g), van dit artikel, tenzij die ondernemingen aandelen hebben uitgegeven die worden verhandeld in een multilaterale handelsfaciliteit in de zin van artikel 4, lid 1, punt 15), van Richtlijn 2004/39/EG.

▼M1

5.  
Onverminderd de bepalingen in artikel 40, is lid 1, punt g), niet van toepassing op kleine en middelgrote ondernemingen.

▼B

HOOFDSTUK 6

GECONSOLIDEERDE FINANCIËLE OVERZICHTEN EN VERSLAGEN

Artikel 21

Toepassingsgebied van de geconsolideerde financiële overzichten en verslagen

Voor de toepassing van dit hoofdstuk worden een moederonderneming en al haar dochterondernemingen in de consolidatie opgenomen indien de moederonderneming een onderneming is waarop de bij deze richtlijn voorgeschreven coördinatiemaatregelen op grond van artikel 1, lid 1, van toepassing zijn.

Artikel 22

Het voorschrift geconsolideerde financiële overzichten op te stellen

1.  

Een lidstaat schrijft voor dat een onder zijn nationale recht vallende onderneming geconsolideerde financiële overzichten en een geconsolideerd bestuursverslag opstelt, indien die onderneming (een moederonderneming):

a) 

de meerderheid bezit van de stemrechten van de aandeelhouders of vennoten in een andere onderneming (een dochteronderneming);

b) 

het recht heeft de meerderheid van de leden van het bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudende orgaan van een andere onderneming (een dochteronderneming) te benoemen of te ontslaan, en tevens aandeelhouder of vennoot in die onderneming is;

c) 

het recht heeft een overheersende invloed uit te oefenen op een onderneming (een dochteronderneming) waarvan zij aandeelhouder of waarin zij vennoot is, krachtens een met deze onderneming gesloten overeenkomst of een bepaling in de statuten van die onderneming, indien het recht waaronder die dochteronderneming valt, toestaat dat zij aan de werking van dergelijke overeenkomsten of statutaire bepalingen onderworpen is.

De lidstaten behoeven niet voor te schrijven dat de moederonderneming aandeelhouder van of vennoot in haar dochteronderneming moet zijn. Lidstaten waarvan het recht dergelijke overeenkomsten of statutaire bepalingen niet kent, behoeven deze bepaling niet toe te passen; of

d) 

aandeelhouder van of vennoot in een onderneming is en:

i) 

een meerderheid van de leden van het bestuurs -, het leidinggevend of het toezichthoudend orgaan van die onderneming (een dochteronderneming) die gedurende het boekjaar, gedurende het voorafgaande boekjaar en tot aan de opstelling van de geconsolideerde financiële overzichten in functie zijn, werden benoemd, enkel door de uitoefening van haar stemrechten, of

ii) 

op grond van een overeenkomst met andere aandeelhouders van of vennoten in die onderneming (een dochteronderneming), als enige de meerderheid van de stemrechten van de aandeelhouders van of vennoten in die onderneming beheerst. De lidstaten kunnen nadere eisen betreffende vorm en inhoud van die overeenkomst vaststellen.

De lidstaten schrijven ten minste de subpunt ii) genoemde regeling voor. Zij kunnen de toepassing van het subpunt i) afhankelijk stellen van de voorwaarde dat de stemrechten ten minste 20 % van het totaal vertegenwoordigen.

Subpunt i) is evenwel niet van toepassing indien een derde partij tegenover die onderneming de in de punten a), b) of c) bedoelde rechten heeft.

2.  

In aanvulling op de in lid 1 genoemde gevallen kunnen lidstaten voorschrijven dat een onder hun nationaal recht vallende onderneming geconsolideerde financiële overzichten en een geconsolideerd bestuursverslag opstelt indien:

a) 

die onderneming (een moederonderneming) op een andere onderneming (de dochteronderneming) een overheersende invloed of zeggenschap kan uitoefenen of feitelijk uitoefent; of

b) 

die onderneming (een moederonderneming) en een andere onderneming (de dochteronderneming) onder centrale leiding van de moederonderneming staan.

3.  
Voor de toepassing van lid 1, punten a), b) en d), worden de stemrechten en de rechten inzake benoeming en ontslag van enige andere dochteronderneming en van enige persoon die in eigen naam maar voor rekening van de moederonderneming of van een andere dochteronderneming handelt, bij de rechten van de moederonderneming geteld.
4.  

Voor de toepassing van lid 1, punten a), b) en d), worden op de in lid 3 genoemde rechten in mindering gebracht de rechten:

a) 

verbonden aan de aandelen die worden gehouden voor rekening van personen die noch de moederonderneming noch een dochteronderneming van die moederonderneming zijn, of

b) 

verbonden aan de aandelen die

i) 

tot zekerheid worden gehouden, mits deze rechten in overeenstemming met de ontvangen instructies worden uitgeoefend, of

ii) 

worden gehouden in verband met gewone transacties in het kader van leningverstrekkende activiteiten, op voorwaarde dat de stemrechten worden uitgeoefend in het belang van de persoon die de zekerheid stelt.

5.  
Voor de toepassing van lid 1, punten a) en d), worden het totaal van de stemrechten van de aandeelhouders van of de vennoten in de dochteronderneming vermindert met de stemrechten verbonden aan de aandelen die worden gehouden door deze onderneming zelf, door een dochteronderneming van deze onderneming of door een persoon die in eigen naam, maar voor rekening van deze ondernemingen handelt.
6.  
Onverminderd artikel 23, lid 9, worden de moederonderneming en al haar dochterondernemingen in de consolidatie opgenomen, ongeacht de plaats van de zetel van die dochterondernemingen.
7.  

Onverminderd dit artikel en de artikelen 21 en 23 kunnen de lidstaten voorschrijven dat een onder hun recht vallende onderneming geconsolideerde financiële overzichten en een geconsolideerd bestuursverslag opstelt, indien:

a) 

die onderneming en een of meer andere ondernemingen waarmee niet een in lid 1 of in lid 2 beschreven betrekking bestaat, onder centrale leiding staan krachtens:

i) 

een met die onderneming gesloten overeenkomst, of

ii) 

de oprichtingsakte of de statuten van die andere ondernemingen; of

b) 

de bestuurs-, de leidinggevende of de toezichthoudende organen van die onderneming en van een of meer andere ondernemingen waarmee niet een in lid 1 of in lid 2 beschreven betrekking bestaat, gedurende het boekjaar en tot de opstelling van de geconsolideerde financiële overzichten in meerderheid uit dezelfde personen bestaan.

8.  
Indien een lidstaat van de in lid 7 bedoelde mogelijkheid gebruik maakt, worden de in dat lid beschreven ondernemingen en al hun dochterondernemingen in de consolidatie opgenomen indien een of meer van die ondernemingen een van de in bijlage I of bijlage II genoemde rechtsvormen heeft.
9.  

Lid 6 van dit artikel, artikel 23, leden 1, 2, 9 en 10, en de artikelen 24 tot en met 29 zijn van toepassing op de geconsolideerde financiële overzichten en het geconsolideerde bestuursverslag bedoeld in lid 7 van het onderhavige artikel, behoudens de volgende wijzigingen:

a) 

de bepalingen over de moederonderneming worden geacht betrekking te hebben op alle in lid 7 van dit artikel bedoelde ondernemingen; en

b) 

onverminderd artikel 24, lid 3, worden onder de posten „kapitaal”, „agio”, „herwaarderingsreserve”, „reserves”, „overgedragen resultaten” en „resultaat van het boekjaar” in de geconsolideerde financiële overzichten de samengevoegde bedragen opgenomen die zijn toe te rekenen aan elk van de in lid 7 van dit artikel bedoelde ondernemingen.

Artikel 23

Vrijstellingen van consolidatie

1.  
Kleine groepen worden vrijgesteld van de verplichting om geconsolideerde financiële overzichten en een geconsolideerd bestuursverslag op te stellen, behalve wanneer enige verbonden onderneming een organisatie van openbaar belang is.
2.  
De lidstaten kunnen middelgrote groepen vrijstellen van de verplichting om geconsolideerde financiële overzichten en een geconsolideerd bestuursverslag op te stellen, behalve wanneer enige verbonden onderneming een organisatie van openbaar belang is.
3.  

Niettegenstaande de leden 1 en 2 van dit artikel verleent een lidstaat in de volgende gevallen aan elke onder het nationale recht van die lidstaat vallende moederonderneming (de vrijgestelde onderneming) die ook een dochteronderneming is, met inbegrip van een organisatie van openbaar belang, tenzij deze organisatie van openbaar belang onder artikel 2, punt 1, onderdeel a), valt, vrijstelling van de verplichting om geconsolideerde financiële overzichten en een geconsolideerd bestuursverslag op te stellen, indien haar eigen moederonderneming onder het recht van een lidstaat valt en:

a) 

de moederonderneming van de vrijgestelde onderneming alle aandelen van de vrijgestelde onderneming in bezit heeft. De aandelen van de vrijgestelde onderneming die uit hoofde van een wettelijke of statutaire verplichting door leden van haar bestuurs-, leidinggevend of toezichthoudend orgaan worden gehouden, worden niet in aanmerking genomen; of

b) 

de moederonderneming van de vrijgestelde onderneming ten minste 90 % van de aandelen van de vrijgestelde onderneming in bezit heeft en de overige aandeelhouders van of vennoten in de vrijgestelde onderneming het gebruik van de vrijstelling hebben goedgekeurd.

4.  

Voor de in lid 3 bedoelde vrijstellingen wordt aan alle volgende voorwaarden voldaan:

a) 

de vrijgestelde onderneming en, onverminderd lid 9, al haar dochterondernemingen worden geconsolideerd in de financiële overzichten van een groter geheel van ondernemingen waarvan de moederonderneming onder het recht van een lidstaat valt;

▼M4

b) 

de in punt a) bedoelde geconsolideerde financiële overzichten en het geconsolideerde bestuursverslag van het grotere geheel van ondernemingen worden door de moederonderneming van dat geheel van ondernemingen opgesteld overeenkomstig het recht van de lidstaat waaronder die moederonderneming valt, conform deze richtlijn, met uitzondering van de vereisten van artikel 29 bis, of conform de internationale standaarden voor jaarrekeningen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1606/2002 zijn goedgekeurd;

▼B

c) 

met betrekking tot de vrijgestelde onderneming worden de volgende stukken, op de wijze als voorgeschreven bij het recht van de lidstaat waaronder de vrijgestelde onderneming valt, overeenkomstig artikel 30 openbaar gemaakt:

i) 

de in punt a) bedoelde geconsolideerde financiële overzichten en het in punt b) bedoelde geconsolideerde bestuursverslag,

ii) 

de controleverklaring, en

iii) 

in voorkomend geval, het in lid 6 bedoelde aan de geconsolideerde overzichten gehechte document.

Die lidstaat kan voorschrijven dat de in de punten i), ii) en iii), bedoelde stukken in de officiële taal van die lidstaat openbaar worden gemaakt en dat elke vertaling ervan wordt gecertificeerd;

d) 

in de toelichting bij de jaarlijkse financiële overzichten van de vrijgestelde onderneming wordt het volgende vermeld:

i) 

de naam en de zetel van de moederonderneming die de in punt a) bedoelde geconsolideerde financiële overzichten opstelt; en

ii) 

de vrijstelling van de verplichting om geconsolideerde financiële overzichten en een geconsolideerd bestuursverslag op te stellen.

5.  

Onverminderd de leden 1, 2 en 3 van het onderhavig artikel kan een lidstaat in niet onder lid 3 vallende gevallen vrijstelling verlenen van de verplichting om geconsolideerde financiële overzichten en een geconsolideerd bestuursverslag op te stellen, aan enige onder het nationale recht van die lidstaat vallende moederonderneming (de vrijgestelde onderneming) die ook een dochteronderneming is, met inbegrip van een organisatie van openbaar belang, tenzij deze organisatie van openbaar belang onder artikel 2, punt 1, onderdeel a), valt, waarvan de moederonderneming onder het recht van een lidstaat valt, mits alle voorwaarden van lid 4 vervuld zijn en mits bovendien:

a) 

de aandeelhouders van of deelnemers in de vrijgestelde onderneming die een minimumpercentage van het geplaatste kapitaal van die onderneming bezitten, niet uiterlijk zes maanden voor het eind van het boekjaar om de opstelling van geconsolideerde financiële overzichten hebben verzocht;

b) 

het in punt a) bedoelde minimumpercentage de volgende grensbedragen niet overschrijdt:

i) 

10 % van het geplaatste kapitaal in het geval van naamloze vennootschappen en commanditaire vennootschappen op aandelen; en

ii) 

20 % van het geplaatste kapitaal in het geval van ondernemingen met andere rechtsvormen;

c) 

de lidstaat het verlenen van de vrijstelling niet afhankelijk maakt van de volgende voorwaarden:

i) 

de voorwaarde dat de moederonderneming die de in lid 4, punt a), bedoelde geconsolideerde financiële overzichten heeft opgesteld, onder het nationale recht valt van de lidstaat die de vrijstelling verleent, of

ii) 

voorwaarden betreffende de opstelling en de controle van die financiële overzichten.

6.  
Een lidstaat kan de in de leden 3 en 5 bedoelde vrijstellingen afhankelijk maken van het verstrekken, overeenkomstig deze richtlijn, van aanvullende gegevens in de in lid 4, punt a), bedoelde geconsolideerde financiële overzichten of in een daaraan gehecht document, indien die gegevens worden verlangd van onder het nationale recht van die lidstaat vallende ondernemingen die geconsolideerde financiële overzichten moeten opstellen en in dezelfde situatie verkeren.
7.  

De leden 3 tot en met 6 laten de wetgevingen van de lidstaten betreffende de opstelling van geconsolideerde financiële overzichten of een geconsolideerd bestuursverslag onverlet voor zover die stukken worden verlangd:

a) 

ter voorlichting van de werknemers of van hun vertegenwoordigers; of

b) 

door overheid of rechter voor eigen kennisneming.

8.  

Onverminderd leden 1, 2, 3 en 5 van onderhavig artikel kan een lidstaat die voorziet in vrijstellingen krachtens de leden 3 en 5 van dit artikel, ook vrijstelling verlenen van de verplichting om geconsolideerde financiële overzichten en een geconsolideerd bestuursverslag op te stellen aan elke onder het nationale recht van die lidstaat vallende moederonderneming (de vrijgestelde onderneming) die ook een dochteronderneming is, met inbegrip van een entiteit van openbaar belang tenzij deze entiteit van openbaar belang valt onder artikel 2, punt 1, onderdeel a), waarvan de moederonderneming niet valt onder het recht van een lidstaat indien aan alle volgende voorwaarden is voldaan:

a) 

de vrijgestelde onderneming en, onverminderd lid 9, al haar dochterondernemingen worden geconsolideerd in de financiële overzichten van een groter geheel van ondernemingen;

b) 

de in punt a) bedoelde geconsolideerde financiële overzichten en, in voorkomend geval, het geconsolideerde bestuursverslag worden opgesteld:

▼M4

i) 

conform deze richtlijn, met uitzondering van de vereisten van artikel 29 bis,

▼B

ii) 

conform de internationale standaarden voor jaarrekeningen die op grond van Verordening (EG) nr. 1606/2002 zijn vastgesteld,

▼M4

iii) 

op een wijze die gelijkwaardig is met de geconsolideerde financiële overzichten en geconsolideerde bestuursverslagen die conform deze richtlijn, met uitzondering van de vereisten van artikel 29 bis, zijn opgesteld, of

▼B

iv) 

op een wijze die gelijkwaardig is met de internationale standaarden voor jaarrekeningen die overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1569/2007 van de Commissie van 21 december 2007 waarbij ter uitvoering van de Richtlijnen 2003/71/EG en 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad een mechanisme wordt opgezet voor het nemen van een besluit over de gelijkwaardigheid van standaarden voor jaarrekeningen die door effectenuitgevende instellingen van derde landen worden toegepast ( 18 ) zijn goedgekeurd;

c) 

de in punt a) bedoelde geconsolideerde financiële overzichten zijn gecontroleerd door een of meer wettelijke auditors of auditkantoren die bevoegd zijn tot controle van de financiële overzichten krachtens het nationale recht waaronder de onderneming valt die die overzichten heeft opgesteld.

Lid 4, punten c) en d), en de leden 5, 6 en 7 zijn van toepassing.

9.  

Een onderneming, ook als deze een organisatie van openbaar belang is, hoeft niet in de geconsolideerde financiële overzichten te worden opgenomen indien aan ten minste een van de volgende voorwaarden voldaan is:

a) 

in zeer uitzonderlijke gevallen waar de gegevens die nodig zijn om de geconsolideerde financiële overzichten overeenkomstig deze richtlijn op te stellen, niet zonder onevenredige kosten of onverantwoorde vertraging kunnen worden verkregen;

b) 

de aandelen in deze onderneming worden uitsluitend met het oog op latere vervreemding gehouden; of

c) 

ingrijpende en langdurige beperkingen bemoeilijken in wezenlijke mate:

i) 

de moederonderneming in de uitoefening van haar rechten ten aanzien van het vermogen of in de uitoefening van het bestuur over deze onderneming; of

ii) 

de uitoefening van de centrale leiding over die onderneming, indien er met die onderneming een van de in artikel 22, lid 7, omschreven betrekkingen bestaat.

10.  

Onverminderd artikel 6, lid 1, onder b), artikel 21 en leden 1 en 2 van dit artikel, wordt een moederonderneming, ook als deze een organisatie van openbaar belang is, vrijgesteld van de in artikel 22 opgelegde verplichting indien:

a) 

zij alleen dochterondernemingen heeft die noch afzonderlijk noch collectief van materieel belang zijn; of

b) 

al haar dochterondernemingen op grond van lid 9 van dit artikel buiten de consolidatie kunnen worden gelaten.

Artikel 24

De opstelling van geconsolideerde financiële overzichten

1.  
De hoofdstukken 2 en 3 zijn van toepassing met betrekking tot geconsolideerde financiële overzichten, met inachtneming van de aanpassingen die noodzakelijk zijn wegens de eigen kenmerken van de geconsolideerde financiële overzichten in vergelijking met de jaarlijkse financiële overzichten.
2.  
De activa en passiva van de in de consolidatie opgenomen ondernemingen worden volledig in de geconsolideerde balans opgenomen.
3.  

De boekwaarde van de aandelen in het kapitaal van de in de consolidatie opgenomen ondernemingen wordt verrekend tegen het daarin belichaamde deel van het kapitaal en de reserves van de in de consolidatie opgenomen ondernemingen, met dien verstande dat:

a) 

behoudens in het geval van aandelen in het kapitaal van de moederonderneming die worden gehouden door die moederonderneming zelf of door een andere in de consolidatie opgenomen onderneming, die overeenkomstig hoofdstuk 3 als eigen aandelen worden behandeld, deze verrekening geschiedt op grond van de boekwaarden op de datum waarop die ondernemingen voor het eerst in de consolidatie zijn opgenomen. De uit de verrekening voortvloeiende verschillen worden, in de mate van het mogelijke, rechtstreeks toegerekend aan de posten van de geconsolideerde balans waarvan de waarde hoger of lager is dan hun boekwaarde;

b) 

de lidstaten kunnen toestaan of voorschrijven dat de verrekening plaatsvindt op grond van de waarde van de aanwijsbare activa en passiva op de datum van verkrijging van de aandelen of, bij verkrijging op verschillende data, op de datum waarop de onderneming dochteronderneming is geworden;

c) 

eventuele verschillen die overblijven na de toepassing van punt a) of die voortvloeien uit de toepassing van punt b) als goodwill in de geconsolideerde balans worden opgenomen;

d) 

de gebruikte methoden om de waarde van de goodwill te berekenen en eventuele significante waardeveranderingen ten opzichte van het voorgaande boekjaar worden uiteengezet in de toelichting bij de financiële overzichten;

e) 

indien een lidstaat toestaat dat positieve en negatieve goodwill tegen elkaar worden verrekend, omvat de toelichting bij de financiële overzichten ook een analyse van de goodwill;

f) 

negatieve goodwill mag slechts naar de geconsolideerde winst-en-verliesrekening worden overgeboekt indien een dergelijke verwerking strookt met de in hoofdstuk 2 neergelegde beginselen.

4.  
Indien aandelen in de consolidatie opgenomen dochterondernemingen worden gehouden door personen, andere dan die ondernemingen, wordt het aan die aandelen toe te rekenen bedrag afzonderlijk, als minderheidsbelangen, in de geconsolideerde balans vermeld.
5.  
De baten en lasten van de in de consolidatie opgenomen ondernemingen worden volledig in de geconsolideerde winst-en-verliesrekening opgenomen.
6.  
Het aan de in lid 4 bedoelde aandelen toe te rekenen bedrag van de winst of het verlies wordt afzonderlijk, als aan minderheidsbelangen toe te rekenen winst of verlies, in de geconsolideerde winst-en-verliesrekening vermeld.
7.  

In de geconsolideerde financiële overzichten worden de activa en passiva, de financiële posities en de winsten of verliezen van de in de consolidatie opgenomen ondernemingen opgenomen alsof deze één enkele onderneming vormen. Meer bepaald wordt het volgende uit de geconsolideerde financiële overzichten weggelaten:

a) 

de onderlinge vorderingen en schulden van de ondernemingen;

b) 

de baten en lasten die verband houden met transacties tussen de ondernemingen; en

c) 

de winsten en verliezen die voortvloeien uit transacties tussen de ondernemingen, indien die in de boekwaarde van de activa begrepen zijn.

8.  
De geconsolideerde financiële overzichten worden per dezelfde datum opgesteld als de jaarlijkse financiële overzichten van de moederonderneming.

De lidstaten kunnen evenwel toestaan of voorschrijven dat de geconsolideerde financiële overzichten per een andere datum worden opgesteld om rekening te houden met de balansdatum van de meeste of van de belangrijkste van de in de consolidatie opgenomen ondernemingen, op voorwaarde dat:

a) 

daarvan onder opgave van redenen melding wordt gemaakt in de toelichting bij de geconsolideerde financiële overzichten;

b) 

er rekening wordt gehouden met of melding wordt gemaakt van belangrijke gebeurtenissen die zich met betrekking tot de activa en passiva, de financiële positie of de winst of het verlies van een in een consolidatie opgenomen onderneming hebben voorgedaan tussen de balansdatum van die onderneming en de datum van afsluiting van de geconsolideerde balans; en

c) 

indien de balansdatum van een in de consolidatie opgenomen onderneming meer dan drie maanden vroeger of later valt dan de afsluitingsdatum van de geconsolideerde balans, die onderneming in de consolidatie wordt opgenomen op grond van tussentijdse financiële overzichten, opgesteld per de afsluitingsdatum van de geconsolideerde balans.

9.  
Indien het bestand van de in de consolidatie opgenomen ondernemingen in de loop van het boekjaar een aanmerkelijke wijziging heeft ondergaan, bevatten de geconsolideerde financiële overzichten inlichtingen die een zinvolle vergelijking van de achtereenvolgende geconsolideerde financiële overzichten mogelijk maken. Aan deze verplichting kan worden voldaan met de opstelling van een aangepaste vergelijkende balans en een aangepaste vergelijkende winst-en-verliesrekening.
10.  
De in de geconsolideerde financiële overzichten opgenomen activa en passiva worden op een uniforme grondslag overeenkomstig hoofdstuk 2 gewaardeerd.
11.  
Een onderneming die geconsolideerde financiële overzichten opstelt, hanteert daarbij dezelfde waarderingsgrondslagen als voor haar jaarlijkse financiële overzichten worden gehanteerd. De lidstaten kunnen echter toestaan of voorschrijven dat er bij de geconsolideerde financiële overzichten andere waarderingsgrondslagen overeenkomstig hoofdstuk 2 worden gebruikt. Wanneer van deze afwijking gebruik wordt gemaakt, wordt daarvan onder opgave van redenen melding gemaakt in de toelichting bij de geconsolideerde financiële overzichten.
12.  
Indien de in de consolidatie opgenomen ondernemingen de in de geconsolideerde financiële overzichten opgenomen activa en passiva waarderen met behulp van andere grondslagen dan die welke met het oog op de consolidatie worden gebruikt, worden die activa en passiva opnieuw gewaardeerd volgens de voor de consolidatie gebruikte grondslagen. Afwijkingen van deze vereiste zijn in uitzonderlijke gevallen toegestaan. Van dergelijke afwijkingen wordt onder opgaaf van redenen melding gemaakt in de toelichting bij de geconsolideerde financiële overzichten.
13.  
Uitgestelde belastingen worden bij consolidatie opgenomen, voor zover mag worden aangenomen dat daaruit voor een van de in de consolidatie opgenomen ondernemingen in de nabije toekomst inderdaad een verschuldigdheid van de belasting zal voortvloeien.
14.  
Indien uitsluitend voor de toepassing van de belastingwetgeving waardecorrecties zijn uitgevoerd met betrekking tot in de geconsolideerde financiële overzichten opgenomen activa, worden deze activa pas in de geconsolideerde financiële overzichten opgenomen nadat deze correcties ongedaan werden gemaakt.

