02009R1099 — NL — 14.12.2019 — 002.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENING (EG) Nr. 1099/2009 VAN DE RAAD

van 24 september 2009

inzake de bescherming van dieren bij het doden

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 303 van 18.11.2009, blz. 1)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

VERORDENING (EU) 2017/625 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 15 maart 2017

  L 95

1

7.4.2017

►M2

UITVOERINGSVERORDENING (EU) 2018/723 VAN DE COMMISSIE van 16 mei 2018

  L 122

11

17.5.2018


Gerectificeerd bij:

►C1

Rectificatie, PB L 326, 11.11.2014, blz.  5 (nr. 1099/2009)

►C2

Rectificatie, PB L 137, 24.5.2017, blz.  40 (2017/625)




▼B

VERORDENING (EG) Nr. 1099/2009 VAN DE RAAD

van 24 september 2009

inzake de bescherming van dieren bij het doden

(Voor de EER relevante tekst)



HOOFDSTUK I

ONDERWERP, TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES

Artikel 1

Onderwerp en toepassingsgebied

1.  In deze verordening worden regels neergelegd voor het doden van dieren die gefokt of gehouden worden voor de productie van levensmiddelen, wol, huiden, pelzen of andere producten, voor het doden van dieren met het oog op ruiming en voor daarmee verband houdende activiteiten.

Met betrekking tot vissen zijn echter uitsluitend de voorschriften van artikel 3, lid 1, van toepassing.

2.  Het bepaalde in hoofdstuk II, met uitzondering van artikel 3, leden 1 en 2, hoofdstuk III en hoofdstuk IV, met uitzondering van artikel 19, is niet van toepassing op het doden van dieren in noodsituaties buiten een slachthuis of in situaties waarin de naleving van deze voorschriften een onmiddellijk en ernstig risico voor de gezondheid of veiligheid van mensen zou meebrengen.

3.  Deze verordening is niet van toepassing:

a) indien dieren worden gedood:

i) in het kader van wetenschappelijke experimenten die onder de supervisie van een bevoegde autoriteit worden uitgevoerd;

ii) tijdens de jacht of de recreatievisserij;

iii) tijdens culturele of sportieve evenementen;

b) op pluimvee, konijnen en hazen die door hun eigenaar voor particulier huishoudelijk verbruik buiten een slachthuis worden geslacht.

Artikel 2

Definities

Voor de toepassing van deze verordening gelden de volgende definities:

a)

„doden” : iedere bewust gebruikte methode die resulteert in de dood van een dier;

b)

„daarmee verband houdende activiteiten” : activiteiten zoals het behandelen, onderbrengen, fixeren, bedwelmen en verbloeden van dieren die worden verricht in de context van het doden van dieren op de locatie waar de dieren worden gedood;

c)

„dier” : elk gewerveld dier, met uitzondering van amfibieën en reptielen;

d)

„het doden van dieren in noodsituaties” : het doden van dieren die zodanig gewond of ziek zijn dat dit met ernstige pijn of ernstig lijden gepaard gaat, terwijl er geen andere praktische mogelijkheid is om die pijn of dat lijden te verlichten;

e)

„onderbrengen” : het houden van dieren in stallen, hokken, overdekte plaatsen of weiden die verbonden zijn aan of deel uitmaken van slachthuisactiviteiten;

f)

„bedwelmen” : iedere bewust gebruikte methode die een dier pijnloos in een staat van bewusteloosheid en gevoelloosheid brengt, met inbegrip van methoden die onmiddellijk de dood tot gevolg hebben;

g)

„religieuze rite” : een reeks handelingen die verband houden met het slachten van dieren die voorgeschreven is door een godsdienst;

h)

„culturele of sportieve evenementen” : evenementen die in wezen en hoofdzakelijk verband houden met lang gevestigde culturele tradities of sportieve activiteiten, bijvoorbeeld races en andere wedstrijdvormen, waarbij er geen sprake is van de productie van vlees of andere dierlijke producten of waarbij die productie slechts marginaal is in verhouding tot het evenement en ook niet economisch van belang is;

i)

„standaardwerkwijzen” : een reeks schriftelijke instructies om uniformiteit te bewerkstelligen bij het uitvoeren van een specifieke functie of norm;

j)

„slachten” : het doden van dieren bestemd voor menselijke consumptie;

k)

„slachthuis” : elke voor het slachten van landdieren gebruikte inrichting die onder Verordening (EG) nr. 853/2004 valt;

l)

„bedrijfsexploitant” : elke natuurlijke of rechtspersoon die het beheer voert over een onderneming waar dieren worden gedood of waar daarmee verband houdende activiteiten worden verricht die binnen de werkingssfeer van deze verordening vallen;

m)

„pelsdieren” : zoogdieren die voornamelijk worden gehouden ten behoeve van de productie van pelzen, zoals nertsen, bunzingen, vossen, wasberen, beverratten en chinchilla’s;

n)

„ruiming” : de methode waarbij onder supervisie van de bevoegde autoriteit dieren worden gedood met het oog op de volksgezondheid, de diergezondheid, het dierenwelzijn of het milieu;

o)

„pluimvee” : gekweekte vogels, met inbegrip van vogels die niet als landbouwhuisdier worden beschouwd, maar wel als landbouwhuisdier worden gekweekt, met uitzondering van loopvogels;

p)

„fixeren” : het toepassen op een dier van iedere methode die erop is gericht de bewegingen van het dier te beperken en het tegelijk vermijdbare pijn, vermijdbare angst of vermijdbare opwinding te besparen, teneinde het doeltreffend bedwelmen en doden te vergemakkelijken;

▼M1

q)

„bevoegde autoriteiten” : bevoegde autoriteiten zoals gedefinieerd in artikel 3, punt 3, van Verordening ►C2  (EU) 2017/625 ◄ van het Europees Parlement en de Raad ( *1 );

▼B

r)

NL„pithing” : beschadiging van het weefsel van het centrale zenuwstelsel en het ruggenmerg met een lang en staafvormig, in de schedelholte ingebracht instrument.



HOOFDSTUK II

ALGEMENE VOORSCHRIFTEN

Artikel 3

Algemene voorschriften voor het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten

1.  Bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten wordt ervoor gezorgd dat de dieren elke vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden wordt bespaard.

2.  Voor de toepassing van lid 1 nemen bedrijfsexploitanten met name de noodzakelijke maatregelen om te waarborgen dat dieren:

a) fysiek comfort en fysieke bescherming wordt geboden, met name doordat zij schoon worden gehouden, in een omgeving met adequate thermische omstandigheden die ook bescherming biedt tegen vallen of uitglijden;

b) beschermd zijn tegen letsel;

c) behandeld en gehuisvest worden in overeenstemming met hun normale gedrag;

d) geen tekenen van vermijdbare pijn, angst, of abnormaal gedrag vertonen;

e) niet te lijden hebben van een langdurig gebrek aan voer of drinkwater;

f) niet in vermijdbaar contact komen met andere dieren die hun welzijn zouden kunnen schaden.

3.  Voorzieningen voor het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten worden zodanig ontworpen, gebouwd, onderhouden en gebruikt, dat de naleving van de verplichtingen in de leden 1 en 2 overeenkomstig het verwachte activiteitenniveau het hele jaar door gewaarborgd is.

Artikel 4

Verdovingsmethoden

1.  Dieren worden uitsluitend gedood nadat zij zijn bedwelmd volgens de methoden en de desbetreffende specifieke toepassingsvoorschriften zoals beschreven in bijlage I. De toestand van bewusteloosheid en gevoelloosheid wordt aangehouden tot bij het dier de dood is ingetreden.

De in bijlage I vermelde methoden die niet de onmiddellijke dood tot gevolg hebben (hierna „eenvoudige bedwelming” genoemd), worden zo spoedig mogelijk gevolgd door een methode die de dood garandeert, zoals verbloeden, pithing, elektrocutie of langdurige blootstelling aan zuurstoftekort.

2.  Bijlage I kan volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure en op basis van een advies van de EFSA worden gewijzigd teneinde recht te doen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

Elk van deze wijzigingen dient een niveau van dierenwelzijn te waarborgen dat ten minste gelijkwaardig is aan dat van de bestaande methoden.

3.  Volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure kunnen met betrekking tot de in bijlage I beschreven methoden communautaire richtsnoeren worden vastgesteld.

4.  Indien dieren worden geslacht volgens speciale methoden die vereist zijn voor religieuze riten, zijn de voorschriften van lid 1 niet van toepassing mits het slachten plaatsvindt in een slachthuis.

Artikel 5

Controles op bedwelming

1.  De bedrijfsexploitanten zien erop toe dat personen die verantwoordelijk zijn voor de bedwelming of ander daartoe aangewezen personeel, periodieke controles uitvoeren om te waarborgen dat de dieren geen tekenen van bewustzijn of gevoeligheid vertonen in de periode gelegen tussen het eind van het bedwelmingsproces en hun dood.

Dergelijke controles worden op een representatieve steekproef van dieren uitgevoerd en de frequentie van de controles wordt bepaald aan de hand van de resultaten van eerdere controles en alle andere factoren die van invloed kunnen zijn op de efficiëntie van het bedwelmingsproces.

Indien uit het resultaat van de controle blijkt dat een dier niet adequaat is bedwelmd, neemt de met de bedwelming belaste persoon onmiddellijk de passende maatregelen als bedoeld in de overeenkomstig artikel 6, lid 2, opgestelde standaardwerkwijzen.

2.  Indien voor de toepassing van artikel 4, lid 4, dieren zonder bedwelming worden gedood, voert de voor het slachten verantwoordelijke persoon stelselmatig controles uit om zich ervan te verzekeren dat de dieren geen tekenen van bewustzijn of gevoeligheid vertonen voordat zij uit de fixatie worden losgemaakt, noch enig teken van leven vertonen voordat zij worden geslacht of gebroeid.

3.  Voor de toepassing van de leden 1 en 2 mogen bedrijfsexploitanten gebruikmaken van controleprocedures uit gidsen voor goede praktijken als bedoeld in artikel 13.

