2006R1083 — NL — 25.06.2010 — 004.003
Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen
VERORDENING (EG) Nr. 1083/2006 VAN DE RAAD van 11 juli 2006 (PB L 210, 31.7.2006, p.25) |
Gewijzigd bij:
|
|
Publicatieblad |
||
No |
page |
date |
||
VERORDENING (EG) nr. 1989/2006 van de Raad van 21 december 2006 |
L 411 |
6 |
30.12.2006 |
|
VERORDENING (EG) Nr. 1341/2008 VAN DE RAAD van 18 december 2008 |
L 348 |
19 |
24.12.2008 |
|
L 94 |
10 |
8.4.2009 |
||
VERORDENING (EU) Nr. 539/2010 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 16 juni 2010 |
L 158 |
1 |
24.6.2010 |
Gerectificeerd bij:
VERORDENING (EG) Nr. 1083/2006 VAN DE RAAD
van 11 juli 2006
houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds en tot intrekking van Verordening (EG) nr. 1260/1999
DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,
Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 161,
Gezien het voorstel van de Commissie,
Gezien de instemming van het Europees Parlement ( 1 ),
Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité ( 2 ),
Gezien het advies van het Comité van de Regio's ( 3 ),
Gezien het advies van de Rekenkamer ( 4 ),
Overwegende hetgeen volgt:
(1) |
In artikel 158 van het Verdrag is bepaald dat de Gemeenschap zich met het oog op de versterking van de economische en sociale samenhang tot doel stelt de verschillen tussen de ontwikkelingsniveaus van de onderscheiden regio's en de achterstand van de minst begunstigde regio's of eilanden, met inbegrip van de plattelandsgebieden, te verkleinen. In artikel 159 van het Verdrag is bepaald dat de verwezenlijking van dat doel moet worden ondersteund door het optreden van de Gemeenschap via de structuurfondsen, de Europese Investeringsbank (EIB) en de andere bestaande financieringsinstrumenten. |
(2) |
Het cohesiebeleid moet bijdragen tot een toename van de groei, het concurrentievermogen en de werkgelegenheid door de integratie van de prioriteiten van de Gemeenschap voor duurzame ontwikkeling die zijn omschreven tijdens de Europese Raad van Lissabon van 23 en 24 maart 2000 en die van Göteborg van 15 en 16 juni 2001. |
(3) |
In de uitgebreide Unie zijn de economische, sociale en territoriale ongelijkheden op regionaal en nationaal niveau groter geworden. Daarom moet ervoor worden gezorgd dat de acties ter verbetering van de convergentie, het concurrentievermogen en de werkgelegenheid in de hele Gemeenschap toenemen. |
(4) |
De stijging van het aantal land- en zeegrenzen van de Gemeenschap en de uitbreiding van haar grondgebied impliceren dat de toegevoegde waarde van grensoverschrijdende, transnationale en interregionale samenwerking in de Gemeenschap moet worden verhoogd. |
(5) |
Het Cohesiefonds moet worden opgenomen in de programmering van de structurele bijstandsverlening om de coherentie tussen de bijstandverlening uit de verschillende fondsen te vergroten. |
(6) |
De rol van de instrumenten in het kader waarvan steun wordt verleend voor plattelandsontwikkeling, namelijk het Europees Landbouwfonds voor plattelandsontwikkeling, opgericht bij Verordening (EG) nr. 1698/2005 van de Raad van 20 september 2005 inzake steun voor plattelandsontwikkeling uit het Europees Landbouwfonds voor Plattelandsontwikkeling (ELFPO) ( 5 ) en voor de visserijsector, namelijk een Europees Visserijfonds (EVF), moet worden gespecificeerd en deze instrumenten moeten worden geïntegreerd in die van het gemeenschappelijk landbouwbeleid en het gemeenschappelijk visserijbeleid; deze instrumenten moeten worden gecoördineerd met die van het cohesiebeleid. |
(7) |
Bijgevolg wordt het aantal fondsen waaruit bijstand wordt verleend in het kader van het cohesiebeleid, beperkt tot drie, namelijk het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) en het Cohesiefonds. De voorschriften voor elk Fonds moeten worden gespecificeerd in uitvoeringsverordeningen die overeenkomstig de artikelen 148, 161 en 162 van het Verdrag worden vastgesteld. |
(8) |
Op grond van artikel 55 van Verordening (EG) nr. 1260/1999 van de Raad van 21 juni 1999 houdende algemene bepalingen inzake de structuurfondsen ( 6 ) moet de Raad die verordening uiterlijk op 31 december 2006 op voorstel van de Commissie opnieuw bezien. Met het oog op de uitvoering van de hervorming van de fondsen die in onderhavige verordening wordt voorgesteld, moet Verordening (EG) nr. 1260/1999 worden ingetrokken. |
(9) |
Om de toegevoegde waarde van het communautaire cohesiebeleid te verhogen moeten de werkzaamheden van de structuurfondsen en van het Cohesiefonds worden geconcentreerd en vereenvoudigd, en bijgevolg moeten de doelstellingen die in Verordening (EG) nr. 1260/1999 zijn omschreven, worden geherdefinieerd. Zij moeten dan ook als volgt worden omschreven: streven naar convergentie tussen de lidstaten en de regio's, regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid, en Europese territoriale samenwerking. |
(10) |
Binnen deze drie doelstellingen moet op passende wijze rekening worden gehouden met de economische en sociale kenmerken en met de territoriale bijzonderheden. |
(11) |
De ultraperifere regio's moeten in aanmerking komen voor specifieke maatregelen en extra financiering om de handicaps te compenseren die voortvloeien uit de factoren die zijn vermeld in artikel 299, lid 2, van het Verdrag. |
(12) |
De problemen van toegankelijkheid en de problemen wegens de afstand tot de grote markten, van gebieden met een extreem lage bevolkingsdichtheid als bedoeld in Protocol nr. 6 bij de Akte van toetreding van 1994, vergen een passende financiële behandeling om de gevolgen van die handicap te compenseren. |
(13) |
Gelet op het belang van duurzame stedelijke ontwikkeling en op de bijdrage van de steden en gemeenten, vooral die van middelgrote omvang, tot de regionale ontwikkeling, moet met de steden en gemeenten meer rekening worden gehouden door hun een grotere rol toe te kennen bij de programmering van acties ter bevordering van het stadsherstel. |
(14) |
Uit de fondsen moeten, ter aanvulling van de acties van het ELFPO en het EVF, bijzondere, aanvullende acties worden gefinancierd om de economische diversifiëring van de plattelandsgebieden en van de zones die van de visserij afhankelijk zijn, te bevorderen. |
(15) |
De acties voor gebieden met een natuurlijke handicap, dat wil zeggen sommige eilanden, berggebieden en dunbevolkte gebieden, moeten worden versterkt om een oplossing te vinden voor hun specifieke ontwikkelingsproblemen, en hetzelfde moet gebeuren voor sommige gebieden die na de uitbreiding grensgebieden van de Gemeenschap zijn geworden. |
(16) |
Er moeten objectieve criteria worden vastgesteld om te bepalen welke regio's en zones subsidiabel zijn. In dit verband moet voor de afbakening van de op communautair niveau als prioritair aan te merken regio's en zones worden gebruikgemaakt van de gemeenschappelijke indeling van de regio's die is vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1059/2003 van het Europees Parlement en de Raad van 26 mei 2003 betreffende de opstelling van een gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (NUTS) ( 7 ). |
(17) |
Er moet een doelstelling „Convergentie” worden vastgesteld voor de lidstaten en regio's met een ontwikkelingsachterstand; de regio's waarvoor deze Convergentiedoelstelling bedoeld is, zijn regio's waarvan het bruto binnenlands product (BBP) per inwoner, gemeten in koopkrachtpariteiten, lager is dan 75 % van het communautaire gemiddelde. De regio's die worden getroffen door het statistische effect van de verlaging van het communautaire gemiddelde als gevolg van de uitbreiding van de Unie, zullen om die reden aanzienlijke overgangssteun krijgen om hun convergentieproces te voltooien. Aan deze steun komt een einde in 2013 en er volgt geen nieuwe overgangsperiode. De lidstaten waarvoor de convergentiedoelstelling bedoeld is, hebben een bruto nationaal inkomen (BNI) per inwoner dat lager is dan 90 % van het communautaire gemiddelde, en zij zullen bijstand krijgen uit het Cohesiefonds. |
(18) |
Er moet een doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” worden vastgesteld voor het grondgebied van de Gemeenschap dat niet onder de Convergentiedoelstelling valt. Hiervoor komen de regio's in aanmerking die in de programmeringsperiode 2000-2006 onder doelstelling 1 vielen maar niet langer aan de regionale subsidiabiliteitscriteria van de convergentiedoelstelling voldoen en daarom overgangssteun krijgen, alsmede alle andere regio's van de Gemeenschap. |
(19) |
Er moet een doelstelling „Europese territoriale samenwerking” worden vastgesteld voor regio's met land- of zeegrenzen, voor de zones voor transnationale samenwerking die zullen worden afgebakend met het oog op acties ter bevordering van geïntegreerde territoriale ontwikkeling, en voor de ondersteuning van interregionale samenwerking en uitwisseling van ervaringen. |
(20) |
Om de samenwerking langs de buitengrenzen van de Gemeenschap te verbeteren en te vereenvoudigen zal een beroep moeten worden gedaan op de instrumenten voor externe bijstand van de Gemeenschap, met name een Europees Nabuurschaps- en Partnerschapsinstrument en het bij Verordening (EG) nr. 1085/2006 van de Raad ( 8 ) ingestelde pretoetredingsinstrument voor bijstand van de Gemeenschap aan kandidaat-lidstaten en mogelijke kandidaat-lidstaten. |
(21) |
De inbreng van het EFRO in een dergelijke samenwerking langs de buitengrenzen van de Gemeenschap draagt bij aan het rechttrekken van de belangrijkste regionale ongelijkheden in de Gemeenschap en aldus aan de versterking van haar economische en sociale samenhang. |
(22) |
Het optreden van de fondsen en de concrete acties die zij helpen financieren, moeten coherent zijn met het Gemeenschapsbeleid op andere gebieden en moeten in overeenstemming zijn met de communautaire wetgeving. |
(23) |
Het optreden van de Gemeenschap moet complementair zijn aan dat van de lidstaten, of de bedoeling hebben daartoe bij te dragen. Het partnerschap moet worden versterkt door bepalingen inzake de deelname van de verschillende soorten partners, met name van de regionale en plaatselijke autoriteiten, en die bepalingen moeten volledig stroken met de institutionele regelingen van de lidstaten. |
(24) |
De meerjarenprogrammering moet erop gericht zijn de doelstellingen van de fondsen te verwezenlijken door te garanderen dat de nodige financiële middelen beschikbaar zullen zijn en dat het gezamenlijke optreden van de Gemeenschap en de lidstaten coherent en continu zal zijn. |
(25) |
Aangezien de doelstellingen „Convergentie”, „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” en „Europese territoriale samenwerking” niet voldoende door de lidstaten kunnen worden gerealiseerd wegens de grootte van de ongelijkheden en de beperktheid van de financiële middelen van de lidstaten en de regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen, en daarom beter op communautair niveau kunnen worden verwezenlijkt via de meerjarengarantie van de communautaire financiering, die het mogelijk maakt het cohesiebeleid te concentreren op de prioriteiten van de Gemeenschap, kan de Gemeenschap maatregelen nemen overeenkomstig het in artikel 5 van het Verdrag neergelegde subsidiariteitsbeginsel. Overeenkomstig het in het bovengenoemde artikel vastgestelde evenredigheidsbeginsel gaat deze verordening niet verder dan nodig is om deze doelstellingen te verwezenlijken. |
(26) |
Het is passend meetbare doelstellingen vast te stellen waarnaar de lidstaten van de Europese Unie vóór 1 mei 2004 via uitgaven uit hoofde van de doelstellingen „Convergentie” en „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” zullen streven met het oog op het bevorderen van het concurrentievermogen en het scheppen van banen. Er moet een oplossing worden gevonden om te bepalen in hoeverre deze doelstellingen zijn bereikt en hoe daarover verslag moet worden uitgebracht. |
(27) |
Het is dienstig de subsidiariteit en de evenredigheid van de bijstandsverlening uit de structuurfondsen en uit het Cohesiefonds te versterken. |
(28) |
Overeenkomstig artikel 274 van het Verdrag moeten, in de context van gedeeld beheer, de voorwaarden worden vastgesteld die de Commissie in staat stellen haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Unie op te nemen, en moet de verantwoordelijkheid voor de samenwerking met de lidstaten worden verduidelijkt. Als deze voorwaarden worden toegepast, zal de Commissie zich ervan kunnen vergewissen dat de lidstaten de middelen van de fondsen aanwenden op een legale en regelmatige wijze en in overeenstemming met het beginsel van goed financieel beheer als omschreven in het financieel reglement. |
(29) |
Om een reëel economisch effect te sorteren mogen de bijdragen uit de structuurfondsen niet in de plaats komen van de overheidsuitgaven die de lidstaten in het kader van deze verordening moeten doen. De verifiëring, in het kader van het partnerschap, van het additionaliteitsbeginsel moet vooral gericht zijn op de regio's die onder de Convergentiedoelstelling vallen, aangezien die regio's zeer omvangrijke middelen krijgen, en kan resulteren in een financiële correctie als de additionaliteit niet in acht wordt genomen. |
(30) |
In de context van haar inspanningen ten behoeve van de economische en sociale samenhang steunt de Gemeenschap in alle fasen van de uitvoering van het fonds de in de artikelen 2 en 3 van het Verdrag omschreven doelstelling de ongelijkheden tussen mannen en vrouwen op te heffen en de gelijkheid van mannen en vrouwen te bevorderen, alsmede discriminatie op basis van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid, te voorkomen. |
(31) |
De Commissie moet via een objectieve en transparante methode de beschikbare vastleggingskredieten op indicatieve wijze verdelen, rekening houdend met het voorstel van de Commissie, de conclusies van de Europese Raad van 15-16 december 2005 en het Interinstitutioneel Akkoord van 17 mei 2006 tussen het Europees Parlement, de Raad en de Commissie, betreffende de begrotingsdiscipline en gezond financieel beheer ( 9 ), om ervoor te zorgen dat deze kredieten grotendeels terechtkomen in de regio's met een ontwikkelingsachterstand, inclusief de regio's die overgangssteun krijgen wegens het statistische effect. |
(32) |
De financiële middelen moeten in grotere mate worden geconcentreerd op de Convergentiedoelstelling aangezien de ongelijkheden in de uitgebreide Unie zijn toegenomen. De inspanningen ten behoeve van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” om het concurrentievermogen en de werkgelegenheid in de rest van de Gemeenschap te verbeteren, moeten worden gehandhaafd en de middelen voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” moeten worden verhoogd gelet op de specifieke toegevoegde waarde ervan. |
(33) |
De jaarlijkse kredieten die uit de fondsen aan een lidstaat worden toegewezen, moeten worden beperkt tot een plafond dat wordt vastgesteld op basis van de absorptiecapaciteit van die lidstaat. |
(34) |
3 % van de kredieten van de structuurfondsen die aan de lidstaten worden toegewezen voor de doelstellingen „Convergentie” en „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”, kan worden opgenomen in een nationale reserve die dient om prestaties te belonen. |
