2012R0383 — NL — 17.06.2014 — 001.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

VERORDENING (EU) Nr. 383/2012 VAN DE COMMISSIE

van 4 mei 2012

tot vaststelling van de technische voorschriften betreffende rijbewijzen met een ingebouwd opslagmedium (microchip)

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 120, 5.5.2012, p.1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date

►M1

VERORDENING (EU) Nr. 575/2014 VAN DE COMMISSIE van 27 mei 2014

  L 159

47

28.5.2014




▼B

VERORDENING (EU) Nr. 383/2012 VAN DE COMMISSIE

van 4 mei 2012

tot vaststelling van de technische voorschriften betreffende rijbewijzen met een ingebouwd opslagmedium (microchip)

(Voor de EER relevante tekst)



DE EUROPESE COMMISSIE,

Gezien het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie,

Gezien Richtlijn 2006/126/EG van het Europees Parlement en de Raad van 20 december 2006 betreffende het rijbewijs ( 1 ) en met name artikel 1, lid 2,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

Richtlijn 2006/126/EG voorziet in een gemeenschappelijk model voor de door de lidstaten af te geven rijbewijzen, waarin facultatief een opslagmedium is ingebouwd (microchip).

(2)

De inbouw van een microchip in het model van het rijbewijs moet de lidstaten in staat stellen de bescherming tegen fraude verder te verbeteren. De verwerking van persoonsgegevens dient te gebeuren met inachtneming de EU-regelgeving, zoals onder meer vastgesteld bij Richtlijn 95/46/EG van het Europees Parlement en de Raad van 24 oktober 1995 betreffende de bescherming van natuurlijke personen in verband met de verwerking van persoonsgegevens en betreffende het vrije verkeer van die gegevens ( 2 ).

(3)

Om de interoperabiliteit en een degelijke fraudebestendigheid te waarborgen moet bij de technische implementatie van de microchip, wanneer de lidstaten ervoor opteren een microchip in het rijbewijs te integreren, aan bepaalde eisen en normen worden voldaan.

(4)

Rijbewijzen met een microchip moeten aan een passende EU-typegoedkeurings-procedure worden onderworpen om na te gaan of ze aan die eisen voldoen. De EU-typegoedkeuringsprocedure behoeft niet worden toegepast voor rijbewijzen zonder microchip.

(5)

De technische eisen waaraan rijbewijzen met een microchip moeten voldoen, worden afgeleid van de op internationaal niveau overeengekomen technische normen, met name norm 18013 van de Internationale Organisatie voor Normalisatie/Internationale Elektrotechnische Commissie (ISO/IEC), die het kader vormt voor de vormgeving en de gegevensinhoud van een rijbewijs dat aan de ISO-norm voldoet.

(6)

De in deze verordening vervatte maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het Comité voor het rijbewijs,

HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



Artikel 1

Toepassingsgebied

Deze verordening is van toepassing op overeenkomstig Richtlijn 2006/126/EG afgegeven rijbewijzen waarin een microchip is ingebouwd.

Artikel 2

Algemene vereisten

1.  De microchip en de daarop opgeslagen gegevens, met inbegrip van eventuele facultatieve of aanvullende informatie, dient te voldoen aan bijlage I bij deze verordening.

2.  Op de microchip worden gestandaardiseerde rijbewijsgegevens opgeslagen als bedoeld in punt I.2.1 van bijlage I.

3.  De lidstaten raadplegen de Commissie vóór zij op een microchip van een rijbewijs aanvullende gegevens opslaan als bedoeld in punt I.2.2 van bijlage I.

Artikel 3

Geldende normen

De lijst van de geldende normen voor rijbewijzen met een microchip is opgenomen in bijlage II bij deze verordening.

Artikel 4

EU-typegoedkeuringsprocedure

Rijbewijzen met een microchip worden aan een EU-typegoedkeuringsprocedure onderworpen overeenkomstig de bepalingen van bijlage III bij deze verordening.

Artikel 5

EU-typegoedkeuringscertificaat

1.  Wanneer overeenkomstig de artikelen 2, 3 en 4 van deze verordening aan alle toepasselijke bepalingen van de EU-typegoedkeuring voor een rijbewijs met een microchip is voldaan, verlenen de lidstaten een EU-typegoedkeuringscertificaat aan de fabrikant of zijn vertegenwoordiger.

2.  Indien nodig, met name om te waarborgen dat de bepalingen van deze verordening worden nageleefd, kan een lidstaat een door hem verleende EU-typegoedkeuring intrekken.

