02011R0445 — NL — 16.06.2020 — 001.002


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENING (EU) Nr. 445/2011 VAN DE COMMISSIE

van 10 mei 2011

betreffende een systeem voor de certificering van met het onderhoud van goederenwagons belaste entiteiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 653/2007

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 122 van 11.5.2011, blz. 22)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2020/780 VAN DE COMMISSIE van 12 juni 2020

  L 188

8

15.6.2020




▼B

VERORDENING (EU) Nr. 445/2011 VAN DE COMMISSIE

van 10 mei 2011

betreffende een systeem voor de certificering van met het onderhoud van goederenwagons belaste entiteiten en tot wijziging van Verordening (EG) nr. 653/2007

(Voor de EER relevante tekst)



Artikel 1

Doel

1.  Bij deze verordening wordt een certificeringsysteem vastgesteld voor met het onderhoud van goederenwagons belaste entiteiten als bedoeld in artikel 14 bis van Richtlijn 2004/49/EG.

2.  Dit certificeringsysteem moet aantonen dat de met het onderhoud belaste entiteit een onderhoudssysteem heeft opgezet en aan de in deze verordening vastgestelde eisen kan voldoen om te waarborgen dat de goederenwagons waarvan zij met het onderhoud is belast in veilige staat zijn.

Artikel 2

Toepassingsgebied

1.  Het certificeringssysteem is van toepassing op elke entiteit die belast is met het onderhoud van goederenwagons die bestemd zijn voor gebruik op het spoornet in de Unie.

2.  Onderhoudswerkplaatsen of organisaties die een deel van de in artikel 4 gespecificeerde taken uitvoeren, kunnen het certificeringsysteem op vrijwillige basis toepassen op grond van de in artikel 8 en bijlage I beschreven beginselen.

3.  De verwijzingen naar infrastructuurbeheerders in de artikelen 5, 7 en 12 hebben betrekking op de exploitatie van goederenwagons voor het vervoer van bouwmaterialen of voor het onderhoud van de infrastructuur door een infrastructuurbeheerder. Wanneer een infrastructuurbeheerder met dat oogmerk goederenwagons exploiteert, wordt hij als een spoorwegonderneming beschouwd.

Artikel 3

Definities

1.  Voor de toepassing van deze verordening gelden de in artikel 3 van Richtlijn 2004/49/EG vastgestelde definities.

2.  Daarnaast zijn de volgende definities van toepassing:

a)

„accreditatie” : accreditatie als gedefinieerd in artikel 2, lid 10, van Verordening (EG) nr. 765/2008;

b)

„ECM-certificaat” : een certificaat dat aan een met onderhoud belaste entiteit is toegekend voor de toepassing van artikel 14 bis, lid 4, van Richtlijn 2004/49/EG;

c)

„certificeringsinstantie” : een overeenkomstig artikel 10 aangewezen instantie die verantwoordelijk is voor de certificering van met het onderhoud belaste entiteiten op basis van de criteria van bijlage II;

d)

„goederenwagon” : een niet aangedreven voertuig dat is ontworpen voor het vervoer van goederen of andere materialen, bijvoorbeeld voor bouw- of onderhoudswerkzaamheden;

e)

„onderhoudswerkplaats” : een mobiele of vaste entiteit, bestaande uit personeel, met inbegrip van het management, instrumenten en voorzieningen voor het onderhoud van voertuigen, onderdelen, componenten of subeenheden van voertuigen;

f)

„vrijgave voor exploitatie” : de door de met het onderhoud belaste entiteit aan de beheerder van de onderhoudsplanning gegeven zekerheid dat het onderhoud is uitgevoerd overeenkomstig de onderhoudsopdrachten;

g)

„heringebruikneming” : de door de met het onderhoud belaste entiteit op basis van een vrijgave voor exploitatie aan de gebruiker, zoals een spoorwegonderneming of houder, geboden zekerheid dat alle passende onderhoudswerkzaamheden zijn voltooid en dat de wagon, die uit exploitatie was genomen, opnieuw veilig kan worden geëxploiteerd, eventueel met inachtneming van tijdelijke gebruiksbeperkingen.

Artikel 4

Onderhoudssysteem

1.  Het onderhoudssysteem omvat de volgende functies:

a) 

het management coördineert en ziet toe op de uitvoering van de in de punten b) tot en met d) bedoelde onderhoudsfuncties en waarborgt de veilige staat van de goederenwagon binnen het spoorwegsysteem;

b) 

de onderhoudsontwikkeling behelst de verantwoordelijkheid voor het beheer van de onderhoudsdocumenten, met inbegrip van het configuratiebeheer, op basis van operationele en ontwerpgegevens en van de prestaties en lering uit de praktijk;

c) 

de beheerder van de onderhoudsplanning zorgt ervoor dat goederenwagons voor onderhoud uit exploitatie worden genomen en na onderhoud opnieuw in dienst worden genomen, en

d) 

de uitvoering van het onderhoud verzekert het technisch onderhoud van een goederenwagon of delen daarvan en zorgt voor de documenten om de wagon vrij te geven voor exploitatie.

2.  De met het onderhoud belaste entiteit dient ervoor te zorgen dat de in lid 1 bedoelde functies beantwoorden aan de eisen en beoordelingscriteria van bijlage III.

3.  De met het onderhoud belaste entiteit vervult zelf de managementfunctie, maar kan de in lid 1), onder b) tot en met d), bedoelde onderhoudsfuncties of delen daarvan overeenkomstig de bepalingen van artikel 8 uitbesteden aan andere contractanten. Wanneer de met het onderhoud belaste entiteit functies uitbesteedt, ziet zij erop toe dat de beginselen van bijlage I worden toegepast.

4.  Ongeacht de eventuele uitbestedingsregeling blijft de met het onderhoud belaste entiteit verantwoordelijk voor het resultaat van de door haar beheerde onderhoudsactiviteiten en dient zij een systeem op te zetten om op de uitvoering van die activiteiten toe te zien.

Artikel 5

Relaties tussen de bij het onderhoudsproces betrokken partijen

1.  Elke spoorwegonderneming of infrastructuurbeheerder dient ervoor te zorgen dat voor elke wagon die hij of zijn exploiteert voor het vertrek een gecertificeerde met het onderhoud belaste entiteit is aangesteld en dat het gebruik van de wagon overeenstemt met de reikwijdte van dat certificaat.

2.  Alle bij het onderhoudsproces betrokken partijen wisselen relevante informatie over het onderhoud uit overeenkomstig de in de punten 1.7 en 1.8 van bijlage III opgesomde criteria.

3.  Overeenkomstig de contractuele regelingen kan een spoorwegonderneming voor operationele doeleinden informatie vragen over het onderhoud van een goederenwagon. De met het onderhoud van die goederenwagon belaste entiteit beantwoordt die vraag hetzij rechtstreeks, hetzij via andere contractanten.

4.  Overeenkomstig de contractuele regelingen kan een met het onderhoud belaste entiteit informatie vragen over de exploitatie van een goederenwagon. De spoorwegonderneming of infrastructuurbeheerder beantwoordt een dergelijke vraag hetzij rechtstreeks, hetzij via andere contractanten.

5.  Alle contractanten wisselen informatie uit over veiligheidsgerelateerde storingen, ongevallen, incidenten, bijna ongevallen en andere gevaarlijke voorvallen alsmede over alle mogelijke beperkingen op het gebruik van goederenwagons.

