02007R0520 — NL — 03.12.2017 — 002.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

VERORDENING (EG) Nr. 520/2007 VAN DE RAAD

van 7 mei 2007

tot vaststelling van technische maatregelen voor de instandhouding van bepaalde over grote afstanden trekkende visbestanden en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 973/2001

(PB L 123 van 12.5.2007, blz. 3)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

VERORDENING (EG) Nr. 1559/2007 VAN DE RAAD van 17 december 2007

  L 340

8

22.12.2007

►M2

VERORDENING (EU) 2017/2107 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 15 november 2017

  L 315

1

30.11.2017




▼B

VERORDENING (EG) Nr. 520/2007 VAN DE RAAD

van 7 mei 2007

tot vaststelling van technische maatregelen voor de instandhouding van bepaalde over grote afstanden trekkende visbestanden en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 973/2001



TITEL I

INLEIDENDE BEPALINGEN

Artikel 1

Onderwerp

Bij deze verordening worden de technische instandhoudingsmaatregelen vastgesteld die gelden voor de vangst en de aanvoer van de in bijlage I vermelde, over grote afstanden trekkende visbestanden, en voor de daarbij bovengehaalde bijvangsten.

Artikel 2

Toepassingsgebied

Onverminderd artikel 9 geldt deze verordening voor de vaartuigen die de vlag van de lidstaten voeren en in de Gemeenschap zijn geregistreerd (hierna „vissersvaartuigen van de Gemeenschap” genoemd).

Artikel 3

Definities

Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:

1) „over grote afstanden trekkende soorten”: de in bijlage I vermelde soorten;

2) „tonijnachtigen en aanverwante soorten, als bedoeld door ICCAT”: de in bijlage II vermelde soorten;

3) „dolfijnsterftelimiet (DSL)”: de limiet als gedefinieerd in artikel V van de Overeenkomst inzake het internationale programma voor het behoud van dolfijnen ( 1 );

4) „sportvisserij”: visserijactiviteiten waarbij levende aquatische rijkdommen als vrijetijdsbesteding of als sport worden geëxploiteerd;

5) „ringnetten”: al dan niet van een sluitlijn voorziene netten waarmee vis wordt gevangen door deze van opzij en van onderen te omsluiten;

6) „ringzegens”: ringnetten waarvan de bodem aan de onderkant wordt samengetrokken door een sluitlijn die door een reeks ringen langs de onderpees loopt, waardoor het net kan worden samengetrokken en gesloten. Ringzegens mogen worden gebruikt voor de vangst van kleine pelagische soorten, grote pelagische soorten en demersale soorten.

7) „beuglijnen”: vistuig bestaande uit een hoofdlijn met bijlijnen (sneuen) die voorzien zijn van talrijke haken en die, afhankelijk van de doelsoort, een andere lengte hebben. Een beuglijn kan verticaal of horizontaal ten opzichte van het zeeoppervlak worden uitgezet. Ze kan op of dichtbij de bodem worden uitgezet (grondbeug) of kan tussen de bodem en het oppervlak of dicht onder het oppervlak drijven (drijvende beug);

8) „haken”: een gebogen, scherp stuk staaldraad, gewoonlijk met een weerhaak. De punt van de haak kan recht of omgebogen zijn. Lengte en vorm van de schacht kunnen variëren en de dwarsdoorsnede van de schacht kan rond zijn (bij de gewone haak) of plat (bij de gesmede haak). De totale lengte van de haak is de maximale totale lengte van de schacht vanaf het uiteinde van de haak dat dient voor het vastmaken van de lijn (en gewoonlijk de vorm heeft van een oog) tot en met de punt van de kromming. De breedte van de haak is de grootste horizontale afstand vanaf het buitenste gedeelte van de schacht tot en met het buitenste gedeelte van de weerhaak;

9) „visaantrekkende structuren”: op zee drijvende uitrustingen waarmee wordt beoogd vis aan te trekken;

10) „vaartuigen voor de tonijnvisserij met hengels”: vaartuigen die zijn uitgerust voor de tonijnvisserij met hengels.

