2008L0043 — NL — 14.03.2012 — 001.001
Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen
RICHTLIJN 2008/43/EG VAN DE COMMISSIE van 4 april 2008 tot instelling van een systeem voor de identificatie en de traceerbaarheid van explosieven voor civiel gebruik overeenkomstig Richtlijn 93/15/EEG van de Raad (PB L 094, 5.4.2008, p.8) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
No |
page |
date |
||
RICHTLIJN 2012/4/EU VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 22 februari 2012 |
L 50 |
18 |
23.2.2012 |
RICHTLIJN 2008/43/EG VAN DE COMMISSIE
van 4 april 2008
tot instelling van een systeem voor de identificatie en de traceerbaarheid van explosieven voor civiel gebruik overeenkomstig Richtlijn 93/15/EEG van de Raad
(Voor de EER relevante tekst)
DE COMMISSIE VAN DE EUROPESE GEMEENSCHAPPEN,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap,
Gelet op Richtlijn 93/15/EEG van de Raad van 5 april 1993 betreffende de harmonisatie van de bepalingen inzake het in de handel brengen van en de controle op explosieven voor civiel gebruik ( 1 ), en met name op artikel 14, tweede alinea, tweede zin,
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
Richtlijn 93/15/EEG stelt voorschriften vast voor een veilig verkeer van explosieven op de interne markt. |
(2) |
Overeenkomstig deze richtlijn moeten ondernemingen in de sector explosieven over een traceerbaarheidssysteem beschikken waarmee te allen tijde de houder van bepaalde explosieven kan worden geïdentificeerd. |
(3) |
Om in alle stadia van de toeleveringsketen correcte en volledige registers te kunnen bijhouden, is een unieke identificatie van explosieven van essentieel belang. Zo kunnen explosieven worden geïdentificeerd en getraceerd van de plaats van productie, via de eerste keer dat zij in de handel worden gebracht, tot de eindgebruiker en het gebruik, teneinde misbruik en diefstal te voorkomen en de rechtshandhavingsinstanties te helpen bij het traceren van de oorsprong van zoekgeraakte of gestolen explosieven. |
(4) |
De in deze Richtlijn vastgestelde maatregelen zijn in overeenstemming met het advies van het overeenkomstig artikel 13, lid 1, van Richtlijn 93/15/EEG opgerichte beheerscomité, |
HEEFT DE VOLGENDE RICHTLIJN VASTGESTELD:
HOOFDSTUK 1
ALGEMENE BEPALINGEN
Artikel 1
Onderwerp
Deze richtlijn stelt een geharmoniseerd systeem voor de unieke identificatie en de traceerbaarheid van explosieven voor civiel gebruik in.
Artikel 2
Toepassingsgebied
Deze richtlijn is niet van toepassing op:
a) explosieven die onverpakt of in pompwagens worden vervoerd en geleverd om rechtstreeks in het schietgat te worden gelost;
b) explosieven die worden vervaardigd op de plaats waar zij tot ontploffing worden gebracht en die nadat zij geproduceerd zijn, onmiddellijk worden geladen (productie ter plaatse);
c) munitie;
d) lonten, dat wil zeggen niet-exploderende ontstekingsvoorzieningen in de vorm van een snoer;
e) veiligheidslonten, die bestaan uit een kern van fijngemalen zwart kruit, omhuld door een flexibel weefsel met een of meer beschermende buitenlagen en die, bij ontsteking, branden in een vooraf bepaald tempo zonder extern explosie-effect;
f) slaghoedjes, die bestaan uit een metalen of kunststof dop met een kleine hoeveelheid van een primair explosief mengsel dat gemakkelijk ontbrandt door wrijving en die dienen als ontstekingselement in kleine wapenpatronen of in ontstekingsmechanismen voor voortdrijvende ladingen.
HOOFDSTUK 2
PRODUCTIDENTIFICATIE
Artikel 3
Unieke identificatie
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen in de sector explosieven die explosieven produceren of invoeren of ontstekers monteren, explosieven en elke kleinste verpakkingseenheid markeren met een unieke identificatie.
Indien een explosief verdere fabricageprocessen moet ondergaan, hoeven de producenten het explosief niet met een nieuwe unieke identificatie te markeren, tenzij de oorspronkelijke unieke identificatie niet langer overeenkomstig artikel 4 aangebracht is.
2. Lid 1 is niet van toepassing indien het explosief voor uitvoer wordt geproduceerd en overeenkomstig de vereisten van het land van invoer met een identificatie gemarkeerd is zodat het explosief traceerbaar is.
3. De unieke identificatie bestaat uit de in de bijlage beschreven onderdelen.
4. Elke productielocatie krijgt een code van drie cijfers toegewezen door de nationale autoriteit van de lidstaat waar zij zich bevindt.
5. Indien de productielocatie buiten de Gemeenschap gevestigd is, neemt de in de Gemeenschap gevestigde producent contact op met een nationale autoriteit van de lidstaat van invoer opdat de productielocatie een code toegewezen krijgt.