Artikel 25

Bedrijfscombinaties binnen een groep

1.  
De lidstaten kunnen toestaan of voorschrijven dat de boekwaarden van aandelen in het kapitaal van een in een consolidatie opgenomen onderneming slechts worden verrekend met het daarin belichaamde deel van het kapitaal, op voorwaarde dat de uiteindelijke zeggenschap over de ondernemingen in de bedrijfscombinatie door dezelfde partij wordt uitgeoefend, zowel voor als na de bedrijfscombinatie, en die zeggenschap niet tijdelijk is.
2.  
Eventuele uit de toepassing van lid 1 voortvloeiende verschillen worden, naar gelang van het geval, aan de geconsolideerde reserves toegevoegd dan wel daarop in mindering gebracht.
3.  
Het feit dat de in lid 1 beschreven methode is toegepast, de mutaties die daaruit voor de reserves voortvloeien en de naam en de zetel van de betrokken ondernemingen worden in de toelichting bij de geconsolideerde financiële overzichten vermeld.

Artikel 26

Proportionele consolidatie

1.  
De lidstaten kunnen toestaan of voorschrijven dat, wanneer een in de consolidatie opgenomen onderneming samen met een of meer niet in de consolidatie opgenomen ondernemingen een andere onderneming bestuurt, deze laatste in de geconsolideerde financiële overzichten wordt opgenomen naar rato van de rechten in haar kapitaal die door de in de consolidatie opgenomen onderneming worden gehouden.
2.  
Artikel 23, leden 9 en 10, en artikel 24 zijn van overeenkomstige toepassing op de in lid 1 van het onderhavige artikel bedoelde proportionele consolidatie.

Artikel 27

Vermogensmutatiemethode voor geassocieerde ondernemingen

1.  
Indien een in de consolidatie opgenomen onderneming een geassocieerde onderneming heeft, wordt die geassocieerde onderneming in de geconsolideerde balans vermeld onder een afzonderlijke post die dienovereenkomstig wordt omschreven.
2.  

Wanneer dit artikel voor het eerst op een geassocieerde onderneming wordt toegepast, wordt voor die geassocieerde onderneming in de geconsolideerde balans hetzij:

a) 

de boekwaarde vermeld, bepaald volgens de daarvoor in de hoofdstukken 2 en 3 vastgestelde waarderingsregels. Het verschil tussen deze waarde en het bedrag dat overeenkomt met het deel van het eigen vermogen dat deze deelneming in die geassocieerde onderneming belichaamt, wordt afzonderlijk op de geconsolideerde balans of in de toelichting bij de geconsolideerde financiële overzichten vermeld. Dit verschil wordt berekend per de datum waarop de methode voor het eerst wordt toegepast; hetzij

b) 

een bedrag vermeld dat overeenkomt met een deel van het eigen vermogen van de geassocieerde onderneming dat deze deelneming in die geassocieerde onderneming belichaamt. Het verschil tussen dit bedrag en de overeenkomstig de waarderingsregels van de hoofdstukken 2 en 3 bepaalde boekwaarde, wordt afzonderlijk in de geconsolideerde balans of in de toelichting bij de geconsolideerde financiële overzichten vermeld. Dit verschil wordt berekend per de datum waarop de methode voor het eerst wordt toegepast.

De lidstaten kunnen de toepassing van één of meer van de opties bepaald onder a)en b) voorschrijven. In dergelijke gevallen wordt in de geconsolideerde balans of de toelichting bij de geconsolideerde financiële overzichten vermeld welke van deze opties is gebruikt.

Bovendien kunnen de lidstaten voor de toepassing van het bepaalde onder a) of b) toestaan of voorschrijven dat het verschil wordt berekend per de datum van verkrijging van de aandelen of, bij verkrijging op verschillende data, per de datum waarop de onderneming een geassocieerde onderneming is geworden.

3.  
Indien activa of passiva van de geassocieerde onderneming volgens andere methoden zijn gewaardeerd dan die welke overeenkomstig artikel 24, lid 11, voor de consolidatie zijn gehanteerd, kunnen zij voor de berekening van het verschil, bedoeld in lid 2, onder a) en b), opnieuw worden gewaardeerd volgens de voor de consolidatie gehanteerde methoden. Indien die herwaardering niet heeft plaatsgevonden, wordt dat in de toelichting bij de geconsolideerde financiële overzichten vermeld. De lidstaten kunnen dergelijke herwaardering eisen.
4.  
De in lid 2, onder a), bedoelde boekwaarde of het in lid 2, onder b), bedoelde bedrag dat overeenkomt met een deel van het eigen vermogen van de geassocieerde onderneming, wordt verhoogd of verminderd met het bedrag van de tijdens het boekjaar opgetreden waardeverandering van het deel van het eigen vermogen van de geassocieerde onderneming dat deze deelneming belichaamt; dit bedrag wordt verminderd met het bedrag van de dividenden die op deze deelneming betrekking hebben.
5.  
Voor zover het in lid 2, onder a) en b), bedoeld positief verschil niet kan worden toegerekend aan een categorie activa of passiva, wordt het behandeld in overeenstemming met de regels die gelden voor de post „goodwill” als opgenomen in artikel 12, lid 6, onder d), de eerste alinea van artikel 12, lid 11, artikel 24, lid 3, onder c), en bijlage III en bijlage IV.
6.  
Het deel van het resultaat van de geassocieerde onderneming dat aan de deelneming in die geassocieerde onderneming kan worden toegerekend, wordt vermeld in de geconsolideerde winst-en-verliesrekening onder een afzonderlijke post die dienovereenkomstig wordt omschreven.
7.  
De in artikel 24, lid 7, bedoelde winsten en verliezen worden weggelaten voor zover de betreffende gegevens bekend of toegankelijk zijn.
8.  
Indien een geassocieerde onderneming geconsolideerde financiële overzichten opstelt, zijn leden 1 tot en met 7 van toepassing op het in deze geconsolideerde financiële overzichten vermelde eigen vermogen.
9.  
Dit artikel hoeft niet te worden toegepast indien de deelneming in het kapitaal van de geassocieerde onderneming niet van materieel belang is.

Artikel 28

Toelichting bij de geconsolideerde financiële overzichten

1.  

Naast de informatie die op grond van andere bepalingen van deze richtlijn wordt verlangd, wordt in de toelichting bij de geconsolideerde financiële overzichten, op een wijze die de beoordeling van de financiële positie van het geheel van de in de consolidatie opgenomen ondernemingen vergemakkelijkt, met inachtneming van de aanpassingen die noodzakelijk zijn wegens de eigen kenmerken van de geconsolideerde financiële overzichten in vergelijking met de jaarlijkse financiële overzichten, de in artikelen 16, 17 en 18 verlangde informatie vermeld, met inbegrip van het volgende:

a) 

bij vermelding van transacties tussen verbonden partijen worden transacties tussen in de consolidatie opgenomen verbonden partijen die bij consolidatie worden weggelaten, niet vermeld;

b) 

bij vermelding van het gemiddelde personeelsbestand gedurende het boekjaar wordt het gemiddelde personeelsbestand van ondernemingen die proportioneel worden geconsolideerd, afzonderlijk vermeld; en

c) 

bij vermelding van de bedragen van de aan leden van het bestuurs-, het leidinggevend en het toezichthoudend orgaan verleende bezoldigingen, voorschotten en kredieten, worden alleen de door de moederonderneming en haar dochterondernemingen aan leden van het bestuurs-, het leidinggevend en het toezichthoudend orgaan van de moederonderneming verleende bedragen vermeld.

2.  

De toelichting bij de geconsolideerde financiële overzichten bevat naast de volgens lid 1 vereiste informatie ook de volgende informatie:

a) 

met betrekking tot de in de consolidatie opgenomen ondernemingen:

i) 

de namen en de zetels van die ondernemingen,

ii) 

het deel van het kapitaal dat in die ondernemingen, behoudens in de moederonderneming, wordt gehouden door de in de consolidatie opgenomen ondernemingen of door personen die in eigen naam maar voor rekening van die ondernemingen handelen, en

iii) 

informatie over de in artikel 22, leden 1, 2 en 7, bedoelde voorwaarden op grond waarvan, na toepassing van artikel 22, leden 3, 4 en 5, de consolidatie heeft plaatsgevonden. Laatstgenoemde vermelding kan evenwel achterwege worden gelaten indien de consolidatie op grond van artikel 22, lid 1, punt a), heeft plaatsgevonden en het aandeel in het kapitaal en het aandeel in de gehouden stemrechten gelijk zijn.

Dezelfde informatie wordt verstrekt met betrekking tot de ondernemingen die bij gebreke van materieel belang uit hoofde van artikel 6, lid 1, punt j), en artikel 23, lid 10, buiten de consolidatie zijn gelaten; tevens wordt uitgelegd waarom de in artikel 23, lid 9, bedoelde ondernemingen buiten de consolidatie zijn gelaten;

b) 

de namen en zetels van in de consolidatie opgenomen geassocieerde ondernemingen als beschreven in artikel 27, lid 1, alsmede het aandeel in het kapitaal van die ondernemingen dat wordt gehouden door in de consolidatie opgenomen ondernemingen of door personen die in eigen naam maar voor rekening van die ondernemingen handelen;

c) 

de namen en zetels van de ondernemingen waarop overeenkomstig artikel 26 een evenredige consolidatie is toegepast, de gegevens waaruit het gezamenlijke bestuur van die ondernemingen is gegrond, alsmede het aandeel in het kapitaal van die ondernemingen dat wordt gehouden door in de consolidatie opgenomen ondernemingen of door personen die in eigen naam maar voor rekening van die ondernemingen handelen; en

d) 

met betrekking tot elk van de ondernemingen, behoudens de in de punten a), b) en c) bedoelde ondernemingen, waarin de in de consolidatie opgenomen ondernemingen, hetzij zelf, hetzij via personen die in eigen naam maar voor rekening van deze ondernemingen handelen, een deelneming houden:

i) 

de naam en de zetel van die ondernemingen,

ii) 

het in het kapitaal gehouden aandeel,

iii) 

het bedrag van het eigen vermogen en van het resultaat over het meest recente boekjaar van de betrokken onderneming waarvoor financiële overzichten zijn vastgesteld.

De vermelding van het eigen vermogen en van het resultaat mag ook achterwege blijven indien de betrokken onderneming haar balans niet openbaar maakt.

3.  
De lidstaten kunnen toestaan dat de bij lid 2, punten a) tot en met d), verlangde informatie wordt verstrekt in de vorm van een overzicht dat in overeenstemming met artikel 3, lid 3, van Richtlijn 2009/101/EG wordt neergelegd. De neerlegging van dergelijk overzicht wordt in de toelichting bij de geconsolideerde financiële overzichten vermeld. De lidstaten kunnen ook toestaan dat er informatie wordt weggelaten indien de aard van de informatie zodanig is dat het vermelden ervan aan een van de ondernemingen waarop de informatie betrekking heeft ernstig nadeel kan berokkenen. De lidstaten kunnen het achterwege laten van deze informatie afhankelijk stellen van de toestemming van overheid of rechter. Van het achterwege laten van deze informatie wordt in de toelichting bij de geconsolideerde financiële overzichten vermeld.

Artikel 29

Het geconsolideerde bestuursverslag

1.  
Naast de informatie die op grond van andere bepalingen van deze richtlijn wordt verlangd, wordt in het geconsolideerde bestuursverslag, op een wijze die de beoordeling van de positie van het geheel van de in de consolidatie opgenomen ondernemingen vergemakkelijkt, ten minste de informatie vermeld die bij de artikelen 19 en 20 wordt verlangd, met inachtneming van de aanpassingen die noodzakelijk zijn wegens de eigen kenmerken van een geconsolideerd bestuursverslag in vergelijking met een bestuursverslag.
2.  

De volgende aanpassingen van de bij de artikelen 19 en 20 vereiste informatie zijn van toepassing:

a) 

bij opgave van de gegevens van de verkregen eigen aandelen vermeldt het geconsolideerde bestuursverslag het aantal en de nominale waarde of, bij gebreke hiervan, de fractiewaarde van alle aandelen in de moederonderneming die worden gehouden door die moederonderneming, door dochterondernemingen van die moederonderneming of door een persoon die in eigen naam maar voor rekening van een of meer van die ondernemingen handelt. De lidstaten kunnen toestaan of voorschrijven dat die bijzonderheden in de toelichting bij de geconsolideerde financiële overzichten worden verstrekt;

b) 

bij opgave van de interne controle- en risicobeheersystemen vermeldt de verklaring inzake corporate governance de belangrijkste kenmerken van de interne controles en risicobeheersystemen voor het geheel van de in de consolidatie opgenomen ondernemingen.

3.  
Indien er naast een bestuursverslag ook een geconsolideerd bestuursverslag wordt vereist, mogen beide verslagen tot één verslag worden samengevoegd.

▼M4

Artikel 29 bis

Geconsolideerde duurzaamheidsrapportering

1.  
Moederondernemingen van een grote groep als bedoeld in artikel 3, lid 7, nemen in hun geconsolideerde bestuursverslag informatie op die nodig is om inzicht te krijgen in de effecten van de groep op duurzaamheidskwesties, alsmede informatie die nodig is om te begrijpen hoe duurzaamheidskwesties van invloed zijn op de ontwikkeling, de prestaties en de positie van de groep.

De in de eerste alinea bedoelde informatie staat duidelijk aangegeven in een deel van het geconsolideerd bestuursverslag dat specifiek hierover gaat.

2.  

De in lid 1 bedoelde informatie bevat:

a) 

een korte beschrijving van het bedrijfsmodel en de strategie van de groep, met inbegrip van:

i) 

de veerkracht van het bedrijfsmodel en de strategie van de groep ten aanzien van risico’s in verband met duurzaamheidskwesties;

ii) 

de kansen voor de groep op het gebied van duurzaamheidskwesties;

iii) 

de plannen van de groep, met inbegrip van uitvoeringsmaatregelen en daaraan gerelateerde financiële en investeringsplannen, om ervoor te zorgen dat haar bedrijfsmodel en strategie verenigbaar zijn met de overgang naar een duurzame economie en met de beperking van de opwarming van de aarde tot 1,5 °C in overeenstemming met de Overeenkomst van Parijs en de doelstelling om uiterlijk in 2050 klimaatneutraliteit te bereiken als vastgesteld in Verordening (EU) 2021/1119, en in voorkomend geval de blootstelling van de groep aan steenkool-, olie- en gasgerelateerde activiteiten;

iv) 

de wijze waarop in het bedrijfsmodel en de strategie van de groep rekening wordt gehouden met de belangen van de belanghebbenden van de groep en met de effecten van de groep op duurzaamheidskwesties;

v) 

de wijze waarop de strategie van de groep ten aanzien van duurzaamheidskwesties is uitgevoerd;

b) 

een beschrijving van de door de groep vastgestelde tijdsgebonden doelstellingen met betrekking tot duurzaamheidskwesties, waaronder, indien van toepassing, de absolute broeikasgasemissiereductiedoelstellingen voor tenminste 2030 en 2050, een beschrijving van de vooruitgang die de groep heeft geboekt bij het bereiken van die doelstellingen, en een verklaring die duidelijk maakt of de doelstellingen ten aanzien van milieufactoren van de groep gefundeerd zijn op overtuigend wetenschappelijk bewijs;

c) 

een beschrijving van de rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen met betrekking tot duurzaamheidskwesties, en van de daarin aanwezige deskundigheid en vaardigheden met betrekking tot het vervullen van die rol ofwel de toegang die deze organen hebben tot dergelijke deskundigheid en vaardigheden;

d) 

een beschrijving van het beleid van de groep met betrekking tot duurzaamheidskwesties;

e) 

informatie over het bestaan van stimuleringsregelingen in verband met duurzaamheidskwesties die aan leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen worden aangeboden;

f) 

een beschrijving van:

i) 

de door de groep toegepaste passende zorgvuldigheidsprocedure ten aanzien van duurzaamheidskwesties en, indien van toepassing, in overeenstemming met de vereisten van de Unie voor ondernemingen om een passende zorgvuldigheidsprocedure uit te voeren;

ii) 

de belangrijkste feitelijke of potentiële negatieve effecten die verband houden met de eigen activiteiten en met de waardeketen van de groep, met inbegrip van welke activiteiten zijn ondernomen voor het in kaart brengen en monitoren van die effecten, en van andere negatieve effecten die de moederonderneming op grond van andere vereisten van de Unie met betrekking tot het uitvoeren van een passende zorgvuldigheidsprocedure verplicht is in kaart te brengen;

iii) 

alle door de groep genomen maatregelen om feitelijke of potentiële negatieve effecten te voorkomen, te beperken, verhelpen of te beëindigen, en het resultaat van dergelijke maatregelen;

g) 

een beschrijving van de voornaamste risico’s voor de groep met betrekking tot duurzaamheidskwesties, met inbegrip van een beschrijving van de belangrijkste afhankelijkheden van de groep van die kwesties, en hoe de groep die risico’s beheert;

h) 

de indicatoren die relevant zijn voor de in de punten a) tot en met g) bedoelde informatieverschaffing.

Moederondernemingen brengen verslag uit over het uitgevoerde proces om de informatie in kaart te brengen die zij overeenkomstig lid 1 van dit artikel in het geconsolideerde bestuursverslag hebben opgenomen. De in de eerste alinea van dit lid genoemde informatie omvat informatie met betrekking tot tijdhorizonten op korte, middellange en lange termijn, naargelang het geval.

3.  
De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, informatie over de eigen activiteiten en over de waardeketen van de groep, met inbegrip van haar eigen activiteiten, haar producten en diensten, haar zakelijke betrekkingen en haar toeleveringsketen.

Gedurende de eerste drie jaar van de toepassing van de door de lidstaten overeenkomstig artikel 5, lid 2, van Richtlijn (EU) 2022/2464 vast te stellen maatregelen en indien niet alle nodige informatie over haar waardeketen beschikbaar is, legt de moederonderneming uit welke inspanningen zijn geleverd om de nodige informatie over haar waardeketen te verkrijgen, waarom niet alle nodige informatie kon worden verkregen en welke plannen zij heeft om in de toekomst alle nodige informatie te verkrijgen.

De in de leden 1 en 2 bedoelde informatie bevat, in voorkomend geval, tevens verwijzingen naar en aanvullende uitleg over andere informatie die overeenkomstig artikel 29 van deze richtlijn in het geconsolideerde bestuursverslag is opgenomen en de bedragen die in de geconsolideerde financiële overzichten zijn vermeld.

De lidstaten kunnen toestaan dat informatie betreffende ophanden zijnde ontwikkelingen of zaken waarover wordt onderhandeld, in uitzonderlijke gevallen wordt weggelaten indien naar de behoorlijk gerechtvaardigde opvatting van de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen, handelend binnen het kader van de hun krachtens het nationaal recht toegewezen bevoegdheden en met collectieve verantwoordelijkheid voor dat standpunt, de openbaarmaking van dergelijke informatie ernstige schade zou toebrengen aan de commerciële positie van de groep, mits het weglaten van die informatie niet in de weg staat aan een getrouw en evenwichtig begrip van de ontwikkeling, de resultaten en de positie van de groep alsmede van de effecten van haar activiteiten.

4.  
Indien de rapporterende onderneming aanzienlijke verschillen vaststelt tussen de risico’s voor of de effecten van de groep en de risico’s voor of de effecten van een of meer van haar dochterondernemingen, verschaft de onderneming, in voorkomend geval, een adequaat inzicht in de risico’s voor en de effecten van de betrokken dochteronderneming of dochterondernemingen.

Ondernemingen vermelden welke in de consolidatie opgenomen dochterondernemingen zijn vrijgesteld van jaarlijkse of geconsolideerde duurzaamheidsrapportering op grond van artikel 19 bis, lid 9, respectievelijk artikel 29 bis, lid 8.

5.  
Moederondernemingen rapporteren de in de leden 1, 2 en 3 van dit artikel bedoelde informatie overeenkomstig de in artikel 29 ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden.
6.  
Het management van de moederonderneming informeert de werknemersvertegenwoordiging op het passende niveau en bespreekt met hen de relevante informatie en de manier waarop duurzaamheidsinformatie wordt verkregen en geverifieerd. Het standpunt van de werknemersvertegenwoordiging wordt in voorkomend geval meegedeeld aan de betrokken bestuurs-, leidinggevende of toezichthoudende organen.
7.  
Een moederonderneming die aan de in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel bepaalde vereisten voldoet, wordt geacht aan de vereisten van artikel 19, lid 1, derde alinea, en artikel 19 bis te hebben voldaan.
8.  
Op voorwaarde dat aan de in de tweede alinea van dit lid bepaalde vereisten is voldaan, is een moederonderneming die tevens een dochteronderneming is, vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel bepaalde verplichtingen (de “vrijgestelde moederonderneming”) als een dergelijke moederonderneming en haar dochterondernemingen opgenomen zijn in het overeenkomstig artikel 29 en dit artikel opgestelde geconsolideerde bestuursverslag van een andere onderneming. Een moederonderneming die een dochteronderneming is van een in een derde land gevestigde moederonderneming wordt eveneens vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel bepaalde verplichtingen indien een dergelijke onderneming en haar dochterondernemingen zijn opgenomen in de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van die in een derde land gevestigde moederonderneming en indien die geconsolideerde duurzaamheidsrapportering is uitgevoerd overeenkomstig de in artikel 29 ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden of op een wijze die gelijkwaardig is aan die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, zoals bepaald overeenkomstig een op grond van artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG vastgestelde uitvoeringshandeling inzake de gelijkwaardigheid van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden.

Aan de bij alinea 1 verleende vrijstelling zijn de volgende voorwaarden verbonden:

a) 

het bestuursverslag van de vrijgestelde moederonderneming bevat de volgende informatie:

i) 

de naam en zetel van de moederonderneming die op groepsniveau informatie rapporteert overeenkomstig dit artikel, of op een wijze die gelijkwaardig is aan de op grond van artikel 29 ter van deze richtlijn vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, zoals bepaald overeenkomstig een op grond van artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG vastgestelde uitvoeringshandeling inzake de gelijkwaardigheid van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden;

ii) 

de weblinks naar het geconsolideerde bestuursverslag van de moederonderneming, of, indien van toepassing, naar de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van de moederonderneming, zoals bedoeld in de eerste alinea van dit lid, en naar het in artikel 34, lid 1, tweede alinea, punt a bis), van deze richtlijn bedoelde assuranceoordeel of het in punt b) van deze alinea bedoelde assuranceoordeel;

iii) 

de mededeling dat de moederonderneming is vrijgesteld van de in de leden 1 tot en met 5 van dit artikel bepaalde verplichtingen;

b) 

indien de moederonderneming in een derde land is gevestigd, worden haar geconsolideerde duurzaamheidsrapportering en het assuranceoordeel dat is uitgebracht door één of meerdere personen of kantoren die uit hoofde van het nationale recht waaronder de moederonderneming valt gerechtigd zijn een oordeel over de assurance van duurzaamheidsrapportering af te geven, overeenkomstig artikel 30 gepubliceerd, overeenkomstig het recht van de lidstaat waaronder de vrijgestelde dochteronderneming valt;

c) 

indien de moederonderneming in een derde land is gevestigd, wordt de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde informatieverschaffing over de activiteiten van de dochteronderneming die in de Unie is gevestigd en die op basis van artikel 19 bis, lid 9, van deze richtlijn van de duurzaamheidsrapportering is vrijgesteld, opgenomen in het bestuursverslag van de vrijgestelde moederonderneming of in het geconsolideerde duurzaamheidsverslag dat door de in een derde land gevestigde moederonderneming is opgesteld.

De lidstaat onder wiens nationaal recht de vrijgestelde moederonderneming valt, kan eisen dat het geconsolideerde bestuursverslag of, in voorkomend geval, de geconsolideerde duurzaamheidsrapportering van de moederonderneming wordt gepubliceerd in een taal die door die lidstaat aanvaard wordt, en dat wordt voorzien in eventueel benodigde vertalingen naar die taal. Elke niet-gewaarmerkte vertaling bevat een verklaring in die zin.