4.  Teneinde rekening te houden met het hoge betrouwbaarheidsniveau van sommige bedwelmingsmethoden en op basis van een advies van de Europese Autoriteit voor voedselveiligheid, kunnen, waar passend, afwijkingen op de voorschriften van lid 1 worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 6

Standaardwerkwijzen

1.  Bedrijfsexploitanten plannen vooraf het doden van dieren en de daarmee verband houdende activiteiten, en voeren het doden uit overeenkomstig de standaardwerkwijzen.

2.  Bedrijfsexploitanten stellen dienovereenkomstige standaardwerkwijzen op en voeren die uit om te waarborgen dat het doden van dieren en de daarmee verband houdende activiteiten overeenkomstig artikel 3, lid 1, plaatsvinden.

Met betrekking tot de bedwelming wordt in de standaardwerkwijzen:

a) rekening gehouden met de aanbevelingen van de producent;

b) op basis van het beschikbare wetenschappelijk bewijs voor elke gebruikte methode aangegeven welke cruciale parameters bedoeld in bijlage I, hoofdstuk I, een doeltreffende bedwelming van de dieren garanderen;

c) vermeld welke maatregelen er moeten worden genomen indien de in artikel 5 bedoelde controles erop wijzen dat een dier niet adequaat is bedwelmd of, indien een dier geslacht is overeenkomstig artikel 4, lid 4, dat een dier nog tekenen van leven vertoont.

3.  Voor de toepassing van lid 2 van dit artikel mag een bedrijfsexploitant gebruikmaken van standaardwerkwijzen als beschreven in de in artikel 13 bedoelde gidsen voor goede praktijken.

4.  Op verzoek stellen de bedrijfsexploitanten hun standaardwerkwijzen ter beschikking van de bevoegde autoriteit.

Artikel 7

Vakbekwaamheidsniveau en getuigschrift van vakbekwaamheid

1.  Het doden van dieren en de daarmee verband houdende activiteiten mogen uitsluitend worden uitgevoerd door personeel dat over het passende vakbekwaamheidsniveau beschikt om dit te kunnen doen zonder enige vermijdbare vorm van pijn, spanning of lijden bij de dieren te veroorzaken.

2.  De bedrijfsexploitanten zien erop toe dat de volgende slachtactiviteiten uitsluitend worden verricht door personen die beschikken over een getuigschrift van vakbekwaamheid voor dergelijke activiteiten overeenkomstig artikel 21, waaruit blijkt dat zij in staat zijn deze uit te voeren overeenkomstig de in deze verordening vastgestelde voorschriften:

a) het behandelen en verzorgen van dieren voorafgaand aan de fixatie;

b) het fixeren van dieren met het oog op het bedwelmen of doden;

c) het bedwelmen van dieren;

d) het beoordelen van de effectiviteit van de bedwelming;

e) het aanhaken of optakelen van levende dieren;

f) het verbloeden van levende dieren;

g) het slachten overeenkomstig artikel 4, lid 4.

3.  Onverminderd de verplichting van lid 1 van dit artikel, geschiedt het doden van pelsdieren in aanwezigheid van en onder rechtstreekse supervisie van een persoon die beschikt over een in artikel 21 bedoeld getuigschrift van vakbekwaamheid dat alle activiteiten omvat die onder zijn supervisie worden uitgevoerd. Bedrijfsexploitanten van pelsdierhouderijen delen de bevoegde autoriteit vooraf mee wanneer dieren zullen worden gedood.

Artikel 8

Instructies voor het gebruik van fixatie- en bedwelmingsapparatuur

Producten die worden verhandeld of aangeprezen als fixatie- of bedwelmingsapparatuur, mogen uitsluitend worden verkocht mits zij vergezeld gaan van adequate instructies over het gebruik, zodat optimale omstandigheden voor het welzijn van dieren gewaarborgd zijn. De producenten stellen deze instructies via internet ook aan het publiek beschikbaar.

In deze instructies worden met name de volgende aspecten gespecificeerd:

a) de soorten, categorieën, aantallen en/of gewichtsklassen van de dieren waarvoor de apparatuur is bedoeld;

b) de aanbevolen parameters die horen bij de verschillende gebruiksomstandigheden, inclusief de cruciale parameters zoals omschreven in bijlage I, hoofdstuk I;

c) voor bedwelmingsapparatuur: een methode om de efficiëntie van de apparatuur te kunnen monitoren met het oog op de naleving van de voorschriften van deze verordening;

d) de aanbevelingen inzake onderhoud en, zo nodig, de kalibratie van de bedwelmingsapparatuur.

Artikel 9

Gebruik van fixatie- en bedwelmingsapparatuur

1.  De bedrijfsexploitanten zorgen ervoor dat alle apparatuur voor het fixeren of bedwelmen van dieren onderhouden en gecontroleerd wordt volgens de instructies van de producent door personen die daartoe specifiek zijn opgeleid.

De bedrijfsexploitanten voeren een onderhoudsregister. Zij bewaren dit register gedurende ten minste één jaar, en stellen het op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit.

2.  De bedrijfsexploitanten zorgen ervoor dat er tijdens bedwelmingsactiviteiten onmiddellijk en ter plekke adequate back-upapparatuur beschikbaar is, die wordt ingezet bij een storing in de oorspronkelijk gebruikte bedwelmingsapparatuur. De back-upmethode kan verschillen van de methode die eerst werd gebruikt.

3.  De bedrijfsexploitanten zorgen ervoor dat dieren pas in fixatieapparatuur worden geplaatst, waaronder apparatuur voor fixatie van de kop, wanneer de voor met bedwelming of verbloeding belaste persoon gereed is om het dier zo snel mogelijk te bedwelmen of verbloeden.

Artikel 10

Particulier huishoudelijk verbruik

Enkel de voorschriften van artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 1, en artikel 7, lid 1, zijn van toepassing op het slachten voor particulier huishoudelijk verbruik van andere dieren dan pluimvee, konijnen en hazen en de daarmee verband houdende activiteiten buiten het slachthuis door de eigenaar ervan of door een persoon onder de verantwoordelijkheid en het toezicht van de eigenaar.

De voorschriften in artikel 15, lid 3, en in de punten 1.8 tot en met 1.11, punt 3.1 en, voor zover dit betrekking heeft op eenvoudige bedwelming, punt 3.2 van bijlage III zijn evenwel ook van toepassing op het slachten buiten het slachthuis van andere dieren dan pluimvee, konijnen en hazen, varkens, schapen en geiten voor particulier huishoudelijk verbruik door de eigenaar ervan of door een persoon onder de verantwoordelijkheid en het toezicht van de eigenaar.

Artikel 11

Rechtstreekse levering van kleine hoeveelheden vlees van pluimvee, konijnen en hazen

1.  Enkel de voorschriften van artikel 3, lid 1, artikel 4, lid 1, en artikel 7, lid 1, zijn van toepassing op het slachten van pluimvee, konijnen en hazen op het bedrijf met het oog op de rechtstreekse levering van kleine hoeveelheden vlees door de producent aan de eindverbruiker of aan de plaatselijke detailhandel die dergelijk vlees rechtstreeks als vers vlees aan de eindverbruiker levert, op voorwaarde dat het aantal op het bedrijf geslachte dieren niet hoger is dan het overeenkomstig de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure vast te stellen maximumaantal dieren.

2.  De voorschriften van de hoofdstukken II en III van deze verordening zijn van toepassing op het slachten van deze dieren indien hun aantal het in lid 1 van dit artikel bedoelde maximumaantal overschrijdt.

Artikel 12

Invoer uit derde landen

De voorschriften van de hoofdstukken II en III van deze verordening gelden voor de toepassing van artikel 12, lid 2, onder a), van Verordening (EG) nr. 854/2004.

Het vleeskeuringscertificaat dat uit derde landen ingevoerd vlees vergezelt, wordt aangevuld met een verklaring dat is voldaan aan voorschriften die ten minste gelijkwaardig zijn aan die welke in de hoofdstukken II en III van deze verordening zijn vastgesteld.

Artikel 13

Redactie en verspreiding van gidsen voor goede praktijken

1.  De lidstaten moedigen het redigeren en verspreiden van gidsen voor goede praktijken aan, teneinde de toepassing van deze verordening te vergemakkelijken.

2.  Indien gidsen voor goede praktijken worden opgesteld, worden zij geredigeerd en verspreid door organisaties van bedrijfsexploitanten:

i) in overleg met de vertegenwoordigers van niet-gouvernementele organisaties, bevoegde autoriteiten en andere betrokken partijen;

ii) rekening houdend met wetenschappelijke adviezen als bedoeld in artikel 20, lid 1, onder c).

3.  De bevoegde autoriteit beoordeelt de gidsen voor goede praktijken om zich ervan te vergewissen dat zij tot stand zijn gekomen overeenkomstig lid 2 en in overeenstemming zijn met bestaande communautaire richtsnoeren.

4.  Indien organisaties van bedrijfsexploitanten nalaten gidsen voor goede praktijken voor te leggen, kan de bevoegde autoriteit haar eigen gidsen voor goede praktijken opstellen en publiceren.

5.  De lidstaten zenden de Commissie alle door de bevoegde autoriteit gevalideerde gidsen voor goede praktijken toe. De Commissie creëert een systeem voor de registratie van die gidsen, dat zij bijwerkt en ter beschikking stelt van de lidstaten.



HOOFDSTUK III

AANVULLENDE VOORSCHRIFTEN VOOR SLACHTHUIZEN

Artikel 14

Indeling, bouw, en apparatuur van slachthuizen

1.  De bedrijfsexploitanten zorgen ervoor dat de indeling en bouw van slachthuizen en de daarin gebruikte apparatuur voldoen aan de voorschriften van bijlage II.

2.  Voor de toepassing van deze verordening leggen de bedrijfsexploitanten op verzoek aan de bevoegde autoriteit bedoeld in artikel 4 van Verordening (EG) nr. 853/2004, voor elk slachthuis ten minste de volgende gegevens voor:

a) het maximumaantal dieren per uur voor elke slachtlijn;

b) de categorieën en gewichtsklassen van dieren waarvoor de beschikbare fixatie- of bedwelmingsapparatuur gebruikt mag worden;

c) de maximale capaciteit voor elke onderbrengvoorziening.