Artikel 4

Gebieden

Voor de toepassing van deze verordening gelden voor de maritieme wateren de volgende definities:

▼M2 —————

▼B

2) Gebied 2

Alle wateren van de Indische Oceaan die zijn gelegen binnen het IOTC-verdragsgebied als omschreven in artikel 2 van dat verdrag.

3) Gebied 3

Alle wateren van het oostelijke deel van de Stille Oceaan die zijn gelegen binnen het gebied als omschreven in artikel 3 van de Overeenkomst inzake het internationale programma voor het behoud van dolfijnen.

4) Gebied 4

Alle wateren van het westelijke en centrale deel van de Stille Oceaan die zijn gelegen binnen het gebied als omschreven in artikel 3 van het WCPFC-verdrag.



▼M2 —————

▼B



HOOFDSTUK 1

Beperkingen op het gebruik van bepaalde soorten vaartuigen en vistuigen

Artikel 5

Bescherming van grootoogtonijn in bepaalde tropische wateren

1.  Van 1 tot en met 30 november is de tonijnvisserij met zegennetten of hengels verboden in het als volgt afgebakende gebied:

 zuidgrens: breedtegraad 0° ZB;

 noordgrens: breedtegraad 5° NB;

 westgrens: lengtegraad 20° WL;

 oostgrens: lengtegraad 10° WL.

2.  De lidstaten zenden de Commissie jaarlijks uiterlijk op 15 augustus een verslag toe over de uitvoering van deze maatregel, met daarbij in voorkomend geval een overzicht van de inbreuken die zijn gepleegd door vissersvaartuigen van de Gemeenschap die de vlag van de betrokken lidstaat voeren, en die door de bevoegde autoriteiten van die lidstaat in behandeling zijn genomen.

▼M1 —————

▼B

Artikel 7

Visserij op gestreepte tonijn, grootoogtonijn en geelvintonijn in bepaalde Portugese wateren

Het is verboden hoeveelheden gestreepte tonijn, grootoogtonijn en geelvintonijn die met ringzegens is gevangen in de wateren die onder de soevereiniteit of de jurisdictie van Portugal vallen in ICES-deelgebied X ten noorden van de breedtegraad 36°30′ NB of in de CECAF-gebieden ten noorden van de breedtegraad 31° NB en ten oosten van de lengtegraad 17°30′ WL aan boord te houden, of in de genoemde gebieden met de genoemde vistuigen op deze soorten te vissen.



HOOFDSTUK 2

Minimumafmetingen

Artikel 8

Afmetingen

1.  Een exemplaar van een in bijlage IV vermelde soort wordt als ondermaats beschouwd, wanneer het kleiner is dan de in die bijlage vastgestelde afmetingen.

2.  De in bijlage IV vastgestelde afmetingen kunnen door de Commissie volgens de in artikel 30 bedoelde procedure worden gewijzigd overeenkomstig de voor de Gemeenschap verplicht geworden aanbevelingen van ICCAT.

Artikel 9

Verbodsbepalingen

1.  Het is verboden om in gebied 1 gevangen ondermaatse vis van de in bijlage IV vermelde soorten aan boord te houden, over te laden, aan te landen, te vervoeren, op te slaan, ten toon te stellen met het oog op de verkoop, te koop aan te bieden en in de handel te brengen. Exemplaren van die soorten worden onmiddellijk na de vangst overboord gezet.

2.  Het is verboden om in gebied 1 gevangen ondermaatse vis van de in bijlage IV vermelde soorten die afkomstig is uit derde landen, in de Gemeenschap in het vrije verkeer te brengen of daar in de handel te brengen.

Artikel 10

Het meten van de afmetingen

1.  Alle soorten, behalve de istiophoridae, worden gemeten aan de hand van de vorklengte, d.w.z. de afstand, in verticale projectie, tussen het uiteinde van de bovenkaak en het uiteinde van de kortste vinstraal van de staart.

