02011R0510 — NL — 08.07.2019 — 005.001
Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document
VERORDENING (EU) Nr. 510/2011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 11 mei 2011 tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in het kader van de geïntegreerde benadering van de Unie om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken (PB L 145 van 31.5.2011, blz. 1) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
nr. |
blz. |
datum |
||
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 205/2012 VAN DE COMMISSIE van 6 januari 2012 |
L 72 |
2 |
10.3.2012 |
|
VERORDENING (EU) Nr. 253/2014 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 26 februari 2014 |
L 84 |
38 |
20.3.2014 |
|
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) Nr. 404/2014 VAN DE COMMISSIE van 17 februari 2014 |
L 121 |
1 |
24.4.2014 |
|
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2017/748 VAN DE COMMISSIE van 14 december 2016 |
L 113 |
9 |
29.4.2017 |
|
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2017/1499 VAN DE COMMISSIE van 2 juni 2017 |
L 219 |
1 |
25.8.2017 |
|
GEDELEGEERDE VERORDENING (EU) 2019/986 VAN DE COMMISSIE van 7 maart 2019 |
L 160 |
3 |
18.6.2019 |
VERORDENING (EU) Nr. 510/2011 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD
van 11 mei 2011
tot vaststelling van emissienormen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in het kader van de geïntegreerde benadering van de Unie om de CO2-emissies van lichte voertuigen te beperken
(Voor de EER relevante tekst)
Artikel 1
Onderwerp en doel
1. In deze verordening worden prestatievereisten inzake CO2-emissie voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen vastgesteld. In deze verordening is vastgesteld dat, door verbeteringen van de voertuigtechnologie en innoverende technologie, de gemiddelde CO2-emissies van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen moeten worden beperkt tot 175 g CO2/km, gemeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2007 en de uitvoeringsbepalingen daarvan.
2. Deze verordening legt met ingang van 2020 een doelstelling van 147 g CO2/km vast voor de gemiddelde CO2-emissies van nieuwe, in de Unie ingeschreven lichte bedrijfsvoertuigen, als gemeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2007 en de op die verordening gebaseerde uitvoeringsbepalingen en overeenkomstig innoverende technologieën.
Artikel 2
Toepassingsgebied
1. Deze verordening is van toepassing op motorvoertuigen van categorie N1, zoals gedefinieerd in bijlage II bij Richtlijn 2007/46/EG, met een referentiemassa van hoogstens 2 610 kg, en op voertuigen van categorie N1 waartoe de typegoedkeuring is uitgebreid overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 715/2007 („lichte bedrijfsvoertuigen”), die voor het eerst in de Unie worden ingeschreven en niet eerder buiten de Unie zijn ingeschreven („nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen”).
2. Als een voertuig, alvorens in de Unie te worden ingeschreven, minder dan drie maanden daarvoor buiten de Unie is ingeschreven, wordt met deze eerdere inschrijving geen rekening gehouden.
3. Deze verordening is niet van toepassing op voertuigen voor speciale doeleinden, zoals gedefinieerd in punt 5 van bijlage II, deel A, bij Richtlijn 2007/46/EG.
4. Artikel 4, artikel 8, lid 4, onder b) en c), artikel 9 en artikel 10, lid 1, onder a) en c), zijn niet van toepassing op een fabrikant die, samen met alle met hem verbonden ondernemingen, in het voorgaande kalenderjaar minder dan 1 000 in de Unie ingeschreven nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen heeft geproduceerd.
Artikel 3
Definities
1. In deze verordening wordt verstaan onder:
a) |
„gemiddelde specifieke CO2-emissies” van een fabrikant : het gemiddelde van de specifieke CO2-emissies van alle lichte bedrijfsvoertuigen die door deze fabrikant worden gebouwd; |
b) |
„certificaat van overeenstemming” : het in artikel 18 van Richtlijn 2007/46/EG vermelde certificaat; |
c) |
„voltooid voertuig” : een voertuig waarvoor typegoedkeuring wordt verleend na voltooiing van de meerfasentypegoedkeuringsprocedure overeenkomstig Richtlijn 2007/46/EG; |
d) |
„compleet voertuig” : elk voertuig dat niet hoeft te worden voltooid om aan de desbetreffende technische eisen van Richtlijn 2007/46/EG te voldoen; |
e) |
„basisvoertuig” : een voertuig dat in de eerste fase van een meerfasentypegoedkeuringsprocedure wordt gebruikt; |
f) |
„fabrikant” : de persoon of instantie die tegenover de goedkeuringsinstantie verantwoordelijk is voor alle aspecten van de typegoedkeuringsprocedure overeenkomstig Richtlijn 2007/46/EG en die instaat voor de overeenstemming van de productie; |
g) |
„massa” : de massa van het voertuig in rijklare toestand met carrosserie, zoals vermeld in het certificaat van overeenstemming en gedefinieerd in punt 2.6 van bijlage I bij Richtlijn 2007/46/EG; |
h) |
„specifieke CO2-emissies” : de emissies van een licht bedrijfsvoertuig, gemeten overeenkomstig Verordening (EG) nr. 715/2007 en op het certificaat van overeenstemming van het complete of voltooide voertuig vermeld als de CO2-massa-emissie (gemengd); |
i) |
„specifieke emissiedoelstelling” : inzake een fabrikant, het gemiddelde van de overeenkomstig bijlage I bepaalde indicatieve specifieke CO2-emissies voor elk nieuw licht bedrijfsvoertuig van deze fabrikant, of, wanneer de fabrikant een afwijking krachtens artikel 11 geniet, de specifieke emissiedoelstelling die overeenkomstig die afwijking is bepaald; |
j) |
„voetafdruk” : de gemiddelde spoorbreedte vermenigvuldigd met de wielbasis, zoals aangegeven in het certificaat van overeenstemming en gedefinieerd in de afdelingen 2.1 en 2.3 van bijlage I bij Richtlijn 2007/46/EG; |
k) |
„laadvermogen” : het verschil tussen de technisch toelaatbare maximummassa van het voertuig in beladen toestand, overeenkomstig bijlage II bij Richtlijn 2007/46/EG, en de massa van het voertuig. |
2. Met het oog op de toepassing van deze verordening wordt onder „een groep van onderling verbonden fabrikanten” verstaan: een fabrikant en de met hem verbonden ondernemingen. Ten aanzien van een fabrikant wordt onder „verbonden ondernemingen” verstaan:
a) ondernemingen waarin de fabrikant direct of indirect:
i) de bevoegdheid heeft om meer dan de helft van de stemrechten uit te oefenen, of
ii) de bevoegdheid heeft om meer dan de helft van de leden te benoemen van de raad van toezicht, de raad van bestuur of de organen die de onderneming juridisch vertegenwoordigen, of
iii) het recht heeft de zaken van de onderneming te beheren;
b) ondernemingen die direct of indirect de onder a) vermelde rechten of bevoegdheden over de fabrikant hebben;
c) ondernemingen waarin een onderneming als bedoeld onder b) direct of indirect de onder a) genoemde rechten of bevoegdheden heeft;
d) ondernemingen waarin de fabrikant samen met een of meer onder a), b) of c) vermelde ondernemingen, of waarin twee of meer onder a), b) of c) vermelde ondernemingen samen de onder a) vermelde rechten of bevoegdheden hebben;
e) ondernemingen waarbij de onder a) vermelde rechten of bevoegdheden gezamenlijk in handen zijn van de fabrikant of een of meer van de onder a) tot en met d) vermelde met hem verbonden ondernemingen en een of meer derde partijen.
Artikel 4
Specifieke emissiedoelstellingen
Voor het kalenderjaar dat begint op 1 januari 2014 en elk daaropvolgend volledig kalenderjaar zorgt elke fabrikant van lichte bedrijfsvoertuigen ervoor dat zijn specifieke gemiddelde CO2-emissies niet hoger liggen dan zijn specifieke emissiedoelstelling die overeenkomstig bijlage I is vastgesteld of die, wanneer de fabrikant een afwijking krachtens artikel 11 geniet, overeenkomstig die afwijking is vastgesteld.