Bij het goedkeuren van het slachthuis evalueert de bevoegde autoriteit de overeenkomstig de eerste alinea door de exploitant verstrekte informatie.

3.  De volgende besluiten kunnen worden genomen volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure:

a) afwijkingen van de voorschriften van bijlage II, ten behoeve van mobiele slachthuizen;

b) wijzigingen die nodig zijn om bijlage II aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang.

Zolang de onder a) bedoelde afwijkingen niet zijn vastgesteld, kunnen de lidstaten nationale regels inzake mobiele slachthuizen vaststellen of handhaven.

4.  Voor de toepassing van lid 2 en van bijlage II kunnen communautaire richtsnoeren worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 15

Behandeling van dieren en fixatieactiviteiten in slachthuizen

1.  De bedrijfsexploitanten waarborgen dat de in bijlage III opgenomen operationele voorschriften voor slachthuizen in acht worden genomen.

2.  De bedrijfsexploitanten zorgen ervoor dat alle dieren die zonder voorafgaande bedwelming gedood worden overeenkomstig artikel 4, lid 4, afzonderlijk gefixeerd worden; herkauwers worden mechanisch gefixeerd.

Fixatiesystemen waarin runderen ondersteboven of in een onnatuurlijke houding worden gefixeerd, mogen niet worden gebruikt, tenzij de dieren worden geslacht overeenkomstig artikel 4, lid 4, en zij worden vastgemaakt met een voorziening die zowel de laterale als de verticale beweging van de kop van het dier beperkt, en die aan de afmetingen van het dier kan worden aangepast.

3.  De volgende fixatiemethoden zijn verboden:

a) het ophangen of optakelen van dieren die bij bewustzijn zijn;

b) het mechanisch vastklemmen of samenbinden van de poten of voeten van dieren;

c) het doorsnijden van het ruggenmerg, bijvoorbeeld met een priem of dolk;

d) het gebruik van elektrische stroom om het dier te immobiliseren, zonder dat het dier onder gecontroleerde omstandigheden bedwelmd of gedood wordt, met name alle toepassingen met elektrische stroom die niet aan beide zijden van de hersenen wordt toegediend.

Het bepaalde onder a) en b) is echter niet van toepassing op de haken die voor pluimvee worden gebruikt.

4.  Bijlage III kan volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure worden gewijzigd teneinde recht te doen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang en bijvoorbeeld een advies van de EFSA.

5.  Voor de toepassing van de voorschriften van bijlage III kunnen communautaire richtsnoeren worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 16

Monitoringprocedures in slachthuizen

1.  Voor de toepassing van artikel 5 voeren de bedrijfsexploitanten in slachthuizen passende monitoringprocedures in en passen zij die ook toe.

2.  De in lid 1 van dit artikel bedoelde monitoringprocedures omvatten een beschrijving van de wijze waarop de in artikel 5 bedoelde controles moeten worden uitgevoerd en omvatten in ieder geval:

a) de namen van de personen die verantwoordelijk zijn voor de monitoringprocedure;

b) indicatoren die opgesteld zijn om tekenen van bewusteloosheid, bewustzijn of gevoeligheid te detecteren bij dieren; indicatoren die opgesteld zijn om de afwezigheid van tekenen van leven te detecteren bij dieren die geslacht zijn in overeenstemming met artikel 4, lid 4;

c) criteria om vast te stellen of de resultaten van de indicatoren bedoeld onder b) bevredigend zijn;

d) de omstandigheden waaronder en/of het tijstip waarop de monitoring dient plaats te vinden;

e) het aantal dieren in elke steekproef waarop de monitoring betrekking heeft;

f) adequate procedures om te waarborgen dat, wanneer niet wordt voldaan aan de criteria bedoeld onder c), de bedwelmings- of dodingsactiviteiten nader worden bezien om de oorzaken van de tekortkomingen in kaart te brengen en de noodzakelijke veranderingen in die activiteiten aan te brengen.

3.  De bedrijfsexploitanten stellen voor elke slachtlijn een specifieke monitoringprocedure in.

4.  Bij het vaststellen van de frequentie van de controles dient rekening te worden gehouden met de belangrijkste risicofactoren, zoals veranderingen in het soort of de grootte van de dieren die worden geslacht of in de werkpatronen van het personeel; de frequentie dient zodanig te zijn dat een hoog betrouwbaarheidsniveau wordt gewaarborgd.

5.  Voor de toepassing van de leden 1 tot en met 4 van dit artikel, kunnen bedrijfsexploitanten gebruikmaken van monitoringprocedures als beschreven in de in artikel 13 bedoelde gidsen voor goede praktijken.

6.  Met betrekking tot de monitoringprocedures in slachthuizen kunnen communautaire richtsnoeren worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 17

Functionaris voor het dierenwelzijn

1.  De bedrijfsexploitanten benoemen voor elk slachthuis een functionaris voor het dierenwelzijn om hen bij te staan bij de naleving van de voorschriften van deze verordening.

2.  Deze functionaris staat onder het rechtstreekse gezag van de bedrijfsexploitant en rapporteert rechtstreeks aan hem over zaken die verband houden met het welzijn van dieren. Hij heeft de bevoegdheid om van het slachthuispersoneel te eisen dat de noodzakelijke corrigerende maatregelen worden genomen om de naleving van de voorschriften van deze verordening te waarborgen.

3.  De verantwoordelijkheden van de functionaris voor het dierenwelzijn worden beschreven in de standaardwerkwijzen van het slachthuis en op een effectieve manier onder de aandacht van het betreffende personeel gebracht.

4.  De functionaris voor het dierenwelzijn is in het bezit van een getuigschrift van vakbekwaamheid als bedoeld in artikel 21, welk getuigschrift alle activiteiten dient te bestrijken in de slachthuizen waarvoor hij verantwoordelijk is.

5.  De functionaris voor het dierenwelzijn houdt een register bij van de maatregelen ter verbetering van het dierenwelzijn die in het slachthuis waar hij zijn taken vervult, zijn genomen. Dit register wordt gedurende ten minste één jaar bewaard en op verzoek ter beschikking van de bevoegde autoriteit gesteld.

6.  De leden 1 tot en met 5 zijn niet van toepassing op slachthuizen waar minder dan 1 000 grootvee-eenheden zoogdieren of minder dan 150 000 vogels of konijnen per jaar worden geslacht.

Voor de toepassing van de voorgaande alinea wordt onder „grootvee-eenheid” verstaan: een gestandaardiseerde meeteenheid aan de hand waarvan de verschillende categorieën vee ten behoeve van hun vergelijkbaarheid bij elkaar kunnen worden opgeteld.

Bij de toepassing van de eerste alinea gebruiken de lidstaten de volgende omrekeningsgetallen:

a) volwassen runderen in de zin van Verordening (EG) nr. 1234/2007 van de Raad van 22 oktober 2007 houdende een gemeenschappelijke ordening van de landbouwmarkten en specifieke bepalingen voor een aantal landbouwproducten („integrale-GMO-verordening”) ( 1 ) en paardachtigen: 1 grootvee-eenheid;

b) andere runderen: 0,50 grootvee-eenheid;

c) varkens met een levend gewicht van meer dan 100 kg: 0,20 grootvee-eenheid;

d) andere varkens: 0,15 grootvee-eenheid;

e) schapen en geiten: 0,10 grootvee-eenheid;

f) lammeren, geitjes en biggen met een levend gewicht van minder dan 15 kg: 0,05 grootvee-eenheid.



HOOFDSTUK IV

RUIMING EN HET DODEN VAN DIEREN IN NOODSITUATIES

Artikel 18

Ruiming

1.  De bevoegde autoriteit die verantwoordelijke is voor een ruimingsoperatie stelt voorafgaand aan die operatie een actieplan op om te waarborgen dat aan de voorschriften van deze verordening wordt voldaan.

In de rampenplannen die krachtens de communautaire wetgeving inzake de diergezondheid vereist zijn, worden — op basis van de hypothese die in het rampenplan is geformuleerd over de omvang en de locatie van vermoedelijke ziekte-uitbraken — met name de voorgenomen bedwelmings- en slachtmethoden en de corresponderende standaardwerkwijzen voor het waarborgen van de voorschriften van deze verordening opgenomen.

2.  De bevoegde autoriteit moet:

a) waarborgen dat dergelijke operaties worden uitgevoerd volgens het actieplan bedoeld in lid 1;

b) alle passende maatregelen treffen om het welzijn van de dieren in de best mogelijke omstandigheden te waarborgen.

3.  Voor de toepassing van dit artikel kan de bevoegde autoriteit in uitzonderlijke omstandigheden afwijkingen toestaan van één of meer van de bepalingen van deze verordening wanneer zij van mening is dat de naleving waarschijnlijk van invloed zal zijn op de volksgezondheid of een aanzienlijke vertraging zal opleveren in het proces om de ziekte uit te bannen.

4.  Vóór 30 juni van elk jaar doet de bevoegde autoriteit bedoeld in lid 1 de Commissie een verslag over de ruimingsacties van het voorgaande jaar toekomen, en stelt zij dat verslag voor het publiek beschikbaar via internet.

In het verslag wordt voor elke ruimingsactie met name aandacht besteed aan:

a) de aanleiding voor de ruiming;

b) het aantal en de soorten dieren die gedood zijn;

c) de bedwelmingsmethoden en de methoden die gebruikt zijn om de dieren te doden;

d) een beschrijving van de geconstateerde problemen en, waar van toepassing, de gevonden oplossingen om het lijden van de betrokken dieren te verlichten of zoveel mogelijk te beperken;

e) alle afwijkingen waarvoor op grond van lid 3 toestemming is gegeven.

5.  Voor het opstellen en uitvoeren van actieplannen voor ruimingsoperaties kunnen communautaire richtsnoeren worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure.

6.  Teneinde rekening te houden met de door ADNS verzamelde informatie, kan in voorkomend geval een afwijking van de verslagleggingsverplichting van lid 4 worden vastgesteld overeenkomstig de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 19

Doden van dieren in noodsituaties

In noodsituaties neemt de houder van de betreffende dieren alle noodzakelijke maatregelen om de dieren zo snel mogelijk te doden.