6.  Certificaten van met onderhoud belaste entiteiten worden aanvaard als bewijs van de bekwaamheid van een spoorwegonderneming of infrastructuurbeheerder om te voldoen aan de eisen inzake onderhoud en toezicht op contractanten en leveranciers als gespecificeerd in bijlage II, punten B.1, B.2, B.3 en C.1 bij Verordening (EU) nr. 1158/2010 van de Commissie van 9 december 2010 betreffende een gemeenschappelijke veiligheidsmethode ter beoordeling van de conformiteit met de vereisten voor de verkrijging van veiligheidscertificaten voor spoorwegen ( 1 ) en Verordening (EU) nr. 1169/2010 van de Commissie van 10 december 2010 betreffende een gemeenschappelijke veiligheidsmethode ter beoordeling van de conformiteit met de vereisten voor de verkrijging van een veiligheidsvergunning voor spoorwegen ( 2 ), tenzij de nationale veiligheidsinstantie kan aantonen dat er een ernstig veiligheidsrisico bestaat.

7.  Wanneer een contractpartij, met name een spoorwegonderneming, gegronde redenen heeft om aan te nemen dat een met onderhoud belaste entiteit niet voldoet aan de eisen van artikel 14 bis, lid 3, van Richtlijn 2004/49/EG of aan de certificeringseisen van deze verordening, stelt zij de certificeringsinstantie daar onmiddellijk van in kennis. De certificeringsinstantie neemt passende maatregelen om na te gaan of de vermeende niet-naleving terecht is en brengt de betrokken partijen op de hoogte van de resultaten van haar onderzoek (desgevallend met inbegrip van de bevoegde nationale veiligheidsinstantie).

8.  Wanneer een nieuwe met het onderhoud belaste instantie wordt aangesteld, dient de registratiehouder op grond van artikel 33, lid 3, van Richtlijn 2008/57/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 3 ) de registratie-instantie, als bedoeld in artikel 4, lid 1, van Beschikking 2007/756/EG van de Commissie ( 4 ), onverwijld in kennis te stellen van die wijziging zodat die instantie het nationaal voertuigenregister kan bijwerken.

De voormalige met het onderhoud belaste entiteit bezorgt de onderhoudsdocumenten aan de registratiehouder of aan de nieuwe met het onderhoud belaste entiteit.

De voormalige met het onderhoud belaste entiteit wordt ontheven van haar verantwoordelijkheid wanneer zij uit het nationaal voertuigenregister is geschrapt. Wanneer op de datum waarop de voormalige met het onderhoud belaste entiteit wordt geschrapt geen enkele nieuwe entiteit de verantwoordelijkheid voor het onderhoud heeft aanvaard, wordt de registratie van het voertuig geschorst.

Artikel 6

Certificeringsinstanties

1.  Met onderhoud belaste entiteiten kunnen bij een willekeurige bevoegde certificeringsinstantie een ECM-certificaat aanvragen.

2.  De lidstaten zien erop toe dat de certificeringsinstanties voldoen aan de algemene criteria en beginselen van bijlage II en aan alle latere sectorale accreditatieregelingen.

3.  De lidstaten nemen de nodige maatregelen om te waarborgen dat de besluiten van de certificeringsinstantie voor rechterlijke toetsing openstaan.

4.  De certificeringsinstanties werken onderling binnen de lidstaten en de Unie samen teneinde het beleid inzake de beoordeling van de aanvragen te harmoniseren.

5.  Het Bureau organiseert en faciliteert de samenwerking tussen de certificeringsinstanties.

Artikel 7

Systeem voor de certificering van met onderhoud belaste entiteiten

1.  Met onderhoud belaste entiteiten worden gecertificeerd op basis van de beoordeling van hun bekwaamheid om aan de relevante eisen van bijlage III te voldoen en deze consequent toe te passen. Daarbij wordt voorzien in een toezichtssysteem om te waarborgen dat de toepasselijke eisen ook na de toekenning van het ECM-certificaat te allen tijd worden nageleefd.

2.  De met onderhoud belaste entiteiten vragen een certificering aan via het toepasselijke formulier in bijlage IV en door overlegging van bewijsstukken van de in bijlage III uiteengezette procedures. Zij verstrekken de certificeringsinstantie onverwijld alle gevraagde aanvullende informatie. De certificeringsinstanties beoordelen de aanvragen aan de hand van de in bijlage III vastgestelde eisen en beoordelingscriteria.

3.  De certificeringsinstantie neemt uiterlijk vier maanden nadat de met het onderhoud belaste entiteit die een certificaat aanvraagt alle vereiste informatie en de eventuele gevraagde aanvullende informatie heeft ingediend, een besluit. Zij voert voor de toekenning van een certificaat de nodige inspecties uit op de locatie(s) van de met het onderhoud belaste entiteit. Het besluit betreffende de toekenning van een certificaat wordt aan de met het onderhoud belaste entiteit meegedeeld aan de hand van het toepasselijke formulier in bijlage V.

▼M1

4.  Onverminderd artikel 15, lid 6, van Uitvoeringsverordening (EU) 2019/779 ( 5 ) van de Commissie, is een ECM-certificaat voor een periode van maximaal vijf jaar geldig. De houder van het certificaat stelt de certificeringsinstantie onverwijld in kennis van alle wijzigingen die een significante invloed hebben op de situatie waarin het oorspronkelijke certificaat is toegekend zodat de certificeringsinstantie kan beslissen of zij het certificaat wijzigt, hernieuwt dan wel intrekt.

▼B

5.  De certificeringsinstantie omschrijft nauwkeurig welke redenen ten grondslag liggen aan al haar besluiten. De certificeringsinstantie deelt haar besluit en de onderliggende motivering mee aan de met het onderhoud belaste entiteit, met vermelding van de procedure om beroep aan te tekenen, de termijn waarbinnen dat dient te gebeuren en de contactgegevens van de beroepsinstantie.

6.  De certificeringsinstantie voert minstens eenmaal per jaar inspecties uit op geselecteerde locaties die geografisch en functioneel representatief zijn voor alle activiteiten van de door haar gecertificeerde met onderhoud belaste entiteiten om na te gaan of die entiteiten nog steeds aan de criteria van bijlage III voldoen.

7.  Indien de certificeringsinstantie van oordeel is dat een met onderhoud belaste entiteit niet langer voldoet aan de eisen op grond waarvan zij een ECM-certificaat heeft afgegeven, stelt zij in overleg met de met het onderhoud belaste entiteit een verbeteringsplan op, beperkt zij de werkingssfeer van het certificaat of schorst zij het certificaat, naar gelang van de ernst van de tekortkomingen.

Bij aanhoudende afwijkingen van de certificeringseisen of van het verbeteringsplan beperkt de certificeringsinstantie de werkingssfeer van het ECM-certificaat of schorst zij dat certificaat, met opgave van redenen en met vermelding van de procedure om beroep aan te tekenen, de termijn waarbinnen dat dient te gebeuren en de contactgegevens van de beroepsinstantie.