Indien de productielocatie buiten de Gemeenschap gevestigd is en de producent niet in de Gemeenschap gevestigd is, neemt de importeur van de explosieven in kwestie contact op met een nationale autoriteit van de lidstaat van invoer opdat de productielocatie een code toegewezen krijgt.
6. De lidstaten zien erop toe dat distributeurs die explosieven van een nieuwe verpakking voorzien, de identificatie op de explosieven en op de kleinste verpakkingseenheden aanbrengen.
Artikel 4
Markering en bevestiging
De unieke identificatie wordt op duurzame wijze en duidelijk leesbaar op het artikel gemarkeerd of stevig op het artikel bevestigd.
Artikel 5
Explosieven in de vorm van patronen en explosieven in zakken
Wat explosieven in de vorm van patronen en explosieven in zakken betreft, wordt de unieke identificatie in de vorm van een zelfklevend etiket op elk patroon of elke zak aangebracht of rechtstreeks op elk patroon of elke zak gedrukt. Op elke doos patronen wordt een corresponderend etiket aangebracht.
Daarnaast mogen ondernemingen ook op elk patroon of elke zak een passief, inert elektronisch merk aanbrengen en op elke doos patronen een corresponderend elektronisch merk aanbrengen.
Artikel 6
Explosieven die uit twee componenten bestaan
Wat betreft verpakte explosieven die uit twee componenten bestaan, wordt de unieke identificatie hetzij in de vorm van een zelfklevend etiket aangebracht, hetzij rechtstreeks gedrukt op elke kleinste verpakkingseenheid die de twee componenten bevat.
Artikel 7
Gewone ontstekers
Wat gewone ontstekers betreft, wordt de unieke identificatie in de vorm van een zelfklevend etiket op de behuizing van de ontsteker aangebracht of rechtstreeks op de behuizing gedrukt. Op elke doos ontstekers wordt een corresponderend etiket aangebracht.
Daarnaast mogen ondernemingen ook op elke ontsteker een passief, inert elektronisch merk aanbrengen en op elke doos ontstekers een corresponderend elektronisch merk aanbrengen.
Artikel 8
Elektrische, niet-elektrische en elektronische ontstekers
Wat elektrische, niet-elektrische en elektronische ontstekers betreft, wordt de unieke identificatie hetzij in de vorm van een zelfklevend etiket op de bedrading of de buis aangebracht, hetzij in de vorm van een zelfklevend etiket op de behuizing van de ontsteker aangebracht of rechtstreeks op de behuizing gedrukt. Op elke doos ontstekers wordt een corresponderend etiket aangebracht.
Daarnaast mogen ondernemingen ook op elke ontsteker een passief, inert elektronisch merk aanbrengen en op elke doos ontstekers een corresponderend elektronisch merk aanbrengen.
Artikel 9
Primers en boosters
Wat primers — andere dan die bedoeld in artikel 2 — en boosters betreft, wordt de unieke identificatie in de vorm van een zelfklevend etiket aangebracht, of rechtstreeks op deze primers en boosters gedrukt. Op elke doos van dergelijke primers of boosters wordt een corresponderend etiket aangebracht.
Daarnaast mogen ondernemingen ook op elke primer of booster een passief, inert elektronisch merk aanbrengen en op elke doos primers of boosters een corresponderend elektronisch merk aanbrengen.
Artikel 10
Slagsnoeren
Wat slagsnoeren betreft, wordt de unieke identificatie in de vorm van een zelfklevend etiket op de haspel aangebracht of rechtstreeks op de haspel gedrukt. De unieke identificatie wordt om de vijf meter aangebracht op het buitenste omhulsel van het snoer of op het geëxtrudeerde plastic binnenste omhulsel net onder de buitenlaag van het snoer. Op elke doos slagsnoeren wordt een corresponderend etiket aangebracht.
Daarnaast mogen ondernemingen ook in het snoer een passief, inert elektronisch merk inbrengen en op elke doos snoeren een corresponderend elektronisch merk aanbrengen.
Artikel 11
Blikken en bussen die explosieven bevatten
Wat betreft blikken en bussen die explosieven bevatten, wordt de unieke identificatie in de vorm van een zelfklevend etiket op het blik of de bus aangebracht of rechtstreeks op het blik of de bus gedrukt.
Daarnaast mogen ondernemingen ook op elk blik of elke bus een passief, inert elektronisch merk aanbrengen.
Artikel 12
Kopieën van het originele etiket
Ondernemingen mogen ten behoeve van hun klanten afneembare zelfklevende kopieën van het originele etiket op de explosieven aanbrengen. Om misbruik te voorkomen, wordt op deze kopieën duidelijk zichtbaar vermeld dat het slechts kopieën van het originele etiket zijn.
HOOFDSTUK 3
VERZAMELEN EN BEWAREN VAN GEGEVENS
Artikel 13
Verzamelen van gegevens
1. De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen in de sector explosieven een systeem opzetten om in alle stadia van de toeleveringsketen en de levenscyclus van de explosieven gegevens over de explosieven, waaronder hun unieke identificatie, te verzamelen.