Moederondernemingen die overeenkomstig artikel 37 zijn vrijgesteld van het opstellen van een bestuursverslag, zijn niet verplicht de in de tweede alinea, punt a), i), ii) en iii), van dit lid bedoelde informatie te verstrekken, mits die ondernemingen het geconsolideerde bestuursverslag overeenkomstig artikel 37 publiceren.

Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid, en indien artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 van toepassing is, worden kredietinstellingen als bedoeld in artikel 1, lid 3), eerste alinea, punt b), van deze richtlijn die blijvend zijn aangesloten bij een centraal orgaan dat toezicht op hen uitoefent onder de in artikel 10 van Verordening (EU) nr. 575/2013 gestelde voorwaarden, beschouwd als dochterondernemingen van dat centrale orgaan.

Voor de toepassing van de eerste alinea van dit lid worden in artikel 1, lid 3, punt a), van deze richtlijn bedoelde verzekeringsondernemingen die op basis van de in artikel 212, lid 1, punt c), ii), van Richtlijn 2009/138/EG bedoelde financiële banden deel uitmaken van een groep, waarop overeenkomstig artikel 213, lid 2, punten a), b) en c), van die richtlijn op groepsniveau toezicht wordt uitgeoefend, beschouwd als dochterondernemingen van de moederonderneming van die groep.

9.  
De bij lid 8 verleende vrijstelling is ook van toepassing op organisaties van openbaar belang voor wie de vereisten van dit artikel gelden, met uitzondering van grote ondernemingen die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a), van deze richtlijn.

▼M4

HOOFDSTUK 6 BIS

DUURZAAMHEIDSRAPPORTERINGSSTANDAARDEN

Artikel 29 ter

Duurzaamheidsrapporteringsstandaarden

1.  
De Commissie stelt in aanvulling op deze richtlijn overeenkomstig artikel 49 gedelegeerde handelingen vast om te voorzien in duurzaamheidsrapporteringsstandaarden. In die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden wordt gespecificeerd welke informatie ondernemingen overeenkomstig de artikelen 19 bis en 29 bis moeten rapporteren en, in voorkomend geval, de structuur die voor de weergave van die informatie gevolgd moet worden.

In de in de eerste alinea van dit lid bedoelde gedelegeerde handelingen specificeert de Commissie uiterlijk voor 30 juni 2023 welke informatie ondernemingen overeenkomstig artikel 19 bis, leden 1 en 2, en in voorkomend geval artikel 29 bis, leden 1 en 2, moeten rapporteren. Die informatie zal ten minste de informatie omvatten die beantwoordt aan de behoeften van financiëlemarktdeelnemers waarop de informatieverschaffingsverplichtingen van Verordening (EU) 2019/2088 van toepassing zijn met het oog op hun naleving van die verplichtingen.

In de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handelingen specificeert de Commissie uiterlijk voor 30 juni 2024:

i) 

aanvullende informatie die ondernemingen moeten rapporteren met betrekking tot de in artikel 19 bis, lid 2, genoemde duurzaamheidskwesties en rapporteringsgebieden, indien nodig;

ii) 

informatie die ondernemingen moeten rapporteren die specifiek is voor de sector waarin zij actief zijn.

De rapporteringsvoorschriften die zijn vastgelegd in de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handelingen treden niet eerder in werking dan vier maanden die handelingen door de Commissie zijn vastgesteld.

Bij de vaststelling van gedelegeerde handelingen tot specificering van de uit hoofde van punt ii) van de derde alinea vereiste informatie besteedt de Commissie bijzondere aandacht aan de omvang van de risico’s en effecten met betrekking tot duurzaamheidskwesties voor elke sector, rekening houdend met het feit dat risico’s en effecten voor sommige sectoren groter zijn dan voor andere.

De Commissie evalueert ten minste om de drie jaar na de datum van toepassing de op grond van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen, rekening houdend met het technisch advies van de European Financial Reporting Advisory Group (EFRAG), en wijzigt indien nodig die gedelegeerde handelingen om rekening te houden met relevante ontwikkelingen, waaronder ontwikkelingen met betrekking tot internationale standaarden.

De Commissie raadpleegt minstens één keer per jaar het Europees Parlement, en raadpleegt de in artikel 24 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde deskundigengroep van de lidstaten inzake duurzame financiering samen met het in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1606/2002 bedoelde regelgevend comité voor financiële verslaggeving over het werkprogramma van de EFRAG ten aanzien van de ontwikkeling van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden.

2.  
De duurzaamheidsrapporteringsstandaarden waarborgen de kwaliteit van de gerapporteerde informatie doordat erin wordt voorgeschreven dat de informatie begrijpelijk, relevant, verifieerbaar en vergelijkbaar moet zijn, en op een getrouwe wijze moet worden weergegeven. Onevenredige administratieve lasten voor ondernemingen worden vermeden, onder meer doordat in de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden zoveel mogelijk rekening wordt gehouden met het werk van wereldwijde initiatieven voor de vaststelling van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, zoals vereist op grond van lid 5, punt a).

De duurzaamheidsrapporteringsstandaarden specificeren, rekening houdend met het onderwerp van een specifieke duurzaamheidsrapporteringsstandaard:

a) 

welke informatie ondernemingen moeten verschaffen over de volgende milieufactoren:

i) 

beperking van klimaatverandering, ook ten aanzien van toepassingsgebied 1, toepassingsgebied 2 en, in voorkomend geval, binnen toepassingsgebied 3 vallende broeikasgasemissies;

ii) 

aanpassing aan klimaatverandering;

iii) 

water en mariene hulpbronnen;

iv) 

het gebruik van hulpbronnen en de circulaire economie;

v) 

verontreiniging;

vi) 

biodiversiteit en ecosystemen;

b) 

welke informatie ondernemingen moeten verschaffen over de volgende sociale en mensenrechtenfactoren:

i) 

gelijke behandeling en gelijke kansen voor iedereen, met inbegrip van gendergelijkheid en gelijk loon voor gelijkwaardig werk, opleiding en de ontwikkeling van vaardigheden, werkgelegenheid voor en inclusie van mensen met een handicap, maatregelen tegen geweld en intimidatie op de werkplek, en diversiteit;

ii) 

arbeidsomstandigheden, met inbegrip van baanzekerheid, arbeidstijden, toereikende lonen, sociale dialoog, vrijheid van vereniging, het bestaan van ondernemingsraden, collectieve onderhandelingen, met inbegrip van het percentage werknemers dat onder collectieve overeenkomsten valt, de informatie-, raadplegings- en deelnemingsrechten van werknemers, het evenwicht tussen werk en privéleven, en gezondheid en veiligheid;

iii) 

eerbiediging van de mensenrechten, fundamentele vrijheden, democratische beginselen en normen die zijn vastgelegd in het Internationaal Statuut van de Rechten van de Mens en andere belangrijke mensenrechtenverdragen van de VN, zoals het VN-Verdrag inzake de rechten van personen met een handicap, de VN-Verklaring over de rechten van inheemse volken, de verklaring van de Internationale Arbeidsorganisatie betreffende de fundamentele principes en rechten op het werk, en de fundamentele verdragen van de Internationale Arbeidsorganisatie, en het Europees Verdrag tot bescherming van de rechten van de mens en de fundamentele vrijheden, het Europees Sociaal Handvest en het Handvest van de grondrechten van de Europese Unie;

c) 

welke informatie ondernemingen moeten verschaffen over de volgende governancefactoren:

i) 

de rol van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de onderneming ten aanzien van duurzaamheidskwesties, en hun samenstelling, en de daarin aanwezige deskundigheid en vaardigheden met betrekking tot het vervullen van die rol ofwel de toegang die deze organen hebben tot dergelijke deskundigheid en vaardigheden;

ii) 

de belangrijkste kenmerken van de interne controle- en risicobeheersingssystemen van de onderneming, in verband met het duurzaamheidsrapporterings- en besluitvormingsproces;

iii) 

de bedrijfsethiek en bedrijfscultuur, met inbegrip van het tegengaan van corruptie en omkoping, de bescherming van klokkenluiders en dierenwelzijn;

iv) 

activiteiten en verbintenissen van de onderneming met betrekking tot de uitoefening van haar politieke invloed, met inbegrip van haar lobbyactiviteiten;

v) 

het beheer en de kwaliteit van de relaties met klanten, leveranciers en de gemeenschappen die gevolgen ondervinden van de activiteiten van de onderneming, inclusief betalingspraktijken, met name wat betreft achterstallige betalingen aan kleine en middelgrote ondernemingen.

3.  
De duurzaamheidsrapporteringsstandaarden specificeren de toekomstgerichte, terugblikkende, kwalitatieve en kwantitatieve informatie, die ondernemingen in voorkomend geval moeten rapporteren.
4.  
Bij de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden wordt rekening gehouden met de moeilijkheden die ondernemingen kunnen ondervinden bij het verzamelen van informatie van actoren die niet onderworpen zijn aan de in artikel 19 bis of artikel 29 bis vastgelegde duurzaamheidsrapporteringsvereisten en van leveranciers in opkomende markten en economieën. De duurzaamheidsrapporteringsstandaarden specificeren informatieverschaffing over waardeketens die in verhouding staat tot en relevant is voor de capaciteit en de kenmerken van ondernemingen in waardeketens, en voor de schaal en complexiteit van de activiteiten, met name van ondernemingen die niet onderworpen zijn aan de in artikel 19 bis of artikel 29 bis van deze richtlijn vastgelegde duurzaamheidsrapporteringsvereisten. Duurzaamheidsrapporteringsstandaarden specificeren geen informatieverschaffing waarvoor ondernemingen van kleine en middelgrote ondernemingen in hun waardeketen informatie zouden moeten verkrijgen die verder gaat dan de informatie die op grond van de in artikel 29 quater bedoelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen openbaar moet worden gemaakt.

De eerste alinea doet geen afbreuk aan de vereisten van de Unie voor ondernemingen om een passende zorgvuldigheidsprocedure uit te voeren.

5.  

Bij de vaststelling van gedelegeerde handelingen op grond van lid 1 houdt de Commissie zoveel mogelijk rekening met:

a) 

het werk van wereldwijde initiatieven voor de vaststelling van duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, en bestaande normen en kaders voor de boekhouding van natuurlijk kapitaal, broeikasgasboekhouding, verantwoord ondernemerschap, maatschappelijk verantwoord ondernemen en duurzame ontwikkeling;

b) 

de informatie die financiëlemarktdeelnemers nodig hebben om hun informatieverschaffingsverplichtingen uit hoofde van Verordening (EU) 2019/2088 en de op grond van die verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen na te leven;

c) 

de criteria, indicatoren en methodologieën die staan beschreven in de op grond van Verordening (EU) 2020/852 vastgestelde gedelegeerde handelingen, met inbegrip van de technische screeningcriteria die zijn vastgesteld op grond van artikel 10, lid 3, artikel 11, lid 3, artikel 12, lid 2, artikel 13, lid 2, artikel 14, lid 2, en artikel 15, lid 2, van die verordening en de rapporteringsvereisten die staan beschreven in de op grond van artikel 8 van die verordening vastgestelde gedelegeerde handeling;

d) 

de openbaarmakingsvereisten die gelden voor beheerders van benchmarks in de benchmarkverklaring en in de benchmarkmethodologie en de minimumnormen voor de constructie van EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks, overeenkomstig de Gedelegeerde Verordeningen (EU) 2020/1816 ( 19 ), (EU) 2020/1817 ( 20 ) en (EU) 2020/1818 ( 21 ) van de Commissie;

e) 

de openbaarmakingen die zijn gespecificeerd in de uitvoeringshandelingen die zijn vastgesteld op grond van artikel 434 bis van Verordening (EU) nr. 575/2013;

f) 

Aanbeveling 2013/179/EU van de Commissie ( 22 );

g) 

Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 23 );

h) 

Verordening (EU) 2021/1119;

i) 

Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad ( 24 );

j) 

Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad ( 25 ).

Artikel 29 quater

Duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen

1.  
De Commissie stelt uiterlijk voor 30 juni 2024 in aanvulling op deze richtlijn overeenkomstig artikel 49 gedelegeerde handelingen vast om te voorzien in duurzaamheidsrapporteringsstandaarden die in verhouding staan tot en relevant zijn voor de capaciteiten en kenmerken van kleine en middelgrote ondernemingen en de schaal en complexiteit van hun activiteiten. Die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden specificeren welke informatie de in artikel 2, punt 1, a), bedoelde kleine en middelgrote ondernemingen overeenkomstig artikel 19 bis, lid 6, rapporteren.

De rapporteringsvereisten die zijn vastgelegd in de in de eerste alinea bedoelde gedelegeerde handelingen treden niet eerder in werking dan vier maanden nadat die handelingen door de Commissie zijn vastgesteld.

2.  
Bij de duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor kleine en middelgrote ondernemingen wordt rekening gehouden met de in artikel 29 ter, leden 2 tot en met 5, bepaalde criteria. De standaarden specificeren, voor zover mogelijk, ook de structuur die voor het weergeven van die informatie gevolgd moet worden.
3.  
De Commissie evalueert ten minste om de drie jaar na de datum van toepassing de op grond van dit artikel vastgestelde gedelegeerde handelingen, rekening houdend met het technisch advies van de EFRAG, en wijzigt indien nodig die gedelegeerde handelingen om rekening te houden met relevante ontwikkelingen, waaronder ontwikkelingen ten aanzien van internationale standaarden.

HOOFDSTUK 6 TER

UNIFORM ELEKTRONISCH VERSLAGLEGGINGSFORMAAT

Artikel 29 quinquies

Uniform elektronisch verslagleggingsformaat

1.  
Ondernemingen die moeten voldoen aan de vereisten van artikel 19 bis van deze richtlijn stellen hun bestuursverslag op in het in artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2018/815 van de Commissie ( 26 ) gespecificeerde elektronisch verslagleggingsformaat en markeren hun duurzaamheidsrapportering, met inbegrip van de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde openbaarmakingen, overeenkomstig het in die gedelegeerde verordening gespecificeerde elektronische verslagleggingsformaat.
2.  
Moederondernemingen die moeten voldoen aan de vereisten van artikel 29 bis stellen hun geconsolideerde bestuursverslag op in het in artikel 3 van Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/815 gespecificeerde elektronisch verslagleggingsformaat en markeren hun duurzaamheidsrapportering, met inbegrip van de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde openbaarmakingen, overeenkomstig het in die gedelegeerde verordening gespecificeerde elektronische verslagleggingsformaat.

▼B

HOOFDSTUK 7

OPENBAARMAKING

Artikel 30

Algemeen voorschrift voor openbaarmaking

▼M4

1.  
De lidstaten zien erop toe dat ondernemingen de jaarlijkse financiële overzichten en het bestuursverslag, na overeenkomstig de daarvoor geldende regels te zijn goedgekeurd, en, indien van toepassing, in het in artikel 29 quinquies van deze richtlijn bedoelde elektronische verslagleggingsformaat, samen met het in artikel 34 van deze richtlijn bedoelde oordeel en de verklaring van de wettelijke auditor of het auditkantoor, binnen een redelijke termijn van niet meer dan 12 maanden na balansdatum openbaar maken op de wijze die in de wetgeving van elke lidstaat overeenkomstig hoofdstuk III van titel I van Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad ( 27 ) is vastgesteld.

De lidstaten kunnen van ondernemingen waarop de artikelen 19 bis en 29 bis van toepassing zijn, eisen dat zij het bestuursverslag kosteloos op hun website openbaar maken. Wanneer een onderneming niet over een website beschikt, kunnen de lidstaten van hen eisen dat zij op verzoek een schriftelijke kopie van hun bestuursverslag ter beschikking stellen.

Indien een onafhankelijke verlener van assurancediensten het in artikel 34, lid 1, tweede alinea, punt a bis), bedoelde oordeel verleent, wordt dat oordeel samen met de in de eerste alinea van dit lid bedoelde documenten openbaar gemaakt.

De lidstaten kunnen ondernemingen echter vrijstellen van de verplichting om het bestuursverslag openbaar te maken, indien op verzoek gemakkelijk een volledig of gedeeltelijk afschrift kan worden verkregen tegen een prijs die de daaraan verbonden administratieve lasten niet overstijgt.

De in de vierde alinea van dit lid vastgelegde vrijstelling is niet van toepassing op ondernemingen voor wie in de artikelen 19 bis en 29 bis vastgelegde duurzaamheidsrapporteringsvereisten gelden.

▼B

2.  

De lidstaten kunnen een in bijlage II vermelde onderneming waarop de bij deze richtlijn voorgeschreven coördinatiemaatregelen op grond van artikel 1, lid 1, punt b), van toepassing zijn, vrijstellen van de verplichting haar financiële overzichten overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2009/101/EG openbaar te maken wanneer zij deze financiële overzichten op haar zetel ter beschikking van het publiek houdt, indien:

a) 

alle onbeperkt aansprakelijke vennoten van de betrokken onderneming, ondernemingen zijn als bedoeld in bijlage I naar het recht van andere lidstaten dan die waaronder de betrokken onderneming valt, en geen van deze ondernemingen de financiële overzichten van de betrokken onderneming samen met haar eigen financiële overzichten openbaar maakt;

b) 

alle onbeperkt aansprakelijke vennoten van de betrokken onderneming, ondernemingen zijn die niet onder het recht van een lidstaat vallen, maar een rechtsvorm hebben die vergelijkbaar is met die welke in Richtlijn 2009/101/EG zijn genoemd.

Op verzoek kan een afschrift van de financiële overzichten worden verkregen. De prijs van dit afschrift mag de daaraan verbonden administratieve lasten niet overstijgen.

3.  
Lid 1 is van toepassing met betrekking tot geconsolideerde financiële overzichten en geconsolideerde bestuursverslagen.

Indien de onderneming die de geconsolideerde financiële overzichten opstelt, een van de in bijlage II genoemde rechtsvormen heeft, en zij krachtens het nationale recht van haar lidstaat niet verplicht is tot openbaarmaking van de in lid 1 bedoelde stukken op soortgelijke wijze als voorgeschreven in artikel 3 van Richtlijn 2009/101/EG, houdt zij deze stukken ten minste op haar hoofdkantoor ter beschikking van het publiek en verstrekt zij op verzoek een afschrift tegen een prijs die de daaraan verbonden administratieve lasten niet overstijgt.

Artikel 31

Vereenvoudigingen voor kleine en middelgrote ondernemingen

1.  
De lidstaten kunnen kleine ondernemingen vrijstellen van de verplichting om hun winst-en-verliesrekeningen en hun bestuursverslagen openbaar te maken.
2.  

De lidstaten kunnen middelgrote ondernemingen toestaan om:

a) 

een verkorte balans openbaar te maken waarin slechts de met letters en Romeinse cijfers aangeduide posten van de bijlagen III en IV zijn opgenomen, met afzonderlijke vermelding in de balans of in de toelichting bij de financiële overzichten van:

i) 

de posten C I 3, C II 1, 2, 3 en 4, C III 1, 2, 3 en 4, D II 2, 3 en 6, en D III 1 en 2 onder „Activa” en C 1, 2, 6, 7 en 9 onder „Eigen vermogen en passiva” van bijlage III;

ii) 

de posten C I 3, C II 1, 2, 3 en 4, C III 1, 2, 3 en 4, D II 2, 3 en 6, D III 1 en 2, F 1, 2, 6, 7 en 9, alsmede I 1, 2, 6, 7 en 9 van bijlage IV;

iii) 

de gevraagde informatie als tussen haakjes is aangegeven bij de posten D II onder „Activa” en C onder „Eigen vermogen en passiva” van bijlage III, door middel van een totaalbedrag voor alle betrokken posten, en afzonderlijk voor de posten D II 2 en 3 onder „Activa” en C 1, 2, 6, 7 en 9 onder „Eigen vermogen en passiva”;

iv) 

de gevraagde informatie als tussen haakjes is aangegeven bij post D II van bijlage IV, door middel van een totaalbedrag voor alle betrokken posten, en afzonderlijk voor de posten D II 2 en 3;

b) 

een verkorte toelichting bij hun financiële overzichten openbaar te maken zonder de in artikel 17, lid 1, onder f) en j), vereiste informatie.

Dit lid laat de bepalingen van artikel 30, lid 1, voor zover dat artikel betrekking heeft op de winst-en-verliesrekening, het bestuursverslag en het controleoordeel van de wettelijke auditor of het auditkantoor onverlet.

Artikel 32

Andere voorschriften voor openbaarmaking

1.  
In alle gevallen waarin de jaarlijkse financiële overzichten en het bestuursverslag in hun geheel openbaar worden gemaakt, worden zij weergegeven in de vorm en met de tekst op basis waarvan de wettelijke auditor of het auditkantoor zijn oordeel heeft geformuleerd. Zij moeten vergezeld gaan van de volledige tekst van de controleverklaring.
2.  

Indien de jaarlijkse financiële overzichten niet in hun geheel openbaar worden gemaakt, wordt in de verkorte versie ervan, die niet vergezeld gaat van de controleverklaring, het volgende vermeld:

a) 

het feit dat de openbaar gemaakte versie een verkorte versie is;

b) 

het register waar de financiële overzichten overeenkomstig artikel 3 van Richtlijn 2009/101/EG zijn neergelegd of, in voorkomend geval, het feit dat de financiële overzichten nog niet zijn neergelegd;

c) 

of de wettelijke auditor of het auditkantoor een onvoorwaardelijk goedkeurend controleoordeel, een controleoordeel met voorbehoud of een afkeurend controleoordeel heeft geformuleerd dan wel geen oordeel heeft kunnen formuleren;

d) 

of de wettelijke auditor of het auditkantoor in de controleverklaring in het bijzonder de aandacht heeft gevestigd op bepaalde aangelegenheden, zonder een controleoordeel met voorbehoud te formuleren.

Artikel 33

Verantwoordelijkheid en aansprakelijkheid voor het opstellen en openbaar maken van de financiële overzichten en het bestuursverslag

▼M4

1.  

De lidstaten zorgen ervoor dat de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van een onderneming, handelend binnen het kader van de hun krachtens het nationale recht toegewezen bevoegdheden, collectief de verantwoordelijkheid hebben ervoor te zorgen dat de volgende documenten worden opgesteld en openbaar gemaakt overeenkomstig de eisen van deze richtlijn en, in voorkomend geval, op grond van de internationale standaarden voor jaarrekeningen die zijn goedgekeurd op grond van Verordening (EG) nr. 1606/2002, Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/815, de in artikel 29 ter of 29 quater van deze richtlijn bedoelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden en de vereisten van artikel 29 quinquies van deze richtlijn:

a) 

de jaarlijkse financiële overzichten, het bestuursverslag en de verklaring inzake corporate governance indien deze afzonderlijk wordt opgesteld, en

b) 

de geconsolideerde financiële overzichten, de geconsolideerde bestuursverslagen en de geconsolideerde verklaring inzake corporate governance indien deze afzonderlijk wordt opgesteld.

▼B

2.  
De lidstaten zorgen ervoor dat hun wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake aansprakelijkheid wegens schending van de in de lid 1 bedoelde verplichtingen, ten minste jegens de onderneming, van toepassing zijn op de leden van het bestuurs-, het leidinggevend en het toezichthoudend orgaan van de ondernemingen.

HOOFDSTUK 8

▼M4

CONTROLE EN ASSURANCE VAN DUURZAAMHEIDSRAPPORTERING

▼B

Artikel 34

Algemeen voorschrift

1.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de financiële overzichten van organisaties van openbaar belang en van middelgrote en grote ondernemingen worden gecontroleerd door een of meer wettelijke auditors of auditkantoren die door de lidstaten zijn toegelaten tot het uitvoeren van wettelijk controles op grond van Richtlijn 2006/43/EG.

De wettelijke auditor(s) of auditkanto(o)r(en) zal, respectievelijk zullen:

a) 

een oordeel geven over:

i) 

of het bestuursverslag strookt met de financiële overzichten voor hetzelfde boekjaar; en

▼M4

ii) 

of het bestuursverslag is opgesteld volgens de toepasselijke wettelijke eisen, met uitzondering van de in artikel 19 bis van deze richtlijn vastgelegde duurzaamheidsrapporteringsvereisten;

▼M4

a bis) 

indien van toepassing, op basis van een assuranceopdracht met een beperkte mate van zekerheid een oordeel geven over de overeenstemming van de duurzaamheidsrapportering met de vereisten van deze richtlijn, waaronder de overeenstemming van de duurzaamheidsrapportering met de op grond van artikel 29 ter of artikel 29 quater vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, het door de onderneming uitgevoerde proces om de op grond van die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden gerapporteerde informatie vast te stellen, en de naleving van het vereiste om de duurzaamheidsrapportering te markeren overeenkomstig artikel 29 quinquies, en over de naleving van de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bepaalde rapporteringsvereisten;

▼B

b) 

verklaren of er, in het licht van de tijdens de controle verkregen kennis en begrip omtrent de onderneming en haar omgeving, materiële onjuistheden in het bestuursverslag zijn vastgesteld, met opgave van de aard van deze onjuistheden.