2.  De istiophoridae worden gemeten van het uiteinde van de onderkaak tot de staartvinvork.

▼M1 —————

▼B



HOOFDSTUK 3

Beperking van het aantal vaartuigen

Artikel 12

Grootoogtonijn en Noord-Atlantische witte tonijn

1.  De Raad stelt volgens de procedure van artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 het aantal en de totale capaciteit, uitgedrukt in brutoton (BT), vast van de vissersvaartuigen van de Gemeenschap met een lengte over alles van meer dan 24 m die in gebied 1 op grootoogtonijn als doelsoort vissen. Voor deze vaststelling wordt uitgegaan van:

a) het gemiddeld aantal en de capaciteit, uitgedrukt in BT, van de vissersvaartuigen van de Gemeenschap die in de periode 1991/1992 in gebied 1 op grootoogtonijn als doelsoort hebben gevist, alsmede van

b) de beperking van het aantal uiterlijk op 30 juni 2005 aan ICCAT gemelde vissersvaartuigen van de Gemeenschap die in 2005 op grootoogtonijn vissen.

2.  De Raad stelt volgens de procedure van artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 het aantal vissersvaartuigen van de Gemeenschap vast die op Noord-Atlantische witte tonijn als doelsoort vissen. Het aantal vaartuigen wordt vastgesteld op het gemiddelde aantal vissersvaartuigen van de Gemeenschap die in de periode 1993-1995 op Noord-Atlantische witte tonijn als doelsoort hebben gevist.

3.  De verdeling die de Raad volgens de procedure van artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 over de lidstaten verricht, heeft betrekking op:

a) het aantal en de in BT uitgedrukte capaciteit van de vaartuigen, als vastgesteld overeenkomstig lid 1;

b) het aantal vaartuigen, als vastgesteld overeenkomstig lid 2.

4.  Elke lidstaat zendt uiterlijk op 15 mei van elk jaar, via de gebruikelijke transmissiekanalen, de volgende gegevens toe aan de Commissie:

a) de lijst van vaartuigen met een lengte over alles van meer dan 24 m die de vlag van die lidstaat voeren en op grootoogtonijn vissen;

b) de lijst van vaartuigen die de vlag van die lidstaat voeren en deelnemen aan de gerichte visserij op Noord-Atlantische witte tonijn.

De Commissie zendt deze gegevens jaarlijks vóór 31 mei toe aan het ICCAT-secretariaat.

5.  In de in lid 4 bedoelde lijsten wordt het intern nummer van het „vlootregister” vermeld, dat overeenkomstig bijlage I bij Verordening (EG) nr. 26/2004 van de Commissie van 30 december 2003 betreffende het communautaire gegevensbestand over de vissersvloot ( 2 ) aan het vaartuig is toegekend, alsmede het soort vistuig dat wordt gebruikt.



HOOFDSTUK 4

Niet-doelsoorten en sport- en recreatievisserij

Artikel 13

Marlijn

De lidstaten moedigen het gebruik van sneuen in monofilamentdraad op de wartels aan, teneinde het gemakkelijker te maken om levende blauwe en witte marlijn vrijwillig overboord te zetten.

Artikel 14

Haaien

1.  De lidstaten moedigen aan dat toevallig gevangen levende haaien, met name jonge dieren, overboord worden gezet.

2.  De lidstaten bevorderen het beperken van de teruggooi van haaien door de selectiviteit van het vistuig te verbeteren.

Artikel 15

Zeeschildpadden

De lidstaten moedigen aan dat toevallig gevangen levende zeeschildpadden overboord worden gezet.

Artikel 16

Sport- en recreatievisserij in de Middellandse Zee

1.  Elke lidstaat neemt de nodige maatregelen om in het kader van de sport- en recreatievisserij het gebruik van sleepnetten, ringnetten, ringzegens, dreggen, kieuwnetten, schakels en beuglijnen te verbieden voor de visserij op tonijn en aanverwante soorten in de Middellandse Zee.

2.  Elke lidstaat zorgt ervoor dat de tonijnen en aanverwante soorten die in de Middellandse Zee in het kader van de sport- en recreactievisserij worden gevangen, niet in de handel worden gebracht.

Artikel 17

Verslaglegging

De lidstaten zenden elk jaar uiterlijk op 15 augustus een verslag over de uitvoering van dit hoofdstuk toe aan de Commissie.