8.  Voor goederenwagons die worden geëxploiteerd door een spoorwegonderneming of een infrastructuurbeheerder die een veiligheidscertificaat of een veiligheidsvergunning aanvraagt, geldt het volgende:

a) 

wanneer de goederenwagons door de aanvrager worden onderhouden, voegt de aanvrager bij zijn aanvraag een geldig ECM-certificaat, indien beschikbaar, of wordt zijn bekwaamheid als met onderhoud belaste entiteit beoordeeld in het kader van zijn aanvraag van een veiligheidscertificaat of -vergunning;

b) 

wanneer de goederenwagons door andere partijen dan de aanvrager worden onderhouden, waarborgt de aanvrager, door middel van zijn veiligheidsbeheersysteem, dat alle uit zijn activiteit voortvloeiende risico’s, onder meer door het gebruik van die wagons, worden beheerst en zijn met name de bepalingen van artikel 5 van deze verordening van toepassing.

De certificeringsinstanties en de nationale veiligheidsinstanties plegen in alle gevallen uitvoerig overleg teneinde overlappende beoordelingen te vermijden.

Artikel 8

Systeem voor de certificering van uitbestede onderhoudsfuncties

1.  Wanneer de met het onderhoud belaste entiteit besluit een of meer van de in artikel 4, lid 1, onder b), c) en d), bedoelde functies of delen daarvan uit te besteden, creëert de vrijwillige certificering van de contractant op grond van het certificeringssysteem van deze verordening voor de met het onderhoud belaste entiteit een vermoeden van conformiteit met de eisen van bijlage III voor de eisen die door de vrijwillige certificering van de contractant worden gedekt. Wanneer de contractant niet is gecertificeerd, dient de met het onderhoud belaste entiteit ten overstaan van de certificeringsinstantie voor de functies die zij wenst uit te besteden aan te tonen op welke manier zij aan alle in bijlage III vastgestelde eisen voldoet.

2.  De certificering voor uitbestede onderhoudsfuncties, of delen daarvan, gebeurt door certificeringsinstanties overeenkomstig dezelfde procedures van de artikelen 6, 7 en 10, lid 3, en in het licht van de specifieke situatie van de aanvrager. Certificaten zijn in de hele Unie geldig.

Bij de beoordeling van aanvragen voor certificaten voor uitbestede onderhoudsfuncties of delen daarvan, passen de certificeringsinstanties de in bijlage I vastgestelde beginselen toe.

Artikel 9

Rol van het toezichtssysteem

Indien een nationale veiligheidsinstantie gegronde redenen heeft om aan te nemen dat een bepaalde met onderhoud belaste entiteit niet aan de eisen van artikel 14 bis, lid 3, van Richtlijn 2004/49/EG of aan de in deze verordening vastgestelde certificeringseisen voldoet, neemt zij onmiddellijk de nodige besluiten en stelt zij de Commissie, het Bureau, de andere bevoegde instanties, de certificeringsinstantie en andere belanghebbende partijen onverwijld in kennis van die besluiten.

Artikel 10

Mededeling van informatie aan de Commissie en het Bureau

1.  Uiterlijk op 30 november 2011, delen de lidstaten de Commissie mee of de certificering gebeurt door geaccrediteerde instanties, erkende instanties of nationale veiligheidsinstanties. Zij stellen de Commissie binnen de maand in kennis van elke wijziging van deze toestand.

2.  Uiterlijk op 31 mei 2012, stellen de lidstaten het Bureau in kennis van de erkende certificeringsinstanties. De accredidatie-instanties als gedefinieerd in Verordening (EG) nr. 765/2008 stellen het Bureau in kennis van de certificering van de geaccrediteerde instanties. Elke wijziging dient binnen een maand aan het Bureau te worden meegedeeld.

3.  Certificeringsinstanties brengen het Bureau binnen een week op de hoogte van elk besluit tot afgifte, wijziging, hernieuwing of intrekking van een ECM-certificaat of certificaten voor specifieke functies overeenkomstig artikel 4, lid 1, aan de hand van de formulieren in bijlage V.

4.  Het Bureau houdt alle op grond van de leden 2 en 3 aangemelde informatie bij en maakt deze openbaar.

Artikel 11

Wijziging van Verordening (EG) nr. 653/2007

Bijlage I bij Verordening (EG) nr. 653/2007 wordt vervangen door de tekst in bijlage VI bij de onderhavige verordening.

Artikel 12

Overgangsbepalingen

1.  De volgende overgangsbepalingen zijn van toepassing onverminderd artikel 9.

2.  Met ingang van 31 mei 2012 en onverminderd artikel 14 bis, lid 8, van Richtlijn 2004/49/EG worden alle ECM-certificaten afgegeven overeenkomstig deze verordening aan met het onderhoud van goederenwagens belaste entiteiten.

3.  Certificaten die uiterlijk op 31 mei 2012 door een certificeringsinstantie zijn afgegeven op basis van beginselen en criteria die evenwaardig zijn aan de beginselen van het op 14 mei 2009 door de lidstaten ondertekende memorandum van overeenstemming betreffende de basisbeginselen van een gemeenschappelijk systeem voor de certificering van met onderhoud van goederenwagons belaste entiteiten, worden uiterlijk tot 31 mei 2015 erkend als evenwaardig met op grond van deze verordening afgegeven ECM-certificaten.

4.  Certificaten die uiterlijk op 31 mei 2012 door een certificeringsinstantie aan met onderhoud belaste entiteiten zijn afgegeven op basis van vóór de inwerkingtreding van deze verordening geldende nationale wetgeving die gelijkwaardig is aan deze verordening, met name aan de artikelen 6 en 7 en de bijlagen I en III, worden gedurende hun oorspronkelijke geldigheidsperiode en uiterlijk tot 31 mei 2015 erkend als gelijkwaardig met ECM-certificaten.

5.  Certificaten die uiterlijk op 31 mei 2014 aan onderhoudswerkplaatsen zijn afgegeven op basis van vóór de inwerkingtreding van deze verordening geldende nationale wetgeving die gelijkwaardig is aan deze verordening, worden voor de duur van hun oorspronkelijke geldigheidsperiode en uiterlijk tot 31 mei 2017 erkend als gelijkwaardig met certificaten voor onderhoudswerkplaatsen voor de uitvoering van onderhoudswerkzaamheden.

6.  Onverminderd de leden 3 tot en met 5 dienen met het onderhoud van goederenwagons belaste entiteiten die uiterlijk op 31 mei 2012 in het voertuigenregister zijn geregistreerd uiterlijk op 31 mei 2013 overeenkomstig deze verordening te worden gecertificeerd. Gedurende die periode worden door met onderhoud belaste entiteiten zelf opgestelde verklaring van conformiteit met de toepasselijke eisen van deze verordening of met het op 14 mei 2009 door de lidstaten ondertekende memorandum van overeenstemming betreffende de basisbeginselen van een gemeenschappelijk systeem voor de certificering van met het onderhoud van goederenwagons belaste entiteiten erkend als gelijkwaardig aan op grond van deze verordening afgegeven ECM-certificaten.

7.  Spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders die uiterlijk op 31 mei 2012 reeds zijn gecertificeerd overeenkomstig de artikelen 10 en 11 van Richtlijn 2004/49/EG dienen voor het onderhoud van de wagons waarvoor zij als onderhoudsentiteit zijn aangesteld geen ECM-certificaat aan te vragen gedurende de oorspronkelijke geldigheidstermijn van hun certificaten.