(35) |
Met het oog op de programmering moeten de beschikbare kredieten van de fondsen forfaitair worden geïndexeerd. |
(36) |
Om het strategische gehalte van het cohesiebeleid te verhogen door er de prioriteiten van de Gemeenschap in te integreren en zo de transparantie van dat beleid te bevorderen, dient de Raad op voorstel van de Commissie strategische richtsnoeren vast te stellen; de Raad dient op basis van een strategisch verslag van de Commissie na te gaan of de lidstaten deze richtsnoeren uitvoeren. |
(37) |
Het is passend dat elke lidstaat op basis van de door de Raad vastgestelde strategische richtsnoeren in dialoog met de Commissie een nationaal referentiedocument over zijn ontwikkelingsstrategie opstelt, dat het kader voor de opstelling van de operationele programma's moet vormen. Op basis van de nationale strategie neemt de Commissie nota van het nationaal strategisch referentiekader en neemt zij een besluit betreffende bepaalde elementen van dit document. |
(38) |
De programmering en het beheer van de structuurfondsen moeten, gelet op de specifieke kenmerken ervan, worden vereenvoudigd door te bepalen dat de operationele programma's hetzij uit het EFRO, hetzij uit het ESF worden gefinancierd, waarbij elk fonds op aanvullende en beperkte wijze acties kan financieren die onder de werkingssfeer van het andere fonds vallen. |
(39) |
De bijstandsverlening uit het Cohesiefonds en uit het EFRO wordt, om de complementariteit van deze fondsen te verhogen en de uitvoering ervan te vereenvoudigen, gezamenlijk geprogrammeerd in de operationele programma's voor vervoer en milieu en moet een nationale geografische dekking hebben. |
(40) |
Bij de programmering moet worden gezorgd voor de coördinatie van de fondsen onderling en met de andere bestaande financieringsinstrumenten, de EIB en het Europees Investeringsfonds (EIF). Die coördinatie heeft ook betrekking op de opstelling van complexe financieringsschema's en het oprichten van publiek-private partnerschappen. |
(41) |
Het is passend dat vooral voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen en voor investeringen in publiek-private partnerschappen en andere projecten die deel uitmaken van een geïntegreerd plan voor duurzame stedelijke ontwikkeling, wordt gezorgd voor een betere toegang tot financiering en vernieuwende financiële instrumenten. De lidstaten kunnen besluiten een holdingfonds te kiezen via de toekenning van overheidsopdrachten krachtens het toepasselijke recht inzake overheidsopdrachten, daaronder begrepen met het Gemeenschapsrecht verenigbare afwijkingen van het nationale recht. In andere gevallen, wanneer de lidstaten ervan overtuigd zijn dat het recht inzake overheidsopdrachten niet van toepassing is, rechtvaardigt de taakomschrijving van het EIF en de EIB dat de lidstaten deze instanties een subsidie verlenen, dat wil zeggen een rechtstreekse financiële bijdrage bij wijze van schenking; onder dezelfde voorwaarden kan het nationale recht voorzien in de mogelijkheid andere financiële instellingen een subsidie te verlenen zonder een oproep tot het indienen van voorstellen. |
(42) |
Bij de beoordeling van belangrijke productieve investeringsprojecten moet de Commissie over alle nodige informatie beschikken om na te gaan of de financiële bijdrage uit de fondsen niet leidt tot een aanzienlijk banenverlies op bestaande locaties in de Europese Unie, teneinde te garanderen dat communautaire financiering niet bijdraagt aan verplaatsing binnen de Europese Unie. |
(43) |
De programmeringsperiode moet één enkele periode van zeven jaar bestrijken opdat de bij Verordening (EG) nr. 1260/1999 vastgestelde vereenvoudiging van het beheerssysteem kan worden gehandhaafd. |
(44) |
De lidstaten en de ►C4 beheersautoriteiten ◄ kunnen in het kader van de uit het EFRO gecofinancierde operationele programma's regelingen treffen voor interregionale samenwerking en kunnen rekening houden met de specifieke kenmerken van de gebieden met natuurlijke handicaps. |
(45) |
Met het oog op de noodzakelijke vereenvoudiging en decentralisering moeten de programmering en het financieel beheer uitsluitend op het niveau van de operationele programma's en de prioritaire assen plaatsvinden, en wordt niet langer gewerkt met de communautaire bestekken en programmacomplementen waarin Verordening (EG) nr. 1260/1999 voorziet. |
(46) |
De lidstaten, de regio's en de ►C4 beheersautoriteiten ◄ kunnen bepalen hoe in het kader van de uit het EFRO gecofinancierde operationele programma's voor de doelstellingen „Convergentie” en „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” bevoegdheden aan de stedelijke autoriteiten moeten worden gesubdelegeerd voor de prioriteiten op het gebied van het herstel van steden en gemeenten. |
(47) |
De aanvullende toewijzing om de extra kosten ten laste van de ultraperifere regio's te compenseren, moet worden geïntegreerd in de uit het EFRO gecofinancierde operationele programma's die in die regio's worden uitgevoerd. |
(48) |
Er moeten afzonderlijke bepalingen worden vastgesteld voor de uitvoering van de uit het EFRO gecofinancierde doelstelling „Europese territoriale samenwerking”. |
(49) |
De Commissie moet, indien nodig in overleg met de EIB, grote projecten die een onderdeel zijn van een operationeel programma, kunnen goedkeuren om de opzet en de impact ervan, alsmede de voorschriften voor het geplande gebruik van de communautaire middelen, te evalueren. |
(50) |
Het is nuttig te preciseren voor welke soorten acties uit de fondsen steun wordt verleend als technische bijstand. |
(51) |
Er moet worden gezorgd dat voldoende middelen worden uitgetrokken om de lidstaten bij te staan bij de projectvoorbereiding en -beoordeling. De EIB speelt een rol bij het verlenen van deze bijstand en kan daarvoor een subsidie krijgen van de Commissie. |
(52) |
In het verlengde daarvan is het passend te bepalen dat door de Commissie aan het EIF een subsidie kan worden verleend om de behoefte aan vernieuwende acties op het gebied van financiële instrumenten voor micro-, kleine en middelgrote ondernemingen te beoordelen. |
(53) |
Om dezelfde als de bovengenoemde redenen moet door de Commissie aan de EIB en het EIF een subsidie worden verleend voor het ondernemen van acties op het gebied van technische bijstand inzake duurzame stedelijke ontwikkeling of voor de ondersteuning van maatregelen ter bevordering van duurzame economische activiteit in zwaar door een economische crisis getroffen regio's. |
(54) |
Voor de doeltreffendheid van de bijstandsverlening uit de fondsen is het ook van belang dat bij de programmering en het toezicht met betrouwbare evaluaties wordt gewerkt; er moet worden bepaald wat in dit verband de verantwoordelijkheid van de lidstaten en van de Commissie is. |
(55) |
De lidstaten kunnen met een deel van hun nationale middelen voor de doelstellingen „Convergentie” en „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” een kleine reserve aanleggen om snel het hoofd te kunnen bieden aan onverwachte sectorale of lokale crises die het gevolg zijn van sociaal-economische herstructureringen of van handelsovereenkomsten. |
(56) |
Het is passend te bepalen welke uitgaven in een lidstaat als overheidsuitgaven kunnen worden beschouwd voor de berekening van de totale nationale overheidsbijdrage aan een operationeel programma; te dien einde is het passend te verwijzen naar de bijdrage van de „publiekrechtelijke instellingen” in de zin van de richtlijnen van de Gemeenschap inzake overheidsopdrachten, omdat onder deze categorie instellingen diverse soorten openbare of particuliere instanties vallen die zijn opgericht met het specifieke doel te voorzien in behoeften van algemeen belang die niet van industriële of commerciële aard zijn en waarop toezicht wordt uitgeoefend door de staat of door regionale of lokale instanties. |
(57) |
Er moet worden bepaald aan de hand van welke elementen de bijdrage van de fondsen aan de operationele programma's wordt gedifferentieerd, met name om het multiplicatoreffect van de communautaire middelen te verhogen. Het is ook passend om op basis van het soort fonds en doelstelling de maxima te bepalen die de bijdrage uit de fondsen niet mag overstijgen. |
(58) |
Het is tevens noodzakelijk het begrip „inkomstengenererend project” te definiëren en te bepalen op basis van welke beginselen en voorschriften de bijdrage van de fondsen wordt berekend; voor sommige investeringen is het feitelijk niet mogelijk de inkomsten van tevoren te ramen en derhalve moet vooraf de methode worden vastgesteld om ervoor te zorgen dat deze inkomsten niet met overheidsmiddelen gefinancierd worden. |
(59) |
De begin- en einddata voor de subsidiabiliteit moeten worden bepaald, zodat de bijstandsverlening uit de fondsen in de gehele Gemeenschap op eenvormige en billijke wijze wordt toegepast; ter vergemakkelijking van de uitvoering van de operationele programma's dient te worden bepaald dat de begindatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven vóór 1 januari 2007 kan vallen indien de lidstaat vóór die datum een operationeel programma indient. |
(60) |
In overeenstemming met het subsidiariteitsbeginsel moeten, behoudens in de uitzonderingen waarin is voorzien bij Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling ( 10 ), Verordening (EG) nr. 1081/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 5 juli 2006 betreffende het Europees Sociaal Fonds ( 11 ) en Verordening (EG) nr. 1084/2006 van 11 juli 2006 tot oprichting van het Cohesiefonds ( 12 ), nationale regels over de subsidiabiliteit van de uitgaven worden toegepast. |
(61) |
Om ervoor te kunnen zorgen dat het optreden van de fondsen doeltreffend en billijk is en een duurzaam effect sorteert, zijn bepalingen nodig die het duurzame karakter van investeringen in ondernemingen garanderen en voorkomen dat middelen uit de fondsen worden gebruikt voor het creëren van een onrechtmatig voordeel. Er moet worden gegarandeerd dat de investeringen waarvoor bijstand uit de fondsen wordt verleend, over een voldoende lange periode kunnen worden afgeschreven. |
(62) |
De lidstaten moeten passende maatregelen vaststellen om te garanderen dat de beheers- en controlesystemen goed functioneren. Daartoe moeten de algemene beginselen waaraan de systemen van alle operationele programma's moeten voldoen en de noodzakelijke functies die zij moeten vervullen, worden vastgesteld op basis van het communautaire recht dat van kracht is voor de programmeringsperiode 2000-2006. |
(63) |
In dit verband moet worden vastgehouden aan de aanwijzing van een enkele ►C4 beheersautoriteit ◄ voor elk operationeel programma en moeten de verantwoordelijkheden van die autoriteit en de functies van de auditautoriteit nader worden omschreven. Er moet ook worden gegarandeerd dat de uitgaven en de betalingsaanvragen volgens eenvormige kwaliteitsnormen worden gecertificeerd voordat ze aan de Commissie worden toegestuurd; de aard en de kwaliteit van de gegevens waarop deze aanvragen worden gebaseerd, moeten worden verduidelijkt en in dit verband moet worden bepaald wat de functies van de certificeringsautoriteit zijn. |
(64) |
Er moet toezicht worden gehouden op de operationele programma's om de kwaliteit van de uitvoering ervan te garanderen. In dit verband moet de verantwoordelijkheid van de Comité van toezicht worden omschreven en moet worden bepaald welke gegevens aan de Commissie moeten worden verstrekt en binnen welk kader deze gegevens moeten worden onderzocht. Ter verbetering van de uitwisseling van gegevens over de operationele programma's moet worden bepaald dat deze gegevens in beginsel in elektronische vorm worden uitgewisseld. |
(65) |
Overeenkomstig het subsidiariteits- en het evenredigheidsbeginsel zijn in de eerste plaats de lidstaten verantwoordelijk voor de uitvoering van en de controle op de bijstandsverlening. |
(66) |
Om de efficiënte en correcte uitvoering van de operationele programma's te garanderen moet worden bepaald aan welke verplichtingen de lidstaten moeten voldoen wat betreft de beheers- en controlesystemen, de certificering van de uitgaven en de preventie, opsporing en correctie van onregelmatigheden of inbreuken op de communautaire wetgeving. Met name moet voor het beheer en de controle worden bepaald op welke wijze de lidstaten moeten garanderen dat de systemen aanwezig zijn en naar behoren functioneren. |
(67) |
Zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheid van de Commissie op het gebied van de financiële controle, moeten de lidstaten en de Commissie op dit vlak meer samenwerken en moeten criteria worden vastgesteld aan de hand waarvan de Commissie, in de context van haar strategie voor de controle van de nationale systemen, kan bepalen welk niveau van garantie zij van de nationale auditinstanties kan krijgen. |
(68) |
De omvang en de intensiteit van de communautaire controles moeten in verhouding staan tot de omvang van de bijdrage van de Gemeenschap. Als een lidstaat het grootste deel van de financiering van een programma voor zijn rekening neemt, dient hij de mogelijkheid te hebben sommige elementen van de controle volgens de nationale regels te organiseren. Voorts moet worden bepaald dat de Commissie in die omstandigheden de middelen die de lidstaten moeten inzetten voor de certificering van de uitgaven en de verifiëring van de beheers- en controlesystemen, differentieert, en moeten de voorwaarden worden vastgesteld waaronder de Commissie haar eigen audits kan beperken en mag vertrouwen op de garanties van de nationale instanties. |
(69) |
Als bij het begin van de operationele programma's een voorschot wordt betaald, wordt een normale kasstroom gecreëerd die de betalingen aan de begunstigden tijdens de uitvoering van het operationele programma vergemakkelijkt. Derhalve zullen voorschotten uit de structuurfondsen van 5 % (voor de lidstaten van de Europese Unie vóór 1 mei 2004) respectievelijk 7 % (voor de lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Unie zijn toegetreden) en uit het Cohesiefonds van 7,5 % (voor de lidstaten van de Europese Unie vóór 1 mei 2004), respectievelijk 10,5 % (voor de lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Unie zijn toegetreden), de uitvoering van de operationele programma's bespoedigen. |
(70) |
Ter aanvulling van de mogelijkheid de betalingen te schorsen als in de beheers- en controlesystemen een ernstige tekortkoming wordt geconstateerd, moet worden voorzien in de mogelijkheid dat de gedelegeerde ordonnateur de betalingen uitstelt als er aanwijzingen zijn dat deze systemen niet naar behoren functioneren. |
(71) |
De regel over automatisch decommittering draagt bij tot een snellere uitvoering van de programma's. Het is dan ook dienstig de bepalingen voor de toepassing daarvan vast te stellen en te bepalen welke delen van de vastleggingen van deze regel kunnen worden uitgesloten, met name wanneer de vertraging bij de uitvoering het gevolg is van omstandigheden die onafhankelijk zijn van de persoon die zich daarop beroept, abnormaal of niet te voorzien zijn en gevolgen hebben die ondanks de geleverde inspanningen niet kunnen worden vermeden. |
(72) |