Indien de specifieke emissies van het voltooide voertuig niet beschikbaar zijn, gebruikt de fabrikant van het basisvoertuig de gemiddelde specifieke emissies van het basisvoertuig om de gemiddelde specifieke CO2-emissies te bepalen.
Om de gemiddelde specifieke CO2-emissies van elke fabrikant te bepalen, wordt rekening gehouden met de volgende percentages van de nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen van elke fabrikant die in het jaar in kwestie zijn ingeschreven:
— 70 % in 2014,
— 75 % in 2015,
— 80 % in 2016,
— 100 % vanaf 2017.
Artikel 5
Superkredieten
Bij de berekening van de gemiddelde specifieke CO2-emissies telt elk nieuw licht bedrijfsvoertuig met specifieke CO2-emissies van minder dan 50 g CO2/km als:
— 3,5 lichte bedrijfsvoertuigen in 2014,
— 3,5 lichte bedrijfsvoertuigen in 2015,
— 2,5 lichte bedrijfsvoertuigen in 2016,
— 1,5 lichte bedrijfsvoertuigen in 2017,
— 1 licht bedrijfsvoertuig vanaf 2018.
Tijdens de looptijd van het superkredietprogramma mag het maximum aantal nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen met specifieke CO2-emissies van minder dan 50 g CO2/km waarmee rekening wordt gehouden bij de toepassing van de in de eerste alinea vermelde vermenigvuldigingsfactoren niet hoger zijn dan 25 000 lichte bedrijfsvoertuigen per fabrikant.
Artikel 6
Specifieke emissiedoelstelling voor lichte bedrijfsvoertuigen die op een alternatieve brandstof rijden
Om te bepalen of een fabrikant de in artikel 4 bedoelde specifieke emissiedoelstelling heeft gehaald, worden de specifieke CO2-emissies van elk licht bedrijfsvoertuig dat is ontworpen om te kunnen rijden op een mengsel van benzine met 85 % bio-ethanol („E85”) dat aan de desbetreffende uniale wetgeving of Europese technische normen voldoet, uiterlijk op 31 december 2015 verminderd met 5 %, als erkenning van het feit dat rijden op biobrandstoffen meer mogelijkheden inzake technologie en emissievermindering biedt. Deze vermindering wordt alleen toegepast als ten minste 30 % van de tankstations in de lidstaat waar het lichte bedrijfsvoertuig is ingeschreven, de genoemde alternatieve brandstof die aan de in de desbetreffende uniale wetgeving bepaalde duurzaamheidscriteria voor biobrandstoffen voldoet, aanbiedt.
Artikel 7
Groepsvorming
1. Fabrikanten van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen die geen afwijking krachtens artikel 11 genieten, mogen een groep vormen om aan hun verplichtingen uit hoofde van artikel 4 te voldoen.
2. Een groepsvormingsovereenkomst kan betrekking hebben op een of meer kalenderjaren, mits de totale duur van elke overeenkomst niet langer is dan vijf jaar, en moet ten laatste worden gesloten op 31 december van het eerste kalenderjaar waarin de emissies worden gegroepeerd. Fabrikanten die een groep vormen, dienen de volgende informatie bij de Commissie in:
a) de fabrikanten die deel uitmaken van de groep;
b) de fabrikant die is aangesteld als beheerder van de groep, die als contactpersoon voor de groep optreedt en verantwoordelijk is voor het betalen van eventuele bijdragen voor overtollige emissies die overeenkomstig artikel 9 aan de groep worden opgelegd;
c) informatie waaruit blijkt dat de beheerder van de groep in staat is de onder b) vermelde verplichtingen na te komen.
3. Als de voorgestelde beheerder van de groep niet voldoet aan de eis van het betalen van eventuele bijdragen voor overtollige emissies die overeenkomstig artikel 9 aan de groep worden opgelegd, stelt de Commissie de fabrikanten hiervan in kennis.
4. Fabrikanten die een groep vormen, stellen de Commissie gezamenlijk in kennis van eventuele wijzigingen van de groepsbeheerder of van zijn financiële toestand, indien dit een invloed kan hebben op zijn vermogen om te voldoen aan de eis van het betalen van eventuele bijdragen voor overtollige emissies die overeenkomstig artikel 9 aan de groep worden opgelegd, en van wijzigingen van het lidmaatschap van de groep of van de ontbinding van de groep.
5. Fabrikanten mogen groepsafspraken maken voor zover deze in overeenstemming zijn met de artikelen 101 en 102 van het VWEU en voor zover ze elke fabrikant die daarom verzoekt de mogelijkheid bieden op open, transparante, niet-discriminerende en commercieel redelijke voorwaarden lid te worden van de groep. Onverminderd de algemene toepasselijkheid van de uniale concurrentieregels op dergelijke groepen, dienen alle leden van een groep ervoor te zorgen dat in het kader van hun groepsvormingsovereenkomst alleen ten aanzien van de volgende informatie gegevens gemeenschappelijk worden gebruikt of informatie wordt uitgewisseld:
a) de gemiddelde specifieke CO2-emissies;
b) de specifieke emissiedoelstelling;
c) het totaal aantal ingeschreven voertuigen.
6. Lid 5 is niet van toepassing als alle fabrikanten in de groep deel uitmaken van dezelfde groep van onderling verbonden fabrikanten.
7. Behalve wanneer kennisgeving wordt gedaan overeenkomstig lid 3 worden de fabrikanten die deel uitmaken van een groep waarover informatie is ingediend bij de Commissie, met het oog op de naleving van hun verplichtingen uit hoofde van artikel 4 als één fabrikant beschouwd. Informatie inzake monitoring- en rapporteringvoor individuele fabrikanten en voor groepen worden geregistreerd, meegedeeld en beschikbaar gesteld in het centrale register bedoeld in artikel 8, lid 4.
Artikel 8
Monitoring en rapportering van gemiddelde emissies
1. Voor het kalenderjaar dat begint op 1 januari 2012 en elk daaropvolgend kalenderjaar registreren alle lidstaten de in bijlage II, deel A, vermelde gegevens voor elk nieuw licht bedrijfsvoertuig dat op hun grondgebied wordt ingeschreven. Deze gegevens worden ter beschikking gesteld van de fabrikanten en hun aangewezen importeurs of vertegenwoordigers in de verschillende lidstaten De lidstaten stellen alles in het werk om ervoor te zorgen dat de rapporteringsorganen op een transparante manier werken.
2. Uiterlijk 28 februari van elk jaar, en beginnende in 2013, moet elke lidstaat de in bijlage II, deel B, vermelde gegevens met betrekking tot het voorgaande kalenderjaar vaststellen en aan de Commissie doorgeven. De gegevens moeten worden ingediend in het in bijlage II, deel C, gespecificeerde formaat.
3. Op verzoek van de Commissie moet een lidstaat ook alle overeenkomstig lid 1 geregistreerde gegevens doorgeven.
4. De Commissie houdt een centraal register bij van de door de lidstaten krachtens dit artikel meegedeelde gegevens; dit register is openbaar. Uiterlijk 30 juni 2013 en elk daaropvolgend jaar maakt de Commissie de volgende voorlopige berekeningen voor elke fabrikant:
a) de gemiddelde specifieke CO2-emissies tijdens het voorafgaande kalenderjaar;
b) de specifieke emissiedoelstelling in het voorafgaande kalenderjaar;
c) het verschil tussen de gemiddelde specifieke CO2-emissies tijdens het voorafgaande kalenderjaar en de specifieke emissiedoelstelling voor dat jaar.
De Commissie stelt elke fabrikant in kennis van haar voorlopige berekening voor die fabrikant. De kennisgeving bevat gegevens per lidstaat over het aantal ingeschreven nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen en hun specifieke CO2-emissies.