2.  
De eerste alinea van lid 1 is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot geconsolideerde financiële overzichten. De tweede alinea van lid 1 is van overeenkomstige toepassing met betrekking tot geconsolideerde financiële overzichten en geconsolideerde bestuursverslagen.

▼M4

3.  
De lidstaten kunnen toestaan dat een andere wettelijke auditor of een ander auditkantoor dan de auditor die of het kantoor dat de wettelijke controle van de jaarlijkse financiële overzichten verricht, het in lid 1, tweede alinea, punt a bis), bedoelde oordeel uitbrengt.

▼M4

4.  

De lidstaten kunnen toestaan dat een onafhankelijke op hun grondgebied gevestigde verlener van assurancediensten het in lid 1, tweede alinea, punt a bis), bedoelde oordeel uitbrengt mits een dergelijke onafhankelijke verlener van assurancediensten wat betreft de assurance van duurzaamheidsrapportering zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 22, van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 28 ) voldoet aan vereisten die gelijkwaardig zijn aan de vereisten van die richtlijn, met name de vereisten inzake:

a) 

opleidingen en examens die waarborgen dat onafhankelijke verleners van assurancediensten de nodige deskundigheid verwerven op het gebied van duurzaamheidsrapportering en de assurance van duurzaamheidsrapportering;

b) 

permanente scholing;

c) 

kwaliteitsborgingsstelsels;

d) 

beroepsethiek, onafhankelijkheid, objectiviteit, vertrouwelijkheid en beroepsgeheim;

e) 

benoeming en ontslag;

f) 

onderzoeken en sancties;

g) 

de organisatie van de werkzaamheden van de onafhankelijke verlener van assurancediensten, met name wat betreft voldoende middelen en personeel en het bijhouden van cliëntdossiers en -bestanden; alsook

h) 

het melden van onregelmatigheden.

De lidstaten zorgen ervoor dat indien een onafhankelijke verlener van assurancediensten het in lid 1, tweede alinea, punt a bis), bedoelde oordeel uitbrengt dat oordeel wordt opgesteld overeenkomstig de artikelen 26 bis, 27 bis en 28 bis van Richtlijn 2006/43/EG, en dat het auditcomité of een specifiek comité in voorkomend geval de onafhankelijkheid van de onafhankelijke verlener van assurancediensten beoordeelt en monitort overeenkomstig artikel 39, lid 6, punt e), van Richtlijn 2006/43/EG.

De lidstaten zorgen ervoor dat onafhankelijke verleners van assurancediensten die vóór 1 januari 2024 overeenkomstig Verordening (EG) nr. 765/2008 geaccrediteerd zijn voor de assurance van duurzaamheidsrapportering, niet hoeven te voldoen aan de in punt a) van de eerste alinea van dit lid bedoelde opleidings- en exameneisen.

De lidstaten zorgen ervoor dat onafhankelijke verleners van assurancediensten die op 1 januari 2024 de accreditatieprocedure nog aan het doorlopen zijn overeenkomstig de desbetreffende nationale vereisten, niet hoeven te voldoen aan de in de eerste alinea, punt a), bedoelde opleidings- en exameneisen voor wat betreft de assurance van duurzaamheidsrapportering, mits zij die procedure vóór 1 januari 2026 afronden.

De lidstaten zorgen ervoor dat de in de derde en vierde alinea bedoelde onafhankelijke aanbieders van assurancediensten de nodige kennis op het gebied van duurzaamheidsrapportering en de assurance van duurzaamheidsrapportering verwerven door het in de eerste alinea, punt b), bedoelde permanente scholing.

Indien een lidstaat op grond van de eerste alinea besluit een onafhankelijke verlener van assurancediensten toe te staan het in lid 1, tweede alinea, punt a bis), bedoelde oordeel uit te brengen, zal de lidstaat tevens toestaan dat een andere wettelijke auditor dan de auditor die de wettelijke controle van de financiële overzichten uitvoert dat doet, zoals bepaald in lid 3.

5.  
Met ingang van 6 januari 2027 staat een lidstaat die gebruik heeft gemaakt van de in lid 4 bepaalde keuzemogelijkheid (de “lidstaat van ontvangst”) toe dat in een andere lidstaat (de “lidstaat van herkomst”) gevestigde onafhankelijke verleners van assurancediensten de assurance van duurzaamheidsrapportering uitvoeren.

De lidstaat van herkomst is verantwoordelijk voor het toezicht op de op zijn grondgebied gevestigde onafhankelijke verleners van assurancediensten, tenzij de lidstaat van ontvangst besluit toe te zien op de assurance van duurzaamheidsrapportering door onafhankelijke verleners van assurancediensten op zijn grondgebied.

Indien de lidstaat van ontvangst besluit toezicht te houden op de assurance van duurzaamheidsrapportering die op zijn grondgebied wordt uitgevoerd door onafhankelijke verleners van assurancediensten die in een andere lidstaat zijn geregistreerd, moet de lidstaat van ontvangst:

a) 

geen strengere eisen of aansprakelijkheid opleggen aan dergelijke onafhankelijke verleners van assurancediensten dan die welke krachtens de nationale wetgeving voor assurancediensten voor duurzaamheidsrapportering vereist zijn voor de onafhankelijke verleners van assurancediensten of auditors die in die lidstaat van ontvangst zijn gevestigd, en

b) 

andere lidstaten in kennis stellen van zijn besluit om toezicht te houden op de assurance van duurzaamheidsrapportering door in andere lidstaten gevestigde onafhankelijke verleners van assurancediensten.

6.  
De lidstaten zorgen ervoor dat indien een onderneming krachtens het Unierecht verplicht is elementen van haar duurzaamheidsrapportering te laten verifiëren door een geaccrediteerde onafhankelijke derde, het verslag van de geaccrediteerde onafhankelijke derde beschikbaar wordt gesteld hetzij als bijlage bij het bestuursverslag, hetzij op een andere openbaar toegankelijke manier.

▼B

Artikel 35

Wijziging van Richtlijn 2006/43/EG wat betreft de controleverklaring

Artikel 28 van Richtlijn 2006/43/EG wordt vervangen door:

„Artikel 28

Controleverklaringen

1.  

De controleverklaring bevat:

a) 

een inleiding, waarin ten minste wordt vermeld op welke financiële overzichten de wettelijke controle betrekking heeft en welke de toepasselijke voorschriften voor de financiële verslaglegging zijn die werden gehanteerd bij de opstelling ervan;

b) 

een beschrijving van de reikwijdte van de wettelijke controle, waarin ten minste wordt aangegeven welke standaarden voor de accountantscontrole bij de uitvoering van de wettelijke controle in acht zijn genomen;

c) 

een controle-oordeel dat de vorm aanneemt van een oordeel zonder voorbehoud, een oordeel met voorbehoud of een afkeurend oordeel en waarin de wettelijke auditor duidelijk zijn oordeel geeft met betrekking tot het volgende:

i) 

of de jaarlijkse financiële overzichten een getrouw beeld geven overeenkomstig de toepasselijke voorschriften voor de financiële verslaglegging, en

ii) 

in voorkomend geval, of de jaarlijkse financiële overzichten aan de wettelijke vereisten voldoen,

Indien de wettelijke auditor geen controle-oordeel kan uitspreken, bevat de controleverklaring een verklaring van oordeelsonthouding;

d) 

een verwijzing naar bepaalde aangelegenheden waarop de wettelijke auditor in het bijzonder de aandacht vestigt zonder een verklaring met voorbehoud af te geven;

e) 

Het oordeel en de verklaring, zoals bedoeld in artikel 34, lid 1, tweede alinea, van Richtlijn 2013/34/EU van het Europees Parlement en van de Raad van 26 juni 2013 betreffende de jaarlijkse financiële overzichten, geconsolideerde financiële overzichten en aanverwante verslagen van bepaalde ondernemingsvormen, tot wijziging van Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad ( 29 ).

2.  
De controleverklaring wordt door de wettelijke auditor ondertekend en gedagtekend. Indien de wettelijke controle wordt uitgevoerd door een auditkantoor, wordt de controleverklaring ondertekend door ten minste de wettelijke auditor(s) die namens het auditkantoor de wettelijke controle heeft (hebben) verricht. In uitzonderlijke omstandigheden kunnen de lidstaten bepalen dat deze handtekening niet openbaar hoeft te worden gemaakt indien dit tot een onmiddellijke en aanzienlijke bedreiging voor de persoonlijke veiligheid van enige persoon zou kunnen leiden. De naam/namen van de betrokken persoon (personen) is (zijn) in ieder geval bij de bevoegde autoriteiten bekend.
3.  
De controleverklaring over de geconsolideerde financiële overzichten voldoet aan de in de leden 1 en 2 vastgelegde voorschriften. Bij de beoordeling van de samenhang tussen het bestuursverslag en de financiële overzichten overeenkomstig lid 1, punt e), houdt de wettelijke auditor of het auditkantoor rekening met de geconsolideerde financiële overzichten en het geconsolideerde bestuursverslag. Indien de jaarlijkse financiële overzichten van de moederonderneming bij de geconsolideerde financiële overzichten zijn gevoegd, kunnen de bij dit artikel verlangde controleverklaringen worden gecombineerd.

HOOFDSTUK 9

BEPALINGEN BETREFFENDE VRIJSTELLINGEN EN BEPERKINGEN OP VRIJSTELLINGEN

Artikel 36

Vrijstellingen voor micro-ondernemingen

1.  

De lidstaten kunnen micro-ondernemingen vrijstellen van enkele of alle van de volgende verplichtingen:

a) 

de verplichting om opgave te doen van „overlopende posten” aan de actiefzijde en van „overlopende posten” aan de passiefzijde. Indien een lidstaat gebruik maakt van die geboden mogelijkheid, kan hij deze ondernemingen toestaan, doch alleen voor de overige kosten als bedoeld in lid 2, punt b), subpunt vi), van dit artikel, om af te wijken van artikel 6, lid 1, punt d), wat betreft de opname van „overlopende posten” aan de actiefzijde en van „overlopende posten” aan de passiefzijde in de balans, op voorwaarde dat in de toelichting bij de financiële overzichten of, overeenkomstig punt b) van dit lid, onderaan de balans daarvan melding wordt gemaakt;

b) 

de verplichting om overeenkomstig artikel 16 een toelichting bij de financiële overzichten op te stellen, mits de informatie die op grond van artikel 16, lid 1, punten d) en e), van deze richtlijn en artikel 24, lid 2, van Richtlijn 2012/30/EU vereist wordt, onderaan de balans wordt vermeld;

c) 

de verplichting om overeenkomstig hoofdstuk 5 van deze richtlijn een bestuursverslag op te stellen, op voorwaarde dat de in artikel 24, lid 2, van Richtlijn 2012/30/EU voorgeschreven informatie in de toelichting bij de financiële overzichten of, overeenkomstig punt b) van dit lid, onderaan de balans wordt vermeld;

d) 

de verplichting om overeenkomstig hoofdstuk 7 van deze richtlijn jaarlijkse financiële overzichten te publiceren, op voorwaarde dat de in die overzichten vervatte balansinformatie behoorlijk en overeenkomstig de toepasselijke regels van de nationale wetgeving wordt neergelegd bij ten minste één door de betrokken lidstaat aangewezen bevoegde autoriteit. Indien de bevoegde autoriteit niet het centrale register, het handelsregister of het vennootschapsregister is, als bedoeld in artikel 3, lid 1, van Richtlijn 2009/101/EG, moet de bevoegde autoriteit de neergelegde balansinformatie aan het register verstrekken.

2.  

De lidstaten kunnen toestaan dat micro-ondernemingen:

a) 

enkel een verkorte balans opstellen waarin afzonderlijk ten minste die posten worden getoond die door letters in bijlagen III of IV worden aangeduid, indien van toepassing. In de gevallen waarin lid 1, punt a), van dit artikel van toepassing is, worden post E onder „Activa” en post D onder „Passiva” van bijlage III of de posten E en K van bijlage IV niet in de balans opgenomen;

b) 

een verkorte winst- en verliesrekening opstellen waarin ten minste de volgende posten afzonderlijk worden getoond, indien van toepassing:

i) 

netto-omzet,

ii) 

overige opbrengsten,

iii) 

kosten voor grondstoffen en hulpstoffen,

iv) 

personeelskosten,

v) 

waardecorrecties,

vi) 

overige kosten,

vii) 

belastingen,

viii) 

resultaat.

3.  
De lidstaten staan niet toe of schrijven niet voor dat artikel 8 wordt toegepast op een micro-onderneming die gebruik maakt van enige van de in de leden 1 en 2 van dit artikel geboden vrijstellingen.
4.  
Ten aanzien van micro-ondernemingen, worden de jaarlijkse financiële overzichten die overeenkomstig de leden 1, 2 en 3 van dit artikel zijn opgesteld, geacht het bij artikel 4, lid 3, voorgeschreven getrouwe beeld te geven, en bijgevolg is artikel 4, lid 4, niet van toepassing op die financiële overzichten.
5.  
Indien lid 1, punt a), van dit artikel van toepassing is, bestaat het in artikel 3, lid 1, punt a), bedoelde balanstotaal hetzij uit de activa bedoeld onder de posten A tot en met D onder „Activa” in bijlage III, hetzij uit de activa bedoeld onder de posten A tot en met D in bijlage IV.
6.  
Onverminderd dit artikel, zorgen de lidstaten ervoor dat micro-ondernemingen anderszins als kleine ondernemingen worden beschouwd.
7.  
De lidstaten stellen de in de leden 1, 2 en 3 bedoelde afwijkingen niet beschikbaar met betrekking tot beleggingsondernemingen of participatieondernemingen.
8.  
Lidstaten die op 19 juli 2013 in overeenstemming met Richtlijn 2012/6/EU van het Europees Parlement en de Raad van 14 maart 2012 tot wijziging van Richtlijn 78/660/EEG van de Raad betreffende de jaarrekening van bepaalde vennootschapsvormen wat micro-entiteiten betreft ( 30 ) wettelijke en/of bestuursrechtelijke bepalingen in werking hebben doen treden, kunnen bij de toepassing van de eerste zin van artikel 53, lid 1, worden vrijgesteld van de vereisten van artikel 3, lid 9, met betrekking tot de omzetting in nationale valuta's van de bij artikel 3, lid 1, vastgestelde drempelwaarden.
9.  
Uiterlijk 20 juli 2018 dient de Commissie bij het Europees Parlement, bij de Raad en bij het Europees Economisch en Sociaal Comité een verslag in over de situatie aangaande micro-ondernemingen, daarbij in het bijzonder rekening houdend met de situatie op nationaal niveau met betrekking tot het aantal ondernemingen dat valt onder de groottecriteria en de uit de vrijstelling van de verplichting tot openbaarmaking voortvloeiende vermindering van de administratieve lasten.

Artikel 37

Vrijstelling voor dochterondernemingen

Niettegenstaande het bepaalde in Richtlijnen 2009/101/EG en 2012/30/EU is een lidstaat niet gehouden de voorschriften van deze richtlijn betreffende de inhoud, de controle en de openbaarmaking van de jaarlijkse financiële overzichten en het bestuursverslag toe te passen op onder zijn nationale recht vallende ondernemingen die een dochteronderneming zijn, indien de volgende voorwaarden vervuld zijn:

1) 

de moederonderneming valt onder het recht van een lidstaat;

2) 

alle aandeelhouders of vennoten van de dochteronderneming hebben zich, met betrekking tot elk boekjaar waarin de vrijstelling wordt toegepast, akkoord verklaard met de vrijstelling van dergelijke verplichting;

3) 

de moederonderneming heeft zich garant verklaard voor de door de dochteronderneming aangegane verplichtingen;

4) 

de in de punten 2) en 3) bedoelde verklaringen worden door de dochteronderneming openbaar gemaakt op de wijze die in de wetgeving van de lidstaat overeenkomstig hoofdstuk 2 van Richtlijn 2009/101/EG is vastgesteld;

5) 

de dochteronderneming is opgenomen in de geconsolideerde financiële overzichten die door de moederonderneming overeenkomstig deze richtlijn worden opgesteld;

6) 

van de vrijstelling wordt melding gemaakt in de toelichting bij de door de moederonderneming opgestelde geconsolideerde financiële overzichten; en

7) 

de in punt 5) van dit artikel bedoelde geconsolideerde financiële overzichten, het geconsolideerde bestuursverslag en de controleverklaring worden door de dochteronderneming openbaar gemaakt op de wijze die in de wetgeving van de lidstaat overeenkomstig hoofdstuk 2 van Richtlijn 2009/101/EG is vastgesteld.

Artikel 38

Ondernemingen die onbeperkt aansprakelijke vennoot zijn van andere ondernemingen

1.  
De lidstaten kunnen voorschrijven dat de in artikel 1, lid 1, punt a), bedoelde ondernemingen die onder hun recht vallen en die onbeperkt aansprakelijke vennoot zijn van een in artikel 1, lid 1, punt b), bedoelde onderneming („de betrokken onderneming”), tegelijk met hun eigen financiële overzichten ook de financiële overzichten van de betrokken onderneming overeenkomstig deze richtlijn opstellen, laten controleren en openbaar maken, in dat geval zullen de voorschriften van deze richtlijn niet van toepassing zijn op de betrokken onderneming.
2.  

De lidstaten zijn niet gehouden de voorschriften van deze richtlijn toe te passen op de betrokken onderneming indien:

a) 

de financiële overzichten van de betrokken onderneming overeenkomstig deze richtlijn worden opgesteld, gecontroleerd en openbaar gemaakt door een onderneming die:

i) 

een onbeperkt aansprakelijke vennoot van de betrokken onderneming is, en

ii) 

onder het recht van een andere lidstaat valt;

b) 

de betrokken onderneming wordt opgenomen in de geconsolideerde financiële overzichten die overeenkomstig deze richtlijn zijn opgesteld, gecontroleerd en openbaar gemaakt door:

i) 

een onbeperkt aansprakelijke vennoot, of

ii) 

indien de betrokken onderneming is opgenomen in de geconsolideerde financiële overzichten van een groter geheel van ondernemingen die overeenkomstig deze richtlijn zijn opgesteld, gecontroleerd en openbaar gemaakt, een moederonderneming die onder het recht van een lidstaat valt. Deze vrijstelling wordt in de toelichting bij de geconsolideerde financiële overzichten vermeld.

3.  
In de in lid 2 bedoelde gevallen deelt de betrokken onderneming op verzoek de naam mee van de onderneming die de financiële overzichten openbaar maakt.

Artikel 39

Vrijstelling met betrekking tot de winst-en-verliesrekening voor moederondernemingen die geconsolideerde financiële overzichten opstellen

Een lidstaat is niet gehouden de voorschriften van deze richtlijn betreffende de controle en de openbaarmaking van de winst-en-verliesrekening toe te passen op onder zijn nationale recht vallende ondernemingen die een moederonderneming zijn, mits de volgende voorwaarden vervuld zijn:

1) 

de moederonderneming stelt de geconsolideerde financiële overzichten op overeenkomstig deze richtlijn en wordt in de geconsolideerde financiële overzichten opgenomen;

▼C3

2) 

de vrijstelling wordt vermeld in de toelichting bij de door de moederonderneming opgestelde jaarlijkse financiële overzichten;

▼B

3) 

de vrijstelling wordt vermeld in de toelichting bij de door de moederonderneming opgestelde geconsolideerde financiële overzichten; en

4) 

de winst of het verlies van de moederonderneming, berekend overeenkomstig deze richtlijn, wordt in diens balans vermeld.

Artikel 40

Beperking van vrijstellingen voor organisaties van openbaar belang

Tenzij in deze richtlijn uitdrukkelijk anders is bepaald, stellen de lidstaten de vereenvoudigingen en vrijstellingen waarin deze richtlijn voorziet, niet ter beschikking van organisaties van openbaar belang. Een organisatie van openbaar belang wordt als grote onderneming behandeld, ongeacht het balanstotaal, de netto-omzet en het gemiddelde personeelsbestand gedurende het boekjaar.

▼M4

HOOFDSTUK 9 BIS

RAPPORTERING BETREFFENDE ONDERNEMINGEN UIT DERDE LANDEN

Artikel 40 bis

Duurzaamheidsrapportering betreffende ondernemingen uit derde landen

1.  
De lidstaten eisen dat een op hun grondgebied gevestigde dochteronderneming waarvan de uiteindelijke moederonderneming onder het recht van een derde land valt, een duurzaamheidsverslag met de in artikel 29 bis, lid 2, punt a), iii), iv) en v), punten b) tot en met f), en, in voorkomend geval, punt h), gespecifieerde informatie op groepsniveau van die uiteindelijke moederonderneming uit een derde land publiceert en toegankelijk maakt.

De eerste alinea is alleen van toepassing op grote dochterondernemingen en op kleine en middelgrote dochterondernemingen, met uitzondering van micro-ondernemingen, die organisaties van openbaar belang zijn zoals gedefinieerd in artikel 2, punt 1), a).

De lidstaten eisen dat een op hun grondgebied gevestigd bijkantoor dat een bijkantoor is van een onderneming die onder het recht van een derde land valt en dat ofwel geen deel uitmaakt van een groep, ofwel uiteindelijk wordt gehouden door een onderneming die overeenkomstig het recht van een derde land is opgericht, een duurzaamheidsverslag publiceert en toegankelijk maakt dat de in artikel 29 bis, lid 2, punt a), iii), iv) en v), punten b) tot en met f), en, in voorkomend geval, punt h), bedoelde informatie op groepsniveau of, indien niet van toepassing, op individueel niveau van de onderneming uit het derde land, bevat.

De in de derde alinea bedoelde regel is alleen van toepassing op een bijkantoor indien de onderneming uit het derde land geen dochteronderneming als bedoeld in de eerste alinea heeft en indien het bijkantoor in het voorgaande boekjaar een netto-omzet van meer dan 40 miljoen EUR heeft behaald.

De eerste en de derde alinea zijn alleen van toepassing op de in die alinea’s bedoelde dochterondernemingen of bijkantoren indien de onderneming uit een derde land, op groepsniveau of, indien niet van toepassing, op individueel niveau, in elk van de laatste twee opeenvolgende boekjaren in de Unie een netto-omzet van meer dan 150 miljoen EUR heeft behaald.

De lidstaten kunnen eisen dat de in de eerste en derde alinea bedoelde dochterondernemingen of bijkantoren informatie aan hen verstrekken over de netto-omzet die de ondernemingen uit derde landen op hun grondgebied en in de Unie behaald hebben.

2.  
De lidstaten eisen dat het duurzaamheidsverslag dat door de dochteronderneming of het bijkantoor als bedoeld in lid 1 wordt medegedeeld, wordt opgesteld overeenkomstig de op grond van artikel 40 ter vastgestelde standaarden.

In afwijking van de eerste alinea van dit lid kan het in lid 1 van dit artikel bedoelde duurzaamheidsverslag worden opgesteld overeenkomstig de op grond van artikel 29 ter vastgestelde duurzaamheidsrapporteringsstandaarden of op een wijze die gelijkwaardig is aan die duurzaamheidsrapporteringsstandaarden, zoals bepaald overeenkomstig een op grond van artikel 23, lid 4, derde alinea, van Richtlijn 2004/109/EG vastgestelde uitvoeringshandeling.

Indien de voor de opstelling van het in de eerste alinea van dit lid bedoelde duurzaamheidsverslag vereiste informatie niet beschikbaar is, verzoekt de dochteronderneming of het lid 1 bedoelde bijkantoor de onderneming uit het derde land alle informatie te verstrekken die zij nodig hebben om aan hun verplichtingen te voldoen.

Indien niet alle vereiste informatie wordt verstrekt, stelt de dochteronderneming of het in lid 1 bedoelde bijkantoor het in lid 1 bedoelde duurzaamheidsverslag op, publiceert het en maakt het toegankelijk met alle beschikbare, verworven of verkregen informatie, en geeft het een verklaring af waaruit blijkt dat de onderneming uit het derde land de nodige informatie niet ter beschikking heeft gesteld.