De procedures voor de afsluiting moeten worden vereenvoudigd door de lidstaten die dit wensen, de mogelijkheid te geven om volgens een door hen gekozen schema operationele programma's gedeeltelijk af te sluiten ten aanzien van voltooide concrete acties; hiertoe moet een passend kader worden geboden. |
(73) |
De voor de uitvoering van deze verordening vereiste bepalingen moeten worden vastgesteld overeenkomstig Besluit 1999/468/EG van de Raad van 28 juni 1999 tot vaststelling van de voorwaarden voor de uitoefening van de aan de Commissie verleende uitvoeringsbevoegdheden ( 13 ). De Commissie moet de maatregelen tot uitvoering van deze verordening vaststellen om de transparantie te waarborgen en de op het beheer van de operationele programma's toepasselijke bepalingen te verduidelijken wat betreft de indeling van de uitgaven, de financiële instrumenten, beheer en controle, elektronische uitwisseling van gegevens en publiciteit na het advies van het Coördinatiecomité van de fondsen, dat als Comité van beheer optreedt; het is passend dat de Commissie de lijst van zones publiceert die ingevolge de toepassing van de criteria van deze Verordening voor de doelstelling inzake Europese territoriale samenwerking in aanmerking komen, alsmede de indicatieve richtsnoeren inzake kosten-batenanalyse die noodzakelijk zijn voor de voorbereiding en de indiening van grote projecten en inkomstengenererende projecten, de indicatieve richtsnoeren inzake evaluatie en de lijst van de projecten die op initiatief van de Commissie en na overleg met het als comité van beheer optredend Coördinatiecomité van de fondsen uit hoofde van de technische bijstand in aanmerking komen, |
HEEFT DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:
INHOUDSOPGAVE |
|
TITEL I |
DOELSTELLINGEN EN ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE DE BIJSTANDSVERLENING |
HOOFDSTUK I |
TOEPASSINGSGEBIED EN DEFINITIES |
Artikel 1 |
Toepassingsgebied |
Artikel 2 |
Definities |
HOOFDSTUK II |
DOELSTELLINGEN EN TAKEN |
Artikel 3 |
Doelstellingen |
Artikel 4 |
Instrumenten en taken |
HOOFDSTUK III |
GEOGRAFISCHE SUBSIDIABILITEIT |
Artikel 5 |
Convergentie |
Artikel 6 |
Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid |
Artikel 7 |
Europese territoriale samenwerking |
Artikel 8 |
Overgangssteun |
HOOFDSTUK IV |
BEGINSELEN VAN DE BIJSTANDSVERLENING |
Artikel 9 |
Complementariteit, coherentie, coördinatie en conformiteit |
Artikel 10 |
Programmering |
Artikel 11 |
Partnerschap |
Artikel 12 |
Territoriaal niveau van bijstandverlening |
Artikel 13 |
Evenredige bijstandsverlening |
Artikel 14 |
Gedeeld beheer |
Artikel 15 |
Additionaliteit |
Artikel 16 |
Gelijkheid van vrouwen en mannen |
Artikel 17 |
Duurzame ontwikkeling |
HOOFDSTUK V |
FINANCIEEL KADER |
Artikel 18 |
Totale middelen |
Artikel 19 |
Middelen voor de convergentiedoelstelling |
Artikel 20 |
Middelen voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” |
Artikel 21 |
Middelen voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” |
Artikel 22 |
Niet-overdraagbaarheid van de middelen |
Artikel 23 |
Middelen voor de prestatiereserve |
Artikel 24 |
Middelen voor technische bijstand |
TITEL II |
STRATEGISCHE AANPAK VAN DE COHESIE |
HOOFDSTUK I |
COMMUNAUTAIRE STRATEGISCHE RICHTSNOEREN INZAKE COHESIE |
Artikel 25 |
Inhoud |
Artikel 26 |
Vaststelling en evaluatie |
HOOFDSTUK II |
NATIONAAL STRATEGISCH REFERENTIEKADER |
Artikel 27 |
Inhoud |
Artikel 28 |
Opstelling en goedkeuring |
HOOFDSTUK III |
STRATEGISCHE FOLLOW-UP |
Artikel 29 |
Strategische rapportage door de lidstaten |
Artikel 30 |
Strategische rapportage door de Europese Commissie en gedachtewisseling over het cohesiebeleid |
Artikel 31 |
Cohesieverslag |
TITEL III |
PROGRAMMERING |
HOOFDSTUK I |
ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE DE STRUCTUURFONDSEN EN HET COHESIEFONDS |
Artikel 32 |
Opstelling en goedkeuring van operationele programma's |
Artikel 33 |
Herziening van operationele programma's |
Artikel 34 |
Specifiek karakter van de fondsen |
Artikel 35 |
Geografisch toepassingsgebied |
Artikel 36 |
Deelname van de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds |
HOOFDSTUK II |
INHOUD VAN DE PROGRAMMERING |
DEEL 1 |
OPERATIONELE PROGRAMMA'S |
Artikel 37 |
Operationele programma's voor de Convergentiedoelstelling en voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” |
Artikel 38 |
Operationele programma's voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” |
DEEL 2 |
GROTE PROJECTEN |
Artikel 39 |
Inhoud |
Artikel 40 |
Aan de Commissie te verstrekken gegevens |
Artikel 41 |
Besluit van de Commissie |
DEEL 3 |
GLOBALE SUBSIDIES |
Artikel 42 |
Algemene bepalingen |
Artikel 43 |
Uitvoeringsregels |
DEEL 4 |
FINANCIËLE INSTRUMENTERING |
Artikel 44 |
Acties op het gebied van financiële instrumentering |
DEEL 5 |
TECHNISCHE BIJSTAND |
Artikel 45 |
Technische bijstand op initiatief van de Commissie |
Artikel 46 |
Technische bijstand van de lidstaten |
TITEL IV |
DOELTREFFENDHEID |
HOOFDSTUK I |
EVALUATIE |
Artikel 47 |
Algemene bepalingen |
Artikel 48 |
Verantwoordelijkheid van de lidstaten |
Artikel 49 |
Verantwoordelijkheden van de Commissie |
HOOFDSTUK II |
RESERVES |
Artikel 50 |
Nationale prestatiereserve |
Artikel 51 |
Nationale reserve voor onvoorziene uitgaven |
TITEL V |
FINANCIËLE BIJDRAGE UIT DE FONDSEN |
HOOFDSTUK I |
BIJDRAGE UIT DE FONDSEN |
Artikel 52 |
Differentiëring van de bijdragepercentages |
Artikel 53 |
Bijdrage uit de fondsen |
Artikel 54 |
Overige bepalingen |
HOOFDSTUK II |
INKOMSTENGENERERENDE PROJECTEN |
Artikel 55 |
Inkomstengenererende projecten |
HOOFDSTUK III |
SUBSIDIABILITEIT VAN DE UITGAVEN |
Artikel 56 |
Subsidiabiliteit van de uitgaven |
HOOFDSTUK IV |
DUURZAAMHEID VAN DE CONCRETE ACTIES |
Artikel 57 |
Duurzaamheid van de concrete acties |
TITEL VI |
BEHEER, TOEZICHT EN CONTROLE |
HOOFDSTUK I |
BEHEERS- EN CONTROLESYSTEMEN |
Artikel 58 |
Algemene beginselen van de beheers- en controlesystemen |
Artikel 59 |
Aanwijzing van autoriteiten |
Artikel 60 |
Functies van de managementautoriteit |
Artikel 61 |
Functies van de certificeringsautoriteit |
Artikel 62 |
Functies van de auditautoriteit |
HOOFDSTUK II |
TOEZICHT |
Artikel 63 |
Comité van toezicht |
Artikel 64 |
Samenstelling3 |
Artikel 65 |
Taken |
Artikel 66 |
Nadere voorschriften voor het toezicht |
Artikel 67 |
Jaarverslag en eindverslag over de uitvoering |
Artikel 68 |
Jaarlijks onderzoek van de programma's |
HOOFDSTUK III |
VOORLICHTING EN PUBLICITEIT |
Artikel 69 |
Voorlichting en publiciteit |
HOOFDSTUK IV |
VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE LIDSTATEN EN VAN DE COMMISSIE |
DEEL 1 |
VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE LIDSTATEN |
Artikel 70 |
Beheer en controle0 |
Artikel 71 |
Instelling van beheers- en controlesystemen |
DEEL 2 |
VERANTWOORDELIJKHEDEN VAN DE COMMISSIE |
Artikel 72 |
Verantwoordelijkheden van de Commissie |
Artikel 73 |
Samenwerking met de auditautoriteiten van de lidstaten |
DEEL 3 |
EVENREDIGHEID IN DE CONTROLE VAN OPERATIONELE PROGRAMMA'S |
Artikel 74 |
Proportionele controleregelingen |
TITEL VII |
FINANCIEEL BEHEER |
HOOFDSTUK I |
FINANCIEEL BEHEER |
DEEL 1 |
VASTLEGGINGEN |
Artikel 75 |
Vastleggingen |
DEEL 2 |
GEMEENSCHAPPELIJKE BEPALINGEN BETREFFENDE DE BETALINGEN |
Artikel 76 |
Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de betalingen |
Artikel 77 |
Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de berekening van de tussentijdse betalingen en de saldobetalingen |
Artikel 78 |
Uitgavenstaat |
Artikel 79 |
Cumulatie van voorfinanciering en tussentijdse betalingen |
Artikel 80 |
Volledigheid van de betalingen aan de begunstigden |
Artikel 81 |
Gebruik van de euro |
DEEL 3 |
VOORFINANCIERING |
Artikel 82 |
Betaling |
Artikel 83 |
Rente |
Artikel 84 |
Goedkeuring van de rekeningen |
DEEL 4 |
TUSSENTIJDSE BETALINGEN |
Artikel 85 |
Tussentijdse betalingen |
Artikel 86 |
Ontvankelijkheid van de betalingsaanvragen |
Artikel 87 |
Termijn voor de indiening van de betalingsaanvragen en voor de betalingen |
DEEL 5 |
AFSLUITING VAN HET PROGRAMMA EN BETALING VAN HET EINDSALDO |
Artikel 88 |
Gedeeltelijke afsluiting |
Artikel 89 |
Voorwaarden voor de betaling van het eindsaldo |
Artikel 90 |
Beschikbaarheid van documenten |
DEEL 6 |
UITSTEL EN SCHORSING VAN BETALINGEN |
Artikel 91 |
Uitstel van betaling |
Artikel 92 |
Schorsing van betalingen |
DEEL 7 |
AMBTSHALVE TE VERRICHTEN DOORHALING |
Artikel 93 |
Beginselen6 |
Artikel 94 |
Schorsingstermijn voor grote projecten en steunregelingen |
Artikel 95 |
Schorsingstermijn voor gerechtelijke procedures en administratief beroep |
Artikel 96 |
Uitzonderingen op de ambtshalve te verrichten doorhaling |
Artikel 97 |
Procedure |
HOOFDSTUK II |
FINANCIËLE CORRECTIES |
DEEL 1 |
FINANCIËLE CORRECTIES DOOR DE LIDSTATEN |
Artikel 98 |
Financiële correcties door de lidstaten |
DEEL 2 |
FINANCIËLE CORRECTIES DOOR DE COMMISSIE |
Artikel 99 |
Criteria voor de correcties |
Artikel 100 |
Procedure |
Artikel 101 |
Verplichtingen van de lidstaten |
Artikel 102 |
Terugbetaling |
TITEL VIII |
COMITÉS |
HOOFDSTUK I |
COÖRDINATIECOMITÉ VAN DE FONDSEN |
Artikel 103 |
Comité en procedures |
HOOFDSTUK II |
COMITÉ UIT HOOFDE VAN ARTIKEL 147 VAN HET VERDRAG |
Artikel 104 |
Comité uit hoofde van artikel 147 van het Verdrag |
TITEL IX |
SLOTBEPALINGEN |
Artikel 105 |
Overgangsbepalingen |
Artikel 106 |
Herzieningsclausule |
Artikel 107 |
Intrekking |
Artikel 108 |
Inwerkingtreding |
BIJLAGE I |
Jaarlijkse verdeling van de vastleggingskredieten 2007-2013 |
BIJLAGE II |
Financieel kader |
BIJLAGE III |
Voor de medefinancieringspercentages geldende maxima |
BIJLAGE IV |
Uitgavencategorieën |
TITEL I
DOELSTELLINGEN EN ALGEMENE BEPALINGEN INZAKE DE BIJSTANDSVERLENING
HOOFDSTUK I
Toepassingsgebied en definities
Artikel 1
Toepassingsgebied
Bij deze verordening worden de algemene bepalingen vastgesteld met betrekking tot het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (EFRO), het Europees Sociaal Fonds (ESF) (hierna de „structuurfondsen” genoemd) en het Cohesiefonds, onverminderd de specifieke bepalingen die in de Verordeningen (EG) nr. 1080/2006, (EG) nr. 1081/2006 en (EG) nr. 1084/2006 zijn vastgesteld.
Bij deze verordening worden de doelstellingen vastgesteld waartoe de structuurfondsen en het Cohesiefonds (hierna de „fondsen” genoemd) moeten bijdragen, de criteria waaraan de lidstaten en de regio's moeten voldoen om voor bijstand uit deze fondsen in aanmerking te komen, de beschikbare financiële middelen en de criteria voor de toewijzing daarvan.
Bij deze verordening wordt het kader voor het cohesiebeleid vastgesteld, met inbegrip van de methode voor de vaststelling van de strategische richtsnoeren van de Gemeenschap inzake cohesie, het nationale strategische referentiekader en het verloop van het onderzoek op communautair niveau.
Te dien einde worden bij deze verordening de op een verdeling van de verantwoordelijkheden tussen de lidstaten en de Commissie gebaseerde beginselen en bepalingen betreffende het partnerschap, de programmering, de evaluatie, het beheer, met inbegrip van het financiële beheer, het toezicht en de controle vastgesteld.
Artikel 2
Definities
Voor de toepassing van deze verordening wordt verstaan onder:
1. „operationeel programma”: het document dat door een lidstaat is ingediend en door de Commissie is goedgekeurd, waarin een ontwikkelingsstrategie wordt uiteengezet die gebaseerd is op een coherent geheel van prioriteiten, en voor de realisatie waarvan een beroep wordt gedaan op bijstand uit een fonds, of, in het geval van de convergentiedoelstelling, uit het Cohesiefonds en het EFRO;
2. „prioritaire as”: een van de prioriteiten van de in een operationeel programma uiteengezette strategie, die bestaat uit een groep concrete acties die met elkaar verband houden en specifieke, meetbare doelstellingen hebben;
3. „concrete actie”: een project dat, of een groep projecten die door de ►C4 beheersautoriteit ◄ van het betrokken operationele programma of onder haar verantwoordelijkheid volgens de door het Comité van toezicht vastgestelde criteria is gekozen en dat/die door een of meer begunstigden ten uitvoer wordt gelegd ter verwezenlijking van de doelstellingen van het prioritaire as waaronder het project of de groep projecten valt;
4. „begunstigde”: een actor, instantie of onderneming uit de overheids- of de privésector die belast is met het initiatief nemen tot of het initiatief nemen tot en de tenuitvoerlegging van concrete acties. In het kader van de steunmaatregelen als bedoeld in artikel 87 van het Verdrag zijn begunstigden overheids- of privébedrijven die een afzonderlijk project uitvoeren en staatssteun ontvangen;
5. „publieke uitgaven”: elke overheidsbijdrage aan de financiering van concrete acties die afkomstig is uit de begroting van de staat of van een regionale of plaatselijke overheid of van de Europese Gemeenschappen en verband houdt met de structuurfondsen en het Cohesiefonds, alsmede elke soortgelijke uitgave. Elke bijdrage aan de financiering van concrete acties die afkomstig is uit de begroting van publiekrechtelijke instellingen of verenigingen van een of meer regionale of plaatselijke overheden of publiekrechtelijke instellingen overeenkomstig Richtlijn 2004/18/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 maart 2004 betreffende de coördinatie van de procedures voor het plaatsen van overheidsopdrachten voor werken, leveringen en diensten ( 14 ), wordt beschouwd als een soortgelijke uitgave;
6. „bemiddelende instantie”: elke publiekrechtelijke of privaatrechtelijke instantie of dienst die handelt onder de verantwoordelijkheid van een beheers- of certificeringsautoriteit of die namens een dergelijke autoriteit taken verricht ten behoeve van begunstigden die concrete acties uitvoeren;
7. „onregelmatigheid”: elke inbreuk op een bepaling van het Gemeenschapsrecht als gevolg van een handeling of nalatigheid van een marktdeelnemer waarbij de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen door een onverschuldigde uitgave wordt of zou kunnen worden benadeeld.
HOOFDSTUK II
Doelstellingen en taken
Artikel 3
Doelstellingen
1. Het optreden van de Gemeenschap op grond van artikel 158 van het Verdrag is erop gericht de economische en sociale samenhang van de uitgebreide Unie te versterken om de harmonieuze, evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de Gemeenschap te bevorderen. Voor dit optreden wordt bijstand verleend uit de fondsen, de Europese Investeringsbank (EIB) en de andere bestaande financieringsinstrumenten. Doel van dit optreden is het hoofd te bieden aan uitdagingen die samenhangen met de economische, sociale en territoriale ongelijkheden die zich vooral in landen en regio's met een ontwikkelingsachterstand voordoen, en in verband met de economische en sociale herstructurering, aan de veroudering van de bevolking.
Het optreden in het kader van de fondsen geeft, op nationaal en regionaal niveau, vorm aan de prioriteiten van de Gemeenschap ten gunste van een duurzame ontwikkeling doordat de groei, het concurrentievermogen en de werkgelegenheid, de sociale insluiting en de milieubescherming en -kwaliteit worden bevorderd.