3.  De EU-typegoedkeuringscertificaten en de kennisgeving van de intrekking daarvan dienen in overeenstemming te zijn met het in bijlage IV bij deze verordening vastgestelde model.

4.  De lidstaten stellen de Commissie in kennis van elk EU-typegoedkeuringscertificaat dat zij afgeven of intrekken. Bij een intrekking wordt een omstandige motivering toegevoegd.

De Commissie stelt de lidstaten in kennis van elke intrekking van een EU-typegoedkeuring.

5.  De door de lidstaten afgegeven EU-typegoedkeuringscertificaten worden onderling erkend.

Artikel 6

Centraal aanspreekpunt

1.  Elke lidstaat wijst een autoriteit of instantie aan die als centraal aanspreekpunt optreedt voor informatie betreffende rijbewijzen met een microchip. Het centrale aanspreekpunt neemt passende maatregelen inzake de bescherming van gegevens.

2.  De lidstaten delen de Commissie binnen drie maanden na de inwerkingtreding van deze verordening de naam en contactgegevens mee van het overeenkomstig lid 1 aangewezen centrale aanspreekpunt. De lidstaten stellen de Commissie onverwijld in kennis van latere wijzigingen van die informatie.

3.  De Commissie stelt de lidstaten in kennis van de lijst van de door de lidstaten aangewezen centrale aanspreekpunten en houdt die lijst up-to-date.

Artikel 7

Vrijwaringsclausule

1.  Wanneer een lidstaat constateert dat een aanzienlijk aantal rijbewijzen met microchip bij herhaling niet in overeenstemming is met deze verordening, deelt zij dit mee aan alle aanspreekpunten, de toezichthoudende autoriteit als bedoeld in Richtlijn 95/46/EG en de Commissie. Daarbij worden het nummer van het EU-typegoed-keuringscertificaat van die rijbewijzen vermeld en wordt meegedeeld op welke punten de rijbewijzen van deze verordening afwijken.

2.  De lidstaat die deze rijbewijzen heeft afgegeven, dient het probleem onmiddellijk te onderzoeken en passende maatregelen te nemen, met inbegrip van de eventuele intrekking van het EU-typegoedkeuringscertificaat.

Artikel 8

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE I

Algemene eisen voor rijbewijzen met een microchip

De in deze bijlage uiteengezette algemene eisen voor rijbewijzen met een microchip zijn gebaseerd op internationale normen en met name de ISO/IEC 18013-normen. Die eisen hebben betrekking op:

 specificaties betreffende de microchip en de logische datastructuur op de microchip,

 specificaties betreffende de op te slagen geharmoniseerde en aanvullende gegevens, en

 specificaties betreffende mechanismen voor de bescherming van de digitaal op de microchip opgeslagen gegevens.

I.1   AFKORTINGEN



Afkorting

Betekenis

AID

Applicatie-identificatie

BAP

Basistoegangsbescherming

DG

Datagroep

EAL 4+

Evaluation Assurance Level 4 Augmented (versterkt betrouwbaarheidsniveau 4)

EF

Hoofdbestanden

EFID

Identificatiehoofdbestanden

eMRTD

Machine Readable Travel Document (machineleesbaar reisdocument)

ICC

Chipkaart

ISO

Internationale Organisatie voor Normalisatie

LDS

Logische datastructuur

PICC

Contactloze chipkaart

PIX

Proprietary Application Identifier Extension (Extensie voor de eigendomsidentificatie van de applicatie)

RID

Registered Application Identifier (geregistreerde applicatie-identificatie)

SOd

Document Security Object

I.2   OP DE MICROCHIP OPGESLAGEN GEGEVENS

I.2.1    Gestandaardiseerde en facultatieve rijbewijsgegevens

Op de microchip worden de in bijlage I, punt 3, van Richtlijn 2006/126/EG genoemde gestandaardiseerde rijbewijsgegevens opgeslagen. Indien een lidstaat besluit in het rijbewijs gegevens op te slagen die in bijlage I, punt 3, van Richtlijn 2006/126/EG als facultatief zijn aangemerkt, worden die gegevens opgeslagen op de microchip.

I.2.2    Aanvullende gegevens

Na overleg met de Commissie mogen de lidstaten extra gegevens opslaan, mits dit op geen enkele manier gevolgen heeft voor de uitvoering van Richtlijn 2006/126/EG.