Artikel 13

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de 20ste dag na die van de bekendmaking ervan in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE I

Toe te passen beginselen voor organisaties die een certificaat aanvragen voor door een met onderhoud belaste entiteit uitbestede onderhoudsfuncties

1. Voor de certificering van een entiteit of organisatie die een of meer onderhoudsfuncties (onderhoudsontwikkeling, onderhoudsplanning, uitvoering van het onderhoud) of delen daarvan uitvoert in opdracht van een met onderhoud belaste entiteit, gelden de eisen en beoordelingscriteria van bijlage III:

a) 

de in deel I van bijlage III vermelde eisen en beoordelingscriteria, aangepast aan de aard van de organisatie en de omvang van de dienstverlening;

b) 

de eisen en beoordelingscriteria ter beschrijving van de onderhoudsfunctie(s).

2. Voor de certificering van een onderhoudswerkplaats die de onderhoudswerkzaamheden uitvoert, gelden de volgende eisen en beoordelingscriteria van bijlage III:

a) 

de eisen en beoordelingscriteria in deel I van bijlage III, aangepast aan de specifieke activiteit van de onderhoudswerkplaats die de onderhoudswerkzaamheden uitvoert;

b) 

de processen die de onderhoudsfuncties beschrijven.




BIJLAGE II

Criteria voor de accreditering of erkenning van certificeringsinstanties die betrokken zijn bij de beoordeling en toekenning van ECM-certificaten

1.   ORGANISATIE

De certificeringsinstantie dient een organigram op te stellen met de beschrijving van de taken, verantwoordelijkheden en bevoegdheden van haar management, de overige bij de certificering betrokken personeelsleden en de verschillende comités. Wanneer de certificeringsinstantie deel uitmaakt van een juridische entiteit moet in het organigram de hiërarchische relatie en de relatie met de andere delen van die entiteit worden aangegeven.

2.   ONAFHANKELIJKHEID

De certificeringsinstantie is wat de organisatie en werking van haar besluitvormingsproces betreft onafhankelijk van spoorwegondernemingen, infrastructuurbeheerders, houders, fabrikanten en met onderhoud belaste entiteiten en biedt geen vergelijkbare diensten aan.

De onafhankelijkheid van de bij de certificeringscontroles betrokken personeelsleden dient te zijn gewaarborgd. Hun bezoldiging mag niet afhankelijk zijn van het aantal uitgevoerde controles, noch van de uitkomsten van die controles.

3.   BEKWAAMHEID

De certificeringsinstantie en haar personeelsleden dienen over de vereiste bekwaamheden te beschikken, met name op het gebied van de organisatie van het onderhoud van goederenwagons en passende onderhoudssystemen.

De certificeringsinstantie dient aan te tonen dat zij:

a) 

over een degelijke ervaring beschikt inzake de boordeling van managementsystemen;

b) 

op de hoogte is van de geldende wettelijke vereisten.

Het voor het toezicht op de met onderhoud belaste entiteiten opgerichte team dient over relevante ervaring te beschikken en moet met name kunnen aantonen dat het beschikt over:

a) 

een grondige kennis van en inzicht in de toepasselijke Europese regelgeving;

b) 

relevante technische vaardigheden;

c) 

minimum drie jaar relevante ervaring op het gebied van onderhoud in het algemeen;

d) 

voldoende ervaring met het onderhoud van goederenwagons of minstens ervaring in vergelijkbare industriële sectoren.

4.   ONPARTIJDIGHEID

De besluiten van de certificeringsinstantie worden genomen op basis van door deze instantie verzamelde objectieve bewijzen van conformiteit of niet-conformiteit en mogen niet worden beïnvloed door andere belangen of partijen.

5.   VERANTWOORDELIJKHEID

De certificeringsinstantie is niet verantwoordelijkheid voor het waarborgen van de permanente naleving van de certificeringseisen.

De certificeringsinstantie dient voldoende objectief bewijsmateriaal te verzamelen om haar certificeringsbesluiten te onderbouwen.

6.   OPENHEID

Een certificeringsinstantie dient het publiek toegang te verschaffen tot of inzage te verlenen in haar audit- en certificeringsproces en het publiek daarover tijdig te informeren. Voorts dient zij informatie te verstrekken over de certificeringsstatus (met inbegrip van de toekenning, verlenging, handhaving, hernieuwing, schorsing, beperking van de werkingssfeer of de intrekking van een certificaat) van elke organisatie teneinde vertrouwen op te bouwen in de integriteit en geloofwaardigheid van de certificering. Openheid behelst in beginsel toegang tot of inzage in relevante informatie.

7.   VERTROUWELIJKHEID

Om bevoorrechte toegang te krijgen tot de informatie die de certificeringsinstantie nodig heeft om de conformiteit met de certificeringseisen correct te kunnen beoordelen, dient zij alle commerciële informatie over een klant vertrouwelijk te behandelen.

8.   REACTIE OP KLACHTEN

De certificeringsinstantie stelt een procedure in voor de behandeling van klachten over haar besluiten en overige certificeringsactiviteiten.

9.   AANSPRAKELIJKHEID EN FINANCIERING

De certificeringsinstantie moet kunnen aantonen dat zij de uit haar certificeringsactiviteiten voortvloeiende risico’s heeft onderzocht en passende maatregelen heeft genomen (zoals verzekeringen of het aanleggen van reserves) om de aansprakelijkheid die voortvloeit uit haar activiteiten op diverse terreinen en in verschillende regio’s, te dekken.




BIJLAGE III

Eisen en beoordelingscriteria voor organisaties die een ECM-certificaat of een certificaat voor door een met onderhoud belaste entiteit uitbestede onderhoudsfuncties aanvragen

I.    Eisen en beoordelingscriteria voor het management

1.   Leiding — verbintenis inzake de ontwikkeling en invoering van het onderhoudssysteem van de organisatie en de voortdurende verbetering van de doeltreffendheid daarvan

De organisatie dient over procedures te beschikken om:

a) 

een aan de aard van de organisatie en de omvang van de dienst aangepast onderhoudsbeleid in te voeren dat is goedgekeurd door de algemeen directeur van de organisatie of zijn vertegenwoordiger;

b) 

ervoor te zorgen dat veiligheidsdoelen worden vastgesteld die beantwoorden aan de regelgeving en zijn afgestemd op de aard en de omvang van de organisatie en de relevante risico’s;

c) 

haar veiligheidsprestaties te toetsen aan de veiligheidsdoelen van de organisatie;

d) 

plannen en procedures te ontwikkelen om haar veiligheidsdoelen te bereiken;

e) 

de beschikbaarheid van de nodige middelen te waarborgen voor de uitvoering van de processen die nodig zijn om aan de eisen van deze bijlage te voldoen;

f) 

te bepalen welke invloed andere managementactiviteiten op het onderhoudssysteem hebben en die invloed te beheren;

g) 

te waarborgen dat het hogere management op de hoogte is van de prestatiemetingen en audits en de algemene verantwoordelijkheid draagt voor de tenuitvoerlegging van wijzigingen aan het onderhoudssysteem;

h) 

te waarborgen dat het personeel en zijn vertegenwoordigers correct worden vertegenwoordigd en geraadpleegd bij de vaststelling, ontwikkeling, monitoring en herziening van de veiligheidsaspecten van alle daarmee verband houdende processen waarbij het personeel is betrokken.

2.   Risicobeoordeling — een gestructureerde aanpak voor de beoordeling van de risico’s bij het onderhoud van goederenwagons, met inbegrip van risico’s die rechtstreeks voortvloeien uit operationele processen en de activiteiten van andere organisaties/personen, en het bepalen van passende risicobeheersingsmaatregelen.