3.  
De lidstaten eisen dat het in lid 1 bedoelde duurzaamheidsverslag vergezeld moet gaan van een assuranceoordeel, uitgebracht door een of meer personen of ondernemingen die uit hoofde van het nationale recht van de onderneming uit het derde land of van een lidstaat gerechtigd zijn een oordeel over de assurance van duurzaamheidsrapportering af te geven.

Indien de onderneming uit het derde land het assuranceoordeel niet overeenkomstig de eerste alinea verstrekt, geeft de dochteronderneming of het bijkantoor een verklaring af waaruit blijkt dat de onderneming uit het derde land het benodigde assuranceoordeel niet ter beschikking heeft gesteld.

4.  
De lidstaten kunnen de Commissie jaarlijks in kennis stellen van de dochterondernemingen of bijkantoren van ondernemingen uit derde landen die aan de in artikel 40 quinquies bedoelde openbaarmakingsvereisten hebben voldaan en van de gevallen waarin een verslag is gepubliceerd maar de dochteronderneming of het bijkantoor overeenkomstig lid 2, vierde alinea, van dit artikel heeft gehandeld. De Commissie maakt op haar website een lijst bekend van de ondernemingen uit derde landen die een duurzaamheidsverslag.

Artikel 40 ter

Duuzaamheidsrapporteringsstandaarden voor ondernemingen uit derde landen

De Commissie stelt uiterlijk voor 30 juni 2024 overeenkomstig artikel 49 een gedelegeerde handeling vast ter aanvulling van deze richtlijn om te voorzien in duurzaamheidsrapporteringsstandaarden voor ondernemingen uit derde landen waarin wordt gespecificeerd welke informatie in de in artikel 40 bis bedoelde duurzaamheidsverslagen moet worden opgenomen.

Artikel 40 quater

Verantwoordelijkheid voor het opstellen, publiceren en toegankelijk maken van het duurzaamheidsverslag betreffende ondernemingen uit derde landen

De lidstaten bepalen dat de bijkantoren van ondernemingen uit derde landen verantwoordelijk zijn voor het waarborgen, naar hun beste weten en vermogen, dat hun duurzaamheidsverslag wordt opgesteld overeenkomstig artikel 40 bis en dat dat verslag wordt gepubliceerd en toegankelijk wordt gemaakt overeenkomstig artikel 40 quinquies.

De lidstaten bepalen dat de leden van de bestuurs-, leidinggevende en toezichthoudende organen van de in artikel 40 bis bedoelde dochterondernemingen collectief verantwoordelijk zijn voor het waarborgen, naar hun beste weten en vermogen, dat hun duurzaamheidsverslag wordt opgesteld overeenkomstig artikel 40 bis en dat dat verslag wordt gepubliceerd en toegankelijk wordt gemaakt overeenkomstig artikel 40 quinquies.

Artikel 40 quinquies

Openbaarmaking

1.  
De in artikel 40 bis, lid 1, van deze richtlijn bedoelde dochterondernemingen publiceren hun duurzaamheidsverslag, samen met het assuranceoordeel en, in voorkomend geval, de in artikel 40 bis, lid 2, vierde alinea, van deze richtlijn bedoelde verklaring, binnen twaalf maanden na de balansdatum van het boekjaar waarvoor het verslag wordt opgesteld, zoals bepaald door elke lidstaat, overeenkomstig de artikelen 14 tot en met 28 van Richtlijn (EU) 2017/1132 en, in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 36 van die richtlijn.
2.  
Indien het duurzaamheidsverslag samen met het assuranceoordeel en, in voorkomend geval, met de overeenkomstig lid 1 van dit artikel gepubliceerde verklaring niet kosteloos openbaar worden gemaakt op de website van het in artikel 16 van Richtlijn (EU) 2017/1132 bedoelde register, zorgen de lidstaten ervoor dat het duurzaamheidsverslag, het assuranceoordeel en, in voorkomend geval, de door de ondernemingen overeenkomstig lid 1 van dit artikel gepubliceerde verklaring kosteloos openbaar worden gemaakt in ten minste één van de officiële talen van de Unie, uiterlijk twaalf maanden na de balansdatum van het boekjaar waarvoor het verslag is opgesteld, op de website van de dochteronderneming of het bijkantoor als bedoeld in artikel 40 bis, lid 1, van deze richtlijn.

▼B

HOOFDSTUK 10

VERSLAG VAN BETALINGEN AAN OVERHEDEN

Artikel 41

Definities inzake het rapporteren van betalingen aan overheden

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

1)

„onderneming actief in de winningsindustrie” : een onderneming met activiteiten op het gebied van de exploratie, prospectie, opsporing, ontwikkeling en winning van mineralen, aardolie, aardgas en andere stoffen, binnen de economische activiteiten die vallen onder sectie B, afdelingen 05 tot 08, van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1893/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 tot vaststelling van de statistische classificatie van economische activiteiten NACE Rev. 2 ( 31 );

2)

„onderneming actief in de houtkap van oerbossen” : een onderneming met activiteiten die vallen onder sectie A, afdeling 02, Groep 02.2, van bijlage I bij Verordening (EG) nr. 1893/2006, in oerbossen;

3)

„overheid” : eender welke nationale, regionale of lokale autoriteit van een lidstaat of van een derde land. Onder overheid vallen tevens enige departementen, organen of ondernemingen waarover die autoriteit zeggenschap uitoefent als bepaald in artikel 22, leden 1 tot en met 6, van deze richtlijn;

4)

„project” : de operationele activiteiten die worden beheerst door in één enkele overeenkomst of één enkele licentie, huurovereenkomst, concessie of soortgelijke juridische overeenkomst, en die de basis voor betalingsverplichtingen ten aanzien van een overheid vormen. Indien verscheidene overeenkomsten van dien aard wezenlijk met elkaar zijn verbonden, wordt dit niettemin als een project beschouwd.

5)

„betaling” :

een in geld of in natura betaald bedrag voor in de punten 1 en 2 beschreven activiteiten, van de volgende typen:

a) 

productierechten;

b) 

belastingen over de inkomsten, de productie of de winsten van ondernemingen, met uitzondering van verbruiksbelastingen zoals belastingen over de toegevoegde waarde, inkomstenbelastingen of omzetbelastingen;

c) 

royalty's;

d) 

dividenden;

e) 

ondertekenings-, opsporings- en productiebonussen;

f) 

licentierechten, huurprijzen, toetredingsgelden en andere vergoedingen voor licenties en/of concessies; en

g) 

betalingen voor infrastructuurverbeteringen.

Artikel 42

Ondernemingen die betalingen aan overheden moeten rapporteren

1.  
De lidstaten schrijven grote ondernemingen en alle organisaties van openbaar belang die actief zijn in de winningsindustrie of in de houtkap van oerbossen voor om jaarlijks een verslag over betalingen aan overheden op te stellen en openbaar te maken.
2.  

Die verplichting geldt niet voor onder het recht van een lidstaat vallende ondernemingen die een dochteronderneming of moederonderneming zijn indien beide van de onderstaande voorwaarden vervuld zijn:

a) 

de moederonderneming valt onder het recht van een lidstaat; en

b) 

de door een dergelijke onderneming aan overheden verrichte betalingen zijn opgenomen in het geconsolideerde verslag over betalingen aan overheden dat overeenkomstig artikel 44 door die moederonderneming wordt opgesteld.

Artikel 43

Inhoud van het verslag

1.  
Een betaling, hetzij afzonderlijk, hetzij in een reeks van samenhangende betalingen, hoeft niet in het verslag te worden vermeld indien deze betaling in een boekjaar minder dan 100 000  EUR bedraagt.
2.  

In het verslag wordt met betrekking tot de in artikel 41, punten 1 en 2, omschreven activiteiten de onderstaande informatie voor het betrokken boekjaar bekendgemaakt:

a) 

het totale bedrag van aan elke overheid gedane betalingen;

b) 

het totale bedrag per soort betaling als omschreven in artikel 41, punt 5, subpunten a) tot en met g), die aan elke overheid is gedaan;

c) 

ingeval deze betalingen aan een bepaald project zijn toegewezen, het totale bedrag per soort betaling als omschreven in artikel 41, punt 5, letters a) tot en met g), die voor elk dergelijk project is gedaan, en het totale bedrag aan betalingen voor elk dergelijk project.

Betalingen die door de onderneming worden verricht om te voldoen aan betalingsverplichtingen op het niveau van de entiteit, mogen op entiteitsniveau in plaats van op projectniveau worden gerapporteerd.

3.  
Betalingen in natura aan een overheid worden in waarde en, waar van toepassing, in volume vermeld. In een toelichting wordt vermeld hoe de waarde is bepaald.
4.  
De rapportering van de in dit artikel bedoelde betalingen strookt met het wezen, en niet met de vorm, van de betrokken betaling of activiteit. Betalingen en activiteiten mogen niet kunstmatig gesplitst of samengevoegd worden om de toepassing van deze richtlijn te omzeilen.
5.  

Voor de lidstaten die de euro niet hebben ingevoerd, is de tegenwaarde in de nationale munteenheid van de in lid 1 genoemde in euro luidende drempelwaarde in de nationale munteenheid de waarde die wordt verkregen door:

a) 

toepassing van de wisselkoers die wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie per de datum van inwerkingtreding van enige richtlijn waarin die drempelwaarde wordt vastgesteld; en

b) 

afronding op honderdtallen.

Artikel 44

Geconsolideerd verslag van betalingen aan overheden

1.  
De lidstaten schrijven voor dat onder hun nationaal recht vallende grote ondernemingen of organisaties van openbaar belang die actief zijn in de winningsindustrie of in de houtkap van oerbossen een geconsolideerd verslag opstellen over de overeenkomstig de artikelen 42 en 43 verrichte betalingen aan overheden, indien die onderneming (een moederonderneming) gehouden is geconsolideerde financiële overzichten op te stellen volgens het bepaalde in artikel 22, leden 1 tot en met 6.

Een moederonderneming wordt geacht actief te zijn in de winningsindustrie of in de houtkap van oerbossen indien een of meer van haar dochterondernemingen actief zijn in de winningsindustrie of in de houtkap van oerbossen.

Het geconsolideerde verslag omvat uitsluitend betalingen die voortvloeien uit winnings- en/of houtkapactiviteiten.

2.  

De in lid 1 bedoelde verplichting om een geconsolideerd verslag op te stellen is niet van toepassing op:

a) 

een moederonderneming van een kleine groep als omschreven in artikel 3, lid 5, tenzij een van de verbonden ondernemingen een organisatie van openbaar belang is;

b) 

een moederonderneming van een middelgrote groep als omschreven in artikel 3, lid 6, tenzij een van de verbonden ondernemingen een organisatie van openbaar belang is; en

c) 

een onder het recht van een lidstaat vallende moederonderneming die tevens een dochteronderneming is, indien haar eigen moederonderneming onder het recht van een lidstaat valt.

3.  

Een onderneming, ook als deze een organisatie van openbaar belang is, hoeft niet in een geconsolideerd verslag over betalingen aan overheden te worden opgenomen indien ten minste een van de volgende voorwaarden vervuld is:

a) 

ingrijpende en langdurige beperkingen bemoeilijken in wezenlijke mate de moederonderneming in de uitoefening van haar rechten ten aanzien van de activa of het bestuur van die onderneming;

b) 

het gaat om zeer uitzonderlijke gevallen waarin de gegevens die nodig zijn om het geconsolideerde verslag over betalingen aan overheden overeenkomstig deze richtlijn op te stellen, niet kunnen worden verkregen zonder onevenredige kosten of onverantwoorde vertraging;

c) 

de aandelen in deze onderneming worden uitsluitend met het oog op latere vervreemding gehouden.

Bovengenoemde vrijstellingen gelden enkel wanneer zij tevens ten behoeve van de geconsolideerde financiële overzichten worden toegepast.

Artikel 45

Openbaarmaking

1.  
Het in artikel 42 bedoelde verslag en het in artikel 44 bedoelde geconsolideerde verslag over betalingen aan overheden worden openbaar gemaakt op de wijze die in de wetgeving van elke lidstaat overeenkomstig hoofdstuk 2 van Richtlijn 2009/101/EG is vastgesteld.
2.  
De lidstaten zorgen ervoor dat de leden van de verantwoordelijke organen van een onderneming die handelen binnen het kader van de hun krachtens het nationale recht toegewezen bevoegdheden, ervoor verantwoordelijk zijn dat het verslag over betalingen aan overheden naar hun beste weten en vermogen overeenkomstig deze richtlijn wordt opgesteld en openbaar wordt gemaakt.

Artikel 46

Gelijkwaardigheidscriteria

1.  
De in de artikelen 42 en 44 bedoelde ondernemingen die een verslag opstellen en openbaar maken dat voldoet aan de verslagleggingsvereisten van een derde land die overeenkomstig artikel 47 als gelijkwaardig aan de vereisten van dit hoofdstuk zijn beoordeeld, zijn vrijgesteld van de vereisten van dit hoofdstuk, behoudens voor de verplichting om dat verslag bekend te maken conform de wetgeving van elke lidstaat overeenkomstig hoofdstuk 2 van Richtlijn 2009/101/EG.
2.  
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 49 gedelegeerde handelingen vast te stellen tot bepaling van de criteria die moeten worden toegepast wanneer voor de toepassing van lid 1 van dit artikel wordt getoetst of de verslagleggingsvereisten van derde landen gelijkwaardig zijn aan die van dit hoofdstuk.
3.  

De overeenkomstig lid 2 door Commissie bepaalde criteria:

a) 

omvatten het volgende:

i) 

de doelondernemingen;

ii) 

de doelontvangers van betalingen;

iii) 

de betalingen waarmee rekening wordt gehouden;

iv) 

de toewijzing van de betalingen waarmee rekening wordt gehouden;

v) 

de verdeling van de betalingen waarmee rekening wordt gehouden;

vi) 

de criteria voor verslaglegging op geconsolideerde basis;

vii) 

het verslagleggingsmedium;

viii) 

de frequentie van de verslaggeving; en

ix) 

maatregelen om ontwijking tegen te gaan;

b) 

blijven overigens beperkt tot criteria ter vergemakkelijking van een rechtstreekse vergelijking van de verslagleggingsvereisten van een derde land met de vereisten van dit hoofdstuk.

Artikel 47

Toepassing van de gelijkwaardigheidscriteria

De Commissie is bevoegd uitvoeringshandelingen vast te stellen tot bepaling van de verslagleggingsvereisten van derde landen die zij na toepassing van de overeenkomstig artikel 46 bepaalde gelijkwaardigheidscriteria, als gelijkwaardig aan de vereisten van dit hoofdstuk beschouwt. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 50, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.

Artikel 48

Evaluatie

De Commissie evalueert de toepassing en de doeltreffendheid van dit hoofdstuk en brengt hierover een verslag uit, in het bijzonder met betrekking tot de reikwijdte en de nakoming van de verslagleggingsverplichtingen en de modaliteiten voor verslaglegging op projectbasis.

In de evaluatie wordt rekening gehouden met internationale ontwikkelingen, meer bepaald met het oog op een grotere transparantie bij de betalingen aan overheden, wordt het effect van andere internationale stelsels nagegaan en worden de gevolgen voor het concurrentievermogen en de energievoorzieningszekerheid in overweging genomen. De evaluatie moet afgerond zijn tegen 21 juli 2018.

Het verslag wordt, indien nodig samen met een wetgevingsvoorstel, aan het Europees Parlement en de Raad voorgelegd. In dat verslag wordt ingegaan op de vraag of de verslagleggingsverplichtingen moeten worden uitgebreid tot andere bedrijfssectoren en of het verslag over betalingen aan overheden moet worden gecontroleerd. Voorts wordt in het verslag aandacht besteed aan de rapportering van aanvullende informatie over het gemiddelde aantal werknemers, het gebruik van onderaannemers en eventuele geldboeten die per land worden opgelegd.

▼M1

In het verslag wordt, rekening houdend met de ontwikkelingen in de OESO en de resultaten van aanverwante Europese initiatieven, ook ingegaan op de mogelijkheid om voor grote ondernemingen een verplichting in te voeren om jaarlijks voor elke lidstaat en elk derde land waarin zij werkzaam zijn een rapportage per land te maken die minstens informatie bevat over geboekte winsten, betaalde winstbelastingen en ontvangen overheidssubsidies.

▼B

Voorts wordt in het verslag nagegaan of het haalbaar is alle emittenten in de Unie ertoe te verplichten om bij de inkoop van mineralen een due diligence-onderzoek te verrichten, teneinde zich ervan te verzekeren dat de bevoorradingsketens niet gelieerd zijn aan partijen bij een conflict en dat zij de EITI- en OESO-aanbevelingen over een verantwoord beheer van de bevoorradingsketen in acht nemen.

▼M3

HOOFDSTUK 10 BIS

VERSLAG INZAKE INFORMATIE OVER DE WINSTBELASTING

Artikel 48 bis

Definities betreffende de verslaglegging inzake informatie over de winstbelasting

1.  

Voor de toepassing van dit hoofdstuk wordt verstaan onder:

1) 

“uiteindelijke moederonderneming”: een onderneming die de geconsolideerde financiële overzichten opstelt van het grootste geheel van ondernemingen;

2) 

“geconsolideerde financiële overzichten”: de door een moederonderneming van een groep opgestelde financiële overzichten waarin de activa, de passiva, het eigen vermogen, de baten en de lasten worden gepresenteerd als die van één economische eenheid;

3) 

“fiscale jurisdictie”: een jurisdictie van een staat of van een niet-staat die fiscale autonomie heeft wat de vennootschapsbelasting betreft;

4) 

“op zichzelf staande onderneming”: onderneming die geen deel uitmaakt van een groep als gedefinieerd in artikel 2, punt 11.

2.  

Voor de toepassing van artikel 48 ter van deze richtlijn heeft “inkomsten” dezelfde betekenis als:

a) 

“netto-omzet”, voor ondernemingen die onder het recht van een lidstaat vallen die de op basis van Verordening (EG) nr. 1606/2002 vastgestelde internationale standaarden voor jaarrekeningen niet toepassen, of

b) 

“inkomsten” als gedefinieerd door of in de zin van het stelsel voor financiële verslaglegging op basis waarvan de financiële overzichten worden opgesteld, voor andere ondernemingen.

Artikel 48 ter

Ondernemingen en bijkantoren die een verslag inzake informatie over de winstbelasting moeten opstellen

1.  
De lidstaten verplichten de onder hun nationaal recht vallende uiteindelijke moederondernemingen waarvan de totale geconsolideerde inkomsten op hun balansdatum voor elk van de laatste twee opeenvolgende boekjaren blijkens hun geconsolideerde financiële overzichten meer bedroegen dan 750 000 000  EUR, om met betrekking tot het laatste van deze twee opeenvolgende boekjaren een verslag inzake informatie over de winstbelasting op te stellen, te publiceren en toegankelijk te maken.

De lidstaten bepalen dat een uiteindelijke moederonderneming niet langer aan in de eerste alinea bedoelde verslagleggingsverplichtingen onderworpen is wanneer de totale geconsolideerde inkomsten op haar balansdatum voor elk van de laatste twee opeenvolgende boekjaren blijkens haar geconsolideerde financiële overzichten minder dan 750 000 000  EUR bedroegen.

De lidstaten verplichten de onder hun nationaal recht vallende op zichzelf staande ondernemingen waarvan de totale inkomsten op hun balansdatum voor elk van de laatste twee opeenvolgende boekjaren blijkens hun jaarlijkse financiële overzichten meer bedroegen dan 750 000 000  EUR, om met betrekking tot het laatste van de meest recente twee opeenvolgende boekjaren een verslag inzake informatie over de winstbelasting op te stellen, te publiceren en toegankelijk te maken.

De lidstaten bepalen dat een op zichzelf staande onderneming niet langer aan in de derde alinea bedoelde verslagleggingsverplichtingen onderworpen is wanneer de totale inkomsten op haar balansdatum voor elk van de laatste twee opeenvolgende boekjaren blijkens haar financiële overzichten minder dan 750 000 000  EUR bedroegen.

2.  
De lidstaten bepalen dat de regel in lid 1 niet van toepassing is op op zichzelf staande ondernemingen of uiteindelijke moederondernemingen en hun verbonden ondernemingen indien die ondernemingen, inclusief hun bijkantoren, zijn gevestigd of een vaste inrichting of permanente bedrijfsactiviteit hebben op het grondgebied van één enkele lidstaat en in geen enkel andere fiscale jurisdictie.
3.  
De lidstaten bepalen dat de regel in lid 1 van dit artikel niet van toepassing is op op zichzelf staande ondernemingen en uiteindelijke moederondernemingen indien die ondernemingen of hun verbonden ondernemingen, overeenkomstig artikel 89 van Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad ( 32 ), een verslag openbaar maken dat informatie bevat over al hun activiteiten en, in het geval van uiteindelijke moederondernemingen, over alle activiteiten van alle verbonden ondernemingen die in de geconsolideerde financiële overzichten zijn opgenomen.
4.  
De lidstaten verplichten respectievelijk in artikel 3, leden 3 en 4, bedoelde middelgrote en grote dochterondernemingen die onder hun nationaal recht vallen en onder zeggenschap staan van een uiteindelijke moederonderneming die niet onder het recht van een lidstaat valt en waarvan de totale geconsolideerde inkomsten op haar balansdatum voor elk van de laatste twee opeenvolgende boekjaren blijkens haar geconsolideerde financiële overzichten meer bedroegen dan 750 000 000  EUR, om met betrekking tot het laatste van die meest recente twee opeenvolgende boekjaren een verslag inzake informatie over de winstbelasting betreffende die uiteindelijke moederonderneming te publiceren en toegankelijk te maken.

Indien die informatie of dat verslag niet beschikbaar is, verzoekt de dochteronderneming haar uiteindelijke moederonderneming om alle informatie te verstrekken die zij nodig heeft om zich van haar verplichtingen uit hoofde van de eerste alinea te kwijten. Indien de uiteindelijke moederonderneming niet alle vereiste informatie verstrekt, zorgt de dochteronderneming voor het opstellen, de publicatie en de toegankelijkheid van een verslag inzake informatie over de winstbelasting, dat alle informatie bevat waarover zij beschikt c.q. die zij verkregen of verworven heeft, en een verklaring dat haar uiteindelijke moederonderneming de nodige informatie niet beschikbaar heeft gesteld.

De lidstaten bepalen dat middelgrote en grote dochterondernemingen niet langer aan de in dit lid beschreven verslagleggingsverplichtingen onderworpen zijn wanneer de totale geconsolideerde inkomsten van de uiteindelijke moederonderneming op haar balansdatum voor elk van de laatste twee opeenvolgende boekjaren blijkens haar geconsolideerde financiële overzichten minder dan 750 000 000  EUR bedroegen.

5.  
De lidstaten verplichten bijkantoren die op hun grondgebied zijn opgericht door niet onder het recht van een lidstaat vallende ondernemingen, om met betrekking tot het laatste van de meest recente twee opeenvolgende boekjaren een verslag inzake informatie over de winstbelasting betreffende de uiteindelijke moederonderneming of de in de zesde alinea, punt a), bedoelde op zichzelf staande onderneming bedoeld in de zesde alinea, punt a), te publiceren en toegankelijk te maken.

Indien die informatie of dat verslag niet beschikbaar is, verzoekt (verzoeken) de persoon (personen) die is (zijn) belast met de in artikel 48 sexies, lid 2, bedoelde openbaarmakingsformaliteiten de uiteindelijke moederonderneming of de in de zesde alinea, punt a), van dit lid bedoelde op zichzelf staande onderneming om alle informatie die hij (zij) nodig heeft (hebben) om zich van zijn (hun) verplichtingen te kwijten.

Indien niet alle vereiste informatie wordt verstrekt, zorgt het bijkantoor voor het opstellen, de publicatie en de toegankelijkheid van een verslag inzake informatie over de winstbelasting, dat alle informatie bevat waarover het beschikt c.q. die het verworven of verkregen heeft, en een verklaring om aan te geven dat de uiteindelijke moederonderneming of de op zichzelf staande onderneming de nodige informatie niet beschikbaar heeft gesteld.

De lidstaten bepalen dat de in dit lid beschreven verslagleggingsverplichtingen alleen van toepassing zijn op bijkantoren met een netto-omzet die in elk van de laatste twee opeenvolgende boekjaren de op grond van artikel 3, lid 2, omgezette drempelwaarde heeft overschreden.

De lidstaten bepalen dat een bijkantoor dat onderworpen is aan de in dit lid bedoelde verslagleggingsverplichtingen niet langer aan deze verplichtingen is onderworpen, wanneer zijn netto-omzet in elk van de laatste twee opeenvolgende boekjaren minder dan de op grond van artikel 3, lid 2, omgezette drempelwaarde bedroeg.