2. Het gegevensverzamelingssysteem stelt de ondernemingen in staat de explosieven op dusdanige wijze te volgen dat de houder van de explosieven te allen tijde kan worden geïdentificeerd.
3. De lidstaten zorgen ervoor dat de verzamelde gegevens, waaronder de unieke identificatie, gedurende tien jaar na de levering of, voor zover bekend, na het einde van de levenscyclus van de explosieven worden bijgehouden, zelfs indien ondernemingen hun handel hebben gestaakt.
Artikel 14
Verplichtingen van de ondernemingen
De lidstaten zorgen ervoor dat ondernemingen in de sector explosieven:
a) een register bijhouden van alle identificatiegegevens van de explosieven met alle nuttige informatie, waaronder het type explosieven en de onderneming of de persoon die de explosieven in bewaring heeft gekregen;
b) de locatie van alle explosieven bijhouden zolang zij deze in hun bezit of in bewaring hebben, totdat de explosieven naar een andere onderneming worden overgebracht of worden gebruikt;
c) hun gegevensverzamelingssysteem regelmatig testen om de effectiviteit ervan en de kwaliteit van de opgeslagen gegevens te controleren;
d) de verzamelde gegevens, waaronder de unieke identificatie, bijhouden gedurende de in artikel 13, lid 3, vermelde termijn;
e) de verzamelde gegevens beschermen tegen accidentele of opzettelijke beschadiging of vernietiging;
f) de bevoegde autoriteiten desgevraagd informatie verstrekken over de oorsprong en de locatie van alle explosieven, in alle stadia van de levenscyclus van de explosieven en van de toeleveringsketen;
g) de bevoegde autoriteiten van de lidstaat de naam en contactgegevens meedelen van een persoon die de onder f) vermelde gegevens buiten de normale kantooruren kan verstrekken.
Indien de explosieven vóór de in artikel 15, lid 1, vermelde datum geproduceerd of ingevoerd zijn, houdt de producent ten behoeve van punt d) een register bij overeenkomstig de bestaande nationale bepalingen.
HOOFDSTUK 4
SLOTBEPALINGEN
Artikel 15
Omzetting
1. De lidstaten dienen uiterlijk op 5 april 2009 de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken om aan deze richtlijn te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede, alsmede een tabel ter weergave van het verband tussen die bepalingen en deze richtlijn.
Zij passen die bepalingen toe vanaf 5 april 2013. De bepalingen die nodig zijn om te voldoen aan artikel 3, lid 6, en de artikelen 13 en 14 passen zij echter toe vanaf 5 april 2015.
Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor die verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.
2. De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.
Artikel 15 bis
Uiterlijk op 31 december 2020 verricht de Commissie een evaluatie om te beoordelen of de technische vooruitgang het mogelijk heeft gemaakt de uitzonderingen in punt 3 van de bijlage in te trekken.
Artikel 16
Inwerkingtreding
Deze richtlijn treedt in werking op de derde dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
Artikel 17
Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.
BIJLAGE
De unieke identificatie omvat:
1. een door de mens leesbaar deel van de identificatie, dat het volgende omvat:
(a) de naam van de producent;
(b) een alfanumerieke code, die het volgende omvat:
i) twee letters ter identificatie van de lidstaat (plaats van productie of invoer in de Gemeenschap, bv. AT = Oostenrijk);
ii) drie cijfers ter identificatie van de naam van de productielocatie (toegekend door de nationale autoriteiten);
iii) de unieke productcode en de logistieke informatie van de producent;
2. een elektronisch leesbare identificatie in de vorm van een streepjes- of matrixcode die rechtstreeks verband houdt met de alfanumerieke identificatiecode.
Voorbeeld:
3. Wat betreft producten die te klein zijn om er de unieke productcode en de logistieke informatie van de producent op aan te brengen, wordt de in punt 1, onder b) i) en b) ii), en punt 2 vermelde informatie toereikend geacht.
Wat betreft producten die te klein zijn om de in punt 1, onder b), i) en b), ii), en punt 2, genoemde informatie aan te brengen of wanneer het vanwege hun vorm of ontwerp technisch onmogelijk is om een unieke identificatie aan te brengen, wordt een unieke identificatie aangebracht op elke kleinste verpakkingseenheid.
Elke kleinste verpakkingseenheid wordt gesloten met een zegel.
Op elke gewone ontsteker of booster die onder de vrijstelling in de tweede alinea valt, wordt de informatie in punt 1, onder b), i), en punt 1, onder b), ii) op duurzame wijze en duidelijk leesbaar aangebracht. Het aantal gewone ontstekers of boosters wordt afgedrukt op de kleinste verpakkingseenheid.
Op elk slagsnoer dat onder de vrijstelling in de tweede alinea valt, wordt de unieke identificatie op de rol of dragende spoel en, in voorkomend geval, op de kleinste verpakkingseenheden aangebracht.
( 1 ) PB L 121 van 15.5.1993, blz. 20. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad (PB L 284 van 31.10.2003, blz. 1).