2.1. De organisatie dient over procedures te beschikken om:

a) 

de voor de omvang van de door de organisatie uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden relevante risico’s te analyseren, met inbegrip van de risico’s door defecten en constructieafwijkingen of storingen tijdens de levensduur;

b) 

de in punt a) bedoelde risico’s te beoordelen;

c) 

maatregelen te ontwikkelen en risicobeheersingsmaatregelen in te stellen.

2.2. De organisatie dient over procedures en regelingen te beschikken voor de erkenning van de behoefte aan en verbintenis tot samenwerking met houders, spoorwegondernemingen, infrastructuurbeheerders of andere belanghebbenden.

2.3. De organisatie dient over risicobeoordelingsprocedures te beschikken voor het beheer van wijzigingen van de uitrusting, procedures, de organisatie, het personeel of interfaces en voor de toepassing van Verordening (EG) nr. 352/2009 van de Commissie ( 6 ).

2.4. Bij de beoordeling van een risico dient een organisatie over procedures te beschikken om rekening te houden met de noodzaak om een passende werkomgeving te definiëren, te voorzien en in stand te houden die voldoet aan de regelgeving van de Unie en de lidstaten en met name aan Richtlijn 89/391/EEG van de Raad ( 7 ).

3.   Monitoring — een structurele aanpak om te waarborgen dat er risicobeheersingsmaatregelen bestaan, dat die correct functioneren en voldoen aan de doelstellingen van de organisatie

3.1. De organisatie dient een procedure te ontwikkelen om regelmatig de relevante veiligheidsgegevens te verzamelen, te monitoren en te analyseren, met name inzake:

a) 

de prestaties van relevante processen;

b) 

de resultaten van processen (met inbegrip van alle uitbestede diensten en producten);

c) 

de effectiviteit van risicobeheersingsmaatregelen;

d) 

informatie over ervaringen, storingen, defecten en reparaties tijdens de dagelijkse exploitatie en het dagelijkse onderhoud.

3.2. De organisatie dient procedures te ontwikkelen om ervoor te zorgen dat ongevallen, incidenten, bijna-ongevallen en andere gevaarlijke voorvallen worden gerapporteerd, geregistreerd, onderzocht en geanalyseerd.

3.3. Voor de periodieke herziening van alle processen dient de organisatie over een interne auditdienst te beschikken die op onafhankelijke, onpartijdige en transparante wijze functioneert. De organisatie dient over procedures te beschikken om:

a) 

een intern auditplan te ontwikkelen dat kan worden herzien in het licht van voorgaande audits en monitoring van de prestaties;

b) 

de resultaten van de audits te analyseren en te beoordelen;

c) 

specifieke corrigerende maatregelen/acties voor te stellen en uit te voeren;

d) 

de doelmatigheid van vorige maatregelen/acties te controleren.

4.   Voortdurende verbetering — een structurele aanpak om de informatie uit regelmatige monitoring, audits en andere relevante bronnen te analyseren en lering te trekken uit de resultaten daarvan om preventieve en corrigerende maatregelen te nemen om het veiligheidsniveau in stand te houden of te verbeteren.

De organisatie dient over procedures te beschikken om te waarborgen dat:

a) 

vastgestelde tekortkomingen worden weggewerkt;

b) 

nieuwe veiligheidsontwikkelingen worden ingevoerd;

c) 

de resultaten van interne audits worden gebruikt om het systeem te verbeteren;

d) 

de nodige preventieve of corrigerende acties worden uitgevoerd om ervoor te zorgen dat het spoorwegsysteem gedurende de volledige levenscyclus van de uitrusting en exploitatie voldoet aan de normen en andere eisen;

e) 

lering wordt getrokken uit relevante informatie in verband met het onderzoek en de oorzaken van ongevallen, incidenten, bijna-ongevallen en andere gevaarlijke voorvallen en dat desgevallend maatregelen worden genomen om het veiligheidsniveau te verbeteren;

f) 

relevante aanbevelingen van de nationale veiligheidsinstantie, het nationale onderzoeksorgaan en van interne onderzoeken of onderzoeken door de sector worden onderzocht en desgevallend worden toegepast;

g) 

relevante rapporten/informatie van spoorwegondernemingen/infrastructuurbeheerders en houders of andere relevante bronnen worden bekeken en meegenomen.

5.   Structuur en verantwoordelijkheden — een structurele aanpak om de verantwoordelijkheden van de individuele personen en teams voor de naleving van de veiligheidsdoelstellingen van de organisatie af te bakenen

5.1. De organisatie dient procedures te ontwikkelen om de verantwoordelijkheden voor alle relevante processen in de organisatie toe te wijzen.

5.2. De organisatie dient over procedures te beschikken om de veiligheidsgerelateerde verantwoordelijkheden en de toewijzing van verantwoordelijkheden aan bepaalde specifieke functies en de interfaces daartussen duidelijk te omschrijven. Dit omvat de hierboven bedoelde procedures tussen de organisatie en de houders en desgevallend spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders.

5.3. De organisatie dient over procedures te beschikken om ervoor te zorgen dat de personeelsleden van de organisatie waaraan verantwoordelijkheden zijn gedelegeerd over de autoriteit, bekwaamheid en passende middelen beschikken om hun functies te vervullen. De verantwoordelijkheid en bekwaamheid moeten coherent zijn en verenigbaar met de toegekende rol; de delegatie dient schriftelijk te gebeuren.

5.4. De organisatie dient over procedures te beschikken om de coördinatie te waarborgen van de activiteiten in verband met relevante processen binnen de organisatie.

5.5. De organisatie moet over procedures beschikken om personen met managements- of veiligheidstaken aansprakelijk te stellen voor hun prestaties.

6.   Bekwaamheidsbeheer — een structurele aanpak om ervoor te zorgen dat de personeelsleden over de nodige bekwaamheden beschikken om de doelstellingen van de organisatie in alle omstandigheden op een veilige, doelmatige en efficiënte manier te realiseren

6.1. De organisatie dient een bekwaamheidsbeheersysteem op te zetten om:

a) 

te bepalen welke posten in het kader van het systeem verantwoordelijkheden omvatten voor de toepassing van de nodige processen om aan de eisen van deze bijlage te voldoen;

b) 

te bepalen welke posten veiligheidsfuncties omvatten;

c) 

personeel met passende bekwaamheden in te zetten voor de betreffende taken.

6.2. Het bekwaamheidsbeheersysteem van de organisatie dient procedures te bevatten om de bekwaamheid van het personeel te beheren en omvat minstens het volgende:

a) 

de kennis, vaardigheden en ervaring die nodig zijn voor de uitoefening van aan de verantwoordelijkheden aangepaste veiligheidstaken;

b) 

de selectiebeginselen, met inbegrip van het basisopleidingsniveau en de mentale en fysieke geschiktheid;

c) 

basisopleiding en kwalificaties of certificering van verworven bekwaamheden en vaardigheden;

d) 

waarborgen dat alle personeelsleden zich bewust zijn van de relevantie en het belang van hun activiteiten en de manier waarop zij bijdragen tot de realisatie van de veiligheidsdoelstellingen;

e) 

lopende opleidingen en periodieke actualisering van de aanwezige kennis en vaardigheden;

f) 

periodieke controle van vaardigheden en desgevallend van de mentale en fysieke geschiktheid;

g) 

de nodige bijzondere maatregelen bij ongevallen/incidenten of langdurige afwezigheid van het werk.