5. Binnen de drie maanden na in kennis te zijn gesteld van de in lid 4 vermelde voorlopige berekening mogen fabrikanten eventuele fouten in de gegevens aan de Commissie meedelen, met vermelding van de lidstaat waarop de fout betrekking heeft.
6. De Commissie zal alle meegedeelde fouten onderzoeken en uiterlijk op 31 oktober de in lid 4 vermelde voorlopige berekeningen bevestigen of wijzigen.
7. Wanneer de Commissie, met betrekking tot de kalenderjaren 2012 en 2013 en op basis van de overeenkomstig lid 5 uitgevoerde berekeningen, vaststelt dat de gemiddelde specifieke CO2-emissies van een fabrikant hoger liggen dan zijn specifieke emissiedoelstelling, stelt zij de fabrikant hiervan in kennis.
8. In elke lidstaat is de overeenkomstig artikel 8, lid 7, van Verordening (EG) nr. 443/2009 aangewezen instantie bevoegd voor het verzamelen en meedelen van de monitoringgegevens overeenkomstig deze verordening.
9. De Commissie stelt gedetailleerde regels vast voor de monitoring en de rapportering van gegevens krachtens dit artikel en voor de toepassing van bijlage II. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
Teneinde rekening te houden met de ervaring die met de toepassing van deze Verordening wordt opgedaan, kan de Commissie door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 15, en met inachtneming van de voorwaarden van de artikelen 16 en 17, wijzigingen in bijlage II aanbrengen.
10. De lidstaten moeten, overeenkomstig dit artikel, ook gegevens verzamelen en rapporteren over inschrijvingen van voertuigen van de categorieën M2 en N2, zoals gedefinieerd in bijlage II bij Richtlijn 2007/46/EG, met een referentiemassa van hoogstens 2 610 kg, en voertuigen waartoe de typegoedkeuring is uitgebreid overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 715/2007.
Artikel 9
Bijdrage voor overtollige emissies
1. Voor het kalenderjaar van 1 januari tot en met 31 december 2014 en alle volledige kalenderjaren daarna legt de Commissie aan fabrikanten of, in voorkomend geval, groepsbeheerders een bijdrage voor overtollige emissies op wanneer hun specifieke CO2-emissies hoger liggen dan hun specifieke emissiedoelstelling.
2. De in lid 1 vermelde bijdrage voor overtollige emissies wordt berekend aan de hand van de volgende formules:
a) Van 2014 tot en met 2018
i) Voor overtollige emissies van meer dan 3 g CO2/km:
((Overtollige emissies - 3 g CO2/km) × 95 EUR + 45 EUR) × het aantal nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen.
ii) Voor overtollige emissies van meer dan 2 g CO2/km maar niet meer dan 3 g CO2/km:
((Overtollige emissies - 2 g CO2/km) × 25 EUR + 20 EUR) × het aantal nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen.
iii) Voor overtollige emissies van meer dan 1 g CO2/km maar niet meer dan 2 g CO2/km:
((Overtollige emissies - 1 g CO2/km) × 15 EUR + 5 EUR) × het aantal nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen.
iv) Voor overtollige emissies van niet meer dan 1 g CO2/km:
(Overtollige emissies × 5 EUR) × het aantal nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen.
b) Vanaf 2019:
(Overtollige emissies × 95 EUR) × het aantal nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen.
Voor de toepassing van dit artikel wordt verstaan onder:
— |
„overtollige emissies” : het positieve aantal gram per kilometer dat de gemiddelde specifieke CO2-emissie van een fabrikant - rekening houdende met CO2-emissiereducties als gevolg van overeenkomstig artikel 12 goedgekeurde innoverende technologieën - hoger ligt dan zijn specifieke emissiedoelstelling in het kalenderjaar of het gedeelte daarvan waarop de eis van artikel 4 van toepassing is, afgerond op drie decimalen, en |
— |
„aantal nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen” : het aantal door de fabrikant geproduceerde nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen die in dat jaar zijn ingeschreven overeenkomstig de in artikel 4 uiteengezette introductiecriteria. |
3. De Commissie stelt gedetailleerde regelingen vast voor de inning van de bijdragen voor overtollige emissies als bedoeld in lid 1 van dit artikel. Die uitvoeringshandelingen worden vastgesteld volgens de in artikel 14, lid 2, bedoelde onderzoeksprocedure.
4. De bijdragen voor overtollige emissies vloeien terug naar de algemene begroting van de Europese Unie.
Artikel 10
Publicatie van de prestaties van de fabrikanten
1. Uiterlijk op 31 oktober 2013 en op 31 oktober van elk daaropvolgend jaar publiceert de Commissie een lijst waarin voor elke fabrikant het volgende wordt vermeld:
a) zijn specifieke emissiedoelstelling voor het voorafgaande kalenderjaar;
b) zijn gemiddelde specifieke CO2-emissies in het voorafgaande kalenderjaar;
c) het verschil tussen zijn gemiddelde specifieke CO2-emissies in het voorafgaande kalenderjaar en zijn specifieke emissiedoelstelling voor dat jaar;
d) de gemiddelde specifieke CO2-emissies voor alle tijdens het voorafgaande kalenderjaar in de Unie ingeschreven nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen;
e) de gemiddelde massa van alle tijdens het voorafgaande kalenderjaar in de Unie ingeschreven nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen tijdens het voorafgaande kalenderjaar.
2. Met ingang van 31 oktober 2015 wordt op de in lid 1 bedoelde lijst ook vermeld of de fabrikant tijdens het voorafgaande kalenderjaar heeft voldaan aan de eisen van artikel 4.
Artikel 11
Afwijkingen voor bepaalde fabrikanten
1. Een fabrikant kan een afwijking van de overeenkomstig bijlage I berekende specifieke emissiedoelstelling aanvragen als per kalenderjaar minder dan 22 000 nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen van deze fabrikant in de Unie worden ingeschreven, als de fabrikant:
a) geen deel uitmaakt van een groep onderling verbonden fabrikanten, of
b) deel uitmaakt van een groep onderling verbonden fabrikanten waarvan per kalenderjaar in totaal minder dan 22 000 nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen worden ingeschreven in de Unie, of
c) deel uitmaakt van een groep onderling verbonden fabrikanten, maar zijn eigen productiefaciliteiten en een eigen ontwerpcentrum beheert.
2. De op grond van lid 1 aangevraagde afwijking wordt voor hoogstens vijf kalenderjaren toegestaan. De aanvraag wordt bij de Commissie ingediend en bevat de volgende informatie:
a) de naam en de contactpersoon van de fabrikant;
b) bewijsmateriaal waaruit blijkt dat de fabrikant in aanmerking komt voor de in lid 1 vermelde afwijking;
c) bijzonderheden betreffende de door de fabrikant geproduceerde lichte bedrijfsvoertuigen, inclusief de massa en de specifieke CO2-emissies van die voertuigen, en
d) een specifieke emissiedoelstelling die overeenstemt met het reductiepotentieel van de fabrikant, inclusief het economische en technologische potentieel om zijn specifieke CO2-emissies te beperken, rekening houdend met de kenmerken van de markt voor het geproduceerde type licht bedrijfsvoertuig.
3. Als de Commissie van oordeel is dat de fabrikant in aanmerking komt voor de op grond van lid 1 aangevraagde afwijking en dat de door de fabrikant voorgestelde specifieke emissiedoelstelling overeenstemt met zijn reductiepotentieel, inclusief het economische en technologische potentieel om zijn specifieke CO2-emissies te beperken, rekening houdend met de kenmerken van de markt voor het geproduceerde type licht bedrijfsvoertuig, kent de Commissie een afwijking toe aan de fabrikant. ►M2 ————— ◄
4. Een fabrikant aan wie overeenkomstig dit artikel een afwijking is toegekend, stelt de Commissie onmiddellijk in kennis van eventuele wijzigingen die een invloed (kunnen) hebben op de voorwaarden om voor de afwijking in aanmerking te komen.