HOOFDSTUK V

BEVOEGDE AUTORITEIT

Artikel 20

Wetenschappelijke ondersteuning

1.  Elke lidstaat zorgt ervoor dat er voldoende onafhankelijke wetenschappelijke ondersteuning beschikbaar is om de bevoegde autoriteiten op hun verzoek het volgende te verstrekken:

a) wetenschappelijke en technische expertise met betrekking tot de goedkeuring van slachthuizen als bedoeld in artikel 14, lid 2, en de ontwikkeling van nieuwe bedwelmingsmethoden;

b) wetenschappelijk advies over de door de fabrikanten verstrekte instructies inzake het gebruik en het onderhoud van fixatie- en bedwelmingsapparatuur;

c) wetenschappelijk advies over gidsen voor goede praktijken die op zijn grondgebied voor de toepassing van deze verordening zijn geredigeerd;

d) aanbevelingen met betrekking tot de toepassing van deze verordening, met name wat inspecties en audits betreft;

e) advies over het vermogen en de geschiktheid van afzonderlijke organen en entiteiten om te voldoen aan de voorschriften van artikel 21, lid 2.

2.  De wetenschappelijke ondersteuning kan via een netwerk worden verleend, mits alle in lid 1 genoemde taken voor alle activiteiten in de betrokken lidstaten, zijn uitgevoerd.

Elke lidstaat wijst daartoe één contactpunt aan, en maakt dit bekend via het internet. Dat contactpunt is er verantwoordelijke voor dat met zijn equivalenten en de Commissie technische en wetenschappelijke informatie en beste praktijken betreffende de uitvoering van deze verordening worden gedeeld.

Artikel 21

Getuigschrift van vakbekwaamheid

1.  Voor de toepassing van artikel 7 wijzen de lidstaten een bevoegde autoriteit aan die verantwoordelijk is voor:

a) het waarborgen van de beschikbaarheid van opleidingscursussen voor personeel dat betrokken is bij het doden van dieren en daarmee verband houdende activiteiten;

b) het verstrekken van getuigschriften van vakbekwaamheid als bewijs dat een onafhankelijk afsluitend examen met goed gevolg is afgelegd; de onderwerpen van dit examen houden verband met de betreffende diersoorten en zijn in overeenstemming met de activiteiten genoemd in artikel 7, leden 2 en 3, en met de onderwerpen in bijlage IV;

c) het goedkeuren van opleidingsprogramma’s voor de cursussen bedoeld onder a) en van de inhoud en uitvoeringsbepalingen van het examen bedoeld onder b).

2.  De bevoegde autoriteit kan het afsluitende examen en het verstrekken van getuigschriften van vakbekwaamheid delegeren aan een afzonderlijke instantie of entiteit die:

a) over de noodzakelijke expertise, medewerkers en apparatuur beschikt om die taken uit te voeren;

b) onafhankelijk is en niet in belangenconflicten verstrengeld zal raken wat betreft het afsluitende examen en het verstrekken van getuigschriften van vakbekwaamheid.

De bevoegde autoriteit kan de organisatie van opleidingen ook delegeren aan een afzonderlijke instantie of entiteit die beschikt over de noodzakelijke expertise, medewerkers en uitrusting om die taak uit te voeren.

De nadere gegevens over organen en entiteiten waaraan deze taken zijn gedelegeerd, worden door de bevoegde autoriteit via internet voor het publiek beschikbaar gemaakt.

3.  Op de getuigschriften van vakbekwaamheid wordt vermeld voor welke categorieën dieren, welke soort apparatuur en voor welke van de activiteiten bedoeld in artikel 7, leden 2 en 3, het getuigschrift geldig is.

4.  De lidstaten erkennen de getuigschriften van vakbekwaamheid die in een andere lidstaat zijn uitgegeven.

5.  De bevoegde autoriteit kan voorlopige getuigschriften van vakbekwaamheid verlenen, mits:

a) de aanvrager ingeschreven is voor een van de opleidingen als bedoeld in lid 1, onder a);

b) de aanvrager zal werken in de aanwezigheid van en onder rechtstreekse supervisie van een persoon die houder is van een getuigschrift van vakbekwaamheid dat voor de specifiek te verrichten activiteit is afgegeven;

c) de geldigheidsduur van het voorlopig getuigschrift niet meer dan drie maanden bedraagt, en

d) de aanvrager een schriftelijke verklaring overlegt die stelt dat hem nooit eerder een ander voorlopig getuigschrift van vakbekwaamheid van dezelfde strekking is verleend of ten genoegen van de bevoegde autoriteit aantoont dat hij niet in staat was deel te nemen aan het afsluitende examen.

6.  Onverminderd een besluit van een rechterlijke autoriteit of een bevoegde autoriteit tot instelling van een verbod op het behandelen van dieren, mogen getuigschriften van vakbekwaamheid, of voorlopige getuigschriften van vakbekwaamheid, alleen worden verstrekt indien de aanvrager een schriftelijke verklaring overlegt die bevestigt dat hij zich in de drie jaar voorafgaand aan de datum van de aanvraag niet schuldig heeft gemaakt aan ernstige overtredingen van de communautaire en/of de nationale wetgeving inzake de bescherming van dieren.

7.  Voor de toepassing van deze verordening kunnen de lidstaten kwalificaties die voor andere doeleinden zijn verkregen, als gelijkwaardige getuigschriften van vakbekwaamheid erkennen, mits die zijn verkregen op voorwaarden die vergelijkbaar zijn met de voorwaarden van dit artikel. De bevoegde autoriteit maakt via het internet een lijst bekend van kwalificaties die erkend worden als gelijkwaardig met het getuigschrift van vakbekwaamheid, en actualiseert deze lijst.

8.  Voor de uitvoering van de bepalingen van lid 1 van dit artikel kunnen communautaire richtsnoeren worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure.



HOOFDSTUK VI

NIET-NALEVING, SANCTIES EN UITVOERINGSBEVOEGDHEDEN

▼M1 —————

▼B

Artikel 23

Sancties

De lidstaten stellen de regels vast voor de sancties die van toepassing zijn op inbreuken op de bepalingen van deze verordening en nemen alle maatregelen om te bereiken dat zij worden toegepast. De sancties moeten doeltreffend, evenredig en afschrikkend zijn. De lidstaten stellen de Commissie uiterlijk op 1 januari 2013 van die bepalingen in kennis en delen haar onverwijld alle latere wijzigingen daarop mee.

Artikel 24

Uitvoeringsbepalingen

Gedetailleerde voorschriften die nodig zijn voor de uitvoering van deze verordening, kunnen worden vastgesteld volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure.

Artikel 25

Comitéprocedure

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het bij artikel 58 van Verordening (EG) nr. 178/2002 ingestelde Permanent Comité voor de voedselketen en de diergezondheid.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 5 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.

De in artikel 5, lid 6, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.



HOOFDSTUK VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 26

Stringentere nationale voorschriften

1.  Deze verordening belet de lidstaten niet nationale voorschriften te handhaven die op de datum van inwerkingtreding van deze verordening reeds van toepassing zijn en strekken tot een uitgebreidere bescherming van dieren bij het doden.

De lidstaten delen die nationale voorschriften vóór 1 januari 2013 aan de Commissie mede. De Commissie brengt ze ter kennis van de andere lidstaten.

2.  De lidstaten kunnen nationale voorschriften aannemen die strekken tot uitgebreidere bescherming van dieren bij het doden dan die van onderhavige verordening, en wel met betrekking tot:

a) het doden, en daarmee verband houdende activiteiten, van dieren buiten een slachthuis;

b) het slachten, en daarmee verband houdende activiteiten, van gekweekt wild als omschreven in bijlage I, punt 1.6, van Verordening (EG) nr. 853/2004, waaronder rendieren;

c) het slachten, en daarmee verband houdende activiteiten, van dieren overeenkomstig artikel 4, lid 4.

De lidstaten doen aan de Commissie kennisgeving van die nationale voorschriften. De Commissie brengt ze ter kennis van de andere lidstaten.

3.  Wanneer een lidstaat het op basis van nieuw wetenschappelijk bewijs noodzakelijk acht maatregelen te nemen die strekken tot een uitgebreidere bescherming van dieren bij het doden met betrekking tot de in bijlage I vermelde bedwelmingsmethoden, stelt hij de Commissie in kennis van de voorgenomen maatregelen. De Commissie brengt de maatregelen ter kennis van de andere lidstaten.

De Commissie legt de aangelegenheid binnen één maand na de kennisgeving voor in het bij artikel 25, lid 1, bedoelde comité, en bekrachtigt of verwerpt de betrokken nationale maatregelen op basis van een advies van de EFSA, volgens de in artikel 25, lid 2, bedoelde procedure.

Wanneer de Commissie zulks passend acht, kan zij op basis van de bekrachtigde nationale maatregelen, overeenkomstig artikel 4, lid 2, wijzigingen in bijlage I voorstellen.

4.  De lidstaten verbieden of verhinderen niet dat producten van dierlijke oorsprong van in een andere lidstaat geslachte dieren op hun grondgebied in het verkeer worden gebracht op grond van het feit dat de betrokken dieren niet gedood zijn in overeenstemming met hun nationale voorschriften die strekken tot uitgebreidere bescherming van dieren bij het doden.

Artikel 27

Verslaglegging

1.  Uiterlijk op 8 december 2014 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de mogelijkheid om bepaalde voorschriften in te voeren inzake de bescherming van vissen bij het doden, rekening houdend met de dierenwelzijnsaspecten en de sociaaleconomische en milieugevolgen. Dit verslag gaat, indien nodig, vergezeld van wetgevingsvoorstellen tot wijziging van deze verordening, door daarin specifieke regels inzake de bescherming van vissen bij het doden in op te nemen.

Zolang deze maatregelen niet zijn vastgesteld, kunnen de lidstaten nationale regels inzake de bescherming van vissen bij het slachten en doden handhaven of aannemen; zij stellen de Commissie daarvan in kennis.