Lidstaten die voornemers zijn aanvullende gegevens op te nemen, bezorgen de Commissie gedetailleerde informatie over de aard van de aanvullende gegevens en de redenen waarom die gegevens op de microchip worden opgeslagen. De Commissie onderzoekt die informatie en brengt desgevallend een advies uit in het licht van de in deze bijlage vastgestelde eisen en na raadpleging van de op grond van artikel 29 van Richtlijn 95/46/EG opgerichte groep. De Commissie vermeldt desgevallend in haar advies of de aanvullende gegevens moeten worden opgeslagen in de applicatie voor het EU-rijbewijs, dan wel in een andere applicatie.

I.3   MICROCHIP

I.3.1    Type opslagmedium

Het opslagmedium voor rijbewijsgegevens is een microchip met een contact-, contactloze of gecombineerde (dubbele) interface, als gespecificeerd in bijlage II, punt 1, van deze verordening.

I.3.2    Applicaties

Alle gegevens worden op de microchip opgeslagen in applicaties. Aan alle applicaties op de microchip wordt een unieke applicatie-identificatiecode (AID), toegekend als gespecificeerd in bijlage II, punt 2.

I.3.2.1    EU-rijbewijsapplicatie

Verplichte en facultatieve gegevens worden opgeslagen in de specifieke EU-rijbewijsapplicatie. De AID voor de EU-rijbewijsapplicatie is:

A0 00 00 04 56 45 44 4C 2D 30 31”,

bestaande uit:

 de geregistreerde applicatie-identificatie (RID) voor de Europese Commissie „A0 00 00 04 56”,

 de identificatie-extensie inzake de eigendom van de applicatie (PIX) voor de EU-rijbewijsapplicatie: „45 44 4C 2D 30 31” („EDL-01”).

De gegevens worden gegroepeerd in datagroepen (DG’s) als onderdeel van logische datastructuren (LDS).

De DG’s worden in de EU-rijbewijsapplicatie opgeslagen in hoofdbestanden (EF) en beveiligd overeenkomstig bijlage II, punt 3.

I.3.2.2    Andere applicaties

Andere aanvullende gegevens worden opgeslagen in één of meer specifieke applicaties die losstaan van de EU-rijbewijsapplicatie. Aan elke afzonderlijke applicatie wordt een uniek AID toegekend.

I.4   LOGISCHE DATASTRUCTUUR VAN DE EU-RIJBEWIJSAPPLICATIE

I.4.1    Logische datastructuur

Rijbewijsgegevens worden op de microchip opgeslagen in een logische datastructuur (LDS) als gespecificeerd in bijlage II, punt 4. In dit punt zijn de aanvullende eisen vastgesteld voor verplichte, facultatieve en aanvullende datagroepen.

Elke datagroep wordt opgeslagen in één hoofdbestand (EF). De voor de EU-rijbewijs-applicatie te gebruiken EF worden aangeduid met de identificatiehoofdbestanden (EFID’s) en korte EF-identificaties als gespecificeerd in bijlage II, punt 5.

I.4.2    Verplichte datagroepen

De verplichte en facultatieve datacomponenten worden in de volgende datagroepen opgeslagen:

 DG 1: alle verplichte en facultatieve gegevens die op het document worden gedrukt, behalve de afbeelding van het gezicht en de afbeelding van de handtekening,

 DG 5: afbeelding van de handtekening van de rijbewijshouder,

 DG 6: afbeelding van het gezicht van de rijbewijshouder;

De gegevens van DG 1 worden gestructureerd overeenkomstig punt I.6 van deze bijlage en overeenkomstig de bepalingen van bijlage II, punt 6. Gegevens in andere DG’s worden opgeslagen overeenkomstig bijlage II als gespecificeerd in bijlage II, punt 7.

I.4.3    Aanvullende datagroepen

De aanvullende datacomponenten worden in de volgende datagroepen opgeslagen:

 DG 2: gegevens over de rijbewijshouder, behalve biometrische gegevens,

 DG 3: gegevens over de instantie van afgifte,

 DG 4: portretfoto,

 DG 7: biometrische gegevens betreffende de vingerafdruk van de rijbewijshouder,

 DG 8: biometrische gegevens betreffende de iris van de rijbewijshouder,

 DG 11: andere gegevens, zoals de volledige naam van de houder in nationale lettertekens.

Gegevens in andere DG’s worden opgeslagen overeenkomstig bijlage II, punt 8.