TITEL III

TECHNISCHE MAATREGELEN DIE GELDEN IN GEBIED 2



HOOFDSTUK 1

Beperking van het aantal vaartuigen

Artikel 18

Aantal toegelaten vaartuigen

1.  De Raad stelt volgens de procedure van artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 vast hoeveel vissersvaartuigen van de Gemeenschap met een lengte over alles van meer dan 24 m in gebied 2 mogen vissen. Het aantal vaartuigen wordt vastgesteld op het aantal vissersvaartuigen van de Gemeenschap die in 2003 geregistreerd waren in het scheepsregister van IOTC. Het aantal vaartuigen komt overeen met de totale, in brutoton (BT) uitgedrukte tonnage, en ingeval vaartuigen worden vervangen, mag de totale tonnage niet worden overschreden.

2.  Het overeenkomstig lid 1 vastgestelde aantal vaartuigen wordt door de Raad tussen de lidstaten verdeeld volgens de procedure van artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002.



HOOFDSTUK 2

Niet-doelsoorten

Artikel 19

Haaien

1.  De lidstaten stellen alles in het werk om het overboord zetten van toevallig gevangen levende haaien, met name jonge dieren, aan te moedigen.

2.  De lidstaten bevorderen het beperken van de teruggooi van haaien.

Artikel 20

Schildpadden

1.  De lidstaten stellen alles in het werk om het door visserij veroorzaakte effect op de zeeschildpadden te beperken, met name door toepassing van de in de leden 2, 3 en 4 vastgestelde bepalingen.

2.  Het gebruik van alle vistuig is gebonden aan de volgende voorwaarden:

a) de bij toeval (met haken of netten) of als bijvangst gevangen zeeschildpadden moeten naar behoren worden behandeld, onder meer door de dieren te reanimeren of onmiddellijk overboord te zetten;

b) aan boord moet het juiste materiaal aanwezig zijn om de bij toeval of als bijvangst gevangen zeeschildpadden overboord te zetten.

3.  Het gebruik van ringzegens is bovendien gebonden aan de volgende voorwaarden:

a) het insluiten van zeeschildpadden moet zo veel mogelijk worden voorkomen;

b) er moeten specificaties van adequaat vistuig worden ontwikkeld en toegepast om de bijvangst van zeeschildpadden tot een minimum te beperken;

c) alle maatregelen die nodig zijn om ingesloten of gevangen zeeschildpadden vrij te laten moeten worden vastgesteld;

d) alle nodige maatregelen moeten worden vastgesteld om toezicht uit te oefenen op visaantrekkende structuren (FAD’s) waarin zeeschildpadden verstrikt kunnen geraken, teneinde de gevangen schildpadden vrij te laten en de niet-gebruikte FAD’s weer aan boord te halen.

4.  Het gebruik van beugen is bovendien gebonden aan de volgende voorwaarden:

a) door combinaties van soorten haken, typen aas, de diepte, het ontwerp van de netten en visserijpraktijken te ontwikkelen en toe te passen, moet het aantal bij toeval of als bijvangst gevangen zeeschildpadden, alsmede de sterfte van deze dieren tot een minimum worden beperkt;

b) aan boord moet het juiste materiaal aanwezig zijn om de bij toeval of als bijvangst gevangen zeeschildpadden overboord te zetten, met inbegrip van materiaal om de dieren los te maken of de lijnen door te snijden, en schepnetten.



TITEL IV

TECHNISCHE MAATREGELEN DIE GELDEN IN GEBIED 3

Artikel 21

Overladen

1.  Het gebruik van hulpvaartuigen ter ondersteuning van vaartuigen die vissen met behulp van visaantrekkende structuren is verboden.

2.  Er mag door ringzegenvaartuigen geen vis op zee worden overgeladen.

Artikel 22

Beperking van het aantal vaartuigen

1.  De Raad stelt volgens de procedure van artikel 20 van Verordening (EG) nr. 2371/2002 vast hoeveel ringzegenvaartuigen van de Gemeenschap in gebied 3 op tonijn mogen vissen. Het aantal vaartuigen wordt vastgesteld op het aantal ringzegenvaartuigen van de Gemeenschap die op 28 juni 2002 geregistreerd waren in het scheepsregister van IATTC.