De lidstaten bepalen dat de regels van dit lid alleen van toepassing zijn op een bijkantoor indien aan de volgende criteria is voldaan:

a) 

de onderneming die het bijkantoor heeft opgericht, is hetzij een verbonden onderneming van een groep waarvan de uiteindelijke moederonderneming niet onder het recht van een lidstaat valt en waarvan de totale geconsolideerde inkomsten op haar balansdatum voor elk van de laatste twee opeenvolgende boekjaren blijkens haar geconsolideerde financiële overzichten meer bedroegen dan 750 000 000  EUR, hetzij een op zichzelf staande onderneming waarvan de totale inkomsten op haar balansdatum voor elk van de laatste twee opeenvolgende boekjaren blijkens haar financiële overzichten meer bedroegen dan 750 000 000  EUR, en

b) 

de in punt a) van deze alinea bedoelde uiteindelijke moederonderneming heeft geen middelgrote of grote dochteronderneming als bedoeld in lid 4.

De lidstaten bepalen dat een bijkantoor niet langer aan de in dit lid bedoelde verslagleggingsverplichtingen is onderworpen wanneer gedurende twee opeenvolgende boekjaren niet langer aan het in punt a) bepaalde criterium wordt voldaan.

6.  

De lidstaten passen de regels van de leden 4 en 5 van dit artikel niet toe indien een niet onder het recht van een lidstaat vallende uiteindelijke moederonderneming of op zichzelf staande onderneming een verslag inzake informatie over de winstbelasting heeft opgesteld op een wijze die strookt met artikel 48 quater, en aan de volgende criteria is voldaan:

a) 

het verslag wordt gratis, in een elektronische, machineleesbare vorm voor het publiek toegankelijk gemaakt:

i) 

op de website van die uiteindelijke moederonderneming of die op zichzelf staande onderneming;

ii) 

in ten minste een van de officiële talen van de Unie;

iii) 

niet later dan twaalf maanden na de balansdatum van het boekjaar waarover het verslag wordt opgesteld, en

b) 

het verslag vermeldt de naam en het hoofdkantoor van een enkele onder het recht van een lidstaat vallende dochteronderneming of de naam en het adres van een enkel onder het recht van een lidstaat vallend bijkantoor die, respectievelijk dat, overeenkomstig artikel 48 quinquies, lid 1, een verslag heeft gepubliceerd.

7.  
De lidstaten schrijven voor dat dochterondernemingen of bijkantoren die niet onder de bepalingen van de leden 4 en 5 van dit artikel vallen, een verslag inzake informatie over de winstbelasting publiceren en toegankelijk maken indien die dochterondernemingen of bijkantoren slechts dienen om de verslagleggingsverplichtingen in dit hoofdstuk te omzeilen.

Artikel 48 quater

Inhoud van het verslag inzake informatie over de winstbelasting

1.  
Het uit hoofde van artikel 48 ter vereiste verslag inzake informatie over de winstbelasting omvat informatie over alle activiteiten van de op zichzelf staande onderneming of uiteindelijke moederonderneming, inclusief de activiteiten van alle verbonden ondernemingen die in de financiële overzichten van het betrokken boekjaar zijn geconsolideerd.
2.  

De in lid 1 bedoelde informatie omvat:

a) 

de naam van de uiteindelijke moederonderneming of de op zichzelf staande onderneming, het betrokken boekjaar, de voor het opstellen van het verslag gebruikte munteenheid en, indien van toepassing, de lijst van alle dochterondernemingen die in de geconsolideerde financieel overzichten van de uiteindelijke moederonderneming zijn opgenomen, met betrekking tot het desbetreffende boekjaar, gevestigd in de Unie of in fiscale jurisdicties die zijn opgenomen in de bijlagen I en II bij de conclusies van de Raad over de herziene EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied;

b) 

een korte beschrijving van de aard van haar activiteiten;

c) 

het aantal werknemers, uitgedrukt in voltijdequivalenten;

d) 

inkomsten, die worden berekend als:

▼C2

i) 

de som van de netto-omzet, overige bedrijfsopbrengsten, opbrengsten uit deelnemingen, exclusief van verbonden ondernemingen ontvangen dividenden, opbrengsten uit andere beleggingen en leningen die tot de vaste activa behoren, overige rentebaten en soortgelijke opbrengsten, als genoemd in de bijlagen V en VI bij deze richtlijn, of

▼M3

ii) 

de inkomsten als gedefinieerd door het stelsel voor financiële verslaglegging op basis waarvan de financiële overzichten worden opgesteld, exclusief waardecorrecties en van verbonden ondernemingen ontvangen dividenden;

e) 

het bedrag van de winst of het verlies vóór winstbelasting;

f) 

het bedrag van de toerekenbare winstbelasting tijdens het betrokken boekjaar, te berekenen als de belastinglasten van het lopende jaar die in de betrokken fiscale jurisdictie zijn erkend met betrekking tot de belastbare winsten of verliezen van het boekjaar door ondernemingen en bijkantoren;

g) 

het bedrag van de winstbelasting betaald op kasmiddelenbasis, te berekenen als het bedrag van de winstbelasting die ondernemingen en bijkantoren in de betrokken fiscale jurisdictie tijdens het betrokken boekjaar hebben betaald, en

h) 

het bedrag van de gecumuleerde winst aan het eind van het betrokken boekjaar.

Voor de toepassing van punt d) omvatten de inkomsten transacties met verbonden partijen.

Voor de toepassing van punt f) hebben de belastinglasten van het lopende jaar alleen betrekking op de activiteiten van een onderneming in het relevante boekjaar en omvatten deze geen uitgestelde belastingen of voorzieningen voor onzekere belastingverplichtingen.

Voor de toepassing van punt g) omvatten de betaalde belastingen de door andere ondernemingen betaalde bronbelastingen in verband met betalingen aan ondernemingen en bijkantoren binnen een groep.

Voor de toepassing van punt h) wordt onder gecumuleerde winst de som verstaan van de winsten van voorgaande boekjaren en het betrokken boekjaar, over de uitkering waarvan nog geen beslissing is genomen. Wat betreft bijkantoren is de gecumuleerde winst de winst van de onderneming die het bijkantoor heeft opgericht.

3.  
De lidstaten staan toe dat de in lid 2 van dit artikel opgesomde informatie wordt gerapporteerd op basis van de verslagleggingsinstructies bedoeld in afdeling III, delen B en C, van bijlage III bij Richtlijn 2011/16/EU van de Raad ( 33 ).
4.  
De in de leden 2 en 3 van dit artikel genoemde informatie wordt gepresenteerd aan de hand van een gemeenschappelijk model en machineleesbare formaten voor elektronische verslaglegging. De Commissie stelt dat gemeenschappelijk model en die formaten voor elektronische verslaglegging vast door middel van uitvoeringshandelingen. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 50, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
5.  
Het verslag inzake informatie over de winstbelasting geeft de in lid 2 of lid 3 bedoelde informatie voor elke lidstaat afzonderlijk weer. Indien een lidstaat meerdere fiscale jurisdicties omvat, wordt de informatie op het niveau van de lidstaat geaggregeerd.

Het verslag inzake informatie over de winstbelasting geeft ook de in lid 2 of lid 3 van dit artikel genoemde informatie afzonderlijk weer voor elke fiscale jurisdictie die op 1 maart van het boekjaar waarover het verslag wordt opgesteld, is opgenomen in bijlage I bij de conclusies van de Raad over de herziene EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied, en verstrekt deze informatie afzonderlijk voor elke fiscale jurisdictie die, op 1 maart van het boekjaar waarover het verslag wordt opgesteld en op 1 maart van het voorgaande boekjaar is opgenomen in bijlage II bij de conclusies van de Raad over de herziene EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied.

Het verslag inzake informatie over de winstbelasting geeft ook de in lid 2 of lid 3 bedoelde informatie voor andere fiscale jurisdicties op geaggregeerde basis weer.

De informatie wordt aan elke betrokken fiscale jurisdictie toegewezen op basis van vestiging, het bestaan van een vaste inrichting of permanente bedrijfsactiviteiten die, vanwege de activiteiten van de groep of de op zichzelf staande onderneming, in die fiscale jurisdictie onderworpen kunnen zijn aan winstbelastingen.

Indien de activiteiten van meerdere verbonden ondernemingen binnen één fiscale jurisdictie aan winstbelasting onderworpen kunnen zijn, is de aan die fiscale jurisdictie toegewezen informatie de som van de informatie over die activiteiten van elke verbonden onderneming en hun bijkantoren in die fiscale jurisdictie.

Informatie over een bepaalde activiteit wordt niet gelijktijdig aan meer dan één fiscale jurisdictie toegewezen.

6.  
De lidstaten kunnen toestaan dat een of meer specifieke gegevens die anderszins overeenkomstig lid 2 of lid 3 openbaar moeten worden gemaakt, tijdelijk uit het verslag worden weggelaten indien de openbaarmaking ervan bijzonder nadelig zou zijn voor de handelspositie van de ondernemingen waarop het verslag betrekking heeft. Alle weglatingen worden in het verslag duidelijk aangegeven, met een terdege gemotiveerde uitleg over de redenen daarvoor.

De lidstaten zorgen ervoor dat alle op grond van de eerste alinea weggelaten informatie maximaal vijf jaar na de datum van de oorspronkelijke weglating openbaar wordt gemaakt in een later verslag inzake informatie over de winstbelasting.

De lidstaten zorgen ervoor dat in lid 5 van dit artikel bedoelde informatie in verband met fiscale jurisdicties die zijn opgenomen in de bijlagen I en II bij de conclusies van de Raad over de herziene EU-lijst van jurisdicties die niet-coöperatief zijn op belastinggebied nooit mag worden weggelaten.

7.  
Het verslag inzake informatie over de winstbelasting kan, waar toepasselijk op groepsniveau, een algemene commentaar met uitleg bevatten voor eventuele materiële discrepanties tussen de overeenkomstig lid 2, punten f) en g), openbaar gemaakte bedragen, in voorkomend geval rekening houdend met de overeenkomstige bedragen in vorige boekjaren.
8.  
De in het verslag inzake informatie over de winstbelasting gebruikte munteenheid is de munteenheid waarin de geconsolideerde financiële overzichten van de uiteindelijke moederonderneming of de jaarlijkse financiële overzichten van de op zichzelf staande onderneming worden gepresenteerd. De lidstaten mogen niet eisen dat dit verslag in een andere munteenheid wordt gepubliceerd dan de munteenheid die in de financiële overzichten wordt gebruikt.

In het geval vermeld in artikel 48 ter, lid 4, tweede alinea, is de in het verslag inzake informatie over de winstbelasting gebruikte munteenheid evenwel die waarin de dochteronderneming haar jaarlijkse financiële overzichten publiceert.

9.  
Lidstaten die de euro niet hebben ingevoerd mogen de drempel van 750 000 000  EUR in de nationale munteenheid omzetten. Bij die omzetting passen die lidstaten de wisselkoers toe die op 21 december 2021 in het Publicatieblad van de Europese Unie wordt bekendgemaakt. Die lidstaten mogen de drempel met maximaal 5 % vermeerderen of verminderen om ronde bedragen in de nationale munteenheid te verkrijgen.

De in artikel 48 ter, leden 4 en 5, genoemde drempelwaarden worden omgezet in een bedrag van dezelfde waarde in de nationale munteenheid van de betrokken derde landen door toepassing van de wisselkoers op 21 december 2021, afgerond op het dichtstbijzijnde duizendtal.

10.  
Het verslag inzake informatie over de winstbelasting vermeldt of het overeenkomstig lid 2 dan wel overeenkomstig lid 3 van dit artikel is opgesteld.

Artikel 48 quinquies

Publicatie en toegankelijkheid

1.  
Het verslag inzake informatie over de winstbelasting en de verklaring die zijn bedoeld in artikel 48 ter van deze richtlijn, worden gepubliceerd binnen twaalf maanden na de balansdatum van het boekjaar waarover het verslag wordt opgesteld als voorgeschreven bij elke lidstaat overeenkomstig de artikelen 14 tot en met 28 van Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad ( 34 ) en, in voorkomend geval, overeenkomstig artikel 36 van Richtlijn (EU) 2017/1132.
2.  

De lidstaten zorgen ervoor dat het verslag inzake informatie over de winstbelasting en de verklaring die overeenkomstig lid 1 van dit artikel door de ondernemingen worden gepubliceerd, in ten minste een van de officiële talen van de Unie gratis en uiterlijk twaalf maanden na de balansdatum van het boekjaar waarover het verslag wordt opgesteld, toegankelijk worden gemaakt voor het publiek, op de website van:

a) 

de onderneming indien artikel 48 ter, lid 1, van toepassing is;

b) 

de dochteronderneming of een verbonden onderneming indien artikel 48 ter, lid 4, van toepassing is, of

c) 

het bijkantoor, de onderneming die het bijkantoor heeft opgericht of een verbonden onderneming indien artikel 48 ter, lid 5, van toepassing is.

3.  
De lidstaten mogen ondernemingen vrijstellen van de toepassing van de regels in lid 2 van dit artikel indien het overeenkomstig lid 1 van dit artikel gepubliceerde verslag inzake informatie over de winstbelasting gelijktijdig gratis voor iedere binnen de Unie gevestigde derde in een machineleesbaar formaat voor elektronische verslaglegging toegankelijk wordt gemaakt op de website van het in artikel 16 van Richtlijn (EU) 2017/1132 bedoelde register. De website van de in lid 2 van dit artikel bedoelde ondernemingen en bijkantoren bevat informatie over die vrijstelling en een verwijzing naar de website van het betrokken register.
4.  
Het in artikel 48 ter, leden 1, 4, 5, 6 en 7, bedoelde verslag, en in voorkomend geval, de in leden 4 en 5 van dat artikel bedoelde verklaring, blijven minstens vijf opeenvolgende jaren toegankelijk op de betrokken website.

Artikel 48 sexies

Verantwoordelijkheid voor het opstellen, publiceren en toegankelijk maken van het verslag inzake informatie over de winstbelasting

1.  
De lidstaten bepalen dat de leden van de administratieve, leidinggevende en toezichthoudende organen van de in artikel 48 ter, lid 1, bedoelde uiteindelijke moederondernemingen of op zichzelf staande ondernemingen, handelend binnen de hun krachtens het nationaal recht toegewezen bevoegdheden, collectief verantwoordelijk zijn om ervoor te zorgen dat het verslag inzake informatie over de winstbelasting wordt opgesteld, gepubliceerd en toegankelijk gemaakt overeenkomstig de artikelen 48 ter, 48 quater en 48 quinquies.
2.  
De lidstaten bepalen dat de leden van de administratieve, leidinggevende en toezichthoudende organen van de in artikel 48 ter, lid 4, van deze richtlijn bedoelde dochterondernemingen en de persoon (personen) die is (zijn) aangewezen voor het vervullen van de in artikel 41 van Richtlijn (EU) 2017/1132 bedoelde openbaarmakingsformaliteiten voor de bijkantoren als bedoeld in artikel 48 ter, lid 5, van deze richtlijn, handelend binnen de hun krachtens het nationaal recht toegewezen bevoegdheden, collectief verantwoordelijk zijn om er naar hun beste weten en vermogen voor te zorgen dat het verslag inzake informatie over de winstbelasting wordt opgesteld op een wijze die, naargelang het geval, strookt met of in overeenstemming is met artikelen 48 ter en 48 quater, en dat het wordt gepubliceerd en toegankelijk gemaakt overeenkomstig artikel 48 quinquies.

Artikel 48 septies

Verklaring van de wettelijke auditor

De lidstaten schrijven voor dat, indien de financiële overzichten van een onder het recht van een lidstaat vallende onderneming moeten worden gecontroleerd door een of meer wettelijke auditors of auditkantoren, in het auditverslag wordt aangegeven of de onderneming, met betrekking tot het boekjaar dat voorafging aan het boekjaar waarover de te controleren financiële overzichten zijn opgesteld, uit hoofde van artikel 48 ter verplicht was een verslag inzake informatie over de winstbelasting te publiceren en zo ja, of het verslag in overeenstemming met artikel 48 quinquies is gepubliceerd.

Artikel 48 octies

Aanvangsdatum voor de verslaglegging inzake informatie over de winstbelasting

De lidstaten zorgen ervoor dat de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen tot omzetting van de artikelen 48 bis tot en met 48 septies van toepassing zijn uiterlijk vanaf de aanvangsdatum van het eerste boekjaar dat op of na 22 juni 2024 van start gaat.

Artikel 48 nonies

Evaluatieclausule

Uiterlijk op 22 juni 2027 dient de Commissie een verslag in over de naleving, en het effect, van de verslagleggingsverplichtingen beschreven in de artikelen 48 bis tot en met 48 septies, en, rekening houdend met de situatie op OESO-niveau, de noodzaak om afdoende transparantie te waarborgen en de noodzaak om een concurrerend klimaat voor ondernemingen en particuliere investeringen te behouden en te waarborgen, evalueert en beoordeelt zij met name of de verplichting tot verslaglegging inzake informatie over de winstbelasting als beschreven in artikel 48 ter moet worden uitgebreid naar grote ondernemingen en grote groepen, als omschreven in artikel 3, lid 4 respectievelijk lid 7, en of de bij artikel 48 quater vastgestelde inhoud van het verslag inzake informatie over de winstbelasting met aanvullende gegevens moet worden uitgebreid. In dat verslag beoordeelt de Commissie ook het effect van de presentatie van de fiscale informatie op geaggregeerde basis voor fiscale jurisdicties in derde landen, als bepaald in artikel 48 quater, lid 5, en van de tijdelijke weglating van gegevens, als bepaald in artikel 48 quater, lid 6, op de doeltreffendheid van deze richtlijn.

De Commissie brengt hierover verslag uit aan het Europees Parlement en de Raad, in voorkomend geval vergezeld van een wetgevingsvoorstel.

▼M4

HOOFDSTUK 11

OVERGANGS- EN SLOTBEPALINGEN

▼M4

Artikel 48 decies

Overgangsbepalingen

1.  
Tot 6 januari 2030 staan de lidstaten een onder artikel 19 bis of 29 bis vallende dochteronderneming in de Unie waarvan de moederonderneming niet onder het recht van een lidstaat valt, toe overeenkomstig de vereisten van artikel 29 bis een geconsolideerde duurzaamheidsrapportering op te stellen dat alle dochterondernemingen in de Unie van een dergelijke moederonderneming omvat die onder artikel 19 bis of 29 bis vallen.

Tot 6 januari 2030 staan de lidstaten toe dat de in de eerste alinea van dit lid bedoelde geconsolideerde duurzaamheidsrapportering de in artikel 8 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde informatieverschaffing bevat, die betrekking heeft op de activiteiten van alle onder artikel 19 bis of 29 bis van deze richtlijn vallende dochterondernemingen in de Unie van de in de eerste alinea van dit lid bedoelde moederonderneming.

2.  
De in lid 1 bedoelde dochteronderneming in de Unie is een van de dochterondernemingen in de Unie die in ten minste één van de voorgaande vijf boekjaren de grootste omzet van de groep in de Unie heeft behaald, in voorkomend geval op geconsolideerde basis.
3.  
De in lid 1 van dit artikel bedoelde geconsolideerde duurzaamheidsrapportering wordt gepubliceerd overeenkomstig artikel 30.
4.  
Voor de toepassing van de bij artikel 19 bis, lid 9, en artikel 29 bis, lid 8, verleende vrijstelling wordt verslaglegging overeenkomstig lid 1 van dit artikel geacht verslaglegging door een moederonderneming op groepsniveau te zijn, met betrekking tot de in de consolidatie opgenomen ondernemingen. Verslaglegging overeenkomstig lid 1, tweede alinea, van dit artikel wordt geacht aan de voorwaarden van artikel 19 bis, lid 9, tweede alinea, punt c), respectievelijk artikel 29 bis, lid 8, tweede alinea, punt c), te voldoen.

▼B

Artikel 49

Uitoefening van gedelegeerde bevoegdheden

1.  
De bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend onder de in dit artikel neergelegde voorwaarden.

▼M4

2.  
De in artikel 1, lid 2, artikel 3, lid 13, de artikelen 29 ter, 29 quater, en 40 ter en artikel 46, lid 2, bedoelde bevoegdheid om gedelegeerde handelingen vast te stellen, wordt aan de Commissie toegekend voor een periode van vijf jaar vanaf 5 januari 2023. De Commissie stelt uiterlijk negen maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag op over de bevoegdheidsdelegatie. De bevoegdheidsdelegatie wordt stilzwijgend met termijnen van dezelfde duur verlengd, tenzij het Europees Parlement of de Raad zich uiterlijk drie maanden voor het einde van elke termijn tegen deze verlenging verzet.
3.  
Het Europees Parlement of de Raad kan de in artikel 1, lid 2, artikel 3, lid 13, de artikelen 29 ter, 29 quater, en 40 ter en artikel 46, lid 2, bedoelde bevoegdheidsdelegatie te allen tijde intrekken. Het besluit tot intrekking beëindigt de delegatie van de in dat besluit genoemde bevoegdheid. Het wordt van kracht op de dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie of op een daarin genoemde latere datum. Het laat de geldigheid van de reeds van kracht zijnde gedelegeerde handelingen onverlet.

▼M3

3 bis.  
Vóór de vaststelling van een gedelegeerde handeling raadpleegt de Commissie de door elke lidstaat aangewezen deskundigen overeenkomstig de beginselen die zijn neergelegd in het Interinstitutioneel Akkoord van 13 april 2016 over beter wetgeven ( 35 ).

▼M4

3 ter.  

Bij de vaststelling van gedelegeerde handelingen op grond van de artikelen 29 ter en 29 quater houdt de Commissie rekening met het technische advies van de EFRAG, op voorwaarde dat:

a) 

een dergelijk advies tot stand is gekomen volgens geijkte procedures, onder publiek toezicht en op transparante wijze, met deskundigheid en een evenwichtige deelname van relevante belanghebbenden, en met voldoende overheidsfinanciering om de onafhankelijkheid ervan te waarborgen, en op basis van een werkprogramma waarover de Commissie is geraadpleegd;

b) 

een dergelijk advies vergezeld gaat van kosten-batenanalyses die een beoordeling van de effecten van het technische advies op duurzaamheidskwesties omvatten;

c) 

een dergelijk advies vergezeld gaat van een uitleg over de wijze waarop rekening is gehouden met de in artikel 29 ter, lid 5, genoemde elementen;

d) 

deelname op technisch niveau aan de werkzaamheden van de EFRAG gebaseerd is op deskundigheid op het gebied van duurzaamheidsrapportering en niet afhankelijk is van een financiële bijdrage.

De punten a) en d) doen geen afbreuk aan de deelname van overheidsinstanties en nationale standaardiseringsorganisaties aan de technische werkzaamheden van de EFRAG.

De begeleidende documenten bij het technisch advies van de EFRAG worden samen met dat technisch advies ingediend.

De Commissie raadpleegt de in artikel 24 van Verordening (EU) 2020/852 bedoelde deskundigengroep van de lidstaten inzake duurzame financiering samen met het in artikel 6 van Verordening (EG) nr. 1606/2002 bedoelde regelgevend comité voor financiële verslaggeving over de ontwerpen van gedelegeerde handelingen voordat de handelingen uit hoofde van de artikelen 29 ter en 29 quater van deze richtlijn worden vastgesteld.

De Commissie verzoekt de Europese Autoriteit voor effecten en markten (ESMA), de Europese Bankautoriteit (EBA) en de Europese Autoriteit voor verzekeringen en bedrijfspensioenen (Eiopa) om advies over het door de EFRAG verstrekte technisch advies, met name wat betreft de samenhang ervan met Verordening (EU) 2019/2088 en de op grond van die verordening vastgestelde gedelegeerde handelingen. De ESMA, EBA en Eiopa brengen hun advies uit binnen twee maanden na de datum van ontvangst van het verzoek van de Commissie.

De Commissie raadpleegt tevens het Europees Milieuagentschap, het Bureau van de Europese Unie voor de grondrechten, de Europese Centrale Bank, het Comité van Europese auditorstoezichthouders en het platform voor duurzame financiën dat krachtens artikel 20 van Verordening (EU) 2020/852 is opgericht, over het door de EFRAG verstrekte technische advies voordat de in de artikelen 29 ter en 29 quater van deze richtlijn bedoelde gedelegeerde handelingen worden vastgesteld. Wanneer een van die organen besluit een advies in te dienen, gebeurt dit binnen twee maanden na de datum waarop het door de Commissie is geraadpleegd.