7.   Informatie — een structurele aanpak om te waarborgen dat belangrijke informatie beschikbaar is voor alle personen binnen de organisatie die oordelen dienen te vellen en besluiten dienen te nemen

7.1. De organisatie dient over procedures te beschikken om rapporteringskanalen vast te stellen om te verzekeren dat, binnen de entiteit zelf en in haar interacties met andere actoren zoals infrastructuurbeheerders, spoorwegondernemingen en houders, informatie over alle processen op een correcte manier wordt uitgewisseld en op snelle en duidelijke wijze wordt meegedeeld aan de personen die de juiste functie vervullen binnen hun organisatie en in andere organisaties.

7.2. Om een goede uitwisseling van informatie te verzekeren, dient de organisatie procedures in te stellen om:

a) 

specifieke informatie te ontvangen en te verwerken;

b) 

specifieke informatie te herkennen, te produceren en te verspreiden;

c) 

betrouwbare en actuele informatie beschikbaar te stellen.

7.3. De organisatie dient over procedures te beschikken om te waarborgen dat belangrijke operationele informatie:

a) 

relevant en geldig is;

b) 

nauwkeurig is,

c) 

volledig is;

d) 

naar behoren wordt geactualiseerd;

e) 

wordt gecontroleerd;

f) 

samenhangend en gemakkelijk te begrijpen is (ook wat betreft gebruikte talen);

g) 

aan het personeel wordt meegedeeld voor ze wordt toegepast;

h) 

gemakkelijk toegankelijk is voor het personeel, en dat het personeel desgevallend de nodige afschriften ontvangt.

7.4. De eisen in de punten 7.1, 7.2 en 7.3 zijn met name van toepassing op de volgende operationele informatie:

a) 

de controle van de nauwkeurigheid en volledigheid van de nationale voertuigenregisters met betrekking tot de identificatie (met inbegrip van de middelen) en de registratie van de goederenwagons die de organisatie onderhoudt;

b) 

onderhoudsdocumenten;

c) 

informatie over aan houders of andere partijen, zoals spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders, verleende ondersteuning;

d) 

informatie over de kwalificering van het personeel en het toezicht op de ontwikkeling van het onderhoud;

e) 

informatie over de exploitatie (zoals afgelegde kilometers, type en aard van de activiteiten, incidenten/ongevallen) en vragen van spoorwegondernemingen, houders en infrastructuurbeheerders;

f) 

gegevens over de uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden met inbegrip van informatie over tijdens de inspecties geconstateerde defecten en corrigerende maatregelen door de spoorwegondernemingen of infrastructuurbeheerders, zoals inspecties en monitoring voor het vertrek van de trein of onderweg;

g) 

vrijgave voor exploitatie en heringebruikneming;

h) 

onderhoudsopdrachten;

i) 

aan spoorwegondernemingen/infrastructuurbeheerders en houders mee te delen technische informatie voor onderhoudsinstructies;

j) 

dringende informatie in situaties waarin de veilige exploitatie in het gedrang komt; het kan gaan om:

i) 

het opleggen van gebruiksbeperkingen of specifieke exploitatievoorwaarden voor goederenwagons die de door de organisatie worden onderhouden of voor andere voertuigen van eenzelfde reeks, zelfs indien ze door andere met onderhoud belaste entiteiten worden onderhouden; deze informatie moet aan alle betrokken partijen worden meegedeeld;

ii) 

dringende informatie over veiligheidsaspecten die tijdens het onderhoud aan het licht zijn gekomen, zoals geconstateerde tekortkomingen bij een gemeenschappelijk onderdeel van een aantal types of reeksen;

k) 

alle relevante informatie/gegevens voor de indiening van een jaarlijks onderhoudsverslag bij de certificeringsinstantie en de betrokken klanten (waaronder de houders); dat op verzoek ook moet worden overgelegd aan de nationale veiligheidsinstantie.

8.   Documentatie — een structurele aanpak om de traceerbaarheid van alle relevante informatie te waarborgen

8.1. De organisatie dient over passende procedures te beschikken om te waarborgen dat alle relevante processen correct worden gedocumenteerd.

8.2. De organisatie dient over passende procedures te beschikken om:

a) 

alle relevante informatie regelmatig te monitoren en te actualiseren;

b) 

wijzigingen van alle relevante documentatie op te maken, te genereren, te verdelen en te controleren;

c) 

alle relevante informatie te ontvangen, verzamelen en archiveren.

9.   Uitbesteding van activiteiten — een structurele aanpak om ervoor te zorgen dat uitbestede activiteiten correct worden beheerd met het oog op de realisatie van de doelstellingen van de organisatie

9.1. De organisatie dient over procedures te beschikken om te waarborgen dat veiligheidsgerelateerde producten en diensten worden gedocumenteerd.

9.2. Wanneer voor de levering van veiligheidsgerelateerde producten en diensten een beroep wordt gedaan op contractanten en/of leveranciers dient de organisatie over procedures te beschikken om bij de selectie na te gaan of:

a) 

de contractanten, subcontractanten en leveranciers over de nodige bekwaamheden beschikken;

b) 

de contractanten, subcontractanten en leveranciers over een passend en gedocumenteerd onderhouds- en beheersysteem beschikken.

9.3. De organisatie dient over een procedure te beschikken om de eisen vast te stellen waaraan contractanten en leveranciers dienen te voldoen.

9.4. De organisatie moet over procedures beschikken om toe te zien op het bewustzijn van de leveranciers en/of contractanten van de risico’s die zij voor de activiteiten van de organisatie veroorzaken.

9.5. Wanneer het onderhouds-/beheersysteem van een contractant of leverancier is gecertificeerd kan het in punt 3 beschreven monitoringproces worden beperkt tot de in punt 3.1, onder b), bedoelde resultaten van de uitbestede operationele processen.

9.6. Minstens de volgende basisbeginselen van de volgende processen moeten duidelijk worden gedefinieerd, bekend zijn en worden toegewezen in het contract tussen de contractpartijen:

a) 

verantwoordelijkheden en taken in verband met spoorwegveiligheidsaspecten;

b) 

verplichtingen in verband met de overdracht van relevante informatie tussen beide partijen;

c) 

de traceerbaarheid van veiligheidsdocumenten.

II.    Eisen en beoordelingscriteria voor de onderhoudsontwikkelingsfunctie

1.

De organisatie dient een procedure op te zetten om alle onderhoudsactiviteiten die een invloed hebben op de veiligheid en veiligheidskritieke componenten af te bakenen en te beheren.

2.

De organisatie dient over procedures te beschikken om de conformiteit met de essentiële interoperabiliteitseisen te verzekeren, met inbegrip van aanpassingen tijdens de levensduur, door:

a) 

toe te zien op de naleving van de specificaties in verband met de in de technische specificaties inzake interoperabiliteit (TSI’s) vastgestelde fundamentele interoperabiliteitsparameters;

b) 

steeds te controleren of het onderhoudsdossier in overeenstemming is met de vergunning voor de indienststelling (met inbegrip van alle nationale veiligheidsvoorschriften), de verklaring van overeenstemming met de TSI’s, de keuringsverklaring en het technisch dossier;

c) 

elke vervanging bij onderhoudswerkzaamheden overeenkomstig de bepalingen van Richtlijn 2008/57/EG en de relevante TSI’s te beheren;

d) 

de behoefte aan een risicobeoordeling te beoordelen in het licht van de potentiële impact van de betrokken vervanging op de veiligheid van het spoorwegsysteem;

e) 

de configuratie van alle technische wijzigingen die de systeemintegriteit van het voertuig beïnvloeden, te beheren.