2.  Elke lidstaat zendt de Commissie jaarlijks uiterlijk op 10 december de lijst toe van vaartuigen die de vlag van die lidstaat voeren en voornemens zijn in gebied 3 op tonijn te vissen. Vaartuigen die niet op deze lijst staan, worden als niet-actief beschouwd en mogen tijdens het dan lopende jaar niet vissen.

3.  In de lijsten wordt het intern nummer van het „vlootregister” vermeld dat overeenkomstig bijlage I bij Verordening (EG) nr. 26/2004 aan het vaartuig is toegekend, alsmede het soort vistuig dat wordt gebruikt.

Artikel 23

Bescherming van dolfijnen

Alleen vissersvaartuigen van de Gemeenschap die vissen volgens de voorwaarden die zijn vastgesteld in de Overeenkomst inzake het internationale programma voor het behoud van dolfijnen en die beschikken over een dolfijnsterftelimiet (DSL) mogen scholen of groepen dolfijnen met ringzegens insluiten bij het vissen op geelvintonijn in gebied 3.

Artikel 24

DSL-aanvragen

De lidstaten delen de Commissie vóór 15 september van elk jaar de volgende gegevens mee:

a) een lijst van de vaartuigen die hun vlag voeren en waarvan het laadvermogen groter is dan 363 metrieke ton (400 t netto) en die een DSL hebben aangevraagd voor het gehele volgende jaar;

b) een lijst van de vaartuigen die hun vlag voeren en waarvan het laadvermogen groter is dan 363 metrieke ton (400 t netto) en die een DSL hebben aangevraagd voor de eerste of de tweede helft van het volgende jaar;

c) voor elk vaartuig dat een DSL aanvraagt, een certificaat waarin staat dat het vaartuig beschikt over alle voor de bescherming van dolfijnen vereiste vistuigen en apparatuur en dat de kapitein ervan een erkende opleiding heeft gevolgd in de techniek van het weer vrijlaten en het redden van dolfijnen;

d) een lijst van de vaartuigen die hun vlag voeren en in de loop van het volgende jaar wellicht in het gebied zullen gaan vissen.

Artikel 25

Verdeling van de DSL’s

1.  De lidstaten vergewissen zich ervan dat de DSL-aanvragen voldoen aan de voorwaarden die zijn vastgesteld in de Overeenkomst inzake het internationale programma voor het behoud van dolfijnen en in de door IATTC aangenomen instandhoudingsmaatregelen.

2.  De Commissie onderzoekt de lijsten en de overeenstemming van deze lijsten met de Overeenkomst inzake het internationale programma voor het behoud van dolfijnen en met de door IATTC vastgestelde instandhoudingsmaatregelen, en zendt ze toe aan de directeur van IATTC. Indien bij het onderzoek van een aanvraag door de Commissie blijkt dat deze aanvraag niet voldoet aan de in dit lid bepaalde voorwaarden, stelt de Commissie de betrokken lidstaat onmiddellijk ervan in kennis dat zij de aanvraag of een deel ervan niet aan de directeur van de IATTC kan toezenden, en deelt zij hem de redenen hiervoor mee.

3.  De Commissie deelt elke lidstaat de totale DSL mee die moet worden verdeeld over de vaartuigen die de vlag van die lidstaat voeren.

4.  De lidstaten delen de Commissie jaarlijks uiterlijk op 15 januari de verdeling van de DSL’s over de vaartuigen die hun vlag voeren, mee.

5.  De Commissie deelt jaarlijks uiterlijk op 1 februari de lijst en de verdeling van de DSL’s over de vissersvaartuigen van de Gemeenschap mee aan de directeur van IATTC.

Artikel 26

Bescherming van niet-doelsoorten

1.  Ringzegenvaartuigen zetten zo snel mogelijk alle zeeschildpadden, haaien, gestreepte tonijn, roggen, goudmakreel en andere niet-doelsoorten ongedeerd overboord.