5. Als de Commissie op basis van de in lid 4 vermelde kennisgeving of om andere redenen beslist dat een fabrikant niet langer in aanmerking komt voor de afwijking, trekt zij de afwijking met ingang van 1 januari van het volgende kalenderjaar in en stelt zij de fabrikant daarvan in kennis.
6. Als de fabrikant zijn specifieke emissiedoelstelling niet haalt, legt de Commissie de fabrikant de in artikel 9 bedoelde bijdrage voor overtollige emissies op.
7. De Commissie stelt regelingen ter aanvulling van de leden 1 tot en met 6 van dit artikel vast, onder meer voor de interpretatie van de criteria om in aanmerking te komen voor een afwijking, voor de inhoud van de aanvragen alsmede de inhoud en beoordeling van de programma's voor de beperking van de specifieke CO2-emissies, door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 15, en met inachtneming van de voorwaarden van de artikelen 16 en 17.
8. Aanvragen voor een afwijking met inbegrip van de informatie ter ondersteuning ervan, kennisgevingen overeenkomstig lid 4, intrekkingen overeenkomstig lid 5 of oplegging van de bijdrage voor overtollige emissie overeenkomstig lid 6, alsmede handelingen die worden vastgesteld overeenkomstig lid 7, worden ter beschikking gesteld van het publiek, met inachtneming van Verordening (EG) nr. 1049/2001 van 30 mei 2001 van het Europees Parlement en de Raad inzake de toegang van het publiek tot documenten van het Europees Parlement, de Raad en de Commissie ( 1 ).
Artikel 12
Eco-innovaties
1. Op aanvraag van een toeleverancier of een fabrikant wordt rekening gehouden met CO2-besparingen die worden gerealiseerd door gebruik van innoverende technologie of door een combinatie van innoverende technologieën („innoverende technologiepakketten”).
De totale bijdrage van deze technologieën aan de vermindering van de specifieke emissiedoelstelling van een fabrikant kan tot 7 g CO2/km bedragen.
2. Uiterlijk op 31 december 2012 stelt de Commissie door middel van uitvoeringshandelingen gedetailleerde bepalingen vast voor een procedure ter goedkeuring van de innoverende technologieën of innoverende technologiepakketten als bedoeld in lid 1. Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 14, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld. Deze gedetailleerde bepalingen zijn in overeenstemming met de bepalingen uit hoofde van artikel 12, lid 2, van Verordening (EG) nr. 443/2009 en zijn gebaseerd op de volgende criteria voor innoverende technologieën:
a) de CO2-besparingen die worden gerealiseerd door gebruik van innoverende technologie moeten aan de toeleverancier of de fabrikant zijn toe te schrijven;
b) de innoverende technologie moet een geverifieerde bijdrage leveren aan de vermindering van de CO2-emissies;
c) de innoverende technologieën mogen niet vallen onder de CO2-meting volgens de standaardtestcyclus, noch onder bindende bepalingen als gevolg van aanvullende maatregelen om de in artikel 1 van Verordening (EG) nr. 443/2009 bedoelde extra vermindering met 10 g CO2/km te halen, en mogen niet verplicht zijn op grond van andere bepalingen in de Uniewetgeving.
3. Een toeleverancier of fabrikant die een maatregel als innoverende technologie wil laten goedkeuren, dient bij de Commissie een rapport in, inclusief een verificatierapport van een onafhankelijke en gecertificeerde instantie. In geval van mogelijke interactie tussen de maatregel en een andere, reeds goedgekeurde innoverende technologie, wordt in het rapport melding gemaakt van deze interactie en in het verificatierapport geëvalueerd in hoeverre de interactie gevolgen heeft voor de vermindering die met elke maatregel wordt gerealiseerd.
4. De Commissie attesteert de gerealiseerde vermindering op basis van de in lid 2 vastgestelde criteria.
Artikel 13
Toetsing en rapportering
1. Uiterlijk op 31 december 2015 evalueert de Commissie deze verordening, in het bijzonder de daarin bepaalde specifieke emissiedoelstellingen en modaliteiten teneinde de CO2-emissiedoelstellingen voor nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen vast te stellen voor de periode na 2020. De vaststelling van het vereiste reductiepercentage dient in overeenstemming te zijn met de langetermijnklimaatdoelstellingen van de Unie en de gevolgen voor de ontwikkeling van kosteneffectieve CO2-reductietechnologieën voor lichte bedrijfsvoertuigen. De Commissie dient bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in met het resultaat van die evaluatie. Dat verslag bevat, zo nodig, passende voorstellen voor het wijzigen van deze verordening, onder andere met het oog op het mogelijk vaststellen van een realistische en haalbare doelstelling op basis van een alomvattende effectbeoordeling betreffende het concurrerend blijven van de industrie in lichte bedrijfsvoertuigen en de daarvan afhangende bedrijfstakken. De Commissie zorgt er bij het opstellen van de desbetreffende voorstellen voor dat deze uit mededingingsoogpunt zo neutraal mogelijk, sociaal billijk en duurzaam zijn.
2. De Commissie legt het Europees Parlement en de Raad tegen 2014 zo nodig een voorstel voor om voertuigen van de categorieën N2 en M2, zoals gedefinieerd in bijlage II bij Richtlijn 2007/46/EG, met een referentiemassa van hoogstens 2 610 kg, en van voertuigen waartoe de typegoedkeuring is uitgebreid overeenkomstig artikel 2, lid 2, van Verordening (EG) nr. 715/2007, met het oog op het halen van de langetermijndoelstelling vanaf 2020 ook in deze verordening op te nemen.
3. De Commissie publiceert tegen 2014, nadat een effectbeoordeling is uitgevoerd, een rapport over de beschikbaarheid van gegevens over voetafdruk en laadvermogen en over het gebruik daarvan als nuttige parameters met het oog op de vaststelling van specifieke emissiedoelstellingen en dient, indien nodig, bij het Europees Parlement en de Raad een voorstel in om bijlage I overeenkomstig de gewone wetgevingsprocedure te wijzigen.
4. Uiterlijk 31 december 2011 voert de Commissie een procedure in om representatieve waarden voor de CO2-emissies, brandstofefficiëntie en de massa van voltooide voertuigen te verkrijgen en zorgt er daarbij voor dat de fabrikant van het basisvoertuig tijdig toegang heeft tot de massa en tot de specifieke CO2-emissies van het voltooide voertuig.
5. Uiterlijk op 31 oktober 2016, en vervolgens om de drie jaar, wijzigt de Commissie bijlage I door middel van gedelegeerde handelingen overeenkomstig artikel 15, en met inachtneming van de voorwaarden van de artikelen 16 en 17, teneinde de waarde M0 waarnaar in die bijlage wordt verwezen aan te passen aan de gemiddelde massa van de nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen in de voorafgaande drie kalenderjaren.
Deze aanpassingen treden voor het eerst in werking op 1 januari 2018 en vervolgens om de drie jaar.
6. De Commissie neemt de lichte bedrijfsvoertuigen op in de herziening van de procedures voor het meten van CO2-emissies overeenkomstig artikel 13, lid 3, van Verordening (EG) nr. 443/2009.
▼M2 —————
De Commissie neemt de lichte bedrijfsvoertuigen op in de herziening van Richtlijn 2007/46/EG overeenkomstig artikel 13, lid 4, van Verordening (EG) nr. 443/2009.
De Commissie bepaalt door middel van uitvoeringshandelingen de correlatieparameters die nodig zijn om eventuele veranderingen weer te geven in de regelgevende testprocedure voor de meting van specifieke CO2-emissies die is vastgesteld in Verordening (EG) nr. 715/2007 en Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie ( 2 ). Die uitvoeringshandelingen worden volgens de in artikel 14, lid 2, van deze verordening bedoelde onderzoeksprocedure vastgesteld.