I.5   MECHANISMEN VOOR GEGEVENSBESCHERMING

Er worden passende mechanismen gebruikt om de authenticiteit en integriteit van de microchip en de daarop opgeslagen gegevens te valideren en om de toegang tot de rijbewijsgegevens te beperken.

Gegevens op de microchip worden beschermd overeenkomstig de specificaties van bijlage II, punt 3. In dit punt zijn de aanvullende eisen vermeld waaraan moet worden voldaan.

I.5.1    Controle van de authenticiteit

I.5.1.1    Verplichte passieve authenticatie

Alle in de EU-rijbewijsapplicatie opgeslagen datagroepen worden beschermd door middel van een passieve authenticatie.

Gegevens in verband met de passieve authenticatie dienen te voldoen aan de eisen van bijlage II, punt 9.

I.5.1.2    Facultatieve actieve authenticatie

Facultatieve actieve-authenticatiemechanismen worden gebruikt om te waarborgen dat de originele chip niet is vervangen.

I.5.2    Toegangsbeperking

I.5.2.1    Verplichte basistoegangsbescherming

Het basistoegangsbeschermingsmechanisme (BAP) is van toepassing op alle gegevens in de EU-rijbewijsapplicatie. Om de interoperabiliteit met de bestaande systemen, zoals het systeem dat machineleesbare reisdocumenten (eMRTD) gebruikt, te verzekeren, moet de online machineleesbare zone (MRZ) worden gebruikt als gespecificeerd in bijlage II, punt 10.

De Kdoc-documentsleutel om toegang tot de chip te krijgen, wordt gegenereerd door de online MRZ, die manueel of door middel van een optische lezer (OCR) kan worden ingevoerd. Voor een online MRZ wordt de in bijlage II, punt 10, gedefinieerde BAP-1-configuratie toegepast.

I.5.2.2    Voorwaardelijke uitgebreide toegangscontrole

Wanneer gevoeligere gegevens op de microchip worden opgeslagen, worden aanvullende maatregelen genomen om de toegang tot die gegevens te beperken.

Het uitgebreide toegangscontrolemechanisme moet voldoen aan de specificaties van bijlage II, punt 11.

I.5.3    Public Key Infrastructure (PKI) voor rijbewijzen met een microchip

Het in artikel 6 gedefinieerde centrale aanspreekpunt stelt overeenkomstig bijlage A bij ISO-norm 18013_3 de nodige nationale voorschriften vast voor het public key management.

I.6   WEERGAVE VAN DE GEGEVENS

I.6.1    Formaat van de gegevens in DG 1



Code

L

Waarde

Codering

V/F

61

V

DG1 datacomponenten (genest)

 
 
 
 

Code

L

Waarde

 
 
 
 

5F 01

V

Typegoedkeuringsnummer

ans

V

 
 

5F 02

V

Uit demografische datacomponenten opgebouwd dataobject

 

V

 
 
 
 

Code

L

Waarde

 
 
 
 
 
 

5F 03

3

Lidstaat van uitgifte

a3

V

 
 
 
 

5F 04

V

Naam/namen van de houder

as

V

 
 
 
 

5F 05

V

Voornaam/voornamen van de houder

as

V

 
 
 
 

5F 06

4

Geboortedatum (ddmmjjjj)

n8

V

 
 
 
 

5F 07

V

Geboorteplaats

ans

V

 
 
 
 

5F 08

3

Nationaliteit

a3

F

 
 
 
 

5F 09

1

Geslacht

M/F/U

F

 
 
 
 

5F 0A

4

Afgiftedatum van het rijbewijs (ddmmjjjj)

n8

V

 
 
 
 

5F 0B

4

Vervaldatum van het rijbewijs (ddmmjjjj)

n8

V

 
 
 
 

5F 0C

V

Autoriteit van afgifte

ans

V

 
 
 
 

5F 0D

V

Administratief nummer (verschillend van documentnummer)

ans

F

 
 
 
 

5F 0E

V

Documentnummer

an

V

 
 
 
 

5F 0F

V

Permanente woonplaats of postadres

ans

F

 
 

7F 63

V

Uit categorieën van voertuigbeperkingen opgebouwd dataobject

 

V

 
 
 
 

Code

L

Waarde (code of hieronder gedefinieerd)

 
 
 
 
 
 

02

1

Aantal categorieën/beperkingen

N

V

 
 
 
 

87

V

Categorie/beperking/voorwaarde

ans

V

 
 
 
 

87

V

Categorie/beperking/voorwaarde

ans

F

 
 
 
 

 
 
 
 

87

V

Categorie/beperking/voorwaarde

ans

F

I.6.2    Logisch recordformaat

De categorieën inzake voertuigen, beperkingen of voorwaarden worden gebundeld in een dataobject overeenkomstig de in de volgende tabel geschetste structuur.