2.  De vissers worden aangemoedigd om technieken en apparatuur te ontwikkelen en te gebruiken om al deze dieren snel en veilig overboord te zetten.

Artikel 27

Zeeschildpadden

1.  Telkens wanneer een zeeschildpad in het net wordt gesignaleerd, worden alle redelijke inspanningen gedaan om de schildpad te redden voordat deze in het net verstrikt raakt, en wordt daartoe indien nodig ook een speedboot ingezet.

2.  Indien een zeeschildpad in het net verstrikt is geraakt, wordt de netrol stilgelegd zodra de schildpad uit het water komt en pas opnieuw gestart als de schildpad is bevrijd en is vrijgelaten.

3.  Indien een zeeschildpad aan boord van een vaartuig wordt gebracht, wordt deze pas terug in het water gezet nadat alles is gedaan voor een volledig herstel van het dier.

4.  Vaartuigen voor de tonijnvisserij mogen geen zoutzakken of andere soorten plastic afval in zee gooien.

5.  Zeeschildpadden die in visaantrekkende structuren of andere vistuigen verstrikt zijn geraakt, worden zo mogelijk weer vrijgelaten.

6.  Visaantrekkende structuren die niet voor de visserij worden gebruikt, worden weer aan boord gehaald.



TITEL V

TECHNISCHE MAATREGELEN DIE GELDEN IN GEBIED 4

Artikel 28

Vermindering van afval

De lidstaten nemen maatregelen om afval, teruggooi, door verloren of achtergelaten materiaal veroorzaakte vangsten, vervuiling door vissersvaartuigen, vangsten van tot niet-doelsoorten behorende vis en andere dieren, alsmede de gevolgen voor aanverwante of afhankelijke soorten, met name wanneer die met uitroeiing worden bedreigd, tot een minimum te beperken.



TITEL VI

ALGEMEEN GELDENDE BEPALINGEN

Artikel 29

Zeezoogdieren

1.  Scholen of groepen zeezoogdieren mogen niet met ringzegens worden ingesloten.

2.  Lid 1 geldt voor alle vissersvaartuigen van de Gemeenschap, behalve voor de in artikel 23 bedoelde vaartuigen.



TITEL VII

SLOTBEPALINGEN

Artikel 30

Comitéprocedure

De maatregelen die uit hoofde van artikel 6, lid 4, en artikel 8, lid 2, moeten worden getroffen, worden vastgesteld overeenkomstig de procedure van artikel 30, lid 3, van Verordening (EG) nr. 2371/2002.

Artikel 31

Intrekking

Verordening (EG) nr. 973/2001 wordt ingetrokken.

Artikel 32

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




BIJLAGE I

Lijst van over grote afstanden trekkende soorten

 Witte tonijn: Thunnus alalunga

 Blauwvintonijn: Thunnus thynnus

 Grootoogtonijn: Thunnus obesus

 Gestreepte tonijn: Katsuwonus pelamis

 Bonito: Sarda sarda

 Geelvintonijn: Thunnus albacares

 Zwartvintonijn: Thunnus atlanticus

 Dwergtonijnen: Euthynnus spp.

 Zuidelijke blauwvintonijn: Thunnus maccoyii

 Kogeltonijn: Auxis spp.

 Braam: Bramidae

 Marlijn: Tetrapturus spp.; Makaira spp.

 Zeilvis: Istiophorus spp.

 Zwaardvis: Xiphias gladius

 Makreelgeep: Scomberesox spp.; Cololabis spp.

 Goudmakreel; dolfijnvis: Coryphaena hippurus; Coryphaena equiselis

 Haaien: Hexanchus griseus; Cetorhinus maximus; Alopiidae Rhincodon typus; Carcharhinide; Sphyrnidae; Isuridae; Lamnidae

 Walvisachtigen (walvissen en bruinvissen): Physeteridae; Balenidae; Eschrichtiidae; Monodontidae; Ziphiidae; Delphinidae

▼M2 —————



( 1 ) PB L 348 van 30.12.2005, blz. 28.

( 2 ) PB L 5 van 9.1.2004, blz. 25. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1799/2006 (PB L 341 van 7.12.2006, blz. 26).