▼B

4.  
Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, doet zij daarvan gelijktijdig kennisgeving aan het Europees Parlement en aan de Raad.

▼M4

5.  
Een op grond van artikel 1, lid 2, artikel 3, lid 13, artikelen 29 ter, 29 quater en 40 ter, en artikel 46, lid 2, vastgestelde gedelegeerde handeling treedt alleen in werking indien het Europees Parlement noch de Raad daartegen binnen een termijn van twee maanden na de kennisgeving van de handeling aan het Europees Parlement en de Raad bezwaar heeft gemaakt, of indien zowel het Europees Parlement als de Raad voor het verstrijken van die termijn de Commissie heeft meegedeeld daartegen geen bezwaar te zullen maken. Die termijn wordt op initiatief van het Europees Parlement of de Raad met twee maanden verlengd.

▼B

Artikel 50

Comitéprocedure

1.  
De Commissie wordt bijgestaan door een comité. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2.  
Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.

Artikel 51

Sancties

De lidstaten voorzien in sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de overeenkomstig deze richtlijn vastgestelde nationale bepalingen en nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat die sancties worden gehandhaafd. De sancties waarin wordt voorzien, zijn doeltreffend, evenredig en afschrikkend.

Artikel 52

Intrekking van Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG

Richtlijn 78/660/EEG en Richtlijn 83/349/EEG worden ingetrokken.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de in bijlage VII opgenomen concordantietabel.

Artikel 53

Omzetting

1.  
De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 20 juli 2015 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

De lidstaten kunnen bepalen dat de in de eerste alinea bedoelde bepalingen eerst van toepassing zijn op financiële overzichten voor de boekjaren die beginnen op 1 januari 2016 of gedurende het kalenderjaar 2016.

Wanneer de lidstaten die bepalingen vaststellen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.  
De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mee die zij op het gebied waarop deze richtlijn van toepassing is, vaststellen.

Artikel 54

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 55

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.




BIJLAGE I

RECHTSVORMEN VAN ONDERNEMINGEN, BEDOELD IN ARTIKEL 1, LID 1, ONDER A)

— 
België:
de naamloze vennootschap / la société anonyme, de commanditaire vennootschap op aandelen / la société en commandite par actions, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid / la société privée à responsabilité limitée, de coöperatieve vennootschap met beperkte aansprakelijkheid / la société coopérative à responsabilité limitée;
— 
Bulgarije:
акционерно дружество, дружество с ограничена отговорност, командитно дружество с акции;
— 
Tsjechië:
společnost s ručením omezeným, akciová společnost;
— 
Denemarken:
aktieselskaber, kommanditaktieselskaber, anpartsselskaber;
— 
Duitsland:
die Aktiengesellschaft, die Kommanditgesellschaft auf Aktien, die Gesellschaft mit beschränkter Haftung;
— 
Estland:
aktsiaselts, osaühing;
— 
Ierland:
public companies limited by shares or by guarantee, private companies limited by shares or by guarantee;
— 
Griekenland:
η ανώνυμη εταιρία, η εταιρία περιoρισμένης ευθύνης, η ετερόρρυθμη κατά μετοχές εταιρία;
— 
Spanje:
la sociedad anónima, la sociedad comanditaria por acciones, la sociedad de responsabilidad limitada;
— 
Frankrijk:
la société anonyme, la société en commandite par actions, la société à responsabilité limitée, la société par actions simplifiée;

▼M2

— 
In Kroatië:
dioničko društvo, društvo s ograničenom odgovornošću;

▼B

— 
Italië:
la società per azioni, la società in accomandita per azioni, la società a responsabilità limitata;
— 
Cyprus:
Δημόσιες εταιρείες περιορισμένης ευθύνης με μετοχές ή με εγγύηση, ιδιωτικές εταιρείες περιορισμένης ευθύνης με μετοχές ή με εγγύηση;
— 
Letland:
akciju sabiedrība, sabiedrība ar ierobežotu atbildību;
— 
Litouwen:
akcinės bendrovės, uždarosios akcinės bendrovės;
— 
Luxemburg:
la société anonyme, la société en commandite par actions, la société à responsabilité limitée;
— 
Hongarije:
részvénytársaság, korlátolt felelősségű társaság;
— 
Malta:
kumpanija pubblika — public limited liability company, kumpannija privata — private limited liability company,
soċjeta in akkomandita bil-kapital maqsum f'azzjonijiet — partnership en commandite with the capital divided into shares;
— 
Nederland:
de naamloze vennootschap, de besloten vennootschap met beperkte aansprakelijkheid;
— 
Oostenrijk:
die Aktiengesellschaft, die Gesellschaft mit beschränkter Haftung;
— 
Polen:
spółka akcyjna, spółka z ograniczoną odpowiedzialnością, spółka komandytowo-akcyjna;
— 
Portugal:
a sociedade anónima, de responsabilidade limitada, a sociedade em comandita por acões, a sociedadepor quotas de responsabilidade limitada;
— 
Roemenië:
societate pe acțiuni, societate cu răspundere limitată, societate în comandită pe acțiuni.
— 
Slovenië:
delniška družba, družba z omejeno odgovornostjo, komanditna delniška družba;
— 
Slowakije:
akciová spoločnosť, spoločnosť s ručením obmedzeným;
— 
Finland:
yksityinen osakeyhtiö/privat aktiebolag, julkinen osakeyhtiö/publikt aktiebolag;
— 
Zweden:
aktiebolag;
— 
Verenigd Koninkrijk:
public companies limited by shares or by guarantee, private companies limited by shares or by guarantee.




BIJLAGE II

RECHTSVORMEN VAN ONDERNEMINGEN, BEDOELD IN ARTIKEL 1, LID 1, ONDER B)

— 
België:
de vennootschap onder firma / la société en nom collectif, de gewone commanditaire vennootschap / la société en commandite simple, de coöperatieve vennootschap met onbeperkte aansprakelijkheid / la société coopérative à responsabilité illimitée;
— 
Bulgarije:
събирателно дружество, командитно дружество;
— 
Tsjechië:
veřejná obchodní společnost, komanditní společnost;
— 
Denemarken:
interessentskaber, kommanditselskaber;
— 
Duitsland:
die offene Handelsgesellschaft, die Kommanditgesellschaft;
— 
Estland:
täisühing, usaldusühing;
— 
Ierland:
partnerships, limited partnerships, unlimited companies;
— 
Griekenland:
η ομόρρυθμος εταιρία, η ετερόρρυθμος εταιρία;
— 
Spanje:
sociedad colectiva, sociedad en comandita simple;
— 
Frankrijk:
la société en nom collectif, la société en commandite simple;

▼M2

— 
In Kroatië:
javno trgovačko društvo, komanditno društvo, gospodarsko interesno udruženje;

▼B

— 
Italië:
la società in nome collettivo, la società in accomandita semplice;
— 
Cyprus:
Ομόρρυθμες και ετερόρρυθμες εταιρείες (συνεταιρισμοί);
— 
Letland:
pilnsabiedrība, komandītsabiedrība;
— 
Litouwen:
tikrosios ūkinės bendrijos, komanditinės ūkinės bendrijos;
— 
Luxemburg:
la société en nom collectif, la société en commandite simple;
— 
Hongarije:
közkereseti társaság, betéti társaság, közös vállalat, egyesülés, egyéni cég;
— 
Malta:
soċjeta f'isem kollettiv jew soċjeta in akkomandita, bil-kapital li mhux maqsum f'azzjonijiet meta s-soċji kollha li għandhom responsabbilita' llimitata huma soċjetajiet in akkomandita bil-kapital maqsum f'azzjonijiet — partnership en nom collectif or partnership en commandite with capital that is not divided into shares, when all the partners with unlimited liability are partnership en commandite with the capital divided into shares;
— 
Nederland:
de vennootschap onder firma, de commanditaire vennootschap;
— 
Oostenrijk:
die offene Gesellschaft, die Kommanditgesellschaft;
— 
Polen:
spółka jawna, spółka komandytowa;
— 
Portugal:
sociedade em nome colectivo, sociedade em comandita simples;
— 
Roemenië:
societate în nume colectiv, societate în comandită simplă;
— 
Slovenië:
družba z neomejeno odgovornostjo, komanditna družba;
— 
Slowakije:
verejná obchodná spoločnosť, komanditná spoločnosť;
— 
Finland:
avoin yhtiö/ öppet bolag, kommandiittiyhtiö/kommanditbolag;
— 
Zweden:
handelsbolag, kommanditbolag;
— 
Verenigd Koninkrijk:
partnerships, limited partnerships, unlimited companies.




BIJLAGE III

HORIZONTALE INDELING VAN DE BALANS ZOALS BEPAALD IN ARTIKEL 10

Activa

A.   Geplaatst, niet gestort kapitaal

waarvan opgevraagd

(tenzij dat opgevraagde kapitaal overeenkomstig de nationale wetgeving onder „eigen vermogen” moet worden opgenomen, in welk geval het gedeelte van het kapitaal dat is opgevraagd, maar nog niet gestort, hetzij onder post A, hetzij onder post D II 5 van de activa wordt opgenomen.)

B.   Kosten van oprichting en uitbreiding

als omschreven in het nationale recht, voor zover het nationale recht toestaat dat zij onder de activa worden opgenomen. Het nationale recht kan ook bepalen dat deze kosten als eerste post onder „Immateriële vaste activa” worden opgenomen.

C.   Vaste activa

I.   Immateriële vaste activa

1. Kosten van ontwikkeling, voor zover het nationale recht toestaat dat zij onder de activa worden opgenomen.

2. Concessies, octrooien, licenties, merken en soortgelijke rechten en waarden voor zover zij:

a) 

onder bezwarende titel zijn verkregen en niet onder post C I 3 moeten worden vermeld; of

b) 

in eigen bedrijf tot stand zijn gebracht, voor zover het nationale recht toestaat dat zij onder de activa worden opgenomen.

3. Goodwill, voor zover deze onder bezwarende titel is verkregen.

4. Vooruitbetalingen.

II.   Materiële vaste activa

1. Terreinen en gebouwen.

2. Technische installaties en machines.

3. Andere installaties, technische en administratieve uitrusting.

4. Vooruitbetalingen en materiële vaste activa in aanbouw.

III.   Financiële vaste activa

1. Aandelen in verbonden ondernemingen.

2. Leningen verstrekt aan verbonden ondernemingen.

3. Deelnemingen.

4. Leningen verstrekt aan ondernemingen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat.

5.  ►C1  Beleggingen ◄ die tot de vaste activa behoren.

6. Overige leningen.

D.   Vlottende activa

I.   Voorraden

1. Grondstoffen en hulpstoffen.

2. Werk in uitvoering.

3. Gereed product en handelsvoorraden.

4. Vooruitbetalingen.

II.   Vorderingen

(Bij elk der volgende posten wordt het bedrag van de vorderingen met een resterende looptijd van meer dan een jaar afzonderlijk vermeld.)

1. Handelsdebiteuren.

2. Vorderingen op verbonden ondernemingen.

3. Vorderingen op ondernemingen waarmede een deelnemingsverhouding bestaat.

4. Overige vorderingen.

5. Geplaatst kapitaal dat is opgevraagd en niet gestort (tenzij het opgevraagde kapitaal overeenkomstig het nationale recht onder post A van de activa wordt opgenomen).

6. Overlopende posten (tenzij overlopende posten overeenkomstig het nationale recht als activa onder post E moeten worden opgenomen).

III.    ►C1  Beleggingen ◄

1. Aandelen in verbonden ondernemingen.

2. Eigen aandelen (met vermelding van hun nominale waarde of, bij gebreke hiervan, hun fractiewaarde), voor zover de nationale wetgeving toestaat dat zij op de balans worden opgenomen.

3. Overige ►C1  beleggingen ◄ .

IV.   Kasmiddelen en bank- en girosaldi

E.   Overlopende posten

(Tenzij overlopende posten overeenkomstig het nationale recht als activa onder post D II 6 moeten worden opgenomen.)

Eigen vermogen en overige passiva

A.   Eigen vermogen

I.   Geplaatst kapitaal

(Tenzij overeenkomstig het nationale recht het opgevraagde kapitaal onder deze post moet worden opgenomen, in welk geval de bedragen van het geplaatste kapitaal en van het gestorte kapitaal afzonderlijk worden vermeld.)

II.   Agio

III.   Herwaarderingsreserve

IV.   Reserves

1. Wettelijke reserve, voor zover het nationale recht de vorming van deze reserve voorschrijft.

2. Reserve voor eigen aandelen, voor zover het nationale recht de vorming van deze reserve voorschrijft, onverminderd het bepaalde in artikel 24, lid 1, onder b), van Richtlijn 2012/30/EU.

3. Statutaire reserves.

4. Overige reserves, met inbegrip van de reëlewaardereserve.

V.   Overgedragen resultaten

VI.   Resultaat van het boekjaar

B.   Voorzieningen

1. Voorzieningen voor pensioenverplichtingen en soortgelijke verplichtingen.

2. Voorzieningen voor belastingverplichtingen.

3. Overige voorzieningen.

C.   Schulden

(Bij elk der volgende posten alsmede bij het geheel van deze posten worden het bedrag van de schulden met een resterende looptijd van ten hoogste een jaar en het bedrag van de schulden met een resterende looptijd van meer dan een jaar afzonderlijk vermeld.)

1. Obligatieleningen met afzonderlijke vermelding van converteerbare leningen.

2. Schulden aan kredietinstellingen.

3. Ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen voor zover zij niet afzonderlijk op de voorraden in mindering worden gebracht.

4. Schulden aan leveranciers en handelskredieten.

5. Te betalen wissels.

6. Schulden aan verbonden ondernemingen.

7. Schulden aan ondernemingen waarmede een deelnemingsverhouding bestaat.

8. Overige schulden, waaronder belastingschulden en schulden bij instellingen voor sociale zekerheid.

9. Overlopende posten (tenzij overlopende posten overeenkomstig het nationale recht onder post D moeten worden opgenomen).

D.   Overlopende posten

(Tenzij overlopende posten overeenkomstig het nationale recht onder post C 9 onder „Schulden” moeten worden opgenomen.)




BIJLAGE IV

VERTICALE INDELING VAN DE BALANS ZOALS BEPAALD IN ARTIKEL 10

A.   Geplaatst, niet gestort kapitaal

waarvan opgevraagd

(tenzij dat opgevraagde kapitaal overeenkomstig het nationale recht onder post L„eigen vermogen” moet worden opgenomen, in welk geval het gedeelte van het kapitaal dat is opgevraagd, maar nog niet gestort, hetzij onder post A, hetzij onder post D II 5 van de activa wordt opgenomen)

B.   Kosten van oprichting en uitbreiding

als omschreven in het nationale recht, voor zover het nationale recht toestaat dat zij onder de activa worden opgenomen. Het nationale recht kan ook bepalen dat deze kosten als eerste post onder „Immateriële vaste activa” worden opgenomen.

C.   Vaste activa

I.   Immateriële vaste activa

1. Kosten van ontwikkeling, voor zover het nationale recht toestaat dat zij onder de activa worden opgenomen.

2. Concessies, octrooien, licenties, merken en soortgelijke rechten en waarden voor zover zij:

a) 

onder bezwarende titel zijn verkregen en niet onder post C I 3 moeten worden vermeld; of

b) 

in eigen bedrijf tot stand zijn gebracht, voor zover het nationale recht toestaat dat zij onder de activa worden opgenomen.

3. Goodwill, voor zover deze onder bezwarende titel is verkregen.

4. Vooruitbetalingen.

II.   Materiële vaste activa

1. Terreinen en gebouwen.

2. Technische installaties en machines.

3. Andere installaties, technische en administratieve uitrusting.

4. Vooruitbetalingen en materiële vaste activa in aanbouw.

III.   Financiële vaste activa

1. Aandelen in verbonden ondernemingen.

2. Leningen verstrekt aan verbonden ondernemingen.

3. Deelnemingen.

4. Leningen verstrekt aan ondernemingen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat.

5.  ►C1  Beleggingen ◄ die tot de vaste activa behoren.

6. Overige leningen.

D.   Vlottende activa

I.   Voorraden

1. Grondstoffen en hulpstoffen.

2. Werk in uitvoering.

3. Gereed product en handelsvoorraden.

4. Vooruitbetalingen.

II.   Vorderingen

(Bij elk der volgende posten wordt het bedrag van de vorderingen met een resterende looptijd van meer dan een jaar afzonderlijk vermeld.)

1. Handelsdebiteuren.

2. Vorderingen op verbonden ondernemingen.

3. Vorderingen op ondernemingen waarmede een deelnemingsverhouding bestaat.

4. Overige vorderingen.

5. Geplaatst kapitaal dat is opgevraagd en niet gestort (tenzij het opgevraagde kapitaal overeenkomstig het nationale recht als een actief onder post A moet worden opgenomen).

6. Overlopende posten (tenzij overlopende posten overeenkomstig het nationale recht als activa onder post E moeten worden opgenomen).

III.    ►C1  Beleggingen ◄

1. Aandelen in verbonden ondernemingen.

2. Eigen aandelen (met vermelding van hun nominale waarde of, bij gebreke hiervan, hun fractiewaarde), voor zover het nationale recht toestaat dat zij op de balans worden opgenomen.

3. Overige ►C1  beleggingen ◄ .

IV.   Kasmiddelen en bank- en girosaldi

E.   Overlopende posten

(Tenzij overlopende posten overeenkomstig het nationale recht onder post D II 6 moeten worden opgenomen.)

F.   Schulden: bedrag van de schulden met een resterende looptijd van ten hoogste een jaar

1. Obligatieleningen met afzonderlijke vermelding van converteerbare leningen.

2. Schulden aan kredietinstellingen.

3. Ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen voor zover zij niet afzonderlijk op de voorraden in mindering worden gebracht.

4. Schulden aan leveranciers en handelskredieten.

5. Te betalen wissels.

6. Schulden aan verbonden ondernemingen.

7. Schulden aan ondernemingen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat.

8. Overige schulden, waaronder belastingschulden en schulden bij instellingen voor sociale zekerheid.

9. Overlopende posten (tenzij overlopende posten overeenkomstig het nationale recht moeten onder post K worden opgenomen).

G.   Vlottende activa

(Met inbegrip van de overlopende posten indien deze zijn vermeld onder post E) na aftrek van de schulden met een resterende looptijd van ten hoogste een jaar (met inbegrip van de overlopende posten indien deze zijn vermeld onder post K.)

H.   Totaalbedrag van de activa na aftrek van de schulden met een resterende looptijd van ten hoogste een jaar

I.   Schulden: schulden met een resterende looptijd van meer dan een jaar

1. Obligatieleningen met afzonderlijke vermelding van converteerbare leningen.

2. Schulden aan kredietinstellingen.

3. Ontvangen vooruitbetalingen op bestellingen voor zover zij niet afzonderlijk op de voorraden in mindering worden gebracht.

4. Schulden aan leveranciers en handelskredieten.

5. Te betalen wissels.

6. Schulden aan verbonden ondernemingen.

7. Schulden aan ondernemingen waarmee een deelnemingsverhouding bestaat.

8. Overige schulden, waaronder belastingschulden en schulden bij instellingen voor sociale zekerheid.

9. Overlopende posten (tenzij overlopende posten overeenkomstig het nationale recht onder post K worden moeten opgenomen).

J.   Voorzieningen

1. Voorzieningen voor pensioenverplichtingen en soortgelijke verplichtingen.

2. Voorzieningen voor belastingverplichtingen.

3. Overige voorzieningen.

K.   Overlopende posten

(Tenzij overlopende posten overeenkomstig het nationale recht onder de posten F 9 en/of I 9 moeten worden opgenomen.)

L.   Eigen vermogen

I.   Geplaatst kapitaal

(Tenzij overeenkomstig het nationale recht het opgevraagde kapitaal onder deze post moet worden opgenomen, in welk geval de bedragen van het geplaatste kapitaal en van het gestorte kapitaal afzonderlijk moeten worden vermeld.)

II.   Agio

III.   Herwaarderingsreserve

IV.   Reserves

1. Wettelijke reserve, voor zover het nationale recht de vorming van deze reserve voorschrijft;

2. Reserve voor eigen aandelen, voor zover het nationale recht de vorming van deze reserve voorschrijft, onverminderd het bepaalde in artikel 24, lid 1, onder b), van Richtlijn 2012/30/EU.

3. Statutaire reserves.

4. Overige reserves, met inbegrip van de reëlewaardereserve.

V.   Overgedragen resultaten

VI.   Resultaat van het boekjaar




BIJLAGE V

INDELING VAN DE WINST-EN-VERLIESREKENING - NAAR AARD VAN DE KOSTEN, ZOALS BEPAALD IN ARTIKEL 13

1. Netto-omzet.

2. Wijziging in voorraden gereed product en goederen in bewerking.

3. Geactiveerde productie ten behoeve van het eigen bedrijf.

4. Overige bedrijfsopbrengsten.

5.

 
a) 

Grondstoffen en hulpstoffen.

b) 

Overige externe kosten.

6. Personeelskosten

a) 

Lonen en salarissen.

b) 

Sociale lasten, met afzonderlijke vermelding van pensioenlasten.

7.

 
a) 

Waardecorrecties op kosten van oprichting en uitbreiding en op materiële en immateriële vaste activa.

b) 

Waardecorrecties op vlottende activa, voor zover deze de in de onderneming gebruikelijke waardecorrecties te boven gaan.

8. Overige bedrijfskosten.

9. Opbrengsten uit deelnemingen, met afzonderlijke vermelding van de opbrengsten uit verbonden ondernemingen.

10. Opbrengsten uit andere ►C1  beleggingen ◄ en ►C1  leningen ◄ die tot de vaste activa behoren, met afzonderlijke vermelding van de opbrengsten uit verbonden ondernemingen.

11. Overige rentebaten en soortgelijke opbrengsten, met afzonderlijke vermelding van die uit verbonden ondernemingen.

12. Waardecorrecties op financiële vaste activa en op ►C1  beleggingen ◄ die tot de vlottende activa behoren.

13. Rentelasten en soortgelijke kosten, met afzonderlijke vermelding van aan verbonden ondernemingen verschuldigde bedragen.

14. Belastingen op het resultaat.

15. Resultaat na aftrek van belastingen.

16. Overige belastingen, niet opgenomen onder posten 1 tot en met 15.

17. Resultaat van het boekjaar.




BIJLAGE VI

INDELING VAN DE WINST-EN-VERLIESREKENING - NAAR FUNCTIE VAN DE KOSTEN, ZOALS BEPAALD IN ARTIKEL 13

1. Netto-omzet.

2. Kostprijs van de omzet (met inbegrip van waardecorrecties).

3. Bruto-omzetresultaat.

4. Verkoopkosten (met inbegrip van waardecorrecties).

5. Algemene beheerskosten (met inbegrip van waardecorrecties).

6. Overige bedrijfsopbrengsten.

7. Opbrengsten uit deelnemingen, met afzonderlijke vermelding van de opbrengsten uit verbonden ondernemingen.

8. Opbrengsten uit andere ►C1  beleggingen ◄ en ►C1  leningen ◄ die tot de vaste activa behoren, met afzonderlijke vermelding van de opbrengsten uit verbonden ondernemingen.

9. Overige rentebaten en soortgelijke opbrengsten, met afzonderlijke vermelding van de opbrengsten uit verbonden ondernemingen.

10. Waardecorrecties op financiële vaste activa en op ►C1  beleggingen ◄ die tot de vlottende activa behoren.

11. Rentelasten en soortgelijke kosten, met afzonderlijke vermelding van aan verbonden ondernemingen verschuldigde bedragen.