2. In dit verband dragen het EFRO, het ESF, het Cohesiefonds, de Europese Investeringsbank (EIB) en de andere bestaande financieringsinstrumenten van de Gemeenschap elk op passende wijze bij tot de verwezenlijking van de volgende drie doelstellingen:
a) de convergentiedoelstelling, waarmee wordt beoogd de convergentie van de minst ontwikkelde lidstaten en regio's te versnellen door de verbetering van de voorwaarden voor groei en werkgelegenheid via de toename en kwalitatieve verbetering van de investeringen in fysiek en menselijk kapitaal, de ontwikkeling van de innovatie en van de kennismaatschappij, het vermogen zich aan economische en sociale veranderingen aan te passen, milieubescherming en -verbetering en bestuurlijke efficiëntie. Deze doelstelling vormt de prioriteit van de fondsen;
b) de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”, die geldt voor andere dan de minst ontwikkelde regio's en waarmee wordt beoogd het concurrentievermogen en de aantrekkingskracht van de regio's alsmede de werkgelegenheid te vergroten door op economische en sociale veranderingen, inclusief die welke met de vrijmaking van de handel verband houden, te anticiperen via innovatie en de bevordering van de kennismaatschappij, ondernemerschap, milieubescherming en -verbetering, de verbetering van de toegankelijkheid, het aanpassingsvermogen van werknemers en bedrijven, en de ontwikkeling van inclusieve arbeidsmarkten; en
c) de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”, waarmee wordt beoogd de grensoverschrijdende samenwerking te intensiveren door gezamenlijke lokale en regionale initiatieven, de transnationale samenwerking te intensiveren door met de prioriteiten van de Gemeenschap verband houdende acties die bevorderlijk zijn voor de geïntegreerde territoriale ontwikkeling, en de interregionale samenwerking en de uitwisseling van ervaringen op het passende territoriale niveau te intensiveren.
3. Bij de bijstandsverlening uit de fondsen in het kader van de drie in lid 2 vermelde doelstellingen wordt, in overeenstemming met de aard van de fondsen, rekening gehouden, enerzijds, met de specifieke economische en sociale kenmerken en, anderzijds, met de specifieke territoriale kenmerken. Met de bijstand wordt op passende wijze ondersteuning geboden voor duurzame stedelijke ontwikkeling, met name als onderdeel van de regionale ontwikkeling, en, via economische diversifiëring, voor de vernieuwing van plattelandsgebieden en van gebieden die afhankelijk zijn van de visserij. Voorts wordt bijstand verleend voor de gebieden die te kampen hebben met geografische of natuurlijke handicaps waardoor de ontwikkelingsproblemen nog groter worden, met name in de ultraperifere regio's als bedoeld in artikel 299, lid 2, van het Verdrag en voor de zeer dunbevolkte noordelijke gebieden, sommige eilanden en eiland-lidstaten, en berggebieden.
Artikel 4
Instrumenten en taken
1. Elk fonds draagt volgens de specifieke voorschriften die erop van toepassing zijn, bij tot de verwezenlijking van de drie in artikel 3, lid 2, vermelde doelstellingen, en wel volgens de onderstaande taakverdeling:
a) de convergentiedoelstelling: het EFRO, het ESF en het Cohesiefonds;
b) de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”: het EFRO en het ESF;
c) de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”: het EFRO.
2. Het Cohesiefonds treedt ook op in de regio's die niet in aanmerking komen voor steun uit hoofde van de convergentiedoelstelling volgens de criteria van artikel 5, lid 1, maar wel gelegen zijn in:
a) een lidstaat die in aanmerking komt voor steun uit het Cohesiefonds volgens de criteria van artikel 5, lid 2, of
b) een lidstaat die in aanmerking komt voor steun uit het Cohesiefonds volgens de criteria van artikel 8, lid 3.
3. De fondsen dragen bij tot de financiering van technische bijstand die wordt verleend op initiatief van de lidstaten en de Commissie.
HOOFDSTUK III
Geografische subsidiabiliteit
Artikel 5
Convergentie
1. Voor financiering uit de structuurfondsen in het kader van de convergentiedoelstelling komen de regio's in aanmerking die behoren tot niveau II van de gemeenschappelijke nomenclatuur van territoriale eenheden voor de statistiek (hierna „NUTS II” genoemd) in de zin van Verordening (EG) nr. 1059/2003, en een bruto binnenlands product (BBP) per inwoner hebben dat, gemeten in koopkrachtpariteit en berekend aan de hand van de communautaire gegevens voor de periode 2000-2002, lager is dan 75 % van het gemiddelde BBP van de EU-25 voor dezelfde referentieperiode.
2. De lidstaten die in aanmerking komen voor steun uit het Cohesiefonds zijn de lidstaten met een bruto nationaal inkomen (BNI) per inwoner, uitgedrukt in koopkrachtpariteit en berekend aan de hand van de communautaire gegevens voor de periode 2001-2003, dat lager is dan 90 % van het gemiddelde BNI van de EU-25 en die een programma hebben om te voldoen aan de in artikel 104 van het Verdrag vervatte voorwaarden voor economische convergentie.
3. Onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze verordening stelt de Commissie de lijst vast van de regio's die voldoen aan de in de lid 1 van dit artikel genoemde criteria, en van de lidstaten die voldoen aan de in lid 2 van dit artikel genoemde criteria. Deze lijst geldt van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.
De lijst van lidstaten die in aanmerking komen voor steun uit het Cohesiefonds zal in 2010 worden herzien op basis van de door de Gemeenschap opgestelde BBP-cijfers ten opzichte van het cijfer voor de EU-25.
Artikel 6
Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid
Voor financiering uit de structuurfondsen in het kader van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” komen de regio's in aanmerking die niet onder artikel 5, lid 1, en artikel 8, leden 1 en 2, vallen.
Bij de voorlegging van het in artikel 27 bedoelde nationaal strategisch referentiekader geeft elke betrokken lidstaat aan voor welke NUTS I-regio's of NUTS II-regio's hij een programma voor financiering uit het EFRO zal indienen.
Artikel 7
Europese territoriale samenwerking
1. Voor de grensoverschrijdende samenwerking kan financiële bijstand worden verleend aan de NUTS III-regio's van de Gemeenschap die zich langs interne (ongeacht welke) en/of bepaalde externe landgrenzen bevinden, en aan alle NUTS III-regio's van de Gemeenschap die zich langs maritieme grenzen bevinden en in de regel ten hoogste 150 km van elkaar verwijderd zijn, rekening houdend met mogelijke aanpassingen die nodig kunnen zijn om de coherentie en de continuïteit van de samenwerkingsactie te garanderen.
Onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze verordening stelt de Commissie volgens de in artikel 103, lid 2, bedoelde procedure de lijst vast van de in aanmerking komende regio's. Deze lijst geldt van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.
2. Voor de transnationale samenwerking stelt de Commissie, volgens de in artikel 103, lid 2, bedoelde procedure, de lijst vast van de in aanmerking komende transnationale gebieden, uitgesplitst per programma. Deze lijst geldt van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.
3. Voor de interregionale samenwerking, de samenwerkingsnetwerken en de uitwisseling van ervaringen komt het hele grondgebied van de Gemeenschap in aanmerking.
Artikel 8
Overgangssteun
1. De NUTS II-regio's die voor steun in het kader van de convergentiedoelstelling uit hoofde van artikel 5, lid 1, in aanmerking zouden zijn gekomen indien de subsidiabiliteitsdrempel op 75 % van het gemiddelde BBP van de EU-15 zou zijn gehandhaafd, doch niet langer in aanmerking komen omdat hun nominaal BBP per inwoner meer zal bedragen dan 75 % van het gemiddelde BBP van de EU-25, gemeten en berekend overeenkomstig artikel 5, lid 1, komen, bij wijze van specifieke overgangsmaatregel, in aanmerking voor financiering uit de structuurfondsen uit hoofde van de convergentiedoelstelling.
2. De NUTS II-regio's die krachtens Verordening (EG) nr. 1260/1999 in 2006 volledig onder doelstelling 1 vallen en waarvan het nominale BBP, gemeten en berekend overeenkomstig artikel 5, lid 1, 75 % van het gemiddelde BBP van de EU-15 te boven zal gaan, komen, bij wijze van specifieke overgangsmaatregel, in aanmerking voor financiering uit de structuurfondsen uit hoofde van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”.
Aangezien Cyprus op basis van de herziene cijfers voor de periode 1997-1999 in 2004-2006 in aanmerking had moeten komen voor doelstelling 1, zal Cyprus in de periode 2007-2013 in aanmerking komen voor de overgangsfinanciering die voor de in lid 1 bedoelde regio's geldt.
3. De lidstaten die in 2006 voor financiering uit het Cohesiefonds in aanmerking komen en daarvoor in aanmerking zouden blijven komen indien de subsidiabiliteitsdrempel op 90 % van het gemiddelde BNI van de EU-15 zou zijn gehandhaafd, doch niet langer in aanmerking komen omdat hun nominaal BNI per inwoner meer zal bedragen dan 90 % van het gemiddelde BNI van de EU-25, gemeten en berekend overeenkomstig artikel 5, lid 2, komen bij wijze van specifieke overgangsmaatregel in aanmerking voor financiering uit het Cohesiefonds uit hoofde van de convergentiedoelstelling.
4. Onmiddellijk na de inwerkingtreding van deze verordening stelt de Commissie de lijst vast van de regio's die voldoen aan de in de leden 1 en 2 genoemde criteria, en van de lidstaten die voldoen aan de in lid 3 genoemde criteria. Deze lijst geldt van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.
HOOFDSTUK IV
Beginselen van de bijstandsverlening
Artikel 9
Complementariteit, coherentie, coördinatie en conformiteit
1. De fondsen verlenen bijstand die een aanvulling vormt op nationale acties, met inbegrip van regionale en plaatselijke acties, waarin de prioriteiten van de Gemeenschap worden geïntegreerd.
2. De Commissie en de lidstaten zorgen ervoor dat de bijstand van de fondsen coherent is met de activiteiten, beleidstakken en prioriteiten van de Gemeenschap en complementair is met de andere financiële instrumenten van de Gemeenschap. Deze coherentie en complementariteit wordt met name aangegeven in de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie, in het nationale strategische referentiekader en in de operationele programma's.
3. De bijstand met cofinanciering uit de fondsen zal worden gericht op de prioriteiten van de EU inzake bevordering van het concurrentievermogen en schepping van werkgelegenheid, inclusief het bereiken van de doelstellingen van de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008) als bedoeld in Besluit 2005/600/EG van de Raad ( 15 ). Te dien einde zorgen de Commissie en de lidstaten, overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden, ervoor dat 60 % van de uitgaven voor de convergentiedoelstelling en 75 % van de uitgaven voor de doelstelling inzake regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid voor alle lidstaten van de Europese Unie vóór 1 mei 2004 overeenkomstig de bovengenoemde prioriteiten worden vastgesteld. Deze op de categorieën uitgaven in bijlage IV gebaseerde doelstellingen gelden als gemiddelde tijdens de volledige programmeringsperiode.
Teneinde te waarborgen dat met concrete nationale omstandigheden en met de in het nationale hervormingsprogramma vastgestelde prioriteiten rekening wordt gehouden, kunnen de Commissie en de betrokken lidstaten besluiten de lijst van categorieën in bijlage IV op passende wijze aan te vullen.
Alle betrokken lidstaten dragen bij tot de verwezenlijking van deze doelstellingen.
De lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Unie zijn toegetreden, kunnen besluiten deze bepalingen eigener beweging toe te passen.
4. Overeenkomstig hun respectieve bevoegdheden zorgen de Commissie en de lidstaten voor de coördinatie tussen de bijstand uit de verschillende fondsen, het ELFPO en het EVF en de bijdragen uit de EIB en de andere bestaande financieringsinstrumenten.
5. De uit de fondsen gefinancierde concrete acties zijn in overeenstemming met het Verdrag en met alle krachtens het Verdrag vastgestelde besluiten.
Artikel 10
Programmering
De doelstellingen van de fondsen worden nagestreefd in het kader van een systeem voor meerjarenprogrammering dat in verschillende stadia is georganiseerd, met inbegrip van prioriteitenstelling, financiering en een beheers- en controlesysteem.
Artikel 11
Partnerschap
1. De doelstellingen van de fondsen worden nagestreefd in het kader van nauwe samenwerking, hierna partnerschap te noemen, tussen de Commissie en de lidstaat. De lidstaat organiseert in voorkomend geval, overeenkomstig de huidige nationale voorschriften en gebruiken, een partnerschap met autoriteiten en instanties als:
a) de bevoegde regionale, plaatselijke, stedelijke en andere overheden;
b) de economische en sociale partners;
c) andere geschikte instanties die het maatschappelijk middenveld vertegenwoordigen, milieupartners, niet-gouvernementele organisaties, en instanties die tot taak hebben de gelijkheid van vrouwen en mannen te bevorderen.
Elke lidstaat wijst de meest representatieve partners op nationaal, regionaal en plaatselijk niveau en op economisch, sociaal-maatschappelijk en milieugebied en andere gebieden aan, hierna de „partners” genoemd, in overeenstemming met de nationale voorschriften en gebruiken, waarbij hij er rekening mee houdt dat de gelijkheid van vrouwen en mannen moet worden bevorderd, en dat tot duurzame ontwikkeling moet worden bijgedragen door integratie van de eisen betreffende milieubescherming- en verbetering.
2. Het partnerschap wordt uitgeoefend met volledige inachtneming van de respectieve institutionele, juridische en financiële bevoegdheden van elke afzonderlijke categorie partners als bedoeld in lid 1.
Het partnerschap heeft betrekking op de voorbereiding en de uitvoering van, het toezicht op en de evaluatie van de operationele programma's. De lidstaten betrekken in voorkomend geval alle relevante partners, en met name de regio's, bij de verschillende stadia van de programmering, met inachtneming van de voor elk stadium vastgestelde termijn.
3. Elk jaar raadpleegt de Commissie de verenigingen die de economische en sociale partners op Europees niveau vertegenwoordigen, over de bijstandsverlening uit de fondsen.
Artikel 12
Territoriaal niveau van bijstandverlening
Voor de uitvoering van de in artikel 32 bedoelde operationele programma's zijn de lidstaten verantwoordelijk, en wel op het passende territoriale niveau en in overeenstemming met het institutionele stelsel dat specifiek is voor elke lidstaat. Die verantwoordelijkheid wordt uitgeoefend in overeenstemming met deze verordening.
Artikel 13
Evenredige bijstandsverlening
1. De financiële en administratieve middelen die door de Commissie en de lidstaten worden aangewend ter uitvoering van de fondsen in verband met:
a) het bepalen van de indicatoren als bedoeld in artikel 37, lid 1, onder c),
b) de in de artikelen 47 en 48 bedoelde evaluatie,
c) de algemene beginselen van de beheers- en controlesystemen als bedoeld in artikel 58, onder e) en f),
d) de in artikel 67 bedoelde rapportage,
zijn evenredig met het totaalbedrag van de aan een operationeel programma toegewezen uitgaven.
2. Voorts zijn in artikel 74 specifieke bepalingen opgenomen over proportionele controleregelingen.
Artikel 14
Gedeeld beheer
1. De aan de fondsen toegewezen begroting van de Unie wordt onder gedeeld beheer door de lidstaten en de Commissie uitgevoerd overeenkomstig artikel 53, lid 1, onder b), van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 van de Raad van 25 juni 2002 houdende het Financieel Reglement van toepassing op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen ( 16 ), met uitzondering van de begroting voor de in artikel 45 van deze verordening bedoelde technische bijstand.
Het beginsel van goed financieel beheer is van toepassing overeenkomstig artikel 48, lid 2, van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002.
2. De Commissie oefent haar verantwoordelijkheid voor de uitvoering van de algemene begroting van de Europese Gemeenschapen als volgt uit:
a) zij controleert of er in de lidstaten beheers- en controlesystemen bestaan en goed functioneren overeenkomstig de artikelen 71, 72 en 73;
b) zij stelt de betalingen volledig of gedeeltelijk uit of schorst de betalingen volledig of gedeeltelijk overeenkomstig de artikelen 91 en 92 als de nationale beheers- en controlesystemen niet naar behoren functioneren, en past elke andere noodzakelijke financiële correctie toe volgens de procedures van de artikelen 100 en 101;
c) zij controleert de terugbetaling van als voorfinanciering uitgekeerde bedragen en haalt ambtshalve vastleggingen door overeenkomstig de procedures van artikel 82, lid 2, en de artikelen 93 tot en met artikel 97.
Artikel 15
Additionaliteit
1. De bijdragen uit de structuurfondsen mogen niet in de plaats komen van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven van de lidstaten.
2. Voor de regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen, stellen de Commissie en de lidstaat het peil van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven vast dat de lidstaat gedurende de programmeringsperiode in alle betrokken regio's moet handhaven.
Het uitgavenpeil van de lidstaten is opgenomen in het in artikel 28, lid 3, bedoelde besluit van de Commissie inzake het nationaal strategisch referentiekader. In de overeenkomstig de procedure van artikel 103, lid 3, opgestelde methodologische nota van de Commissie worden richtsnoeren verstrekt.