3.

De organisatie dient over een procedure te beschikken om de voor de uitvoering van het onderhoud vereiste en bestemde onderhoudsfaciliteiten, -uitrusting en -instrumenten te ontwikkelen en de invoering daarvan te ondersteunen De organisatie dient over procedures te beschikken om te controleren of deze faciliteiten, uitrusting en instrumenten overeenkomstig hun onderhoudsschema en -voorschriften worden gebruikt, opgeslagen en onderhouden.

4.

Wanneer goederenwagons in dienst worden genomen, dient de organisatie over procedures te beschikken om:

a) 

de basisdocumenten betreffende die wagons te verkrijgen en voldoende informatie te verzamelen over de geplande exploitatie;

b) 

de basisdocumenten te analyseren en een eerste onderhoudsdossier op te stellen, rekening houdend met eventuele verplichtingen uit hoofde van garanties;

c) 

toe te zien op de correcte tenuitvoerlegging van het eerste onderhoudsdossier.

5.

Om het onderhoudsdossier tijdens de levensduur van het voertuig bij te houden, dient de organisatie over procedures te beschikken om:

a) 

minstens relevante informatie te verzamelen over:

i) 

de aard en omvang van de daadwerkelijk uitgevoerde ingrepen, met inbegrip van, doch niet uitsluitend, operationele incidenten die een invloed kunnen hebben op de veiligheidsintegriteit van de goederenwagons;

ii) 

de aard en de omvang van de geplande ingrepen;

iii) 

de daadwerkelijk uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden;

b) 

te bepalen of er behoefte is aan bijwerkingen, rekening houdend met de grenswaarden voor interoperabiliteit;

c) 

voorstellen voor bijwerkingen en de toepassing daarvan formuleren en goedkeuren met het oog op een besluit op basis van heldere criteria en rekening houdend met de resultaten van de risicobeoordeling;

d) 

ervoor te zorgen dat de wijzigingen correct worden toegepast.

6.

Bij de toepassing van het bekwaamheidsbeheerproces op de onderhoudsontwikkelingsfunctie moet minstens rekening worden gehouden met de volgende activiteiten die de veiligheid beïnvloeden:

a) 

beoordeling van de reikwijdte van de wijzigingen aan het onderhoudsdossier en voorgestelde vervangingen tijdens onderhoudswerkzaamheden;

b) 

vereiste ingenieursdisciplines voor het beheer van de opstelling en wijzigingen van het onderhoudsdossier en voor de ontwikkeling, beoordeling, validering en goedkeuring van vervangingen tijdens het onderhoud;

c) 

verbindingstechnieken (waaronder lassen en lijmen), remsystemen, wielstellen en trekwerk, niet-destructieve testtechnieken en onderhoudsactiviteiten van specifieke onderdelen van goederenwagons, zoals tanks en kleppen, voor het vervoer van gevaarlijke goederen.

7.

Bij de toepassing van het documentatieproces op de ontwikkeling van het onderhoud dient minstens de traceerbaarheid te worden gewaarborgd van:

a) 

de documentatie in verband met de ontwikkeling, beoordeling, validering en goedkeuring van een vervanging tijdens onderhoudswerkzaamheden;

b) 

de configuratie van voertuigen, met inbegrip van, doch niet uitsluitend, veiligheidscomponenten;

c) 

gegevens over de uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden;

d) 

resultaten van studies inzake ervaringen;

e) 

alle opeenvolgende versies van het onderhoudsdossier met inbegrip van de risicobeoordeling;

f) 

rapporten inzake de bekwaamheid en het toezicht op de uitvoering van het onderhoud en het beheer van de vloot;

g) 

ter ondersteuning aan houders, spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders mee te delen technische informatie.

III.    Eisen en beoordelingscriteria voor planning van het onderhoud van de vloot

1.

De organisatie dient voor de toewijzing van onderhoudsopdrachten over procedures te beschikken om de bekwaamheid, beschikbaarheid en capaciteit te controleren van de met het onderhoud belaste entiteit. Dit betekent dat onderhoudswerkplaatsen over de vereiste kwalificaties moeten beschikken om beslissingen te nemen over de voor de onderhoudsfunctie vereiste technische vaardigheden.

2.

De organisatie dient over een procedure te beschikken om de werkpakketten samen te stellen en voor de bekendmaking en uitbesteding van onderhoudsopdrachten.

3.

De organisatie dient over een procedure te beschikken om goederenwagons tijdig te laten onderhouden.

4.

De organisatie dient over een procedure te beschikken om goederenwagons uit exploitatie te nemen voor onderhoud of wanneer defecten worden vastgesteld.

5.

De organisatie dient over een procedure te beschikken om de nodige maatregelen vast te stellen voor controle op uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden en de vrijgave van goederenwagons voor exploitatie.

6.

De organisatie dient over een procedure te beschikken om een voertuig geschikt te verklaren om opnieuw in exploitatie te worden genomen, rekening houdend met de documentatie inzake vrijgave voor exploitatie.

7.

Bij de toepassing van het bekwaamheidsbeheerproces (Compentency Management, CM) op de planning van het onderhoud van de vloot moet minstens rekening worden gehouden met de terugkeer naar de exploitatie.

8.

Bij de toepassing van het informatieproces op de planning van het onderhoud van de vloot, moeten met het oog op de uitvoering van het onderhoud minstens de volgende elementen worden meegedeeld:

a) 

toepasselijke voorschriften en technische specificaties;

b) 

het onderhoudsplan voor elke goederenwagon;

c) 

een lijst van reserveonderdelen, met inbegrip van een voldoende gedetailleerde technische beschrijving van elk onderdeel om vervangingen door eenzelfde type en met dezelfde garanties mogelijk te maken;

d) 

een lijst van materialen met een voldoende gedetailleerde beschrijving voor het gebruik daarvan en de nodige informatie inzake gezondheid en veiligheid;

e) 

een dossier waarin de specificaties voor veiligheidsgerelateerde activiteiten zijn vastgesteld en waarin de interventie- en gebruiksbeperkingen van componenten zijn opgenomen;

f) 

een lijst van componenten of systemen waarvoor wettelijke eisen gelden en de lijst van deze eisen (waaronder remreservoirs en tanks voor het vervoer van gevaarlijke goederen);

g) 

alle aanvullende relevante veiligheidsgerelateerde informatie op grond van de door de organisatie uitgevoerde risicobeoordeling.

9.

In het kader van het informatieproces inzake het onderhoud van de vloot moeten de belanghebbenden minstens in kennis worden gesteld van de vrijgave voor exploitatie en alle voor de gebruikers (spoorwegondernemingen of infrastructuurbeheerders) relevante exploitatiebeperkingen.

10.

Bij de toepassing van het documentatieproces op de planning van het onderhoud van de vloot, moeten minstens de volgende elementen worden meegedeeld:

a) 

onderhoudsopdrachten;

b) 

vrijgave voor exploitatie met inbegrip van voor spoorwegondernemingen en infrastructuurbeheerders relevante exploitatiebeperkingen.

IV.    Eisen en beoordelingscriteria voor de uitvoering van het onderhoud

1.