De Commissie is bevoegd overeenkomstig artikel 15 en met inachtneming van de in de artikelen 16 en 17 vervatte voorwaarden, gedelegeerde handelingen vast te stellen voor het aanpassen van de in bijlage I opgenomen formules door gebruik te maken van de krachtens de eerste alinea vastgestelde methode, waarbij wordt gewaarborgd dat de reductievereisten voor fabrikanten en voertuigen van verschillend nut onder de oude en nieuwe testprocedures van vergelijkbare strengheid zijn.
Artikel 14
Comitéprocedure
1. De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 9 van Beschikking nr. 280/2004/EG van het Europees Parlement en de Raad van 11 februari 2004 betreffende een bewakingssysteem voor de uitstoot van broeikasgassen in de Gemeenschap en de uitvoering van het Protocol van Kyoto ( 3 ) ingestelde comité klimaatverandering. Dat comité is een comité in de zin van Verordening (EU) nr. 182/2011.
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, is artikel 5 van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
2 bis. Indien het in lid 1 bedoelde comité geen advies uitbrengt, stelt de Commissie de ontwerpuitvoeringshandeling niet vast en is artikel 5, lid 4, derde alinea, van Verordening (EU) nr. 182/2011 van toepassing.
Artikel 15
Uitoefening van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheid tot vaststelling van de gedelegeerde handelingen bedoeld in artikel 8, lid 9, tweede alinea, artikel 11, lid 7, artikel 13, lid 5, en artikel 13, lid 6, vierde alinea, wordt aan de Commissie verleend voor een termijn van vijf jaar te rekenen van 3 juni 2011. De Commissie stelt uiterlijk zes maanden voor het einde van de termijn van vijf jaar een verslag over de gedelegeerde bevoegdheid op. De bevoegdheidsdelegatie wordt automatisch verlengd met termijnen van dezelfde duur, tenzij het Europees Parlement of de Raad de bevoegdheid intrekt overeenkomstig artikel 16.
2. Zodra de Commissie een gedelegeerde handeling heeft vastgesteld, stelt zij het Europees Parlement en de Raad daarvan gelijktijdig in kennis.
3. De bevoegdheid tot vaststelling van gedelegeerde handelingen wordt de Commissie verleend onder de in de artikelen 16 en 17 gestelde voorwaarden.
Artikel 16
Intrekking van de bevoegdheidsdelegatie
1. De bevoegdheidsdelegatie bedoeld in artikel 8, lid 9, tweede alinea, artikel 11, lid 7, artikel 13, lid 5, en artikel 13, lid 6, vierde alinea, kan te allen tijde door het Europees Parlement of de Raad worden ingetrokken.
2. De instelling die een interne procedure is begonnen om te besluiten of zij de bevoegdheidsdelegatie wenst in te trekken, streeft ernaar de andere instelling en de Commissie hiervan binnen een redelijke tijd voordat het definitieve besluit wordt genomen op de hoogte te brengen en geeft daarbij aan welke gedelegeerde bevoegdheden mogelijk worden ingetrokken en waarom.
3. Het besluit tot intrekking maakt een einde aan de delegatie van de bevoegdheid die in het besluit wordt vermeld. Het besluit treedt onmiddellijk in werking of op een latere datum die in het besluit wordt vermeld. Het laat de geldigheid van de reeds in werking zijnde gedelegeerde handelingen onverlet. Het wordt bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 17
Bezwaar tegen gedelegeerde handelingen
1. Het Europees Parlement of de Raad kunnen tegen een gedelegeerde handeling bezwaar maken binnen een termijn van twee maanden te rekenen vanaf de datum van kennisgeving.
Op initiatief van het Europees Parlement of de Raad wordt deze termijn met twee maanden verlengd.
2. Indien bij het verstrijken van de in lid 1 genoemde termijn het Europees Parlement noch de Raad bezwaar heeft gemaakt tegen de gedelegeerde handeling, wordt deze bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en treedt zij in werking op de daarin vermelde datum.
Indien zowel het Europees Parlement als de Raad de Commissie heeft meegedeeld voornemens te zijn geen bezwaar te maken, kan de gedelegeerde handeling vóór het verstrijken van de termijn worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie en in werking treden.
3. Als het Europees Parlement of de Raad binnen de in lid 1 genoemde periode bezwaar maakt tegen de gedelegeerde handeling, treedt die niet in werking. De instelling die bezwaar maakt, motiveert haar bezwaar tegen de gedelegeerde handeling.
Artikel 18
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de derde dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
BIJLAGE I
SPECIFIEKE CO2-EMISSIEDOELSTELLINGEN
1. De indicatieve specifieke CO2-emissies van elk licht bedrijfsvoertuig, gemeten in gram per kilometer, worden vastgesteld overeenkomstig de volgende formule:
a) van 2014 tot en met 2017:
indicatieve specifieke CO2-emissies = 175 + a × (M – M0)
waarbij:
M |
= |
de massa van het voertuig in kilogram (kg) |
M0 |
= |
1 706,0 |
a |
= |
0,093; |
b) ►M4 Vanaf 2018:
specifieke CO2-emissies = 175 + a × (M – M0)
waarbij:
M |
= |
de massa van het voertuig in kilogram (kg) |
M0 |
= |
1 766,4 |
a |
= |
0,093; |
c) vanaf 2020:
waarbij:
M |
= |
de massa van het voertuig in kilogram (kg) |
M0 |
= |
de overeenkomstig artikel 13, lid 5, vastgestelde waarde |
a |
= |
0,096. |
Voor incomplete meerfasenvoertuigen als bedoeld in bijlage II, deel A, punt 1 bis, wordt in plaats van de waarde M de monitoringmassa (Mmon) gebruikt. De monitoringmassa wordt berekend volgens de volgende formule:
Mmon = MRObase × B0
waarin
MRObase en B0 = zoals gedefinieerd in bijlage II, deel A, punt 1 bis.1, onder a).
2. De specifieke emissiedoelstelling van een fabrikant voor een kalenderjaar wordt berekend als het gemiddelde van de indicatieve specifieke CO2-emissies van alle nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen van die fabrikant die in dat kalenderjaar werden ingeschreven.