3. Als algemene regel is het in lid 2 bedoelde uitgavenpeil ten minste gelijk aan het bedrag van de jaarlijkse gemiddelde uitgaven in reële termen dat in de voorgaande programmeringsperiode is bereikt.
Voorts wordt het uitgavenpeil vastgesteld in het licht van de algemene macro-economische omstandigheden waarin de financiering plaatsvindt en rekening houdend met bepaalde specifieke of uitzonderlijke economische situaties, zoals privatiseringen of een uitzonderlijk peil van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structurele uitgaven van de lidstaat tijdens de vorige programmeringsperiode.
4. In samenwerking met elke lidstaat gaat de Commissie halverwege de looptijd (in 2011) na of de additionaliteit voor de convergentiedoelstelling in acht is genomen. Als onderdeel van deze toetsing halverwege kan de Commissie in overleg met de lidstaat besluiten het vereiste peil van de structuuruitgaven te wijzigen, indien de economische situatie in de betrokken lidstaat aanmerkelijk verschilt van die op het tijdstip van de vaststelling van het peil van de structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structuuruitgaven als bedoeld in lid 2. Het in artikel 28, lid 3, bedoelde besluit van de Commissie wordt gewijzigd om rekening te houden met deze aanpassing.
In samenwerking met elke lidstaat gaat de Commissie achteraf op 31 december 2016 na of de additionaliteit voor de convergentiedoelstelling in acht is genomen.
De lidstaat verstrekt de Commissie de informatie die nodig is om na te gaan of de vooraf vastgestelde structurele overheidsuitgaven of daarmee gelijk te stellen structuuruitgaven worden gerespecteerd. Indien nodig wordt gebruikgemaakt van statistische ramingstechnieken.
De Commissie publiceert, per lidstaat, de resultaten van de toetsing van de additionaliteit, inclusief de methodologie en de informatiebronnen, na de afronding van elk van de drie toetsingsstadia.
Artikel 16
Gelijkheid van vrouwen en mannen
De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat de gelijkheid van vrouwen en mannen en de integratie van het genderperspectief worden bevorderd in de opeenvolgende fasen van de uitvoering van de fondsen.
De lidstaten en de Commissie nemen passende maatregelen om discriminatie op grond van geslacht, ras of etnische afkomst, godsdienst of overtuiging, handicap, leeftijd of seksuele geaardheid te voorkomen in de verschillende fasen van de uitvoering van de fondsen, met name de toegang ertoe. Vooral de toegangelijkheid voor personen met een handicap is één van de criteria die bij de omschrijving van door de fondsen medegefinancierde acties in acht moeten worden genomen en waarmee in de diverse fasen van uitvoering rekening moet worden gehouden.
Artikel 17
Duurzame ontwikkeling
De doelstellingen van de fondsen worden nagestreefd in het kader van duurzame ontwikkeling en van de bevordering door de Gemeenschap van de in artikel 6 van het Verdrag verankerde doelstelling inzake bescherming en verbetering van het milieu.
HOOFDSTUK V
Financieel kader
Artikel 18
Totale middelen
1. Voor vastlegging ten laste van de fondsen is voor de periode 2007 tot en met 2013 een bedrag van 308 041 000 000 EUR, uitgedrukt in prijzen van 2004, beschikbaar, dat over de betrokken jaren wordt verdeeld overeenkomstig bijlage I.
Het in de eerste alinea bedoelde bedrag wordt met het oog op de programmering en de daaropvolgende opvoering ervan op de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen met 2 % per jaar geïndexeerd.
De begrotingsmiddelen worden zodanig over de in artikel 3, lid 2, omschreven doelstellingen verdeeld dat de middelen vooral worden geconcentreerd op de regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen.
2. De Commissie maakt elk jaar een indicatieve verdeling per lidstaat volgens de in bijlage II beschreven criteria en methode en onverminderd de bepalingen van de artikelen 23 en 24.
3. De in de punten 12 tot en met 30 van bijlage II genoemde bedragen zijn begrepen in de in de artikelen 19, 20 en 21 genoemde bedragen en moeten duidelijk in de programmeringsdocumenten worden vermeld.
Artikel 19
Middelen voor de convergentiedoelstelling
De totale middelen voor de convergentiedoelstelling bedragen 81,54 % van de in artikel 18, lid 1, genoemde middelen (dat wil zeggen in totaal 251 163 134 221 EUR) en worden als volgt over de verschillende onderdelen verdeeld:
a) 70,51 % (dat wil zeggen in totaal 177 083 601 004 EUR) voor de in artikel 5, lid 1, bedoelde financiering, waarbij de indicatieve verdelingen per lidstaat worden berekend aan de hand van de volgende criteria: de in aanmerking komende bevolking, de regionale welvaart, de nationale welvaart en het werkloosheidspercentage;
b) 4,99 % (dat wil zeggen in totaal 12 521 289 405 EUR) voor de in artikel 8, lid 1, bedoelde specifieke overgangssteun, waarbij de indicatieve verdelingen per lidstaat worden berekend aan de hand van de volgende criteria: de in aanmerking komende bevolking, de regionale welvaart, de nationale welvaart en het werkloosheidspercentage;
c) 23,22 % (dat wil zeggen in totaal 58 308 243 811 EUR) voor de in artikel 5, lid 2, bedoelde financiering, waarbij de indicatieve verdelingen per lidstaat worden berekend aan de hand van de volgende criteria: de bevolking, de nationale welvaart en de oppervlakte;
d) 1,29 % (dat wil zeggen in totaal 3 250 000 000 EUR) voor de in artikel 8, lid 3, bedoelde specifieke overgangssteun.
Artikel 20
Middelen voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”
De totale middelen voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” bedragen 15,95 % van de in artikel 18, lid 1, genoemde middelen (dat wil zeggen in totaal 49 127 784 318 EUR) en worden als volgt over de verschillende onderdelen verdeeld:
a) 78,86 % (dat wil zeggen in totaal 38 742 477 688 EUR) voor de in artikel 6 bedoelde financiering, waarbij de indicatieve verdelingen per lidstaat worden berekend aan de hand van de volgende criteria: de in aanmerking komende bevolking, de regionale welvaart, het werkloosheidspercentage, de tewerkstellingsgraad en de bevolkingsdichtheid; en
b) 21,14 % (dat wil zeggen in totaal 10 385 306 630 EUR) voor de in artikel 8, lid 2, bedoelde specifieke overgangssteun, waarbij de indicatieve verdelingen per lidstaat worden berekend aan de hand van de volgende criteria: de in aanmerking komende bevolking, de regionale welvaart, de nationale welvaart en het werkloosheidspercentage.
Artikel 21
Middelen voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”
1. De totale middelen voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” bedragen 2,52 % van de in artikel 18, lid 1, genoemde middelen (zijnde 7 750 081 461 EUR). Deze middelen, met uitsluiting van het in punt 22 van bijlage II genoemde bedrag, worden als volgt over de verschillende onderdelen verdeeld:
a) 73,86 % (zijnde 5 576 358 149 EUR) voor de financiering van de in artikel 7, lid 1, bedoelde grensoverschrijdende samenwerking, waarbij de indicatieve verdelingen per lidstaat worden berekend aan de hand van het criterium van de in aanmerking komende bevolking,
b) 20,95 % (zijnde 1 581 720 322 EUR) voor de financiering van de in artikel 7, lid 2, bedoelde transnationale samenwerking, waarbij de indicatieve verdelingen per lidstaat worden berekend aan de hand van het criterium van de in aanmerking komende bevolking,
c) 5,19 % (zijnde 392 002 991 EUR) voor de financiering van interregionale samenwerking, de samenwerkingsnetwerken en de uitwisseling van ervaringen als bedoeld in artikel 7, lid 3.
2. De bijdrage van het EFRO aan de grensoverschrijdende programma's en de zeebekkenprogramma's uit hoofde van het Europees Nabuurschaps- en Partnerschapsinstrument en de grensoverschrijdende programma's uit hoofde van het pretoetredingsinstrument voor bijstand overeenkomstig Verordening (EG) nr. 1085/2006, beloopt 813 966 000 EUR, gezien de opgaven van elke betrokken lidstaat en wordt in mindering gebracht op hun bijdragen in lid 1, onder a). Deze EFRO-bijdragen worden niet tussen de betrokken lidstaten herverdeeld.
3. De bijdrage van het EFRO aan elk grensoverschrijdend programma en elk zeebekkenprogramma uit hoofde van de in lid 2 bedoelde instrumenten wordt toegekend op voorwaarde dat de bijdrage uit deze instrumenten aan elk van deze programma's ten minste equivalent is aan die uit het EFRO. Deze equivalente bijdrage is echter begrensd tot een maximumbedrag van 465 690 000 EUR uit hoofde van het Nabuurschaps- en Partnerschapsinstrument en 243 782 000 EUR uit hoofde van het Pretoetredingsinstrument voor bijstand.
4. De jaarlijkse kredieten die overeenstemmen met de in lid 2 genoemde bijdrage van het EFRO, worden opgenomen in de betrokken begrotingsonderdelen van het onderdeel „grensoverschrijdende samenwerking” van de in lid 2 bedoelde instrumenten, en zulks voor het eerst in begrotingsjaar 2007.
5. In 2008 en 2009 wordt de in lid 2 genoemde jaarlijkse bijdrage uit het EFRO waarvoor uiterlijk op 30 juni aan de Commissie geen operationeel programma is voorgelegd uit hoofde van de onderdelen „grensoverschrijdende samenwerking” en „zeebekkens” van de in lid 2 bedoelde instrumenten, aan de betrokken lidstaat ter beschikking gesteld voor de financiering van de in lid 1, onder a), genoemde grensoverschrijdende samenwerking, inclusief samenwerking inzake de buitengrenzen.
Indien er op de limietdatum 30 juni 2010 nog steeds operationele programma's uit hoofde van de onderdelen „grensoverschrijdende samenwerking” en „zeebekkens” van de in lid 2 bedoelde instrumenten zijn die nog niet aan de Commissie zijn voorgelegd, wordt de volledige in lid 2 genoemde bijdrage uit het EFRO voor de resterende jaren tot 2013 ter beschikking gesteld van de betrokken lidstaten voor de financiering van de in lid 1, onder a), genoemde grensoverschrijdende samenwerking, inclusief samenwerking inzake de buitengrenzen.
6. Indien de in lid 2 genoemde grensoverschrijdende programma's en zeebekkenprogramma's na hun aanneming door de Commissie moeten worden stopgezet omdat:
a) het partnerland de financieringsovereenkomst niet heeft ondertekend tegen het einde van het jaar volgend op het jaar waarin het programma is aangenomen; of
b) het programma niet kan worden uitgevoerd omdat zich tussen de deelnemende landen problemen hebben voorgedaan;
dan wordt de bijdrage van het EFRO in de zin van lid 2 ten belope van de nog niet vastgelegde eerste tranche aan de betrokken lidstaten op hun verzoek ter beschikking gesteld voor de financiering van de in lid 1, onder a), genoemde grensoverschrijdende samenwerking, inclusief samenwerking inzake de buitengrenzen.
Artikel 22
Niet-overdraagbaarheid van de middelen
De totale kredieten die per lidstaat voor elk van de doelstellingen van de fondsen en de onderdelen daarvan zijn toegewezen, zijn onderling niet overdraagbaar.
In afwijking van de eerste alinea kan elke lidstaat voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” tot 15 % van de financiële toewijzing overdragen van een van de in artikel 21, lid 1, onder a) en b), genoemde onderdelen naar het andere.
Artikel 23
Middelen voor de prestatiereserve
3,0 % van de in artikel 19, lid 1, onder a) en b), en in artikel 20 bedoelde middelen kan overeenkomstig artikel 50 worden toegewezen.
Artikel 24
Middelen voor technische bijstand
0,25 % van de in artikel 18, lid 1, bedoelde middelen gaat naar technische bijstand op initiatief van de Commissie als gedefinieerd in artikel 45.
TITEL II
STRATEGISCHE AANPAK VAN DE COHESIE
HOOFDSTUK I
Communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie
Artikel 25
Inhoud
De Raad stelt op het niveau van de Gemeenschap beknopte strategische richtsnoeren inzake economische, sociale en territoriale cohesie vast die een indicatief kader vormen voor de bijstandsverlening van de fondsen, met inachtneming van andere relevante communautaire beleidsgebieden.
Deze richtsnoeren geven voor elk van de doelstellingen van de fondsen met name uitvoering aan de prioriteiten van de Gemeenschap teneinde de harmonieuze, evenwichtige en duurzame ontwikkeling van de Gemeenschap als bedoeld in artikel 3, lid 1, te bevorderen.
Bij de opstelling van deze richtsnoeren wordt rekening gehouden met de geïntegreerde richtsnoeren, bestaande uit de globale richtsnoeren voor het economisch beleid en de werkgelegenheidsrichtsnoeren, die door de Raad worden aangenomen volgens de procedures van de artikelen 99 en 128 van het Verdrag.
Artikel 26
Vaststelling en evaluatie
De Commissie stelt in nauwe samenwerking met de lidstaten de in artikel 25 van deze verordening bedoelde communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie vast. Uiterlijk op 1 februari 2007 worden de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie vastgesteld volgens de procedure van artikel 161 van het Verdrag. De communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.
De communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie kunnen, indien nodig, in nauwe samenwerking met de lidstaten volgens de procedure van de eerste alinea aan een evaluatie halverwege worden onderworpen om rekening te houden met belangrijke wijzigingen in de prioriteiten van de Gemeenschap.
De evaluatie halverwege van de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie brengt voor de lidstaten geen verplichting met zich tot herziening van de operationele programma's of van hun onderscheiden nationale strategische referentiekaders.
HOOFDSTUK II
Nationaal strategisch referentiekader
Artikel 27
Inhoud
1. De lidstaat dient een nationaal strategisch referentiekader in dat garandeert dat de bijstand uit de fondsen coherent is met de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie, en waarin het verband wordt aangegeven tussen de communautaire prioriteiten, enerzijds, en het nationale hervormingsprogramma, anderzijds.
2. Elk nationaal strategisch referentiekader vormt een referentie-instrument voor de voorbereiding van de programmering van de bijstand uit de fondsen.
3. Het nationale strategische referentiekader is van toepassing op de convergentiedoelstelling en de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”. Indien een lidstaat daartoe besluit, kan het ook worden toegepast op de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”, onverminderd de keuzes die de betrokken lidstaten in de toekomst maken.
4. Het nationale strategische referentiekader bevat de volgende elementen:
a) een analyse van de verschillen, de zwakke punten en het potentieel op het gebied van ontwikkeling, met inachtneming van de trends in de Europese economie en de wereldeconomie;
b) de op basis van deze analyse gekozen strategie, met inbegrip van de thematische en territoriale prioriteiten. In voorkomend geval omvatten deze prioriteiten maatregelen met betrekking tot duurzame stedelijke ontwikkeling, diversifiëring van de plattelandseconomieën en van de gebieden die van de visserij leven;
c) de lijst van de operationele programma's voor de doelstellingen „Convergentie” en „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”;
d) een beschrijving van de manier waarop de uitgaven met het oog op het bereiken van de doelstellingen „Convergentie” en „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” bijdragen tot de prioriteiten van de EU inzake bevordering van het concurrentievermogen en schepping van werkgelegenheid, inclusief het bereiken van de doelstellingen van de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008), zoals bepaald in artikel 9, lid 3;
e) de indicatieve jaarlijkse toewijzing uit elk fonds per programma;
f) uitsluitend voor de regio's van de convergentiedoelstelling:
i) de geplande activiteiten voor de versterking van de bestuursefficiëntie van de lidstaat;
ii) het bedrag van de totale jaarlijkse kredieten die worden verstrekt uit het ELFPO en het EVF;
iii) de gegevens die nodig zijn voor de voorafgaande verifiëring van de inachtneming van het in artikel 15 bedoelde additionaliteitsbeginsel;
g) voor de lidstaten die voor financiering uit het Cohesiefonds in aanmerking komen uit hoofde van artikel 5, lid 2, en artikel 8, lid 3: informatie over de mechanismen waarmee de coördinatie tussen de operationele programma's onderling en tussen deze programma's en het ELFPO, het EVF en, in voorkomend geval, de bijdragen van de EIB en de andere bestaande financieringsinstrumenten wordt gegarandeerd.