De organisatie dient over procedures te beschikken om:

a) 

de volledigheid en passendheid te controleren van de door de verantwoordelijke voor de planning van het onderhoud van de vloot verstrekte informatie in verband met de gevraagde werkzaamheden;

b) 

het gebruik van de vereiste, relevante onderhoudsdocumenten en andere toepasselijke normen te controleren teneinde het onderhoud uit te voeren overeenkomstig de onderhoudsopdrachten;

c) 

te waarborgen dat alle relevante onderhoudsspecificaties in de onderhoudsopdrachten toegankelijk zijn voor alle betrokken personeelsleden (bv. opgenomen in interne werkinstructies);

d) 

te waarborgen dat alle relevante onderhoudsspecificaties, als vastgesteld in de toepasselijke regelgeving en in de onderhoudsopdracht gespecificeerde normen, toegankelijk zijn voor alle betrokken personeelsleden (bv. opgenomen in interne werkinstructies);

2.

De organisatie dient over procedures te beschikken om te waarborgen dat:

a) 

componenten (waaronder reserveonderdelen) en materialen worden gebruikt overeenkomstig de in onderhoudsopdrachten en de documentatie van leveranciers opgenomen specificaties;

b) 

componenten en materialen dusdanig worden opgeslagen, gehanteerd en vervoerd dat slijtage en schade wordt voorkomen en overeenkomstig de specificaties in de onderhoudsopdrachten en documentatie van leveranciers;

c) 

alle componenten en materialen, ook wanneer ze door de klant zijn verstrekt, voldoen aan de geldende nationale en internationale voorschriften alsmede aan de eisen van relevante onderhoudsopdrachten.

3.

De organisatie dient over procedures te beschikken om passende en geschikte faciliteiten, uitrusting en instrumenten te bepalen, te voorzien, bij te houden en beschikbaar te houden om de onderhoudswerkzaamheden te kunnen uitvoeren overeenkomstig de onderhoudsopdrachten en andere toepasselijke specificaties, teneinde:

a) 

het veilig verloop van de onderhoudswerkzaamheden te waarborgen, met inbegrip van de veiligheid en gezondheid van het personeel;

b) 

de ergonomie en bescherming van de gezondheid te waarborgen, met inbegrip van de interfaces tussen gebruikers en ICT-systemen of diagnoseapparatuur.

4.

Wanneer zulks noodzakelijk is om de geldigheid van de resultaten te waarborgen, dient de organisatie over procedures te beschikken om te waarborgen dat haar meetapparatuur:

a) 

op gezette tijden of vóór gebruik wordt geijkt of getoetst aan internationale normen of industriële meetstandaarden - wanneer geen standaarden beschikbaar zijn, moet worden geregistreerd welke toetsings- of ijkwaarden worden gehanteerd;

b) 

desgevallend wordt ingesteld of gecorrigeerd;

c) 

wordt gedefinieerd teneinde de ijkstatus te kunnen bepalen;

d) 

wordt gevrijwaard van correcties die de geldigheid van de meetresultaten beïnvloeden;

e) 

tijdens de handling, het onderhoud en de opslag wordt beschermd tegen schade en slijtage

5.

De organisatie dient over procedures te beschikken om te waarborgen dat alle voorzieningen, uitrusting en instrumenten correct worden gebruikt, geijkt, bewaard en onderhouden overeenkomstig de gedocumenteerde procedures.

6.

De organisatie dient over procedures te beschikken om te controleren of de uitgevoerde taken overeenstemmen met de onderhoudsopdrachten en een document af te geven om een voertuig vrij te geven voor exploitatie, met vermelding van eventuele exploitatiebeperkingen.

7.

Voor de toepassing van het risicobeoordelingsproces (met name punt 2.4 van deel I) op de uitvoering van de onderhoudswerkzaamheden, omvat de werkomgeving niet alleen de werkplaatsen waar het onderhoud plaatsvindt, maar ook de sporen buiten de gebouwen van de werkplaats en alle plaatsen waar onderhoudswerkzaamheden worden uitgevoerd.

8.

Bij de toepassing van het bekwaamheidsbeheerproces op de uitvoering van het onderhoud moet minstens rekening worden gehouden met de volgende activiteiten die de veiligheid beïnvloeden:

a) 

verbindingtechnieken (met inbegrip van lassen en lijmen);

b) 

niet-destructieve testen;

c) 

uiteindelijke voertuigtesten en vrijgave voor exploitatie;

d) 

onderhoud van remsystemen, wielstellen en het trekwerk en onderhoud van specifieke componenten van goederenwagons voor het vervoer van gevaarlijke goederen, zoals tanks en kleppen:

e) 

andere omschreven specifieke domeinen die de veiligheid beïnvloeden.

9.

Bij de toepassing van het informatieproces op de uitvoering van het onderhoud moeten minstens de volgende elementen worden meegedeeld voor de planning van het onderhoud van de vloot en de ontwikkeling van het onderhoud:

a) 

overeenkomstig de onderhoudsopdrachten uitgevoerde werkzaamheden;

b) 

alle door de organisatie geconstateerde fouten of defecten inzake veiligheid;

c) 

de vrijgave voor exploitatie.

10.

Bij de toepassing van het documentatieproces op de uitvoering van het onderhoud moeten minstens de volgende elementen worden meegedeeld:

a) 

een duidelijke omschrijving van alle voorzieningen, uitrusting en instrumenten die te maken hebben met het veilige verloop van de werkzaamheden;

b) 

alle uitgevoerde onderhoudswerkzaamheden, met inbegrip van ingezette personeelsleden, instrumenten, uitrusting, reserveonderdelen en materialen en rekening houdend met:

i) 

op de vestigingsplaats van de organisatie geldende nationale voorschriften;

ii) 

in de onderhoudsopdrachten vastgestelde eisen, onder meer inzake registratie;

iii) 

afsluitende testen en het besluit tot vrijgave voor exploitatie;

c) 

de op grond van de onderhoudsopdrachten en vrijgave voor exploitatie vereiste controlemaatregelen;

d) 

ijk- en controleresultaten: wanneer computersoftware wordt gebruikt bij de monitoring en meting van specifieke eisen moet de geschiktheid van de software voor de beoogde taak voorafgaand aan het gebruik worden bevestigd en desgevallend opnieuw worden bevestigd;

e) 

de geldigheid van vorige meetresultaten wanneer geconstateerd wordt dat een meetinstrument niet aan de eisen voldoet.




BIJLAGE IV

image

image

image

image




BIJLAGE V

image

image

image




BIJLAGE VI




„BIJLAGE I

image



( 1 ) PB L 326 van 10.12.2010, blz. 11.

( 2 ) PB L 327 van 11.12.2010, blz. 13.

( 3 ) PB L 191 van 18.7.2008, blz. 1.

( 4 ) PB L 305 van 23.11.2007, blz. 30.

( 5 ) Uitvoeringsverordening (EU) 2019/779 van de Commissie van 16 mei 2019 tot vaststelling van nadere bepalingen inzake een systeem voor de certificering van met het onderhoud van voertuigen belaste entiteiten overeenkomstig Richtlijn (EU) 2016/798 van het Europees Parlement en de Raad en tot intrekking van Verordening (EU) nr. 445/2011 van de Commissie (PB L 139I van 27.5.2019, blz. 360).

( 6 ) PB L 108 van 29.4.2009, blz. 4.

( 7 ) PB L 183 van 29.6.1989, blz. 1.