2.  Uiterlijk op 8 december 2012 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over fixatiesystemen waarin runderen ondersteboven of in een onnatuurlijke houding worden gefixeerd. Dat verslag moet gebaseerd zijn op het resultaat van een wetenschappelijke studie waarin deze systemen worden vergeleken met systemen waarbij de runderen rechtop blijven staan en houdt rekening met de dierenwelzijnsaspecten en met de sociaaleconomische gevolgen, alsmede met de aanvaardbaarheid voor religieuze gemeenschappen en de veiligheid van de operatoren. Dit verslag gaat, indien nodig, vergezeld van wetgevingsvoorstellen tot wijziging van deze verordening met betrekking tot de systemen waarin runderen ondersteboven of in een onnatuurlijke houding worden gefixeerd.

3.  Uiterlijk op 8 december 2013 dient de Commissie bij het Europees Parlement en de Raad een verslag in over de verschillende bedwelmingsmethoden voor pluimvee, met name over collectieve waterbadbedwelmers voor vogels, rekening houdend met de dierenwelzijnsaspecten en de sociaaleconomische en milieugevolgen.

Artikel 28

Intrekking

1.  Richtlijn 93/119/EG wordt ingetrokken.

Voor de toepassing van artikel 29, lid 1, van deze verordening blijven de volgende bepalingen van Richtlijn 93/119/EG echter van kracht:

a) bijlage A:

i) deel I, punt 1;

ii) deel II, punt 1, punt 3, tweede zin, en de punten 6, 7, 8 en punt 9, eerste zin;

b) bijlage C, deel II, punt 3, onder A.2, B.1, eerste zin, B.2, B.4, en de punten 4.2 en 4.3.

2.  Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn worden gelezen als verwijzingen naar deze verordening.

Artikel 29

Overgangsbepalingen

1.  Tot 8 december 2019 is artikel 14, lid 1, uitsluitend van toepassing op nieuwe slachthuizen dan wel op elke nieuwe indeling, bouw of apparatuur waarop de voorschriften van bijlage II bij toepassing zijn en die nog niet operationeel zijn op 1 januari 2013.

2.  Tot en met 8 december 2015 kunnen de lidstaten de getuigschriften van vakbekwaamheid bedoeld in artikel 21 middels een vereenvoudigde procedure verstrekken aan personen die kunnen aantonen dat zij gedurende een periode van minimaal drie jaar betrokken professionele werkervaring hebben opgedaan.

Artikel 30

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Zij is van toepassing met ingang van 1 januari 2013.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE I

OVERZICHT VAN METHODEN VOOR HET BEDWELMEN VAN DIEREN, PLUS BIJBEHORENDE SPECIFICATIES

(zoals bedoeld in artikel 4)

HOOFDSTUK I

Methoden



Tabel 1 —  Mechanische methoden

Nr.

Naam

Beschrijving

Gebruiksvoorschriften

Cruciale parameters

Specifieke voorschriften voor bepaalde methoden — hoofdstuk II van deze bijlage

1

Penetrerend penschiettoestel

Zwaar en onomkeerbaar letsel aan de hersenen veroorzaakt door de slag en de penetratie van een pen

Eenvoudige bedwelming

Alle diersoorten

Slachten, ruiming en andere situaties

Plaatsing en richting van het schot

Adequate snelheid, lengte van penetrerend gedeelte en diameter van de pen gerelateerd aan de grootte van het dier en de diersoort

Maximaal tijdsinterval tussen bedwelmen en steken/doden (s)

Niet van toepassing

2

Niet-penetrerend penschiettoestel

Zwaar letsel aan de hersenen veroorzaakt door de slag van een pen zonder penetratie

Eenvoudige bedwelming

Herkauwers, pluimvee, konijnen en hazen.

Slacht alleen van herkauwers

Slacht, ruiming en andere situaties voor pluimvee, konijnen en hazen

Plaatsing en richting van het schot

Adequate snelheid, diameter en vorm van de pen gerelateerd aan de grootte van het dier en de diersoort

Slagkracht van het gebruikte patroon

Maximaal tijdsinterval tussen bedwelmen en steken/doden (s)

Punt 1

3

Vuurwapen met vrij projectiel

Zwaar en onomkeerbaar letsel aan de hersenen veroorzaakt door de slag en de penetratie van één of meer projectielen

Alle diersoorten

Slachten, ruiming en andere situaties

Plaatsing van het schot

Kracht en kaliber van de patroon

Soort projectiel

Niet van toepassing

4

Maceratie

Onmiddellijk pletten van het hele dier

Kuikens tot 72 uur en embryo’s in het ei

Alle andere situaties dan slacht

Maximale omvang van de te pletten partij dieren

Afstand tussen pletbladen en doorloopsnelheid

Maatregel om overbelasting van de capaciteit te voorkomen

Punt 2

5

Breken van de nek

Handmatige of mechanische oprekking en torsie van de nek resulterend in cerebrale ischemie

Pluimvee tot 5 kg levend gewicht

Slachten, ruiming en andere situaties

Niet van toepassing

Punt 3

6

Percuterende slag op de kop

Krachtige en nauwkeurige slag op de kop met ernstig hersenletsel tot gevolg

Biggen, lammeren, geitjes, konijnen, hazen, pelsdieren en pluimvee tot 5 kg levend gewicht

Slachten, ruiming en andere situaties

Kracht en plaats van de slag

Punt 3



Tabel 2 —  Elektrische methoden

Nr.

Naam

Beschrijving

Gebruiksvoorschriften

Cruciale parameters

Specifieke voorschriften in hoofdstuk II van deze bijlage

1

Elektrische bedwelming (uitsluitend kop)

Blootstellen van de hersenen aan een stroomsterkte die een gegeneraliseerd epileptisch beeld op het elektro-encefalogram (eeg) genereert

Eenvoudige bedwelming

Alle diersoorten

Slachten, ruiming en andere situaties

Minimale stroomsterkte (A of mA)

Minimale spanning (V)

Maximale frequentie (Hz)

Minimale tijdsduur van de blootstelling

Maximaal tijdsinterval tussen bedwelmen en steken/doden (s)

Kalibratiefrequentie van de uitrusting

Optimalisatie van de stroomafgifte

Voorkomen van elektrische schokken vóór de bedwelming

Plaats van de elektroden en hun contactoppervlakte

Punt 4

2

Elektrische bedwelming (kop tot lichaam)

Blootstellen van het lichaam aan een stroomsterkte die gelijktijdig zowel een gegeneraliseerd epileptisch beeld op het elektro-encefalogram (eeg) genereert als tot fibrillatie of hartstilstand leidt

Eenvoudige bedwelming bij de slacht

Alle diersoorten

Slachten, ruiming en andere situaties

Minimale stroomsterkte (A of mA)

Minimale spanning (V)

Maximale frequentie (Hz)

Minimale tijdsduur van de blootstelling

Kalibratiefrequentie van de uitrusting

Optimalisatie van de stroomafgifte

Voorkomen van elektrische schokken vóór de bedwelming

Plaats van de elektroden en hun contactoppervlakte

Maximaal tijdsinterval tussen bedwelmen en doden in geval van eenvoudige bedwelming (s)

Punt 5

3

Elektrisch waterbad

Blootstellen van het gehele lichaam aan een stroomsterkte die een gegeneraliseerd epileptisch beeld op het elektro-encefalogram (eeg) genereert en mogelijk ook tot fibrillatie of hartstilstand leidt in een waterbad

Eenvoudige bedwelming behalve wanneer de frequentie 50 Hz of minder is

Pluimvee

Slachten, ruiming en andere situaties

Minimale stroomsterkte (A of mA)

Minimale spanning (V)

Maximale frequentie (Hz)

Kalibratiefrequentie van de uitrusting

Voorkomen van elektrische schokken vóór de bedwelming

Minimaliseren van de pijn bij het aanhaken

Optimaliseren van stroomafgifte

Maximale aanhaaktijd voorafgaand aan het waterbad

Minimale tijdsduur van de blootstelling voor ieder dier

Onderdompelen van de vogels tot aan de vleugelbasis

Maximaal tijdsinterval tussen bedwelmen en steken/doden voor frequenties boven 50 Hz (s)

Punt 6



Tabel 3 —   ►M2  Methoden met atmosfeerbeheersing  ◄

Nr.

Naam

Beschrijving

Gebruiksvoorschriften

Cruciale parameters

Specifieke voorschriften in hoofdstuk II van deze bijlage

1

Koolstofdioxide in hoge concentratie

Rechtstreekse of geleidelijke blootstelling van dieren bij bewustzijn aan een gasmengsel dat meer dan 40 % koolstofdioxide bevat. De methode kan worden gebruikt in kuilen, tunnels, containers of in vooraf luchtdicht afgesloten gebouwen

Eenvoudige bedwelming bij de slacht van varkens

Varkens, marterachtigen, chinchilla’s en pluimvee, uitgezonderd eenden en ganzen

Slacht alleen van varkens

Andere situaties dan slacht van pluimvee, marterachtigen, chinchilla’s, varkens

Koolstofdioxideconcentratie

Duur van de blootstelling

Maximaal tijdsinterval tussen bedwelmen en steken in geval van eenvoudige bedwelming

Kwaliteit van het gas

Temperatuur van het gas

Punt 7

Punt 8

2

Koolstofdioxide in twee fasen

Opeenvolgende blootstelling van dieren bij bewustzijn aan een gasmengsel dat minder dan 40 % koolstofdioxide bevat, gevolgd door een hogere concentratie koolstofdioxide wanneer de dieren het bewustzijn hebben verloren

Pluimvee

Slachten, ruiming en andere situaties

Koolstofdioxideconcentratie

Duur van de blootstelling

Kwaliteit van het gas

Temperatuur van het gas

Niet van toepassing

3

►C1  Koolstofdioxide vermengd met inerte gassen ◄

Rechtstreekse of geleidelijke blootstelling van dieren bij bewustzijn aan een gasmengsel dat tot 40 % koolstofdioxide bevat, vermengd met inerte gassen met zuurstoftekort tot gevolg. De methode kan worden gebruikt in kuilen, zakken, tunnels, containers of in vooraf luchtdicht afgesloten gebouwen

Eenvoudige bedwelming voor varkens indien de duur van de blootstelling aan minstens 30 % koolstofdioxide minder dan 7 minuten bedraagt

Eenvoudige bedwelming voor pluimvee indien de totale duur van de blootstelling aan minstens 30 % koolstofdioxide minder dan 3 minuten bedraagt

Varkens en pluimvee

Slachten, ruiming en andere situaties

Koolstofdioxideconcentratie

Duur van de blootstelling

Maximaal tijdsinterval tussen bedwelmen en steken/doden in geval van eenvoudige bedwelming

Kwaliteit van het gas

Temperatuur van het gas

Zuurstofconcentratie.