3. De specifieke emissiereferentiedoelstelling voor een fabrikant in 2021 wordt als volgt berekend:
waarbij:
|
= |
de gemiddelde specifieke CO2-emissies in 2020, bepaald overeenkomstig bijlage XXI bij Verordening (EU) 2017/1151 van de Commissie ( 4 ), exclusief de CO2-besparingen als gevolg van de toepassing van artikel 12 van deze verordening; |
|
= |
de gemiddelde specifieke CO2-emissies in 2020, bepaald overeenkomstig Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1152 ( 5 ), exclusief de CO2-besparingen als gevolg van de toepassing van artikel 12 van deze verordening; |
NEDC2020target |
= |
de specifieke emissiedoelstelling voor 2020, berekend overeenkomstig punt 1, onder c), van deze bijlage. |
4. Met ingang van 2021 wordt de specifieke emissiedoelstelling voor een fabrikant als volgt berekend:
Specifieke emissiedoelstelling = WLTPreference target + a [(Mø – M0) – (Mø2020 – M0,2020)]
waarbij:
WLTPreference target |
= |
de specifieke emissiereferentiedoelstelling voor 2021, berekend overeenkomstig punt 3; |
a |
= |
a zoals gedefinieerd in punt 1, onder c); |
Mø |
= |
het gemiddelde van de massa (M) zoals gedefinieerd in punt 1, van de nieuwe geregistreerde lichte bedrijfsvoertuigen in het desbetreffende doeljaar in kilogrammen (kg); |
M0 |
= |
M0 zoals gedefinieerd in punt 1, onder c); |
Mø2020 |
= |
het gemiddelde van de massa (M) zoals gedefinieerd in punt 1, van de nieuwe geregistreerde lichte bedrijfsvoertuigen in 2020, in kilogram (kg); |
M0,2020 |
= |
de M0-waarde die van toepassing is in het referentiejaar 2020. |
5. Voor een fabrikant aan wie in 2021 een afwijking met betrekking tot een specifieke op de NEDC gebaseerde emissiedoelstelling is toegestaan, wordt de op de WLTP gebaseerde afwijking als volgt berekend:
waarin:
|
= |
zoals gedefinieerd in punt 3; |
|
= |
zoals gedefinieerd in punt 3; |
NEDC2021target |
= |
de specifieke emissiedoelstelling voor 2021, overeenkomstig de krachtens artikel 11 van deze verordening door de Commissie toegekende afwijking. |
BIJLAGE II
MONITORING EN RAPPORTERING VAN EMISSIES
A. Het verzamelen van gegevens over lichte bedrijfsvoertuigen en het vaststellen van informatie voor de monitoring van de CO2-emissies
1. Gedetailleerde gegevens
1.1. Complete voertuigen die zijn ingeschreven als voertuigen van categorie N1
In het geval van complete voertuigen met EG-typegoedkeuring en inschrijving als voertuig van categorie N1 vermelden de lidstaten voor elk kalenderjaar de volgende gedetailleerde gegevens over alle nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen die voor het eerst op hun grondgebied worden ingeschreven:
a) de fabrikant;
b) typegoedkeuringsnummer met extensie;
c) type, variant en uitvoering;
d) merk;
e) voertuigcategorie volgens typegoedkeuring;
f) categorie ingeschreven voertuig;
g) specifieke CO2-emissies ►M5 (NEDC en WLTP) ◄ ;
h) massa in rijklare toestand;
i) technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand;
j) voetafdruk: wielbasis, spoorbreedte van gestuurde as en spoorbreedte andere as;
k) brandstoftype en brandstofmodus;
l) cilinderinhoud;
m) elektriciteitsverbruik;
n) code van de innovatieve technologie of groep van innovatieve technologieën en de daaruit voortvloeiende vermindering van de CO2-emissies ►M5 (NEDC en WLTP) ◄ ;
o) voertuigidentificatienummer;
p) WLTP-testmassa;
q) afwijking en verificatiefactoren zoals bedoeld in punt 3.2.8 van bijlage I bij Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1152;
r) identificatienummer van de voertuigfamilie overeenkomstig punt 5.0 van bijlage XXI bij Verordening (EU) 2017/1151.
Er wordt gebruikgemaakt van het formaat als vastgesteld in deel C, afdeling 2.
Voor het kalenderjaar 2017 mogen de onder g) bedoelde gegevens wat de WLTP-CO2-emissiewaarden betreft, de onder n) bedoelde gegevens wat de WLTP-eco-innovatiebesparingen betreft, alsmede de onder p) en r) bedoelde gegevens op vrijwillige basis worden gerapporteerd.
Vanaf het kalenderjaar 2018 verstrekken de lidstaten de Commissie overeenkomstig artikel 8 alle in dit punt vermelde parameters in het formaat dat is aangegeven in deel C, afdeling 2, van deze bijlage.
1.2. In een meerfasenprocedure goedgekeurde voertuigen die zijn ingeschreven als voertuigen van categorie N1
In het geval van meerfasenvoertuigen met inschrijving als voertuig van categorie N1 vermelden de lidstaten voor elk kalenderjaar de volgende gedetailleerde gegevens met betrekking tot:
a) het basisvoertuig (incompleet): de in punt 1.1, onder a) tot en met e), g), h), i), n) en o), gespecificeerde gegevens of, in plaats van de onder h) en i) gespecificeerde gegevens, de standaard toegevoegde massa als onderdeel van de typegoedkeuringsinformatie volgens punt 2.17.2 van bijlage I bij Richtlijn 2007/46/EG;
b) het basisvoertuig (compleet): de in punt 1.1, onder a) tot en met e), g), h), i), n) en o), gespecificeerde gegevens;
c) het voltooide voertuig: de in punt 1.1, onder a), f), g), h), j) tot en met m) en o), gespecificeerde gegevens.
Wanneer een of meer van de in dit punt, onder a) en b), bedoelde gegevens niet voor het basisvoertuig kunnen worden verstrekt, verstrekt de lidstaat in de plaats daarvan gegevens met betrekking tot het voltooide voertuig.
Voor voltooide voertuigen van categorie N1 wordt gebruikgemaakt van het formaat als vastgesteld in deel C, afdeling 2.
Het voertuigidentificatienummer als bedoeld in punt 1.1, onder o), wordt niet openbaar gemaakt.
1 bis. Specifieke CO2-emissies van meerfasenvoertuigen van categorie N1 die worden bepaald overeenkomstig Verordening (EU) 2017/1151
Met ingang van 1 september 2019 stelt de fabrikant voor elk incompleet basisvoertuig van categorie N1 dat overeenkomstig Richtlijn 2007/46/EG aan een typegoedkeuring in een meerfasenprocedure is onderworpen, de specifieke CO2-emissies van dat basisvoertuig, hierna „de monitoring-CO2-emissies” genoemd, vast en rapporteert hij deze aan de Commissie overeenkomstig de in punt 1 bis.1 vastgestelde methode.
De Commissie gebruikt de haar overeenkomstig de eerste alinea gerapporteerde monitoring-CO2-emissies van het incomplete basisvoertuig voor de berekening van de gemiddelde specifieke CO2-emissies van de fabrikant van het basisvoertuig in het kalenderjaar waarin het voltooide meerfasenvoertuig is geregistreerd, behalve indien aan de in punt 1 bis bedoelde voorwaarden is voldaan.
Voor complete basisvoertuigen worden de CO2-emissies en de massa in rijklare toestand van dat voertuig gebruikt voor de monitoring van de CO2-emissies.
1 bis.1 Berekening van de specifieke CO2-emissies van het incomplete basisvoertuig
De fabrikant van het basisvoertuig berekent de CO2-monitoringwaarde van een individueel incompleet basisvoertuig in overeenstemming met de in bijlage XXI, subbijlage 7, punt 3.2.3.2 of punt 3.2.4, bij Verordening (EU) 2017/1151 bedoelde interpolatiemethode, naargelang de methode die wordt toegepast voor de typegoedkeuring van de emissies van het basisvoertuig, waarbij de termen diegene zijn die in dat punt worden gedefinieerd, met de volgende uitzonderingen:
a) Massa van het individuele voertuig
De term „TMind” als bedoeld in bijlage XXI, subbijlage 7, punt 3.2.3.2.2.1 of punt 3.2.4.1.1.1, bij Verordening (EU) 2017/1151 wordt vervangen door de standaardmassa van het basisvoertuig, DMbase, of, indien van toepassing, door de testmassa van voertuig Low, TML, of testmassa van voertuig High, TMH.
DMbase wordt berekend met de volgende formule:
DMbase = MRObase × B0 + 25 kg + MVL
waarin
MRObase |
= |
de massa van het basisvoertuig in rijklare toestand zoals gedefinieerd in bijlage XXI, punt 3.2.5, bij Verordening (EU) 2017/1151 |
B0 |
= |
de waarde van de massa van de carrosserie van 1,375 |
MVL |
= |
de voor de belading van het voertuig representatieve massa, wat neerkomt op 28 % van de maximumbelading van het voertuig, waarbij de maximumbelading van het voertuig wordt gedefinieerd als de technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand min de massa in rijklare toestand van het basisvoertuig, vermenigvuldigd met B0, min 25 kg. |
Het getal B0 wordt berekend als het gewogen gemiddelde van de verhouding tussen de som van de massa in rijklare toestand van de incomplete basisvoertuigen voor alle in het kalenderjaar geregistreerde meerfasenvoertuigen en de standaard toegevoegde massa die wordt berekend overeenkomstig bijlage XII, punt 5, bij Verordening (EG) nr. 692/2008, en de massa in rijklare toestand van de basisvoertuigen voor alle in de kalenderjaren 2015, 2016 en 2017 geregistreerde meerfasenvoertuigen.