5. Daarnaast kan het nationale strategische referentiekader, waar passend, de volgende elementen bevatten:
a) de procedure voor de coördinatie tussen het communautair cohesiebeleid en de desbetreffende nationale, sectorale en regionale beleidsgebieden van de betrokken lidstaat;
b) voor andere lidstaten dan die bedoeld in lid 4, onder g): informatie over de mechanismen waarmee de coördinatie tussen de operationele programma's zelf en tussen die en het ELFPO, het EVF en de bijdragen van de EIB en de andere bestaande financieringsinstrumenten wordt gegarandeerd.
6. Bij de in het nationale strategische referentiekader opgenomen gegevens wordt rekening gehouden met de specifieke institutionele regelingen van de lidstaat.
Artikel 28
Opstelling en goedkeuring
1. De lidstaat stelt zijn nationale strategische referentiekader op na raadpleging van de relevante partners, zoals bepaald in artikel 11, op de wijze die hij het meest passend acht en in overeenstemming met zijn institutionele inrichting. Het nationale referentiekader heeft betrekking op de periode van 1 januari 2007 tot en met 31 december 2013.
De lidstaat stelt zijn nationale strategische referentiekader op in overleg met de Commissie ter waarborging van een gemeenschappelijke aanpak.
2. Elke lidstaat zendt zijn nationale strategische referentiekader binnen vijf maanden na de aanneming van de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie toe aan de Commissie. De Commissie neemt binnen drie maanden na ontvangst van het kader nota van de nationale strategie en de prioritaire thema's die voor bijstandsverlening uit de fondsen zijn gekozen en formuleert, in voorkomend geval, opmerkingen.
De lidstaat kan terzelfder tijd het nationale strategische referentiekader en de in artikel 32 bedoelde operationele programma's indienen.
3. Vóór of bij de vaststelling van de in artikel 32, lid 5, bedoelde operationele programma's neemt de Commissie na overleg met de lidstaat een besluit met betrekking tot:
a) de lijst van operationele programma's bedoeld in artikel 27, lid 4, onder c);
b) de indicatieve jaarlijkse toewijzing uit elk fonds per programma bedoeld in artikel 27, lid 4, onder e);
c) alleen voor de convergentiedoelstelling, het uitgavenpeil dat de garantie biedt dat het in artikel 15 bedoelde additionaliteitsbeginsel in acht wordt genomen, alsmede de activiteiten die zijn gepland om de bestuursefficiëntie bedoeld in artikel 27, lid 4, onder f), i), te versterken.
HOOFDSTUK III
Strategische follow-up
Artikel 29
Strategische rapportage door de lidstaten
1. Voor het eerst in 2007 neemt elke lidstaat in zijn jaarlijks verslag over de uitvoering van het nationale hervormingsprogramma een beknopt hoofdstuk op betreffende de bijdrage die de uit de fondsen medegefinancierde operationele programma's leveren tot de uitvoering van het nationale hervormingsprogramma.
2. Uiterlijk eind 2009 en 2012 dienen de lidstaten een beknopt verslag in met informatie over de bijdrage die door de uit de fondsen medegefinancierde operationele programma's wordt geleverd:
a) tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het cohesiebeleid zoals dat door het Verdrag is vastgesteld,
b) tot de uitvoering van de taken van de fondsen zoals beschreven in deze verordening, en
c) tot de uitvoering van de prioriteiten die meer in detail zijn uiteengezet in de in artikel 25 genoemde communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie, en nader worden omschreven in de prioriteiten die in het in artikel 27 bedoelde nationale strategische referentiekader zijn vastgesteld,
d) tot het bereiken van de doelstelling inzake de bevordering van concurrentievermogen en het scheppen van banen, en tot de werkzaamheden met het oog op de verwezenlijking van de doelstellingen van de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008), zoals bepaald in artikel 9, lid 3.
3. De lidstaten stellen de inhoud van het in lid 2 bedoelde verslag vast, met het oog op het bepalen van:
a) de sociaal-economische situatie en trends;
b) de verwezenlijkingen, uitdagingen en toekomstperspectieven in verband met de uitvoering van de overeengekomen strategie; en
c) voorbeelden van goede werkwijzen.
4. De verwijzingen naar het nationale hervormingsprogramma in dit artikel hebben betrekking op de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008) en zijn gelijkelijk van toepassing op alle vergelijkbare richtsnoeren waartoe de Europese Raad heeft besloten.
Artikel 30
Strategische rapportage door de Europese Commissie en gedachtewisseling over het cohesiebeleid
1. Voor het eerst in 2008 neemt de Commissie in haar jaarlijkse voortgangsverslag voor de voorjaarsbijeenkomst van de Europese Raad een hoofdstuk op met een samenvatting van de in artikel 29, lid 1, bedoelde verslagen van de lidstaten, met name de vooruitgang bij de verwezenlijking van de EU-prioriteiten inzake het bevorderen van het concurrentievermogen en het scheppen van banen, inclusief het bereiken van de doelstellingen van de geïntegreerde richtsnoeren voor groei en werkgelegenheid (2005-2008), als bedoeld in artikel 9, lid 3.
2. In 2010 en 2013 dient de Commissie uiterlijk op 1 april een strategisch verslag in met een samenvatting van de in artikel 29, lid 2, bedoelde verslagen van de lidstaten. Het zal, in voorkomend geval, worden opgenomen als een specifieke afdeling van het in artikel 159 van het Verdrag bedoelde verslag.
3. De Raad zal zich zo spoedig mogelijk na publicatie over het in lid 2 genoemde strategisch verslag buigen. Het wordt aan het Europees Parlement, het Europees Economisch en Sociaal Comité en het Comité van de Regio's toegezonden met het verzoek het te bespreken.
Artikel 31
Cohesieverslag
1. Het in artikel 159 van het Verdrag bedoelde verslag van de Commissie bevat met name:
a) een balans van de vooruitgang op het gebied van de economische en sociale samenhang, inclusief de sociaal-economische situatie en ontwikkeling van de regio's, en de integratie van de communautaire prioriteiten;
b) een balans van de rol van de fondsen, de EIB en de andere financieringsinstrumenten, en het effect van andere communautaire en nationale beleidstakken op de gemaakte vorderingen.
2. Het verslag bevat ook, indien nodig,
a) eventuele voorstellen voor communautaire acties en beleidsmaatregelen die dienen te worden aangenomen om de economische en sociale samenhang te versterken;
b) de eventueel in de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie aan te brengen aanpassingen die nodig zijn om de veranderingen in het communautaire beleid te weerspiegelen.
TITEL III
PROGRAMMERING
HOOFDSTUK I
Algemene bepalingen inzake de structuurfondsen en het Cohesiefonds
Artikel 32
Opstelling en goedkeuring van operationele programma's
1. Het optreden van de fondsen in de lidstaten verloopt via operationele programma's die passen in het nationale strategische referentiekader. Elk operationeel programma heeft betrekking op een periode tussen 1 januari 2007 en 31 december 2013. Een operationeel programma heeft slechts betrekking op een van de drie in artikel 3 bedoelde doelstellingen, tenzij de Commissie en de lidstaat daarover anders beslissen.
2. Elk operationeel programma wordt opgesteld door de lidstaat of een door de lidstaat aangewezen instantie, in samenwerking met de in artikel 11 bedoelde partners.
3. Zo spoedig mogelijk, en uiterlijk vijf maanden na de aanneming van de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie bedoeld in artikel 26, dient de lidstaat bij de Commissie een voorstel voor een operationeel programma in dat alle in artikel 37 bedoelde onderdelen bevat.
4. De Commissie beoordeelt het voorgestelde operationele programma om na te gaan of het bijdraagt tot de doelstellingen en de prioriteiten van het nationale strategische referentiekader en tot de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie. Indien de Commissie binnen twee maanden na ontvangst van het operationele programma van oordeel is dat een operationeel programma niet bijdraagt tot de verwezenlijking van de doelstellingen van het nationale strategische referentiekader en de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie, kan zij de lidstaat verzoeken haar alle nodige aanvullende informatie ter beschikking te stellen en in voorkomend geval het voorgestelde programma dienovereenkomstig te herzien.
5. De Commissie keurt zo spoedig mogelijk, en uiterlijk vier maanden na de formele indiening ervan door de lidstaat, doch evenwel niet vóór 1 januari 2007, elk operationeel programma goed.
Artikel 33
Herziening van operationele programma's
1. Op initiatief van de lidstaat of van de Commissie in overeenstemming met de betrokken lidstaat kunnen operationele programma's opnieuw worden onderzocht en, indien nodig, voor het resterende gedeelte van de programmeringsperiode worden herzien in een of meer van de volgende gevallen:
a) ingeval zich aanzienlijke sociaal-economische wijzigingen hebben voorgedaan,
b) om meer of op een andere wijze rekening te houden met belangrijke wijzigingen in de communautaire, nationale of regionale prioriteiten,
c) in het licht van de in artikel 48, lid 3, bedoelde evaluatie, of
d) wegens moeilijkheden bij de uitvoering.
Zonodig worden de operationele programma's herzien na de toewijzing van de in de artikelen 50 en 51 bedoelde reserves.
2. Als een lidstaat formeel een verzoek tot herziening van een operationeel programma indient, neemt de Commissie daarover zo spoedig mogelijk en uiterlijk drie maanden nadat het verzoek door de lidstaat formeel is ingediend, een besluit.
3. Herziening van de operationele programma's kan geschieden zonder herziening van het in artikel 28, lid 3, bedoelde besluit van de Commissie.
Artikel 34
Specifiek karakter van de fondsen
1. Onverminderd lid 3 worden operationele programma's uit slechts één fonds gefinancierd.
2. Onverminderd de afwijkende bepalingen in de specifieke verordeningen betreffende de fondsen, kunnen uit het EFRO en het ESF, op aanvullende wijze en voor ten hoogste 10 % van de communautaire financiering per prioriteit van een operationeel programma, maatregelen worden gefinancierd die binnen het toepassingsgebied van de bijstandsverlening van het andere fonds vallen, op voorwaarde dat zij noodzakelijk zijn voor de goede uitvoering van de concrete actie en er rechtstreeks verband mee houden.
3. In de lidstaten die bijstand uit het Cohesiefonds ontvangen, verlenen het EFRO en het Cohesiefonds gezamenlijk bijstand voor de operationele programma's voor vervoersinfrastructuur en milieu, inclusief voor grote projecten als bedoeld in artikel 39.
Artikel 35
Geografisch toepassingsgebied
1. De operationele programma's die in het kader van de convergentiedoelstelling worden ingediend, worden opgesteld op het passende geografische niveau, en minstens op het regionale niveau NUTS II.
De operationele programma's die in het kader van de convergentiedoelstelling worden ingediend en waaraan het Cohesiefonds bijdraagt, worden op nationaal niveau opgesteld.
2. De operationele programma's die in het kader van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” worden ingediend, worden voor regio's die in aanmerking komen voor financiering uit het EFRO, opgesteld op de regionale niveaus NUTS I of NUTS II volgens de eigen institutionele inrichting van de lidstaat, tenzij de Commissie en de lidstaat daarover anders beslissen. Als de operationele programma's uit het ESF worden gefinancierd, worden zij door de lidstaat op het passende niveau opgesteld.
3. De operationele programma's die in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” voor grensoverschrijdende samenwerking worden ingediend, worden in de regel opgesteld per grens of groep grenzen in een passende groepering op het niveau NUTS III, met inbegrip van enclaves. De operationele programma's die in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” voor transnationale samenwerking worden ingediend, worden opgesteld op het niveau van de zones voor transnationale samenwerking. De programma's voor interregionale samenwerking en uitwisseling van ervaringen hebben betrekking op het gehele grondgebied van de Gemeenschap.
Artikel 36
Deelname van de Europese Investeringsbank en het Europees Investeringsfonds
1. De EIB en het EIF kunnen overeenkomstig hun statuten deelnemen aan de programmering van de bijstandsverlening uit de fondsen.
2. De EIB en het EIF kunnen op verzoek van de lidstaten deelnemen aan de opstelling van de nationale strategische referentiekaders en de operationele programma's, en aan activiteiten in verband met de voorbereiding van projecten, met name grote projecten, financieringsregelingen en publiek-private partnerschappen. In overleg met de EIB en het EIF kan de lidstaat de toegekende leningen concentreren op één of meer prioriteiten van een operationeel programma, met name op het gebied van innovatie en kenniseconomie, menselijk kapitaal, het milieu en projecten voor basisinfrastructuur.
3. De Commissie kan de EIB en het EIF raadplegen voordat zij het in artikel 28, lid 3, bedoelde besluit en de operationele programma's goedkeurt. Die raadpleging heeft met name betrekking op de operationele programma's die een indicatieve lijst van grote projecten bevatten of op programma's die, gezien de aard van hun prioriteiten, leningen of andere vormen van marktfinanciering kunnen aantrekken.
4. De Commissie kan, als zij dit nuttig acht voor de beoordeling van grote projecten, de EIB verzoeken de technische kwaliteit en de economische en financiële levensvatbaarheid van die projecten te onderzoeken, met name wat betreft de toe te passen of te ontwikkelen financiële instrumenten.
5. Voor de uitvoering van dit artikel kan de Commissie een subsidie toekennen aan het EIB of het EIF.
HOOFDSTUK II
Inhoud van de programmering
Deel 1
Operationele programma's
Artikel 37
Operationele programma's voor de Convergentiedoelstelling en voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”
1. Operationele programma's voor de convergentiedoelstelling en voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” bevatten:
a) een analyse van de situatie van het subsidiabele gebied of de subsidiabele sector wat de sterke en de zwakke punten betreft, en de strategie die op basis daarvan is gekozen;
b) de motivering van de gekozen prioriteiten in het licht van de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie, het nationale strategische referentiekader, alsmede de resultaten die blijkens de in artikel 48 bedoelde voorafgaande evaluatie mogen worden verwacht;
c) gegevens over de prioritaire assen en de bijbehorende specifieke doelen. Deze doelstellingen worden gekwantificeerd aan de hand van een beperkt aantal indicatoren voor de output en de resultaten, waarbij rekening wordt gehouden met het evenredigheidsbeginsel. De indicatoren moeten het mogelijk maken de vorderingen ten opzichte van de uitgangssituatie te meten, alsmede de doeltreffendheid van de doelstellingen waarmee de prioritaire assen worden uitgevoerd;
d) ter informatie een indicatieve uitsplitsing per categorie van het geprogrammeerde gebruik van de bijdragen uit de fondsen aan het operationele programma overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen van deze verordening die de Commissie volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure heeft vastgesteld;
e) een financieringsplan met twee tabellen:
i) een eerste tabel waarin het voor de bijdrage uit elk fonds beoogde totaalbedrag overeenkomstig de artikelen 52, 53 en 54 per jaar wordt uitgesplitst. In het financieringsplan wordt afzonderlijk aangegeven welke kredieten binnen de totale jaarlijkse bijdrage uit de structuurfondsen worden uitgetrokken voor regio's die overgangssteun ontvangen. De per jaar geplande bijdrage uit de fondsen moet verenigbaar zijn met het geldende financiële kader, rekening houdend met de in punt 6 van bijlage II vastgestelde degressieve ontwikkeling van de kredieten,
ii) een tweede tabel waarin voor de gehele programmeringsperiode, zowel voor het operationele programma als voor elk prioritair as, het bedrag van de totale financiële bijdrage van de Gemeenschap en van de daartegenover te stellen nationale bijdragen wordt aangegeven, alsmede het percentage dat uit de fondsen wordt bijgedragen. Indien de nationale bijdrage overeenkomstig artikel 53 uit publieke en private uitgaven bestaat, bevat de tabel een indicatieve uitsplitsing van de publieke en de private uitgaven. Indien de nationale bijdrage overeenkomstig artikel 53 uit publieke uitgaven bestaat, bevat de tabel het bedrag van de nationale publieke bijdrage. Ter informatie moet ook de bijdrage uit de EIB en de andere bestaande financieringsinstrumenten worden vermeld;
f) waar relevant gegevens over de complementariteit met de maatregelen die worden gefinancierd uit het ELFPO en met die welke worden gefinancierd uit het EVF;
g) de regelingen voor de tenuitvoerlegging van het operationele programma, die omvatten:
i) de aanwijzing door de lidstaat van alle in artikel 59 genoemde instanties of, als de lidstaat de in artikel 74 omschreven mogelijkheid toepast, de aanwijzing van andere instanties en de vaststelling van andere procedures overeenkomstig artikel 74,
ii) een beschrijving van de toezicht- en evaluatiesystemen,
iii) inlichtingen over de instantie die bevoegd is voor het ontvangen van de door de Commissie verrichte betalingen, en een of meer instanties die verantwoordelijk zijn voor het verrichten van de betalingen aan de begunstigden,
iv) een omschrijving van de procedures voor de beschikbaarstelling en de overmaking van de financiële middelen, om de doorzichtigheid van deze geldstromen te waarborgen,
v) de elementen gericht op publiciteit en voorlichting omtrent het operationele programma als bedoeld in artikel 69,
vi) een beschrijving van de tussen de Commissie en de lidstaat overeengekomen procedures voor de uitwisseling van computergegevens om te kunnen voldoen aan de in deze verordening gestelde eisen met betrekking tot de betaling, het toezicht en de evaluatie;
h) een indicatieve lijst van de grote projecten in de zin van artikel 39 die in de programmeringsperiode ter goedkeuring aan de Commissie zullen worden voorgelegd.