Voertuigcategoriecode

Datum van afgifte

Vervaldatum

Code

Symbool

Waarde

waarbij:

 voertuigcategoriecodes worden weergegeven als gedefinieerd in artikel 4 van Richtlijn 2006/126/EG (zoals AM, A1, A2, A, B1, B enz.);

 de afgiftedatum wordt weergegeven in het formaat ddmmjjjj (twee cijfers voor de dag, gevolgd twee cijfers voor de maand en vier cijfers voor het jaartal) voor de voertuigcategorie;

 de vervaldatum wordt weergegeven in het formaat ddmmjjjj (twee cijfers voor de dag, gevolgd door twee cijfers voor de maand en vier cijfers voor het jaartal) voor de voertuigcategorie;

 de code, het symbool en de waarde hebben betrekking op aanvullende informatie of beperkingen in verband met de voertuigcategorie of de bestuurder.




BIJLAGE II



Lijst van toepasselijke normen voor rijbewijzen met een opslagmedium

Punt

Onderwerp

Norm

Van toepassing op

1

Interface, organisatie en bediening opslagmedium

ISO/IEC 7816-reeks (contact), ISO/IEC 14443-reeks (contactloos) als bedoeld in ISO/IEC 18013-2:2008, bijlage C

Bijlage I, punt I.3.1

2

Applicatie-identificatie

ISO/IEC 7816-5:2004

Bijlage I, punt I.3.2

3

Mechanismen voor gegevensbescherming

ISO/IEC 18013-3:2009

Bijlage I, punt I.3.2.1

Bijlage I, punt I.5

4

Logische datastructuur

ISO/IEC 18013-2:2008

Bijlage I, punt I.4.1

5

Identificatiehoofdbestanden

ISO/IEC 18013-2:2008 tabel C.2

Bijlage I, punt I.4.1

6

Gegevensbescherming voor DG 1

ISO 18013-2:2008, bijlage C.3.8

Bijlage I, punt I.4.2

Bijlage I, punt I.6.1

7

Verplichte weergave gegevens voor DG 5 en DG 6

ISO/IEC 18013-2:2008, bijlage C.6.6 en bijlage C.6.7, afbeelding gezicht en handtekening opslaan in jpeg of jpeg2000-formaat

Bijlage I, punt I.4.2

8

Weergave facultatieve en aanvullende gegevens

ISO/IEC 18013-2:2008, bijlage C

Bijlage I, punt I.4.3

9

Passieve authenticatie

ISO/IEC 18013-3:2009, punt 8.1, gegevens worden opgeslagen in EF.SOd (Document Security Object) in de LDS

Bijlage I, punt I.5.1.1

10

Basistoegangsbeperking

ISO/IEC 18013-3:2009 en wijziging 1 daarvan

Bijlage I, punt I.5.2.1

Configuratie basistoegangsbeperking

ISO/IEC 18013-3:2009, bijlage B.8

11

Uitgebreide toegangsbeperking

Technisch voorschrift TR-03110, „Advanced Security Mechanisms for Machine Readable Travel Documents — Extended Access Control” (EAC), versie 1.11

Bijlage I, punt I.5.2.2

12

Testmethoden

ISO 18013-4:2011

Bijlage III, punt III.1

13

Veiligheidscertificaat

Versterkt betrouwbaarheidsniveau 4 (EAL 4+) of gelijkwaardig

Bijlage III, punt III.2

14

Functioneel certificaat

Testen smartcard overeenkomstig ISO 10373-reeks

Bijlage III, punt III.3




BIJLAGE III

Procedure voor de EU-typegoedkeuring van rijbewijzen met een microchip

III.1   ALGEMENE BEPALINGEN

Fabrikanten die een EU-typegoedkeuring aanvragen voor een rijbewijs met een microchip dienen een veiligheidscertificaat en een functioneel certificaat over te leggen.

Elke geplande wijziging van het productieproces, met inbegrip van de software, dient vooraf te worden gemeld aan de instantie die de typegoedkeuring heeft verleend. Deze instantie kan vragen extra informatie te verstrekken en testen uit te voeren voor zij met de wijziging instemt.

De testen dienen te gebeuren overeenkomstig de methoden als vastgesteld in punt 12 van bijlage II bij deze verordening.