12. Belastingen op het resultaat.

13. Resultaat na aftrek van belastingen.

14. Overige belastingen, niet opgenomen onder posten 1 tot en met 13.

15. Resultaat van het boekjaar.




BIJLAGE VII



Concordantietabel

Richtlijn 78/660/EEG

Richtlijn 83/349/EEG

Deze richtlijn

Artikel 1, lid 1, eerste alinea, aanhef

Artikel 1, lid 1, punt a)

Artikel 1, lid 1, eerste alinea, eerste t/m 27e streepje

Bijlage I

Artikel 1, lid 1, tweede alinea

Artikel 1, lid 1, punt b)

Artikel 1, lid 1, tweede alinea, punten a) t/m aa)

Bijlage II

Artikel 1, lid 1, derde alinea

 

Artikel 1, lid 2

Artikel 2, lid 1

Artikel 4, lid 1

Artikel 2, lid 2

Artikel 4, lid 2

Artikel 2, lid 3

Artikel 4, lid 3

Artikel 2, lid 4

Artikel 4, lid 3

Artikel 2, lid 5

Artikel 4, lid 4

Artikel 2, lid 6

Artikel 4, lid 5

Artikel 3

Artikel 9, lid 1

Artikel 4, lid 1

Artikel 9, lid 2

Artikel 4, lid 2

Artikel 9, lid 3

Artikel 4, lid 3

Artikel 9, lid 3

Artikel 4, lid 4

Artikel 9, lid 5

Artikel 4, lid 5

Artikel 4, lid 6

Artikel 6, lid 1, punt h), en artikel 6, lid 3

Artikel 5, lid 1

Artikel 5, lid 2

Artikel 2, punt 14)

Artikel 5, lid 3

Artikel 2, punt 15)

Artikel 6

Artikel 9, lid 6

Artikel 7

 

Artikel 6, lid 1, punt g)

Artikel 8

 

Artikel 10

Artikel 9, punt A)

Bijlage III, punt A)

Artikel 9, punt B)

Bijlage III, punt B)

Artikel 9, punt C)

Bijlage III, punt C)

Artikel 9, punt D)

Bijlage III, punt D)

Artikel 9, punt E)

Bijlage III, punt E)

Artikel 9, punt F)

Passiva

Artikel 9, punt A)

Eigen vermogen en passiva

Bijlage III, punt A)

Artikel 9, punt B)

Bijlage III, punt B)

Artikel 9, punt C)

Bijlage III, punt C)

Artikel 9, punt D)

Bijlage III, punt D)

Artikel 9, punt E)

Artikel 10

Bijlage IV

Artikel 10 bis

Artikel 11

Artikel 11, eerste alinea

Artikel 3, lid 2, en artikel 14, lid 1

Artikel 11, tweede alinea

Artikel 11, derde alinea

Artikel 3, lid 9, eerste alinea

Artikel 12, lid 1

Artikel 3, lid 10

Artikel 12, lid 2

Artikel 3, lid 9, tweede alinea

Artikel 12, lid 3

Artikel 3, lid 11

Artikel 13, lid 1

Artikel 12, lid 1

Artikel 13, lid 2

Artikel 12, lid 2

Artikel 14

Artikel 16, lid 1, punt d)

Artikel 15, lid 1

Artikel 12, lid 3

Artikel 15, lid 2

Artikel 2, lid 4

Artikel 15, lid 3, punt a)

Artikel 17, lid 1, punt a)

Artikel 15, lid 3, punt b)

Artikel 15, lid 3, punt c)

Artikel 17, lid 1, punt a), subpunt i)

Artikel 15, lid 4

Artikel 16

Artikel 12, lid 4

Artikel 17

Artikel 2, punt 2

Artikel 18

Artikel 19

 

Artikel 2, punt 8

Artikel 20, lid 1

Artikel 12, lid 12, eerste alinea

Artikel 20, lid 2

Artikel 12, lid 12, tweede alinea

Artikel 20, lid 3

Artikel 12, lid 12, derde alinea

Artikel 21

Artikel 22, eerste alinea

Artikel 13, lid 1

Artikel 22, tweede alinea

Artikel 13, lid 2

Artikel 23, punten 1 t/m15

Bijlage V, punten 1 t/m15

Artikel 23, punten 16 t/m 19

Artikel 23, punten 20 en 21

Bijlage V, punten 16 en 17

Artikel 24

Artikel 25, punten 1 t/m 13

Bijlage VI, punten 1 t/m 13

Artikel 25, punten 14 t/m 17

Artikel 25, punten 18 en 19

Bijlage VI, punten 14 en 15

Artikel 26

Artikel 27, eerste alinea, aanhef

Artikel 3, lid 3

Artikel 27, eerste alinea, punten a) en c)

Artikel 14, lid 2, punten a) en b)

Artikel 27, eerste alinea, punten b) en d)

Artikel 27, tweede alinea

Artikel 3, lid 9, eerste alinea

Artikel 28

Artikel 2, punt 5

Artikel 29

Artikel 30

Artikel 31, lid 1

Artikel 6, lid 1, aanhef en punten a) t/m f)

Artikel 31, lid 1 bis

Artikel 6, lid 5

Artikel 31, lid 2

Artikel 4, lid 4

Artikel 32

Artikel 6, lid 1, punt i)

Artikel 33, lid 1, aanhef

Artikel 7, lid 1

Artikel 33, lid 1, punten a) en b), en tweede en derde alinea

Artikel 33, lid 1, punt c)

Artikel 7, lid 1

Artikel 33, lid 2, punt a), eerste alinea, en artikel 33, lid 2, punten b), c) en d)

Artikel 7, lid 2

Artikel 33, lid 2, punt a), tweede alinea

Artikel 16, lid 1, punt b)

Artikel 33, lid 3

Artikel 7, lid 3

Artikel 33, lid 4

Artikel 16, lid 1, punt b), subpunt ii)

Artikel 33, lid 5

Artikel 34

Artikel 12, lid 11, vierde alinea

Artikel 35, lid 1, punt a)

Artikel 6, lid 1, punt i)

Artikel 35, lid 1, punt b)

Artikel 12, lid 5

Artikel 35, lid 1, punt c)

 

Artikel 12, lid 6

Artikel 35, lid 1, punt d)

 

Artikel 17, lid 1, punt b)

Artikel 35, lid 2

Artikel 2, punt 6

Artikel 35, lid 3

Artikel 2, punt 7

Artikel 35, lid 4

Artikel 12, lid 8, en artikel 18, lid 1, punt a), subpunt vi)

Artikel 36

Artikel 37, lid 1

Artikel 11, lid 9

Artikel 37, lid 2

Artikel 11, lid 10

Artikel 38

Artikel 39, lid 1, punt a)

Artikel 6, lid 1, punt i)

Artikel 39, lid 1, punt b)

Artikel 12, lid 7, eerste alinea

Artikel 39, lid 1, punt c)

Artikel 39, lid 1, punt d)

Artikel 12, lid 7. tweede alinea

Artikel 39, lid 1, punt e)

Artikel 17, lid 1, punt b)

Artikel 39, lid 2

Artikel 2, punt 6

Artikel 40, lid 1

Artikel 12, lid 9

Artikel 40, lid 2

Artikel 41

Artikel 12, lid 10

Artikel 42, eerste alinea

Artikel 12, lid 12, derde alinea

Artikel 42, tweede alinea

Artikel 42 bis, lid 1

Artikel 8, lid 1, punt a)

Artikel 42 bis, lid 2

Artikel 8, lid 2

Artikel 42 bis, lid 3

Artikel 8, lid 3

Artikel 42 bis, lid 4

Artikel 8, lid 4

Artikel 42 bis, lid 5

Artikel 8, lid 5

Artikel 42 bis, lid 5 bis

Artikel 8, lid 6

Artikel 42 ter

Artikel 8, lid 7

Artikel 42 quater

Artikel 8, lid 8

Artikel 42 quinquies

Artikel 16, lid 1, punt c)

Artikel 42 sexies

Artikel 8, lid 1, punt b)

Artikel 42 septies

Artikel 8, lid 9

Artikel 43, lid 1, aanhef

Artikel 16, lid 1, aanhef

Artikel 43, lid 1, punt 1)

Artikel 16, lid 1, punt a)

Artikel 43, lid 1, punt 2), eerste alinea

Artikel 17, lid 1, punt g), eerste alinea

Artikel 43, lid 1, punt 2), tweede alinea

Artikel 17, lid 1, punt k)

Artikel 43, lid 1, punt 3)

Artikel 17, lid 1, punt h)

Artikel 43, lid 1, punt 4)

Artikel 17, lid 1, punt i)

Artikel 43, lid 1, punt 5)

Artikel 17, lid 1, punt j)

Artikel 43, lid 1, punt 6)

Artikel 16, lid 1, punt g)

Artikel 43, lid 1, punt 7)

Artikel 16, lid 1, punt d)

Artikel 43, lid 1, punt 7 bis

Artikel 17, lid 1, punt p)

Artikel 43, lid 1, punt 7 ter

Artikel 2, punt 3, en artikel 17, lid 1, punt r)

Artikel 43, lid 1, punt 8)

Artikel 18, lid 1, punt a)

Artikel 43, lid 1, punt 9)

Artikel 17, lid 1, punt e)

Artikel 43, lid 1, punt 10)

Artikel 43, lid 1, punt 11)

Artikel 17, lid 1, punt f)

Artikel 43, lid 1, punt 12)

Artikel 17, lid 1, punt d), eerste alinea

Artikel 43, lid 1, punt 13)

Artikel 16, lid 1, punt e)

Artikel 43, lid 1, punt 14), subpunt a)

Artikel 17, lid 1, punt c), onder i)

Artikel 43, lid 1, punt 14), subpunt b)

Artikel 17, lid 1, punt c), onder ii)

Artikel 43, lid 1, punt 15)

Artikel 18, lid 1, punt b) en artikel 18, lid 3

Artikel 43, lid 2

Artikel 43, lid 3

Artikel 17, lid 1, punt d), tweede alinea

Artikel 44

Artikel 45, lid 1

Artikel 17, lid 1, punt g), tweede alinea

Artikel 28, lid 3

Artikel 45, lid 2

Artikel 18, lid 2

Artikel 46

Artikel 19

Artikel 46 bis

Artikel 20

Artikel 47, leden 1 en 1 bis

Artikel 30, leden 1 en 2

Artikel 47, lid 2

Artikel 31, lid 1

Artikel 47, lid 3

Artikel 31, lid 2

Artikel 48

Artikel 32, lid 1

Artikel 49

Artikel 32, lid 2

Artikel 50

Artikel 17, lid 1, punt o)

Artikel 50 bis

Artikel 50 ter

Artikel 33, lid 1, punt a)

Artikel 50 quater

Artikel 33, lid 2

Artikel 51, lid 1

Artikel 34, lid 1

Artikel 51, lid 2

Artikel 51, lid 3

Artikel 51 bis

Artikel 35

Artikel 52

Artikel 53, lid 2

Artikel 3, lid 13

Artikel 53 bis

Artikel 40

Artikel 55

Artikel 56, lid 1

Artikel 56, lid 2

Artikel 17, lid 1, punten l), m) en n)

Artikel 57

Artikel 37

Artikel 57 bis

Artikel 38

Artikel 58

Artikel 39

Artikel 59, lid 1

Artikel 9, lid 7, punt a)

Artikel 59, lid 2 t/m lid 6, punt a)

Artikel 9, lid 7, punt a), en artikel 27

Artikel 59, lid 6, punten b) en c)

Artikel 9, lid 7, punten b) en c)

Artikel 59, leden 7 en 8

Artikel 9, lid 7, punt a), en artikel 27

Artikel 59, lid 9

Artikel 27, lid 9

Artikel 60

Artikel 60a

Artikel 51

Artikel 61

Artikel 17, lid 2

Artikel 61 bis

Artikel 62

Artikel 55

Artikel 1, lid 1

Artikel 22, lid 1

 

 

Artikel 1, lid 2

Artikel 22, lid 2

Artikel 2, leden 1, 2 en 3

Artikel 22, leden 3, 4 en 5

Artikel 3, lid 1

Artikel 22, lid 6

Artikel 3, lid 2

Artikel 2, punt 10

Artikel 4, lid 1

Artikel 21

Artikel 4, lid 2

Artikel 5

Artikel 6, lid 1

Artikel 23, lid 2

Artikel 6, lid 2

Artikel 3, lid 8

Artikel 6, lid 3

Artikel 3, lid 9, tweede alinea; artikel 3, lid 10 en 11

Artikel 6, lid 4

Artikel 23, lid 2

Artikel 7, lid 1

Artikel 23, lid 4

Artikel 7, lid 2

Artikel 23, lid 4

Artikel 7, lid 3

Artikel 23, lid 3, aanhef

Artikel 8

Artikel 23, lid 5

Artikel 9, lid 1

Artikel 23, lid 6

Artikel 9, lid 2

Artikel 10

Artikel 23, lid 7

Artikel 11

Artikel 23, lid 8

Artikel 12, lid 1

Artikel 22, lid 7

 

Artikel 12, lid 2

artikel 22, lid 8

 

Artikel 12, lid 3

Artikel 22, lid 9

Artikel 13, leden 1 en 2

Artikel 2, punt 16, en artikel 6, lid 1, punt j)

Artikel 13, lid 2 bis

Artikel 23, lid 10

Artikel 13, lid 3

Artikel 23, lid 9

Artikel 15

Artikel 16

Artikel 4

Artikel 17, lid 1

Artikel 24, lid 1

Artikel 17, lid 2

Artikel 18

Artikel 24, lid 2

Artikel 19

Artikel 24, lid 3, punten a) t/m e)

Artikel 20

Artikel 21

Artikel 24, lid 4

Artikel 22

Artikel 24, lid 5

Artikel 23

Artikel 24, lid 6

Artikel 24

Artikel 25, lid 1

Artikel 6, lid 1, punt b)

Artikel 25, lid 2

Artikel 4, lid 4

Artikel 26, lid 1

Artikel 24, lid 7

Artikel 26, lid 2

Artikel 26, lid 3

Artikel 6, lid 1, punt j)

Artikel 27

Artikel 24, lid 8

Artikel 28

Artikel 24, lid 9

Artikel 29, lid 1

Artikel 24, lid 10

Artikel 29, lid 2

Artikel 24, lid 11

Artikel 29, lid 3

Artikel 24, lid 12

Artikel 29, lid 4

Artikel 24, lid 13

Artikel 29, lid 5

Artikel 24, lid 14

Artikel 30, lid 1

Artikel 24, lid 3, punt c)

Artikel 30, lid 2

Artikel 31

Artikel 24, lid 3, punt f)

Artikel 32, leden 1 en 2

Artikel 26

Artikel 32, lid 3

Artikel 33

Artikel 27

Artikel 34, aanhef, en artikel 34, lid 1, eerste zin

Artikel 16, lid 1, punt a), en artikel 28, lid 1

Artikel 34, lid 1, tweede zin

Artikel 34, lid 2

Artikel 28, lid 2, punt a)

Artikel 34, lid 3, punt a)

Artikel 28, lid 2, punt b)

Artikel 34, lid 3, punt b)

Artikel 34, lid 4

Artikel 28, lid 2, punt c)

Artikel 34, lid 5

Artikel 28, lid 2, punt d)

Artikel 34, lid 6

Artikel 16, lid 1, punt g), en artikel 28, lid 1

Artikel 34, lid 7

Artikel 16, lid 1, punt d), en artikel 28, lid 1

Artikel 34, lid 7 bis

Artikel 17, lid 1, punt p)

Artikel 34, lid 7 ter

Artikel 17, lid 1, punt r)

Artikel 34, lid 8

Artikel 18, lid 1, punt a)

Artikel 34, lid 9, punt a)

Artikel 17, lid 1, punt e)

Artikel 34, lid 9, punt b)

Artikel 28, lid 1, punt b)

Artikel 34, lid 10

Artikel 34, lid 11

Artikel 17, lid 1, punt f), en artikel 28, lid 1

Artikel 34, leden 12 en 13

Artikel 28, lid 1, punt c)

Artikel 34, lid 14

Artikel 16, lid 1, punt c), en artikel 28, lid 1

Artikel 17, lid 1, punt c)

Artikel 17, lid 1, punt c), en artikel 28, lid 1

Artikel 34, lid 16

Artikel 18, lid 1, punt b), en artikel 28, lid 1

Artikel 35, lid 1

Artikel 28, lid 3

Artikel 35, lid 2

Artikel 36, lid 1

Artikel 19, lid 1, en artikel 29, lid 1

Artikel 36, lid 2, punt a)

Artikel 36, lid 2, punten b) en c)

Artikel 19, lid 2, punten b) en c)

Artikel 36, lid 2, punt d)

Artikel 29, lid 2, punt a)

Artikel 36, lid 2, punt e)

Artikel 19, lid 2, punt e), en artikel 29, lid 1

Artikel 36, lid 2, punt f)

Artikel 29, lid 2, punt b)

Artikel 36, lid 3

Artikel 29, lid 3

Artikel 36 bis

Artikel 33, lid 1, punt b)

Artikel 36 ter

Artikel 33, lid 2

Artikel 37, lid 1

Artikel 34, leden 1 en 2

Artikel 37, lid 2

Artikel 35

 

 

Artikel 37, lid 4

Artikel 35

Artikel 38, lid 1

Artikel 30, lid 1, eerste alinea, en artikel 30, lid 3, eerste alinea

Artikel 38, lid 2

Artikel 30, lid 1, tweede alinea

Artikel 38, lid 3

Artikel 38, lid 4

Artikel 30, lid 3, tweede alinea

Artikel 38, leden 5 en 6

Artikel 38, lid 7

Artikel 40

Artikel 38 bis

Artikel 39

Artikel 40

Artikel 41, lid 1

Artikel 2, punt 12

Artikel 41, lid 1 bis

Artikel 2, punt 3

Artikel 41, leden 2 t/m 5

Artikel 42

Artikel 43

Artikel 44

Artikel 45

Artikel 46

Artikel 47

Artikel 48

Artikel 51

Artikel 49

Artikel 50

Artikel 50a

Artikel 51

Artikel 55



( 1 ) Richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen (PB L 374 van 31.12.1991, blz. 7).

( 2 ) Verordening (EU) nr. 575/2013 van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende prudentiële vereisten voor kredietinstellingen en tot wijziging van Verordening (EU) nr. 648/2012 (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 1).

( 3 ) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

( 4 ) Verordening (EU) 2019/2088 van het Europees Parlement en de Raad van 27 november 2019 betreffende informatieverschaffing over duurzaamheid in de financiëledienstensector (PB L 317, 9.12.2019, blz. 1).

( 5 )  PB L 145 van 30.4.2004, blz. 1.

( 6 )  PB L 177 van 30.6.2006, blz. 1.

( 7 )  PB L 374 van 31.12.1991, blz. 7.

( 8 )  PB L 243 van 11.9.2002, blz. 1.

( 9 ) Richtlijn 91/674/EEG van de Raad van 19 december 1991 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van verzekeringsondernemingen (PB L 374 van 31.12.1991, blz. 7).

( 10 ) Richtlijn 86/635/EEG van de Raad van 8 december 1986 betreffende de jaarrekening en de geconsolideerde jaarrekening van banken en andere financiële instellingen (PB L 372 van 31.12.1986, blz. 1).;

( 11 ) Verordening (EG) nr. 765/2008 van het Europees Parlement en de Raad van 9 juli 2008 tot vaststelling van de eisen inzake accreditatie en tot intrekking van Verordening (EEG) nr. 339/93 (PB L 218 van 13.8.2008, blz. 30).

( 12 ) Verordening (EU) 2021/1119 van het Europees Parlement en de Raad van 30 juni 2021 tot vaststelling van een kader voor de verwezenlijking van klimaatneutraliteit en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 401/2009 en Verordening (EU) 2018/1999 (“Europese klimaatwet”) (PB L 243 van 9.7.2021, blz. 1).

( 13 ) Richtlijn (EU) 2022/2464 van het Europees Parlement en de Raad van 14 december 2022 tot wijziging van Verordening (EU) nr. 537/2014, Richtlijn 2004/109/EG, Richtlijn 2006/43/EG en Richtlijn 2013/34/EG, met betrekking tot duurzaamheidsrapportering door ondernemingen (PB L 322 van 16.12.2022, blz. 15).

( 14 ) Richtlijn 2009/138/EG van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 betreffende de toegang tot en uitoefening van het verzekerings- en het herverzekeringsbedrijf (Solvabiliteit II) (PB L 335 van 17.12.2009, blz. 1).

( 15 ) Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 december 2004 betreffende de transparantievereisten die gelden voor informatie over uitgevende instellingen waarvan effecten tot de handel op een gereglementeerde markt zijn toegelaten en tot wijziging van Richtlijn 2001/34/EG (PB L 390 van 31.12.2004, blz. 38).

( 16 ) Verordening (EU) 2020/852 van het Europees Parlement en de Raad van 18 juni 2020 betreffende de totstandbrenging van een kader ter bevordering van duurzame beleggingen en tot wijziging van Verordening (EU) 2019/2088 (PB L 198 van 22.6.2020, blz. 13).

( 17 )  PB L 142 van 30.4.2004, blz. 12.

( 18 )  PB L 340 van 22.12.2007, blz. 66.

( 19 ) Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1816 van de Commissie van 17 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de toelichting in de benchmarkverklaring over de wijze waarop de ecologische, sociale en governancefactoren in elke aangeboden en gepubliceerde benchmark worden weerspiegeld (PB L 406 van 3.12.2020, blz. 1).

( 20 ) Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1817 van de Commissie van 17 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft de minimuminhoud van de toelichting over de wijze waarop de ecologische, sociale en governancefactoren in de benchmarkmethodologie worden weerspiegeld (PB L 406 van 3.12.2020, blz. 12).

( 21 ) Gedelegeerde Verordening (EU) 2020/1818 van de Commissie van 17 juli 2020 tot aanvulling van Verordening (EU) 2016/1011 van het Europees Parlement en de Raad wat betreft minimumnormen voor EU-klimaattransitiebenchmarks en op de Overeenkomst van Parijs afgestemde EU-benchmarks (PB L 406 van 3.12.2020, blz. 17).

( 22 ) Aanbeveling 2013/179/EU van de Commissie van 9 april 2013 over het gebruik van gemeenschappelijke methoden voor het meten en bekendmaken van de milieuprestatie van producten en organisaties gedurende hun levenscyclus (PB L 124 van 4.5.2013, blz. 1).

( 23 ) Richtlijn 2003/87/EG van het Europees Parlement en de Raad van 13 oktober 2003 tot vaststelling van een systeem voor de handel in broeikasgasemissierechten binnen de Unie en tot wijziging van Richtlijn 96/61/EG van de Raad (PB L 275 van 25.10.2003, blz. 32).

( 24 ) Verordening (EG) nr. 1221/2009 van het Europees Parlement en de Raad van 25 november 2009 inzake de vrijwillige deelneming van organisaties aan een communautair milieubeheer- en milieuauditsysteem (EMAS), tot intrekking van Verordening (EG) nr. 761/2001 en van de Beschikkingen 2001/681/EG en 2006/193/EG van de Commissie (PB L 342 van 22.12.2009, blz. 1).

( 25 ) Richtlijn (EU) 2019/1937 van het Europees Parlement en de Raad van 23 oktober 2019 inzake de bescherming van personen die inbreuken op het Unierecht melden (PB L 305 van 26.11.2019, blz. 17).

( 26 ) Gedelegeerde Verordening (EU) 2019/815 van de Commissie van 17 december 2018 tot aanvulling van Richtlijn 2004/109/EG van het Europees Parlement en de Raad met technische reguleringsnormen voor de specificatie van een uniform elektronisch verslagleggingsformaat (PB L 143 van 29.5.2019, blz. 1).

( 27 ) Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (PB L 169 van 30.6.2017, blz. 46).

( 28 ) Richtlijn 2006/43/EG van het Europees Parlement en de Raad van 17 mei 2006 betreffende de wettelijke controles van jaarrekeningen en geconsolideerde jaarrekeningen, tot wijziging van de Richtlijnen 78/660/EEG en 83/349/EEG van de Raad en houdende intrekking van Richtlijn 84/253/EEG van de Raad (PB L 157 van 9.6.2006, blz. 87).

( 29 )  PB L 182 van 29.6.2013, blz. 19.”

( 30 )  PB L 81 van 21.3.2012, blz. 3.

( 31 )  PB L 393 van 30.12.2006, blz. 1.

( 32 ) Richtlijn 2013/36/EU van het Europees Parlement en de Raad van 26 juni 2013 betreffende toegang tot het bedrijf van kredietinstellingen en het prudentieel toezicht op kredietinstellingen, tot wijziging van Richtlijn 2002/87/EG en tot intrekking van de Richtlijnen 2006/48/EG en 2006/49/EG (PB L 176 van 27.6.2013, blz. 338).

( 33 ) Richtlijn 2011/16/EU van de Raad van 15 februari 2011 betreffende de administratieve samenwerking op het gebied van de belastingen en tot intrekking van Richtlijn 77/799/EEG (PB L 64 van 11.3.2011, blz. 1).

( 34 ) Richtlijn (EU) 2017/1132 van het Europees Parlement en de Raad van 14 juni 2017 aangaande bepaalde aspecten van het vennootschapsrecht (PB L 169 van 30.6.2017, blz. 46).

( 35 )  PB L 123 van 12.5.2016, blz. 1.