2. De operationele programma's voor vervoersinfrastructuur en milieu die gezamenlijk uit het EFRO en het Cohesiefonds worden gefinancierd, bevatten een prioritair as van elk fonds en worden gefinancierd via een specifieke vastlegging per Fonds.
3. Onverminderd artikel 5, laatste alinea, van Verordening (EG) nr. 1080/2006 wordt in elk operationeel programma in het kader van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” een verantwoording gegeven voor de thematische, geografische en financiële concentratie op de prioriteiten die zijn vastgesteld in respectievelijk artikel 5 van die verordening en artikel 4 van Verordening (EG) nr. 1081/2006.
4. Daarnaast bevatten de uit het EFRO gefinancierde operationele programma's voor de convergentiedoelstelling en de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”:
a) in voorkomend geval, gegevens over de aanpak van duurzame stedelijke ontwikkeling;
b) een specifiek prioritair as voor de maatregelen die worden gefinancierd uit de in punt 20 van bijlage II bedoelde extra toewijzing, in operationele programma's voor bijstandsverlening aan de ultraperifere regio's.
5. Operationele programma's waarop een of meer van de in de aanvullende bepaling van bijlage II bedoelde specifieke toewijzingen betrekking hebben, moeten informatie bevatten over de procedures die moeten worden gevolgd bij de toewijzing van en het toezicht op deze specifieke toewijzingen.
6. Op initiatief van de lidstaat kunnen de uit het EFRO gefinancierde operationele programma's, wat de convergentiedoelstelling en de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” betreft, ook de volgende elementen bevatten:
a) de lijst van de steden die gekozen zijn voor de aanpak van de stadsproblematiek en de procedures voor subdelegatie aan de stedelijke autoriteiten, eventueel via een globale subsidie;
b) acties voor interregionale samenwerking met ten minste één regio of plaatselijke overheden van een andere lidstaat per regionaal programma.
7. Op initiatief van de betrokken lidstaat kunnen de operationele programma's van het ESF, wat de convergentiedoelstelling en de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” betreft, ook een horizontale aanpak of een specifieke prioriteit voor interregionale en transnationale acties bevatten waarbij de nationale, regionale of lokale autoriteiten van ten minste één andere lidstaat betrokken zijn.
Artikel 38
Operationele programma's voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”
Voor de operationele programma's in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” worden specifieke voorschriften voor operationele programma's vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1080/2006.
Deel 2
Grote projecten
Artikel 39
Inhoud
Binnen een operationeel programma of operationele programma’s kunnen het EFRO en het Cohesiefonds uitgaven financieren in verband met een geheel van werkzaamheden, activiteiten of diensten dat bedoeld is om op zichzelf een ondeelbare functie van nauwkeurig omschreven economische of technische aard te vervullen, dat op duidelijk omschreven doelstellingen is gericht en waarvan de totale kosten hoger zijn dan 50 miljoen EUR (hierna „groot project”).
Artikel 40
Aan de Commissie te verstrekken gegevens
De lidstaat of de beheersautoriteiten verstrekken de Commissie de volgende gegevens over grote projecten:
a) gegevens over de voor de uitvoering verantwoordelijke instantie;
b) gegevens over de aard van de investering en een beschrijving ervan, alsmede gegevens over de kosten en de plaats van uitvoering;
c) de resultaten van de haalbaarheidsstudies;
d) een tijdschema voor de uitvoering van het groot project en, wanneer wordt verwacht dat de uitvoeringsperiode langer zal zijn dan de programmeringsperiode, de fasen waarvoor co-financiering van de Unie wordt gevraagd voor de programmeringsperiode 2007-2013;
e) een kosten-batenanalyse met een risicobeoordeling en de te verwachten impact op de betrokken sector en op de sociaal-economische situatie van de lidstaat en/of de regio en, waar mogelijk en passend, op de overige regio's van de Gemeenschap;
f) een analyse van het milieueffect;
g) een verantwoording van de publieke bijdrage;
h) het financieringsplan waarin het geplande totaalbedrag aan financiële middelen en de geplande bijdrage uit de fondsen, de EIB, het EIF en alle andere communautaire financieringsbronnen zijn aangegeven, en dat het indicatieve jaarschema van de financiële bijdrage uit het EFRO of het Cohesiefonds voor het grote project bevat.
De Commissie geeft aanwijzingen omtrent de voor de kosten-batenanalyse in de zin van onder e) te gebruiken methode, zulks overeenkomstig de procedure van artikel 103, lid 2.
Artikel 41
Besluit van de Commissie
1. De Commissie beoordeelt het groot project, indien nodig met behulp van externe deskundigen waaronder de EIB, op basis van de in artikel 40 bedoelde elementen, de samenhang met de prioriteiten van het (de) betrokken operationele programma(’s), de bijdrage tot het bereiken van de doelstellingen van die prioriteiten en de samenhang met de andere beleidstakken van de Unie.
2. De Commissie neemt zo spoedig mogelijk, doch uiterlijk drie maanden nadat de lidstaat of de beheersautoriteit een groot project heeft ingediend, een besluit, mits het is ingediend overeenkomstig artikel 40. In dat besluit wordt de fysieke inhoud van het project omschreven, wordt het bedrag bepaald waarvoor het co-financieringspercentage voor de prioritaire as van het betrokken operationele programma of de betrokken operationele programma’s geldt, en worden het jaarschema of de jaarschema’s van de financiële bijdrage uit het EFRO of het Cohesiefonds vastgesteld.
3. Als de Commissie weigert een financiële bijdrage van de fondsen tot een groot project te verlenen, geeft zij de lidstaat de redenen hiervan binnen de termijn en volgens de voorwaarden vermeld in lid 2.
Deel 3
Globale subsidies
Artikel 42
Algemene bepalingen
1. De lidstaat of de ►C4 beheersautoriteit ◄ mag het beheer en de uitvoering van een deel van een operationeel programma toevertrouwen aan één of meer door de lidstaat of de ►C4 beheersautoriteit ◄ aangewezen bemiddelende instanties, waaronder plaatselijke overheden, instanties die actief zijn op het gebied van de regionale ontwikkeling en niet-gouvernementele organisaties, volgens een tussen de lidstaten of de ►C4 beheersautoriteit ◄ en die instantie gesloten overeenkomst.
Deze delegatie doet geen afbreuk aan de financiële verantwoordelijkheid van de managementautoriteit en van de lidstaten.
2. De voor het beheer van de globale subsidie verantwoordelijke bemiddelende instantie moet garanties verstrekken omtrent haar solvabiliteit en haar competentie op het betrokken werkterrein en inzake administratief en financieel beheer. Normaliter moet zij gevestigd of vertegenwoordigd zijn in de regio of regio's waarop het operationele programma op het ogenblik van de aanwijzing betrekking heeft.
Artikel 43
Uitvoeringsregels
In de in artikel 42, lid 1, eerste alinea, bedoelde overeenkomst worden met name vermeld:
a) de soorten concrete acties die voor een globale subsidie in aanmerking komen;
b) de criteria voor de selectie van de begunstigden;
c) de percentages van de bijstand uit de fondsen, en de voorschriften betreffende die bijstandsverlening, met inbegrip van die inzake het gebruik van eventueel verkregen rente;
d) de nadere regels om ten aanzien van de ►C4 beheersautoriteit ◄ te garanderen dat toezicht wordt gehouden op, evaluaties worden gemaakt van en financiële controle wordt verricht op de globale subsidie, als bedoeld in artikel 59, lid 1, inclusief de bepalingen voor de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen en voor het presenteren van de rekeningen;
e) in voorkomend geval, het gebruik van een financiële garantie of een soortgelijke voorziening, tenzij de lidstaat of de managementautoriteit een dergelijke garantie verstrekt overeenkomstig de institutionele bepalingen van iedere lidstaat.
Deel 4
Financiële instrumentering
Artikel 44
Acties op het gebied van financiële instrumentering
Binnen een operationeel programma kunnen de structuurfondsen uitgaven financieren in verband met een concrete actie bestaande uit bijdragen ter ondersteuning van een of meer van de volgende instrumenten, fondsen of regelingen:
a) financiële instrumentering voor ondernemingen, voornamelijk het midden- en kleinbedrijf, zoals risicokapitaalfondsen, garantiefondsen en leningsfondsen;
b) fondsen voor stedelijke ontwikkeling, dat wil zeggen fondsen die in publiek-private partnerschappen en andere projecten die deel uitmaken van een geïntegreerd plan voor duurzame stedelijke ontwikkeling investeren;
c) fondsen of andere stimuleringsregelingen die leningen, garanties voor terugbetaalbare investeringen, of gelijkwaardige instrumenten, voor energie-efficiëntie en gebruik van hernieuwbare energie in gebouwen, inclusief in bestaande woningen, verstrekken.
Worden deze concrete acties georganiseerd door holdingfondsen, dat wil zeggen fondsen die zijn opgericht om te investeren in verscheidene risicokapitaalfondsen, garantiefondsen, leningsfondsen, fondsen voor stedelijke ontwikkeling, fondsen of andere stimuleringsregelingen die leningen, garanties voor terugbetaalbare investeringen, of gelijkwaardige instrumenten, voor energie-efficiëntie en gebruik van hernieuwbare energie in gebouwen, inclusief in bestaande woningen, verstrekken, dan voert de lidstaat of de beheersautoriteit deze uit op één of meer van de volgende wijzen:
a) het plaatsen van een overheidsopdracht overeenkomstig het toepasselijke recht inzake overheidsopdrachten;
b) indien het voorwerp van de overeenkomst niet een overheidsopdracht in de zin van het recht inzake overheidsopdrachten is, de toekenning van een subsidie, die voor de toepassing van deze verordening gedefinieerd wordt als een rechtstreekse financiële bijdrage bij wijze van schenking aan een financiële instelling zonder een oproep tot het indienen van voorstellen, indien zulks in overeenstemming met een nationale wet geschiedt, verenigbaar met het Verdrag;
c) de rechtstreekse toekenning van een opdracht aan de EIB of het EIF.
De uitvoeringsvoorschriften van dit artikel worden door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure.
Deel 5
Technische bijstand
Artikel 45
Technische bijstand op initiatief van de Commissie
1. De fondsen kunnen tot een plafond van 0,25 % van hun respectieve jaarlijkse toewijzing gebruiken om op initiatief en/of voor rekening van de Commissie acties te financieren op het gebied van voorbereiding, toezicht, administratieve en technische ondersteuning, evaluatie, audit en inspectie die voor de uitvoering van deze verordening nodig zijn.
Deze acties omvatten met name:
a) bijstand voor projectvoorbereiding en -beoordeling, in voorkomend geval ook met de EIB via een subsidie of andere samenwerkingsvormen;
b) studies in verband met de opstelling van de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie, de verslaglegging van de Commissie over het cohesiebeleid en het driejaarlijkse cohesieverslag;
c) evaluaties, deskundigenverslagen, statistieken en studies, met inbegrip van die van algemene aard betreffende het optreden van de fondsen, die in voorkomend geval door de EIB of het EIF door middel van een subsidie of ander vormen van samenwerking kunnen worden uitgevoerd;
d) maatregelen die zijn bedoeld voor de partners, de begunstigden van de bijstand uit de fondsen en het grote publiek, waaronder voorlichtingsmaatregelen;
e) maatregelen met het oog op informatieverspreiding, netwerkvorming, bewustmaking, bevordering van samenwerking en uitwisseling van ervaring in de hele Unie;
f) het opzetten, doen functioneren en onderling koppelen van computersystemen voor het beheer, het toezicht, de inspectie en de evaluatie;
g) de verbetering van de evaluatiemethoden en de uitwisseling van informatie over de praktijken op dit gebied.
2. Als voor de in lid 1 bedoelde acties in een bijdrage uit het EFRO of het Cohesiefonds is voorzien, neemt de Commissie een besluit over het soort acties volgens de in artikel 103, lid 2, bedoelde procedure.
3. Als voor de in lid 1 van dit artikel genoemde acties in een bijdrage uit het ESF is voorzien, neemt de Commissie, na raadpleging van het in artikel 104 genoemde comité, een besluit over het soort acties volgens de in artikel 103, lid 2, bedoelde procedure.
Artikel 46
Technische bijstand van de lidstaten
1. Op initiatief van de lidstaten kunnen de fondsen acties op het gebied van voorbereiding, beheer, toezicht, evaluatie, voorlichting en controle van operationele programma's financieren, alsmede acties om de bestuurlijke capaciteit voor de uitvoering van de fondsen te versterken; voor de financiering van deze acties gelden de volgende maxima:
a) 4 % van het totale bedrag dat is toegewezen in het kader van de convergentiedoelstelling en van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”;
b) 6 % van het totale bedrag dat is toegewezen in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”.
De EIB of het EIF kunnen, op verzoek van de lidstaten, deelnemen aan de in de eerste alinea genoemde acties inzake technische bijstand.
2. Voor elk van de drie doelstellingen geldt dat acties op het gebied van technische bijstand binnen de in lid 1 genoemde limieten in principe binnen het kader van elk operationeel programma moeten plaatsvinden. Bij wijze van aanvulling mogen dergelijke acties gedeeltelijk als specifiek operationeel programma worden opgezet, op voorwaarde dat ze de in lid 1 genoemde algemene limieten voor technische bijstand niet overschrijden.
3. Wanneer een lidstaat besluit tot acties op het gebied van technische bijstand voor elk operationeel programma afzonderlijk, dan mag het aandeel van het totaalbedrag dat is toegewezen voor technische bijstand voor elk operationeel programma de in lid 1 genoemde limieten niet overschrijden.
In dit geval mogen acties op het gebied van technische bijstand ook als specifiek operationeel programma worden opgezet, op voorwaarde dat het totaalbedrag dat is toegewezen voor technische bijstand in het kader van zo'n specifiek programma er niet toe leidt dat het totale aandeel van de voor technische bijstand toegekende middelen de in lid 1 genoemde limieten overschrijdt.
TITEL IV
DOELTREFFENDHEID
HOOFDSTUK I
Evaluatie
Artikel 47
Algemene bepalingen
1. Evaluaties hebben tot doel de kwaliteit, de doeltreffendheid en de samenhang van de bijstandsverlening uit de fondsen, en de strategie en uitvoering van de operationele programma's te verbeteren in het licht van de specifieke structurele problemen waarmee de betrokken lidstaten en regio's te kampen hebben, waarbij rekening wordt gehouden met de doelstelling van duurzame ontwikkeling en met de relevante communautaire regelgeving inzake milieueffect en strategische milieueffectrapportage.
2. De evaluatie kan van strategische aard zijn, waarbij zij tot doel heeft na te gaan hoe een programma of een groep programma's zich ontwikkelt ten aanzien van de communautaire en nationale prioriteiten. Zij kan van operationele aard zijn, waarbij zij tot doel heeft het toezicht op een operationeel programma te ondersteunen. De evaluaties worden voor, tijdens en na de programmeringsperiode uitgevoerd.