III.2   VEILIGHEIDSCERTIFICAAT

Voor de veiligheidsevaluatie worden de microchips van rijbewijzen beoordeeld aan de hand van de in bijlage II, punt 13, gespecificeerde criteria.

Een veiligheidscertificaat wordt slechts toegekend nadat is aangetoond dat de microchip bestand is tegen pogingen tot manipulatie of verandering van de gegevens.

III.3   FUNCTIONEEL CERTIFICAAT

Een functionele evaluatie van rijbewijzen met een microchip wordt uitgevoerd via laboratoriumtests overeenkomstig de in bijlage II, punt 14, genoemde criteria.

De lidstaten die een microchip opnemen in het rijbewijs dienen ervoor te zorgen dat de toepasselijke functionele normen en eisen van bijlage I worden nageleefd.

De fabrikant krijgt een functioneel certificaat zodra:

 er een geldig veiligheidscertificaat voor de microchip beschikbaar is,

 hij heeft aangetoond dat hij aan de eisen van bijlage II voldoet, en

 de resultaten van de functionele testen positief waren.

Het functioneel certificaat wordt afgegeven door de bevoegde instantie van de lidstaat. In het functioneel certificaat worden de benaming van de instantie van afgifte, de naam van de aanvrager, de identificatie van de microchip en een gedetailleerd overzicht van de tests en de resultaten daarvan vermeld.

III.4   EU-TYPEGOEDKEURINGSCERTIFICAAT

III.4.1    Modelcertificaat

De lidstaten verlenen een EU-typegoedkeuringscertificaat na overlegging van het in deze bijlage bedoelde functioneel en veiligheidscertificaat. EU-typegoedkeuringscertificaten moeten in overeenstemming zijn met het model in bijlage IV.

▼M1

III.4.2    Nummeringssysteem

Het EU-typegoedkeuringsnummeringssysteem bestaat uit

a) de kleine letter „e” gevolgd door het kengetal van de lidstaat die de EU-typegoedkeuring heeft verleend:

1.

voor Duitsland

2.

voor Frankrijk

3.

voor Italië

4.

voor Nederland

5.

voor Zweden

6.

voor België

7.

voor Hongarije

8.

voor Tsjechië

9.

voor Spanje

11.

voor het Verenigd Koninkrijk

12.

voor Oostenrijk

13.

voor Luxemburg

17.

voor Finland

18.

voor Denemarken

19.

voor Roemenië

20.

voor Polen

21.

voor Portugal

23.

voor Griekenland

24.

voor Ierland

25.

voor Kroatië

26.

voor Slovenië

27.

voor Slowakije

29.

voor Estland

32.

voor Letland

34.

voor Bulgarije

36.

voor Litouwen

49.

voor Cyprus

50.

voor Malta;

b) de letters DL, voorafgegaan door een streepje en gevolgd door de twee cijfers van het volgnummer van deze verordening of de jongste belangrijke technische wijziging van deze verordening. Voor deze verordening is het volgnummer 00;

c) een uniek identificatienummer van de door de lidstaat van afgifte verleende EU-typegoedkeuring.

Voorbeeld van het EU-typegoedkeuringsnummeringssysteem: e50-DL00 12345.

Het goedkeuringsnummer wordt opgeslagen op de microchip in DG 1 van elk rijbewijs met een dergelijke microchip.

▼B




BIJLAGE IV

Model voor het EU-typegoedkeuringscertificaat voor rijbewijzen met een microchip

Naam van de bevoegde instantie:

Kennisgeving inzake ( 3 ):

 goedkeuring 

 intrekking van de goedkeuring 

van een EU-rijbewijs met een microchip

Goedkeuringsnummer:

1. Fabrieks- of handelsmerk:

2. Benaming van het model:

3. Naam van de fabrikant of zijn eventuele vertegenwoordiger:

4. Adres van de fabrikant of zijn eventuele vertegenwoordiger:

5. Verslagen van de laboratoriumtests:

5.1 Veiligheidscertificaat nr: Datum:

Afgegeven door:

5.2 Functioneel certificaat nr: Datum:

Afgegeven door:

6. Datum van de goedkeuring:

7. Datum van de intrekking van de goedkeuring:

8. Plaats:

9. Datum:

10. Bijgevoegde beschrijvende documenten:

11. Handtekening:



( 1 ) PB L 403 van 30.12.2006, blz. 18.

( 2 ) PB L 281 van 23.11.1995, blz. 31.

( 3 ) Kruis het relevante vakje aan.