Het getal B0 wordt uiterlijk op 31 oktober 2021 aangepast op basis van de desbetreffende waarden van de massa van in de kalenderjaren 2018, 2019 en 2020 geregistreerde meerfasenvoertuigen, die worden berekend met de volgende formules:
Formule 1:
waarin
Ay |
= |
het gewogen gemiddelde van de verhouding tussen Mfi en Mbi |
Mfi |
= |
de massa in rijklare toestand van het basisvoertuig, vermeerderd met de standaard toegevoegde massa zoals gedefinieerd in bijlage XII, punt 5, bij Verordening (EG) nr. 692/2008 |
Mbi |
= |
de massa in rijklare toestand van het basisvoertuig |
n |
= |
het aantal basisvoertuigen voor alle in het kalenderjaar geregistreerde meerfasenvoertuigen. |
Formule 2:
waarin
Ai |
= |
het gewogen gemiddelde zoals berekend met formule 1 |
ni |
= |
het aantal basisvoertuigen voor alle in een kalenderjaar geregistreerde meerfasenvoertuigen. |
Indien de standaardmassa van het basisvoertuig DMbase lager is dan de testmassa van voertuig Low, TML, van de interpolatiefamilie, wordt TMind vervangen door TML.
Indien de standaardmassa van het basisvoertuig DMbase hoger is dan de testmassa van voertuig High, TMH, van de interpolatiefamilie, wordt TMind vervangen door TMH.
b) Rolweerstand van het individuele voertuig
De rolweerstand van het basisvoertuig wordt gebruikt voor de toepassing van bijlage XXI, subbijlage 7, punt 3.2.3.2.2.2 of punt 3.2.4.1.1.2, bij Verordening (EU) 2017/1151.
c) Frontaal oppervlak
Voor een incompleet basisvoertuig dat tot een wegbelastingmatrixfamilie behoort, bepaalt de fabrikant de in bijlage XXI, subbijlage 7, punt 3.2.3.2.2.3, bij Verordening (EU) 2017/1151 bedoelde term „Af” overeenkomstig een van de volgende opties:
i) het frontale oppervlak van het representatieve voertuig van de wegbelastingmatrixfamilie, in m2;
ii) de gemiddelde waarde van het frontale oppervlak van voertuig High en voertuig Low van de interpolatiefamilie, in m2;
iii) het frontale oppervlak van voertuig High van de interpolatiefamilie indien de interpolatiemethode niet wordt gebruikt, in m2.
Voor een incompleet basisvoertuig dat niet tot een wegbelastingmatrixfamilie behoort, wordt de waarde van het frontale oppervlak van het voertuig High van de interpolatiefamilie gebruikt.
1 ter. Representativiteit van de CO2-monitoringwaarde
Met ingang van het kalenderjaar 2020 beoordeelt de Commissie elk jaar de representativiteit van de door de fabrikant van het basisvoertuig gerapporteerde gemiddelde CO2-monitoringwaarden vergeleken met het gemiddelde van de specifieke CO2-emissies van de voltooide voertuigen die in het desbetreffende kalenderjaar zijn geregistreerd, en stelt zij de fabrikant van het basisvoertuig hiervan in kennis.
Indien die beoordeling een divergentie van 4 % of meer aantoont tussen het gemiddelde van de specifieke CO2-emissies van alle voltooide voertuigen en het gemiddelde van de monitoring-CO2-emissies van alle desbetreffende voltooide voertuigen van een fabrikant in elk van twee opeenvolgende kalenderjaren, gebruikt de Commissie het gemiddelde van de specifieke CO2-emissies van de voltooide voertuigen in het volgende kalenderjaar voor de berekening van de gemiddelde specifieke CO2-emissies van de fabrikant van het basisvoertuig of de groep in dat jaar. In geval van aanhoudende divergentie wordt deze berekening om de drie jaar herhaald.
1 quater. Rapportering van gegevens door fabrikanten van basisvoertuigen
De fabrikanten van basisvoertuigen rapporteren aan de Commissie voor elk aan een typegoedkeuring in een meerfasenprocedure onderworpen incompleet of compleet basisvoertuig dat zij gedurende het voorgaande kalenderjaar in de Unie hebben verkocht uiterlijk op 28 februari van elk jaar de volgende gegevens:
a) voertuigidentificatienummer;
b) identificatiekenmerk van de interpolatiefamilie;
c) specifieke CO2-emissies van het basisvoertuig;
d) frontaal oppervlak (de toepasselijke optie specificeren);
e) rolweerstand van het basisvoertuig;
f) monitoringmassa;
g) massa in rijklare toestand van het basisvoertuig;
h) massa die representatief is voor de belading van het voertuig zoals gedefinieerd in punt 1 bis.1 van deze bijlage.
2. |
►M6 De in punt 1 bedoelde gegevens worden overgenomen uit het certificaat van overeenstemming of stemmen overeen met het door de fabrikant van het desbetreffende lichte bedrijfsvoertuig afgegeven certificaat van overeenstemming. De andere gegevens worden overgenomen uit de typegoedkeuringsdocumenten of uit de informatie die door de fabrikant van het basisvoertuig is gerapporteerd overeenkomstig punt 1 quater. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat de monitoringprocedure voldoende nauwkeurig is. Als op het certificaat van overeenstemming zowel een minimum- als een maximummassa voor een licht bedrijfsvoertuig staat vermeld, mogen de lidstaten voor de toepassing van deze verordening enkel de maximummassa gebruiken. Voor voertuigen met twee brandstoffen (benzine/gas) waarbij op de certificaten van overeenstemming voor beide brandstoffen specifieke CO2-emissiewaarden staan vermeld, nemen de lidstaten alleen de waarde voor gas over. ◄ |
3. |
De lidstaten bepalen voor elk kalenderjaar: a) de bronnen die gebruikt zijn voor het verzamelen van de in punt 1 bedoelde gedetailleerde gegevens; b) het totaal aantal nieuwe inschrijvingen van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen die zijn onderworpen aan EG-typegoedkeuring; c) het totaal aantal nieuwe inschrijvingen van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen die zijn onderworpen aan meerfasentypegoedkeuring, waar beschikbaar; d) het totaal aantal nieuwe inschrijvingen van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen met individuele goedkeuring; e) het totaal aantal nieuwe inschrijvingen van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen met een nationale goedkeuring van kleine series. |
B. Methode voor het vaststellen van de informatie voor de monitoring van de CO2-emissies van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen
De lidstaten stellen de overeenkomstig de punten 1 en 3 van deel A van deze bijlage vereiste monitoringinformatie vast volgens de in dit deel uiteengezette methode.
1. Aantal ingeschreven nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen
De lidstaten stellen het aantal nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen dat op hun grondgebied is ingeschreven, vast in het respectieve jaar waarop de monitoring betrekking heeft, verdeeld in voertuigen die aan EG-typegoedkeuring zijn onderworpen, met individuele goedkeuring en met nationale goedkeuring van kleine series, en, waar beschikbaar, het aantal meerfasenvoertuigen.
▼M1 —————
▼M3 —————
▼M1 —————
7. Voltooide voertuigen
In het geval van meerfasenvoertuigen worden de specifieke CO2-emissies van voltooide voertuigen toegewezen aan de fabrikant van het basisvoertuig.
Teneinde te waarborgen dat de waarden van de CO2-emissies, brandstofefficiëntie en de massa van voltooide voertuigen representatief zijn, zonder de fabrikant van het basisvoertuig te zwaar te belasten, stelt de Commissie een specifieke monitoringprocedure op en herziet uiterlijk 31 december 2011 de desbetreffende typegoedkeuringswetgeving en brengt hierin de noodzakelijke wijzigingen aan.