Punt 8

4

Inerte gassen

Rechtstreekse of geleidelijke blootstelling van dieren bij bewustzijn aan een mengsel van inerte gassen zoals argon of stikstof met zuurstoftekort tot gevolg. De methode kan worden gebruikt in kuilen, zakken, tunnels, containers of in vooraf luchtdicht afgesloten gebouwen

Eenvoudige bedwelming bij de slacht van varkens

Eenvoudige bedwelming voor pluimvee indien de duur van de blootstelling aan zuurstoftekort minder dan 3 minuten bedraagt

Varkens en pluimvee

Slachten, ruiming en andere situaties

Zuurstofconcentratie.

Duur van de blootstelling

Kwaliteit van het gas

Maximaal tijdsinterval tussen bedwelmen en steken/doden in geval van eenvoudige bedwelming

Temperatuur van het gas

Punt 8

5

Koolstofmonoxide (zuivere bron)

Blootstelling van dieren bij bewustzijn aan een gasmengsel dat meer dan 4 % koolstofmonoxide bevat.

Pelsdieren, pluimvee en biggen

Andere situaties dan slacht

Kwaliteit van het gas

Koolstofmonoxideconcentratie

Duur van de blootstelling

Temperatuur van het gas

Punten 9.1 tot en met 9.3

6

Koolstofmonoxide vermengd met andere gassen

Blootstelling van dieren bij bewustzijn aan een gasmengsel dat meer dan 1 % koolstofmonoxide bevat in combinatie met andere giftige gassen

Pelsdieren, pluimvee en biggen

Andere situaties dan slacht

Koolstofmonoxideconcentratie

Duur van de blootstelling

Temperatuur van het gas

Filtering van het gas dat door de motor wordt geproduceerd

Punt 9

▼M2

7

Bedwelming door luchtdrukverlaging

Blootstelling van dieren bij bewustzijn aan geleidelijke luchtdrukverlaging met vermindering van de beschikbare zuurstof tot minder dan 5 %.

Vleeskippen met een gewicht tot 4 kg levend gewicht

Slachten, ruiming en andere situaties

Snelheid van de drukverlaging

Duur van de blootstelling

Omgevingstemperatuur en vochtigheidsgraad

Punten 10.1 tot en met 10.5

▼B



Tabel 4 —  Overige methoden

Nr.

Naam

Beschrijving

Gebruiksvoorschriften

Cruciale parameters

Specifieke voorschriften in hoofdstuk II van deze bijlage

1

Dodelijke injectie

Verlies van bewustzijn en gevoeligheid gevolgd door een onomkeerbaar intreden van de dood veroorzaakt door een injectie met veterinaire geneesmiddelen

Alle diersoorten

Andere situaties dan slacht

Soort injectie

Gebruikmaking van goedgekeurde geneesmiddelen

Niet van toepassing

HOOFDSTUK II

Specifieke voorschriften voor bepaalde methoden

1.    Niet-penetrerend penschiettoestel

Bij het gebruik van deze methode zien de bedrijfsexploitanten erop toe dat er geen schedelfractuur wordt veroorzaakt.

Deze methode wordt enkel gebruikt voor herkauwers met een levend gewicht van minder dan 10 kg.

2.    Maceratie

Deze methode leidt tot de onmiddellijke maceratie en onmiddellijke dood van de dieren. Het apparaat werkt met sneldraaiende, mechanisch aangedreven snijplaten, of met uitstulpingen in schuim. De capaciteit van het apparaat moet voldoende zijn om alle dieren direct te doden, zelfs wanneer het om grote aantallen gaat.

3.    Cervicale dislocatie en percuterende slag op de kop

Deze methoden mogen niet als routinemethode worden gebruikt maar uitsluitend indien er geen andere bedwelmingsmethoden voorhanden zijn.

Deze methoden mogen in slachthuizen alleen worden gebruikt als back-upmethode voor bedwelming.

Niemand mag per dag meer dan zeventig dieren doden middels handmatige cervicale dislocatie of een percuterende slag op de kop.

Het handmatig breken van de nek mag niet worden toegepast op dieren met een levend gewicht van meer dan 3 kg.

4.    Elektrische bedwelming (uitsluitend kop)

4.1. Bij het gebruik van elektrische bedwelming via uitsluitend de kop van een dier, worden de elektroden aan weerszijden van de hersenen van het dier bevestigd en aan diens grootte aangepast.

4.2. Bij de elektrische bedwelming via uitsluitend de kop van een dier wordt gebruikgemaakt van de minimale stroomsterkte zoals voorgeschreven in tabel 1.



Tabel 1 —  Minimale stroomsterkte voor elektrische bedwelming (uitsluitend kop)

Categorie dieren

Runderen van 6 maanden of ouder

Runderen jonger dan 6 maanden

Schapen en geiten

Varkens

Kippen

Kalkoenen

Minimale stroomsterkte

1,28 A

1,25 A

1,00 A

1,30 A

240 mA

400 mA

5.    Elektrisch bedwelmen (kop tot lichaam)

5.1.

Schapen, geiten en varkens

De minimale stroomsterkte voor het elektrisch bedwelmen (van kop tot lichaam) is 1 ampère voor schapen en geiten, en 1,30 ampère voor varkens.

5.2.

Vossen

De elektroden worden aan de bek en het rectum bevestigd, waarbij gedurende ten minste drie seconden een minimale stroomsterkte van 0,3 ampère en een minimale spanning van 110 volt toegediend wordt.

5.3.

Chinchilla’s

De elektroden worden van oor tot staart bevestigd, waarbij gedurende ten minste zestig seconden een minimale stroomsterkte van 0,57 ampère toegediend wordt.

6.    Bedwelmen van pluimvee middels elektrische waterbaden

6.1. Dieren mogen niet worden aangehaakt als zij te klein zijn voor de waterbadbedwelmer of indien het aanhaken naar alle waarschijnlijkheid tot pijn lijdt dan wel de bestaande pijn vergroot (zoals bij zichtbaar gewonde dieren). In dergelijke gevallen worden deze dieren op een andere manier gedood.

6.2. De haken dienen nat te zijn voordat levende vogels worden aangehaakt en aan de stroom worden blootgesteld. Vogels worden met beide poten aangehaakt.

6.3. Voor de in tabel 2 genoemde vogels dient bij waterbadbedwelming de in de tabel voorgeschreven minimale stroomsterkte te worden toegepast. De dieren worden gedurende minimaal vier seconden aan die stroomsterkte blootgesteld.



Tabel 2 —  Elektrische vereisten voor de uitrusting voor waterbadbedwelming

(gemiddelde waarden per dier)

Frequentie (Hz)

Kippen

Kalkoenen

Eenden en ganzen

Kwartels

< 200 Hz

100 mA

250 mA

130 mA

45 mA

Van 200 tot 400 Hz

150 mA

400 mA

Niet toegestaan

Niet toegestaan

Van 400 tot 1 500  Hz

200 mA

400 mA

Niet toegestaan

Niet toegestaan

7.    Koolstofdioxide in hoge concentratie

Bij varkens, marterachtigen en chinchilla’s bedraagt de minimale concentratie koolstofdioxide 80 %.

8.    Koolstofdioxide, gebruik van inerte gassen of een combinatie van deze gasmengsels

In geen geval mogen gassen de kamer of de locatie binnendringen waar dieren bedwelmd en gedood dienen te worden indien dit tot brandwonden zou kunnen leiden of onnodig lijden zou kunnen veroorzaken door bevriezing of een te lage vochtigheidsgraad.

9.    Koolstofmonoxide (zuivere bron of vermengd met andere gassen)

9.1. Er wordt te allen tijde visueel toezicht op de dieren uitgeoefend.

9.2. De dieren worden afzonderlijk in de bedwelmingsruimte binnengebracht, waarbij ervoor wordt gezorgd dat een dier pas binnengebracht wordt als het vorige dier bewusteloos of dood is.

9.3. De dieren blijven in de bedwelmingsruimte totdat zij dood zijn.

9.4. Uitlaatgassen van een speciaal voor het doden van dieren aangepaste motor zijn toegestaan mits de voor het doden verantwoordelijke persoon vooraf heeft geverifieerd dat het gebruikte gas:

i) naar behoren is afgekoeld;

ii) voldoende is gefilterd, en

iii) vrij is van irriterende componenten en gassen.

De motor wordt jaarlijks getest voordat er dieren worden gedood.

9.5. De dieren mogen de ruimte pas binnen worden gebracht wanneer de concentratie koolstofmonoxide het vereiste minimale niveau heeft bereikt.

▼M2

10.    Bedwelming door luchtdrukverlaging

10.1. Tijdens de eerste fase is de drukverlaging niet groter dan het equivalent van een drukvermindering van standaard atmosferische druk op zeeniveau van 760 naar 250 torr gedurende een tijdspanne van niet minder dan 50 seconden.

10.2. Tijdens de tweede fase wordt binnen de volgende 210 seconden minimaal een standaard atmosferische druk op zeeniveau van 160 torr bereikt.

10.3. De druk-tijdcurve wordt zodanig aangepast dat alle vogels in deze fase onomkeerbaar bedwelmd zijn.

10.4. Vóór elke sessie en minstens dagelijks wordt de ruimte op lekken getest en worden de drukmeters gekalibreerd.

10.5. De gegevens over de absolute vacuümdruk, de tijdsduur van de blootstelling, de temperatuur en de vochtigheidsgraad worden ten minste één jaar bewaard.

▼B




BIJLAGE II

INDELING, BOUW EN UITRUSTING VAN SLACHTHUIZEN

(zoals bedoeld in artikel 14)

1.    Alle onderbrengvoorzieningen

1.1. Ventilatiesystemen zijn zodanig ontworpen, geïnstalleerd en onderhouden dat het welzijn van de dieren continu is gewaarborgd; hierbij rekening wordt gehouden met het verwachte scala aan weersomstandigheden.

1.2. Indien er gebruikgemaakt moet worden van mechanische ventilatiemiddelen, dienen er een waarschuwingssysteem en noodvoorzieningen beschikbaar te zijn met het oog op een storing in of uitval van die mechanische ventilatie.

1.3. Onderbrengvoorzieningen zijn zodanig ontworpen en geïnstalleerd dat het risico van letsel voor de dieren zo klein mogelijk is en er zo weinig mogelijk plotse geluiden zijn.

1.4. Onderbrengvoorzieningen zijn zodanig ontworpen en geïnstalleerd dat de dieren gemakkelijk kunnen worden geïnspecteerd. Er wordt voorzien in passende vaste of mobiele verlichting zodat de dieren te allen tijde kunnen worden geïnspecteerd.

2.    Onderbrengvoorzieningen voor dieren die niet in containers worden afgeleverd

2.1. Hokken, drijfgangen en looppaden zijn zodanig ontworpen en gebouwd dat:

a) de dieren zich middels hun normale loopgedrag en zonder afleiding vrij in de gewenste richting kunnen bewegen;

b) varkens of schapen naast elkaar kunnen lopen, met uitzondering van looppaden die naar de fixatie-uitrusting leiden.

2.2. De zijkanten van vlonders en bruggen zijn beschermd zodat de dieren er niet af kunnen vallen.

2.3. Het systeem voor de watertoevoer in hokken is zodanig ontworpen, gebouwd en wordt zodanig onderhouden, dat alle dieren op elk moment toegang hebben tot schoon drinkwater zonder daarbij letsel op te lopen of beperkt te worden in hun bewegingen.

2.4. Wanneer er een stalruimte wordt gebruikt, is die gebouwd met een effen vloer en stevige zijwanden, tussen de wachthokken en het looppad naar het bedwelmingspunt, en van een zodanig ontwerp dat dieren niet vast kunnen komen te zitten of vertrapt kunnen worden.

2.5. De constructie en het onderhoud van de vloeren zijn zodanig dat het risico dat dieren uitglijden, vallen of letsel aan hun poten oplopen, zoveel mogelijk beperkt is.

2.6. Indien slachthuizen openlucht-onderbrengvoorzieningen hebben zonder natuurlijke beschutting of schaduw, wordt er passende bescherming tegen slecht weer gebouwd. Indien zulke bescherming ontbreekt, worden deze onderbrengvoorzieningen niet gebruikt bij slecht weer. Als er geen natuurlijke waterbron is, worden er drinkinstallaties aangebracht.

3.    Fixatie-uitrusting en fixatievoorzieningen

3.1. Fixatie-uitrusting en fixatievoorzieningen zijn zodanig ontworpen, gebouwd en worden zodanig onderhouden dat:

a) de methoden voor het bedwelmen of het doden optimaal kunnen worden toegepast;

b) letsel of kneuzingen bij de dieren worden voorkomen, en

c) eventuele worstelingen om los te komen en het uitbrengen van geluiden tijdens het fixeren van dieren zoveel mogelijk worden beperkt;

d) het fixeren zo kort mogelijk duurt.

3.2. Voor runderen zijn fixatieboxen die in combinatie met een pneumatisch penschiettoestel worden gebruikt, voorzien van een systeem dat zowel de laterale als de verticale beweging van de kop van het dier beperkt.

4.    Uitrusting voor elektrische bedwelming (uitgezonderd waterbadbedwelmingsapparatuur)

4.1. De uitrusting voor elektrische bedwelming is voorzien van een systeem dat voor elk bedwelmd dier de gegevens van de cruciale elektrische parameters toont en registreert. Het systeem moet voor het personeel duidelijk zichtbaar zijn en moet een duidelijk zichtbaar en hoorbaar signaal geven indien de duur van de blootstelling zakt tot onder het vereiste niveau. Deze gegevens worden ten minste één jaar bewaard.

4.2. De aan een fixatievoorziening verbonden automatische elektrische bedwelmingsapparatuur levert een constante stroom.

5.    Uitrusting voor waterbadbedwelming

5.1. De aanhaaklijnen zijn zodanig ontworpen en geplaatst dat de dieren die eraan worden gehangen, nergens door belemmerd worden en de stress voor de dieren tot een minimum gereduceerd wordt.

5.2. De aanhaaklijnen zijn zodanig ontworpen dat de dieren die eraan worden gehangen er niet langer dan één minuut bij bewustzijn aan hangen. Eenden, ganzen en kalkoenen mogen er echter niet langer dan twee minuten bij bewustzijn aanhangen.

5.3. De aanhaaklijn is tot aan het toegangspunt van de broeibak over de volledige lengte gemakkelijk toegankelijk voor het geval dat dieren van de slachtlijn verwijderd moeten worden.

5.4. De omvang en de vorm van de metalen haken zijn afgestemd op de poten van het te slachten pluimvee zodat een elektrisch contact gewaarborgd is zonder dat de dieren daardoor pijn lijden.

5.5. De uitrusting voor waterbadbedwelming is voorzien van een elektrisch geïsoleerde toegangsvlonder en is zodanig ontworpen en gebouwd dat er bij de toegang geen water kan overlopen.

5.6. Het waterbad is zodanig ontworpen dat de diepte waarop de vogels worden ondergedompeld gemakkelijk kan worden aangepast.

5.7. De elektroden die in de uitrusting voor waterbadbedwelming worden gebruikt, moeten over de volle lengte van het waterbad zijn aangebracht. Het waterbad is zodanig ontworpen en onderhouden dat de haken, wanneer zij over het water passeren, in constant contact staan met de geaarde geleider.

5.8. Vanaf het punt van het aanhaken van de vogels totdat zij de waterbadbedwelmer in gaan, is er een voorziening aangebracht die met de borst van de dieren in aanraking komt om hen te kalmeren.

5.9. De toegang tot de uitrusting voor waterbadbedwelming dient te allen tijde mogelijk te zijn om te zorgen dat vogels die bedwelmd zijn en in het waterbad achterblijven als gevolg van een uitval of vertraging van de slachtlijn, kunnen verbloeden.

5.10. De apparatuur voor waterbadbedwelming is voorzien van een systeem dat de gegevens van de cruciale elektrische parameters toont en registreert. Deze gegevens worden ten minste één jaar bewaard.

6.    Uitrusting voor bedwelming van varkens en pluimvee met gas

6.1. Gasbedwelmingsinstallaties, transportbanden inbegrepen, zijn zodanig ontworpen en gebouwd dat:

a) de methoden voor het bedwelmen met gas optimaal kunnen worden toegepast;

b) letsel of kneuzingen bij de dieren worden voorkomen, en

c) eventuele worstelingen om los te komen en het uitbrengen van geluiden tijdens het fixeren van dieren zoveel mogelijk worden beperkt.

6.2. De gasbedwelmingsinstallatie is voorzien van faciliteiten om de gasconcentratie en de blootstellingsduur voortdurend te meten, weer te geven en te registreren en dient tevens een duidelijk zichtbaar en hoorbaar waarschuwingssignaal te geven wanneer de gasconcentratie onder het vereiste niveau daalt. Het systeem moet duidelijk zichtbaar zijn voor het personeel. Deze gegevens worden ten minste één jaar bewaard.

6.3. De gasbedwelmingsinstallatie is zodanig ontworpen dat de dieren zelfs bij de maximaal toegestane verwerkingscapaciteit nog kunnen gaan liggen zonder dat zij over elkaar heen komen te liggen.

▼M2

7.    Bedwelming door luchtdrukverlaging

7.1. De uitrusting voor de bedwelming door luchtdrukverlaging is zodanig ontworpen en gebouwd dat de ruimte vacuüm kan worden gezogen waardoor een trage, geleidelijke drukverlaging mogelijk is met een afname van de beschikbare zuurstof, en op minimale druk gehouden kan worden.

7.2. Het systeem is voorzien van faciliteiten om voortdurend de absolute vacuümdruk, de tijdsduur van de blootstelling, de temperatuur en de vochtigheidsgraad te meten, weer te geven en te registreren en geeft tevens een duidelijk zichtbaar en hoorbaar waarschuwingssignaal wanneer de druk afwijkt van de vereiste niveaus. De installatie is duidelijk zichtbaar voor het personeel.

▼B




BIJLAGE III

OPERATIONELE VOORSCHRIFTEN VOOR SLACHTHUIZEN

(zoals bedoeld in artikel 15)

1.    De aankomst en verplaatsing van en het omgaan met dieren

1.1. De welzijnsomstandigheden van elke zending dieren worden systematisch bij aankomst beoordeeld door de functionaris voor het dierenwelzijn of door een persoon die rechtstreeks aan die functionaris rapporteert om de prioriteiten in kaart te kunnen brengen, met name door te bepalen welke dieren specifieke welzijnsbehoeften hebben en welke maatregelen genomen dienen te worden om in die behoeften te voorzien.

1.2. De dieren worden zo spoedig mogelijk na aankomst uitgeladen en vervolgens zonder onnodige vertraging geslacht.

Met uitzondering van konijnen en hazen moeten zoogdieren die na het uitladen niet onmiddellijk naar de slachtplaats worden gebracht, worden ondergebracht.

Dieren die niet binnen twaalf uur na aankomst zijn geslacht, moeten worden gevoederd, waarna zij met gepaste tussenpozen een redelijke hoeveelheid voer dienen te krijgen. In dergelijke gevallen worden de dieren voorzien van een adequate hoeveelheid strooisel of gelijksoortig materiaal dat een mate van comfort waarborgt die afgestemd is op de diersoort en het aantal dieren. Dit materiaal moet een doeltreffende afvoer garanderen of ervoor zorgen dat urine en uitwerpselen op adequate wijze worden geabsorbeerd.

1.3. Containers waarin dieren worden vervoerd, dienen goed te worden onderhouden en zorgvuldig te worden behandeld, in het bijzonder wanneer zij een geperforeerde of flexibele bodem hebben, en

a) het is verboden ermee te gooien, ze op de grond te laten vallen of omver te gooien;

b) zo mogelijk moeten zij horizontaal en mechanisch worden in- en uitgeladen.