Bij het opstellen van een dergelijke procedure bepaalt de Commissie zo nodig hoe de monitoring van de massa en de CO2-waarden plaatsvindt, op basis van een tabel van CO2-waarden voor de verschillende klassen van definitieve traagheidsmassa of op basis van slechts één CO2-waarde, afgeleid van de massa van het basisvoertuig plus een standaard per N1-klasse gesplitste toegevoegde massa. In het laatstgenoemde geval wordt deze massa ook gebruikt voor deel C van deze bijlage.
De Commissie zorgt er ook voor dat de fabrikant van het basisvoertuig tijdig toegang heeft tot de massa en tot de specifieke CO2-emissies van het voltooide voertuig.
Hoewel de standaard toegevoegde massa moet worden gebruikt voor deel C van deze bijlage, mag in het geval waarin de waarde van die massa niet kan worden bepaald, de massa in rijklare toestand van het voltooide voertuig worden gebruikt voor de voorlopige berekening van de in artikel 8, lid 4, bedoelde specifieke emissiedoelstelling.
Als het basisvoertuig een compleet voertuig is, wordt de massa in rijklare toestand van dat voertuig gebruikt voor de berekening van de specifieke emissiedoelstelling. Als de waarde van die massa echter niet kan worden bepaald, mag de massa in rijklare toestand van het voltooide voertuig worden gebruikt voor de voorlopige berekening van de specifieke emissiedoelstelling.
C. Formaat voor het indienen van de gegevens
De lidstaten dienen voor elk jaar de in deel A, punten 1 en 3, gespecificeerde informatie in het volgende formaat in:
Afdeling 1 — Geaggregeerde monitoringgegevens
Lidstaat (1) |
|
Jaar |
|
Gegevensbron |
|
Totaal aantal nieuwe inschrijvingen van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen die zijn onderworpen aan EG-typegoedkeuring |
|
Totaal aantal nieuwe inschrijvingen van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen met individuele goedkeuring |
|
Totaal aantal nieuwe inschrijvingen van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen met een nationale goedkeuring van kleine series |
|
Totaal aantal nieuwe inschrijvingen van nieuwe lichte bedrijfsvoertuigen die zijn onderworpen aan meerfasentypegoedkeuring (waar beschikbaar) |
|
(1) Alpha-2-codes van ISO 3166 met uitzondering van Griekenland en het Verenigd Koninkrijk waarvoor de code „EL” respectievelijk „UK” is. |
Afdeling 2 — Gedetailleerde monitoringgegevens — per afzonderlijk voertuig
Verwijzing naar punt 1.1 van deel A |
Gedetailleerde gegevens per ingeschreven voertuig (1) |
a) |
Naam fabrikant volgens EU-standaardaanduiding (2) |
Naam fabrikant volgens verklaring OEM COMPLEET VOERTUIG/BASISVOERTUIG (3) |
|
Naam fabrikant volgens verklaring OEM VOLTOOID VOERTUIG (3) |
|
Naam fabrikant volgens register van de lidstaat (2) |
|
b) |
Typegoedkeuringsnummer met extensie |
c) |
Type |
Variant |
|
Uitvoering |
|
d) |
Merk |
e) |
Voertuigcategorie volgens typegoedkeuring |
f) |
Categorie ingeschreven voertuig |
g) |
Specifieke CO2-emissies (gecombineerd) NEDC-waarde |
Specifieke CO2-emissies (gecombineerd) WLTP-waarde (vanaf 2018) |
|
h) |
Massa in rijklare toestand BASISVOERTUIG |
Massa in rijklare toestand VOLTOOID VOERTUIG/COMPLEET VOERTUIG |
|
i) (4) |
Technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand |
j) |
Wielbasis |
Spoorbreedte gestuurde as (as 1) |
|
Spoorbreedte andere as (as 2) |
|
k) |
Brandstoftype |
Brandstofmodus |
|
l) |
Cilinderinhoud (cm3) |
m) |
Elektriciteitsverbruik (Wh/km) |
n) |
Code van de eco-innovatie(s) |
Totale NEDC-CO2-emissiebesparingen dankzij de eco-innovatie(s) |
|
Totale WLTP-CO2-emissiebesparingen dankzij de eco-innovatie(s) (vanaf 2018) |
|
o) |
Voertuigidentificatienummer |
p) |
WLTP-testmassa |
q) |
Afwijkingsfactor De (indien beschikbaar) |
Verificatiefactor (indien beschikbaar) |
|
r) |
Identificatienummer van de voertuigfamilie |
Punt 2.17.2 van bijlage I bij Richtlijn 2007/46/EG (5) |
Standaard toegevoegde massa (waar van toepassing in het geval van meerfasenvoertuigen) |
(1) Wanneer bij meerfasenvoertuigen de gegevens niet voor het basisvoertuig kunnen worden verstrekt, moet de lidstaat ten minste de in dit formaat gespecificeerde gegevens voor het voltooide voertuig verstrekken. ►M5 Wanneer het voertuigidentificatienummer niet kan worden verstrekt, moeten alle gedetailleerde gegevens worden verstrekt voor het complete voertuig, het voltooide voertuig alsmede voor het basisvoertuig in overeenstemming met deel A, punt 1.2, onder a), b) en c), van deze bijlage. ◄ (2) In het geval van nationale goedkeuringen van kleine series (national small series approvals — NSS) of individuele goedkeuringen (individual approvals — IVA), moet de naam van de fabrikant worden verstrekt in de kolom „Naam van de fabrikant volgens register van de lidstaat” en moet in de kolom „Naam fabrikant volgens EU-standaardaanduiding” een van de volgende vermeldingen worden opgenomen: „AA-NSS” of „AA-IVA”, naargelang van het geval. (3) Vermeld in het geval van meerfasenvoertuigen de fabrikant van het basisvoertuig (incompleet/compleet). Als de fabrikant van het basisvoertuig niet bekend is, vermeld dan alleen de fabrikant van het voltooide voertuig. (4) Vermeld in het geval van meerfasenvoertuigen de technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand van het basisvoertuig. (5) In het geval van meerfasenvoertuigen mogen de massa in rijklare toestand en de technisch toelaatbare maximummassa in beladen toestand van het basisvoertuig worden vervangen door de standaard toegevoegde massa als gespecificeerd in de typegoedkeuringsinformatie overeenkomstig punt 2.17.2 van bijlage I bij Richtlijn 2007/46/EG. |
( 1 ) PB L 145 van 31.5.2001, blz. 43.
( 2 ) Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie van 18 juli 2008 tot uitvoering en wijziging van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie (PB L 199 van 28.7.2008, blz. 1).
( 3 ) PB L 49 van 19.2.2004, blz. 1.
( 4 ) Verordening (EU) 2017/1151 van de Commissie van 1 juni 2017 tot aanvulling van Verordening (EG) nr. 715/2007 van het Europees Parlement en de Raad betreffende de typegoedkeuring van motorvoertuigen met betrekking tot emissies van lichte personen- en bedrijfsvoertuigen (Euro 5 en Euro 6) en de toegang tot reparatie- en onderhoudsinformatie, tot wijziging van Richtlijn 2007/46/EG van het Europees Parlement en de Raad, Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie en Verordening (EU) nr. 1230/2012 van de Commissie en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 692/2008 van de Commissie (PB L 175 van 7.7.2017, blz. 1).
( 5 ) Uitvoeringsverordening (EU) 2017/1152 van de Commissie van 2 juni 2017 tot vaststelling van een methode voor het bepalen van de correlatieparameters die nodig zijn om de veranderingen in de regelgevende testprocedure inzake lichte bedrijfsvoertuigen weer te geven, en tot wijziging van Uitvoeringsverordening (EU) nr. 293/2012 (PB L 175 van 7.7.2017, blz. 644).