Indien mogelijk worden dieren afzonderlijk uitgeladen.

1.4. Indien containers op elkaar worden geplaatst, worden voorzorgsmaatregelen genomen om:

a) de hoeveelheid urine en uitwerpselen die op de dieren in de lagere containers valt, te beperken;

b) de stabiliteit van de containers te waarborgen;

c) te waarborgen dat de ventilatie niet belemmerd wordt.

1.5. Bij het slachten krijgen niet-gespeende dieren, melkvee, vrouwelijke dieren die tijdens het transport hebben geworpen en dieren die in containers zijn afgeleverd, voorrang boven andere soorten dieren. Indien dit niet mogelijk is, worden maatregelen getroffen om hun lijden te verlichten, met name door:

a) melkvee te melken met tussenpozen van maximaal 12 uur;

b) adequate voorzieningen te treffen voor het zogen en het welzijn van pasgeboren dieren als een dier heeft geworpen;

c) dieren die in containers zijn afgeleverd van drinkwater te voorzien.

1.6. Met uitzondering van konijnen en hazen moeten zoogdieren die na het uitladen niet onmiddellijk naar de slachtplaats worden gebracht, steeds via adequate voorzieningen over voldoende drinkwater kunnen beschikken.

1.7. Er wordt gezorgd voor een gestage toevoer van dieren voor de bedwelming en het doden, zodat wordt voorkomen dat dierenbegeleiders dieren moeten opjagen vanuit de wachthokken.

1.8. Het is verboden:

a) de dieren te slaan of te schoppen;

b) op een bijzonder gevoelig deel van het lichaam op zodanige wijze druk uit te oefenen dat het de dieren vermijdbare pijn of vermijdbaar lijden berokkent;

c) de dieren bij kop, oren, horens, poten, staart of vacht op te tillen of voort te trekken, of ze zodanig te behandelen dat het hun pijn of vermijdbaar lijden berokkent;

Het verbod dieren bij de poten op te tillen geldt evenwel niet voor pluimvee, konijnen en hazen.

d) prikstokken of andere puntige voorwerpen te gebruiken;

e) de staarten van dieren om te draaien, te verbrijzelen of te breken of de dieren in de ogen te grijpen.

1.9. Het gebruik van apparaten waarmee elektrische schokken worden toegediend, moet zoveel mogelijk worden vermeden. Deze instrumenten mogen in elk geval alleen worden gebruikt voor volwassen runderen en volwassen varkens die weigeren zich te verplaatsen, en uitsluitend op voorwaarde dat de dieren vóór zich ruimte hebben om zich voort te bewegen. De schokken mogen niet langer duren dan één seconde, moeten voldoende worden gespreid en mogen uitsluitend op de spieren van de achterpoten worden toegediend. Wanneer de dieren niet reageren, mogen de schokken niet herhaaldelijk worden toegediend.

1.10. Dieren mogen in geen geval aan horens, gewei, neusringen of met samengebonden poten worden aangebonden. Wanneer de dieren moeten worden aangebonden, moeten de gebruikte touwen, tuiers of andere middelen:

a) zo sterk zijn dat ze niet breken;

b) zo lang zijn dat de dieren, indien noodzakelijk, kunnen gaan liggen, eten en drinken;

c) zo ontworpen zijn dat ieder risico van wurging of verwonding is uitgesloten en dat de dieren snel kunnen worden losgemaakt.

1.11. Dieren die niet kunnen lopen, mogen niet naar de slachtplaats worden gesleept maar moeten ter plaatse worden gedood.

2.    Aanvullende voorschriften voor ondergebrachte zoogdieren (met uitzondering van konijnen en hazen)

2.1. Elk dier dient over voldoende ruimte te beschikken om op te kunnen staan, te gaan liggen en, met uitzondering van afzonderlijk gehouden vee, rond te draaien.

2.2. Dieren worden op een veilige locatie ondergebracht en er wordt voor gezorgd dat zij niet kunnen ontsnappen of ten prooi vallen aan roofdieren.

2.3. Op ieder hok wordt zichtbaar de datum en tijdstip van aankomst vermeld en het aantal dieren dat het maximaal kan bevatten, behalve in het geval van afzonderlijk gehouden vee.

2.4. Elke dag dat het slachthuis operationeel is, worden er, voordat er dieren arriveren, isolatiehokken in gereedheid gebracht die onmiddellijk beschikbaar zijn voor dieren die speciale zorg nodig hebben.

2.5. De toestand en gezondheid van de dieren op een onderbrenglocatie worden periodiek geïnspecteerd door de functionaris die verantwoordelijk is voor het welzijn van dieren, dan wel door een persoon die over de benodigde vakbekwaamheid beschikt.

3.    Verbloeden van dieren

3.1. Wanneer het bedwelmen, het aanhaken, het ophangen en het laten verbloeden van de dieren door één persoon worden uitgevoerd, moet die persoon al deze handelingen achtereenvolgens bij één dier hebben uitgevoerd voordat hij met de uitvoering daarvan bij een ander dier begint.

3.2. Bij eenvoudige bedwelming of slacht overeenkomstig artikel 4, lid 4, worden systematisch de twee halsslagaders of de toevoerende bloedvaten doorgesneden. Elektrische stimulatie vindt alleen plaats nadat is vastgesteld dat het dier bewusteloos is. Verdere uitslachting of broeiing vindt alleen plaats nadat is vastgesteld dat het dier geen tekenen van leven meer vertoont.

3.3. Vogels mogen niet met behulp van automatische halsafsnijders worden geslacht, tenzij kan worden vastgesteld of die halsafsnijders beide bloedvaten al dan niet daadwerkelijk hebben doorgesneden. Indien blijkt dat de halsafsnijder niet effectief heeft gefunctioneerd, wordt de vogel onmiddellijk geslacht.




BIJLAGE IV

SAMENHANG TUSSEN ACTIVITEITEN EN VEREISTEN VOOR HET EXAMINEREN VAN DE VAKBEKWAAMHEID

(zoals bedoeld in artikel 21)



Overzicht van slachtactiviteiten in artikel 7, lid 2

Onderwerpen die met het oog op de vakbekwaamheid geëxamineerd dienen te worden

Alle in artikel 7, lid 2, onder a) tot en met g), beschreven activiteiten:

Dierlijke gedragingen; dierlijk lijden; tekenen van bewustzijn en gevoeligheid; stress bij dieren.

a)  het behandelen en verzorgen van dieren voorafgaand aan de fixatie;

Praktische aspecten met betrekking tot het omgaan met en het fixeren van dieren.

Kennis van de instructies van de fabrikanten van het soort fixatieapparatuur dat bij mechanische fixaties wordt gebruikt.

b)  het fixeren van dieren met het oog op het bedwelmen of doden;

c)  het bedwelmen van dieren;

Praktische aspecten van bedwelmingstechnieken en kennis van de instructies van de fabrikanten van het soort bedwelmingsapparatuur dat wordt gebruikt.

Back-upmethoden voor het bedwelmen en/of doden van dieren.

Basisonderhoud en reiniging van de uitrusting voor het bedwelmen en/of doden van dieren.

d)  het beoordelen van de effectiviteit van de bedwelming;

Monitoring van de effectiviteit van het bedwelmen.

Back-upmethoden voor het bedwelmen en/of doden van dieren.

e)  het aanhaken of optakelen van levende dieren;

Praktische aspecten met betrekking tot het omgaan met en het fixeren van dieren.

Monitoring van de effectiviteit van het bedwelmen.

f)  het verbloeden van levende dieren;

Monitoring van de effectiviteit van het bedwelmen en van de afwezigheid van tekenen van leven.

Back-upmethoden voor het bedwelmen en/of doden van dieren.

Passend gebruik en onderhoud van messen waarmee de halssnede wordt aangebracht.

g)  het slachten overeenkomstig artikel 4, lid 4.

Passend gebruik en onderhoud van messen waarmee de halssnede wordt aangebracht.

Monitoring van de afwezigheid van tekenen van leven.



Activiteiten in verband met doden genoemd in artikel 7, lid 3

Onderwerpen die met het oog op de vakbekwaamheid geëxamineerd dienen te worden

Het doden van dieren.

Praktische aspecten met betrekking tot het omgaan met en het fixeren van dieren.

Praktische aspecten van bedwelmingstechnieken en kennis van de instructies van de fabrikanten van bedwelmingsapparatuur.

Back-upmethoden voor het bedwelmen en/of doden van dieren.

Monitoring van de effectiviteit van het bedwelmen en de vaststelling van de dood.

Basisonderhoud en reiniging van de uitrusting voor het bedwelmen en/of doden van dieren.



( *1 ) Verordening ►C2  (EU) 2017/625 ◄ van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2017 betreffende officiële controles en andere officiële activiteiten die worden uitgevoerd om de toepassing van de levensmiddelen- en diervoederwetgeving en van de voorschriften inzake diergezondheid, dierenwelzijn, plantgezondheid en gewasbeschermingsmiddelen te waarborgen, tot wijziging van de Verordeningen (EG) nr. 999/2001, (EG) nr. 396/2005, (EG) nr. 1069/2009, (EG) nr. 1107/2009, (EU) nr. 1151/2012, (EU) nr. 652/2014, (EU) 2016/429 en (EU) 2016/2031 van het Europees Parlement en de Raad, de Verordeningen (EG) nr. 1/2005 en (EG) nr. 1099/2009 van de Raad en de Richtlijnen 98/58/EG, 1999/74/EG, 2007/43/EG, 2008/119/EG en 2008/120/EG van de Raad, en tot intrekking van de Verordeningen (EG) nr. 854/2004 en (EG) nr. 882/2004 van het Europees Parlement en de Raad, de Richtlijnen 89/608/EEG, 89/662/EEG, 90/425/EEG, 91/496/EEG, 96/23/EG, 96/93/EG en 97/78/EG van de Raad en Besluit 92/438/EEG van de Raad (verordening officiële controles) ( ►C2  PB L 95 van 7.4.2017, blz. 1 ◄ ).

( 1 ) PB L 299 van 16.11.2007, blz. 1.