3. De evaluaties worden, naar gelang van het geval, onder verantwoordelijkheid van de lidstaat of van de Commissie uitgevoerd, met inachtneming van het in artikel 13 vastgestelde evenredigheidsbeginsel.
De evaluaties worden uitgevoerd door interne of externe deskundigen of instanties die onafhankelijk opereren van de in artikel 59, onder b) en c), bedoelde autoriteiten. De resultaten van de evaluatie worden bekendgemaakt overeenkomstig de toepasselijke voorschriften inzake de toegang tot documenten.
4. De evaluaties worden gefinancierd uit het budget voor technische bijstand.
5. De Commissie geeft aanwijzingen met betrekking tot de evaluatiemethoden, inclusief kwaliteitsnormen, volgens de in artikel 103, lid 2, bedoelde procedure.
Artikel 48
Verantwoordelijkheid van de lidstaten
1. De lidstaten stellen de middelen ter beschikking die voor het maken van de evaluaties nodig zijn, organiseren de productie en verzameling van de vereiste gegevens en gebruiken de verschillende soorten gegevens die het toezichtsysteem oplevert.
Voorts kunnen zij, in voorkomend geval, in het kader van de convergentiedoelstelling overeenkomstig het in artikel 13 vastgestelde evenredigheidsbeginsel een evaluatieplan opstellen dat op indicatieve wijze de evaluatie-activiteiten weergeeft die de lidstaat van plan is te verrichten in de verschillende uitvoeringsfasen.
2. De lidstaten voeren een ex-ante evaluatie uit voor elk operationeel programma dat afzonderlijk voor de convergentiedoelstelling is opgesteld. In naar behoren gemotiveerde gevallen mag een lidstaat met inachtneming van het in artikel 13 bedoelde evenredigheidsbeginsel en zoals overeengekomen tussen de Commissie en die lidstaat, voor meer dan één operationeel programma een voorafgaande evaluatie uitvoeren.
Voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” maken zij hetzij een voorafgaande evaluatie die betrekking heeft op alle operationele programma's, hetzij een evaluatie voor elk Fonds, hetzij een evaluatie voor elke prioriteit, hetzij één voorafgaande evaluatie voor elk operationeel programma.
Voor de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” verrichten de lidstaten gezamenlijk een voorafgaande evaluatie per operationeel programma of een voorafgaande evaluatie die op verschillende operationele programma's betrekking heeft.
De voorafgaande evaluaties worden verricht onder de verantwoordelijkheid van de autoriteit die verantwoordelijk is voor het opstellen van de programmeringsdocumenten.
De voorafgaande evaluatie heeft tot doel tot een optimale toewijzing van de begrotingsmiddelen voor de operationele programma's te komen en de kwaliteit van de programmering te verbeteren. Zij omvat de bepaling en beoordeling van: de afwijkingen, lacunes en ontwikkelingsmogelijkheden, de te bereiken doelstellingen, de verwachte resultaten, de gekwantificeerde doelstellingen, indien nodig de coherentie van de voor de regio voorgestelde strategie, de meerwaarde van het optreden van de Gemeenschap, de mate waarin rekening is gehouden met de communautaire prioriteiten, de uit de voorgaande programmering getrokken lering en de kwaliteit van de procedures voor tenuitvoerlegging, toezicht, evaluatie en financieel beheer.
3. Tijdens de programmeringsperiode verrichten de lidstaten evaluaties die gerelateerd zijn aan het toezicht op de operationele programma’s, met name wanneer uit het toezicht op de programma’s blijkt dat aanzienlijk wordt afgeweken van de oorspronkelijk gestelde doelen. Wanneer voorstellen voor de herziening van operationele programma’s worden gedaan, als bedoeld in artikel 33, worden analyses verstrekt met betrekking tot de redenen voor de herziening, inclusief eventuele uitvoeringsmoeilijkheden, en het verwachte effect van de herziening, inclusief het effect op de strategie van het operationele programma. De resultaten van dergelijke evaluaties of analyses worden toegezonden aan het Comité van toezicht voor het operationele programma en aan de Commissie.
Artikel 49
Verantwoordelijkheden van de Commissie
1. De Commissie kan strategische evaluaties verrichten.
2. De Commissie kan op eigen initiatief en in partnerschap met de betrokken lidstaat evaluaties verrichten die gerelateerd zijn aan het toezicht op de operationele programma's wanneer uit het toezicht op de programma's blijkt dat aanzienlijk wordt afgeweken van de oorspronkelijk gestelde doelen. De resultaten worden toegezonden aan het Comité van toezicht voor het operationele programma.
3. De Commissie verricht in nauwe samenwerking met de lidstaat en de ►C4 beheersautoriteiten ◄ voor elke doelstelling een evaluatie achteraf.
In deze evaluatie, die betrekking heeft op alle operationele programma's die voor een doelstelling zijn opgesteld, worden de mate waarin de middelen zijn besteed, de doeltreffendheid en de efficiëntie van de programmering van de fondsen en de sociaal-economische impact onderzocht.
Deze evaluatie wordt verricht voor elke doelstelling en heeft tot doel conclusies te trekken voor het beleid inzake economische en sociale cohesie.
Hierbij wordt nagegaan welke factoren tot het succes of het mislukken van de uitvoering van de operationele programma's hebben bijgedragen, en wordt bepaald wat als goede praktijk kan worden aangemerkt.
De evaluatie achteraf moet uiterlijk op 31 december 2015 voltooid zijn.
HOOFDSTUK II
Reserves
Artikel 50
Nationale prestatiereserve
1. Op eigen initiatief kan een lidstaat besluiten voor de convergentiedoelstelling en de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” afzonderlijk, dan wel voor beide, een nationale prestatiereserve aan te leggen ten bedrage van 3 % van de totale vastlegging voor elke doelstelling.
2. Wanneer een lidstaat heeft besloten een dergelijke reserve aan te leggen, bepaalt hij uiterlijk op 30 juni 2011 voor elk van de doelstellingen de prestaties van zijn operationele programma's.
3. Uiterlijk op 31 december 2011 legt de Commissie, op basis van voorstellen van elke lidstaat en in nauw overleg ermee, de nationale prestatiereserve vast.
Artikel 51
Nationale reserve voor onvoorziene uitgaven
Een lidstaat mag op eigen initiatief een reserve aanleggen ten bedrage van 1 % van de jaarlijkse bijdrage uit de structuurfondsen voor de convergentiedoelstelling en ten bedrage van 3 % van de jaarlijkse bijdrage uit de structuurfondsen voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”, waarmee hij kan reageren op onvoorziene lokale of sectorale crisissen als gevolg van de economische en sociale herstructurering of op de gevolgen van de vrijmaking van de handel.
De lidstaat mag de reserve voor elke doelstelling voor een specifiek nationaal programma of in het kader van operationele programma's vastleggen.
TITEL V
FINANCIËLE BIJDRAGE UIT DE FONDSEN
HOOFDSTUK I
Bijdrage uit de fondsen
Artikel 52
Differentiëring van de bijdragepercentages
De bijdrage uit de fondsen kan worden gedifferentieerd in het licht van de volgende elementen:
a) de ernst van de specifieke, met name economische, sociale of territoriale problemen;
b) het belang van elk prioritaire as voor de prioriteiten van de Gemeenschap, zoals die in de communautaire strategische richtsnoeren inzake cohesie zijn vastgesteld, alsook voor de nationale en regionale prioriteiten;
c) milieubescherming en -verbetering, vooral door de toepassing van het voorzorgsbeginsel, het beginsel van het preventief optreden en het beginsel dat de vervuiler betaalt;
d) de financiële inbreng van de private sector op de betrokken gebieden, met name in het kader van publiek-private partnerschappen;
e) de opneming van de interregionale samenwerking als bedoeld in artikel 37, lid 6, onder b), in het kader van de convergentiedoelstelling en de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”;
f) opneming in het kader van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” van zones met een geografische of natuurlijke handicap die als volgt worden omschreven:
i) insulaire lidstaten die voor bijstand uit het Cohesiefonds in aanmerking komen, en andere eilanden, behalve die waar de hoofdstad van een lidstaat gevestigd is of die een vaste verbinding met het vasteland hebben,
ii) berggebieden als gedefinieerd in de nationale wetgeving van de lidstaat,
iii) zones die dunbevolkt (minder dan 50 inwoners per vierkante kilometer) of zeer dunbevolkt zijn (minder dan 8 inwoners per vierkante kilometer),
iv) zones die op 30 april 2004 buitengrenzen van de Gemeenschap vormden en dat sinds die datum niet meer zijn.
Artikel 53
Bijdrage uit de fondsen
1. De bijdrage uit de fondsen wordt op het niveau van het operationeel programma berekend onder verwijzing naar:
a) ofwel het totaal van de subsidiabele publieke en private uitgaven;
b) ofwel de subsidiabele publieke uitgaven.
2. Voor de bijdrage uit de fondsen op het niveau van het operationele programma in het kader van de convergentiedoelstelling en de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” gelden de in bijlage III vastgestelde maxima.
3. Voor operationele programma's in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” waarbij ten minste één deelnemer aan het operationele programma behoort tot de lidstaten waarvan het BBP per hoofd van de bevolking voor de periode van 2001 tot en met 2003 lager was dan 85 % van het gemiddelde van de EU-25 tijdens dezelfde periode, mag de bijdrage uit het EFRO niet hoger zijn dan 85 % van de subsidiabele uitgaven. Voor alle andere operationele programma's mag de bijdrage uit het EFRO niet hoger zijn dan 75 % van de door het EFRO gecofinancierde subsidiabele uitgaven.
4. De in lid 3 en bijlage III vastgestelde maxima gelden niet voor de bijdragen uit de fondsen op het niveau van de prioritaire assen. Zij worden evenwel zo vastgesteld dat de op het niveau van het operationele programma vastgestelde maximumbedragen voor bijdragen uit de fondsen en het maximale bijdragepercentage per fonds worden geëerbiedigd.
5. Voor operationele programma's die gezamenlijk worden medegefinancierd door:
a) het EFRO en het Cohesiefonds, of
b) de extra toewijzing voor perifere regio's overeenkomstig bijlage II, het EFRO en/of het Cohesiefonds,
worden in de beschikking waarbij het operationele programma wordt vastgesteld, het maximumpercentage en het maximumbedrag van de bijdrage van elk fonds en van elke toewijzing afzonderlijk vastgesteld.
6. Het maximumpercentage en het maximumbedrag van de bijdrage van het fonds worden per operationeel programma en per prioritair as vastgesteld in het besluit van de Commissie waarbij het operationele programma wordt vastgesteld. De kredieten die worden toegewezen aan regio's die overgangssteun krijgen, worden in het besluit afzonderlijk aangegeven.
Artikel 54
Overige bepalingen
1. De bijdrage uit de fondsen mag per prioritair as niet lager zijn dan 20 % van de subsidiabele overheidsuitgaven.
2. Maatregelen op het gebied van technische bijstand die op initiatief of voor rekening van de Commissie worden uitgevoerd, kunnen voor 100 % worden gefinancierd.
3. Tijdens de in artikel 56, lid 1, bedoelde subsidiabiliteitsperiode:
a) kan uit slechts één fonds tegelijk en voor één doelstelling tegelijk bijstand voor een bepaald prioritair as worden verleend;
b) kan voor een concrete actie slechts in het kader van één operationeel programma tegelijk bijstand uit een fonds worden verleend;
c) mag de bijstand uit een fonds voor een concrete actie niet hoger zijn dan de toegewezen totale publieke uitgaven.
4. Voor staatssteun voor bedrijven in de zin van artikel 87 van het Verdrag moeten de maxima inzake staatssteun die gelden op grond van het voor het desbetreffende geval relevante staatssteunkader in acht worden genomen.
5. Voor uitgaven die uit de fondsen worden gecofinancierd, mag geen bijstand uit andere communautaire financieringsinstrumenten worden verleend.
HOOFDSTUK II
Inkomstengenererende projecten
Artikel 55
Inkomstengenererende projecten
1. Voor de toepassing van deze verordening worden onder inkomstengenererend project concrete acties verstaan die betrekking hebben op een investering in infrastructuur voor het gebruik waarvan de gebruikers een vergoeding betalen, of concrete acties die betrekking hebben op de verkoop of de verhuur van land of gebouwen of de levering van diensten tegen betaling.
2. De subsidiabele uitgaven voor inkomstengenererende projecten mogen niet hoger zijn dan de investeringskosten na aftrek van de actuele waarde van de netto-inkomsten die de investering tijdens een bepaalde referentieperiode heeft opgeleverd voor:
a) investeringen in infrastructuur, of
b) andere projecten waarbij de inkomsten van tevoren objectief kunnen worden geraamd.
Indien niet alle investeringskosten voor medefinanciering in aanmerking komen, worden de netto-inkomsten verhoudingsgewijs toegerekend aan de wel en niet subsidiabele delen van de investeringskosten.
Bij de berekening houdt de ►C4 beheersautoriteit ◄ rekening met de referentieperiode die past bij de betrokken investeringscategorie, de categorie van het project, de normaal verwachte rentabiliteit van de betrokken investeringscategorie en met de toepassing van het beginsel van de vervuiler betaalt, en eventueel van billijkheidsoverwegingen met betrekking tot de relatieve welvaart van de betrokken lidstaat.
3. Wanneer de inkomsten niet vooraf objectief kunnen worden geraamd, worden de binnen vijf jaar na voltooiing van een actie gegenereerde netto-inkomsten afgetrokken van de aan de Commissie gedeclareerde uitgaven.
4. Indien wordt vastgesteld dat een concrete actie netto-inkomsten heeft gegenereerd die niet in aanmerking zijn genomen uit hoofde van de leden 2 en 3, worden die netto-inkomsten door de certificeringsautoriteit uiterlijk bij indiening van de in artikel 89, lid 1, onder a), bedoelde documenten voor het operationele programma afgetrokken. De aanvraag om betaling van het eindsaldo wordt dienovereenkomstig aangepast.
5. De leden 1 tot en met 4 van dit artikel zijn alleen van toepassing op de door het EFRO of het Cohesiefonds medegefinancierde acties waarvan de totale kosten meer dan 1 000 000 EUR bedragen.
6. Dit artikel is niet van toepassing op projecten waarvoor de voorschriften inzake staatssteun in de zin van artikel 87 van het Verdrag gelden.
HOOFDSTUK III
Subsidiabiliteit van de uitgaven
Artikel 56
Subsidiabiliteit van de uitgaven
1. Uitgaven, ook voor grote projecten, komen in aanmerking voor een bijdrage uit de fondsen als zij daadwerkelijk zijn betaald tussen de datum van indiening van de operationele programma's bij de Commissie of 1 januari 2007, waarbij de vroegste datum bepalend is, en 31 december 2015. De concrete acties mogen niet vóór de begindatum van de subsidiabiliteit zijn voltooid.
2. In afwijking van lid 1 kunnen bijdragen in natura, afschrijvingskosten en overheadkosten onder de in de derde alinea van dit lid aangegeven voorwaarden worden beschouwd als uitgaven die de begunstigden voor de uitvoering van concrete acties hebben gedaan.
In afwijking van lid 1 kunnen bijdragen in natura, in het geval van financiële instrumentering en voor de in artikel 78, lid 6, eerste alinea, bedoelde doeleinden, worden beschouwd als uitgaven voor de oprichting van of het bijdragen aan fondsen of holdingfondsen, onder de in de derde alinea van dit lid aangegeven voorwaarden.
De in de eerste en tweede alinea genoemde uitgaven dienen aan de volgende voorwaarden te voldoen:
a) de in lid 4 opgenomen subsidiabiliteitsregels bepalen of deze uitgaven subsidiabel zijn;
b) het bedrag van de uitgaven wordt verantwoord door boekhoudkundige stukken met dezelfde bewijskracht als facturen, onverminderd de bepalingen van specifieke verordeningen;
c) voor bijdragen in natura bedraagt de cofinanciering uit de fondsen niet meer dan het totaal van de subsidiabele uitgaven met uitsluiting van de waarde van deze bijdragen.
3. Uitgaven komen slechts voor een bijdrage uit de fondsen in aanmerking als zij worden gedaan voor concrete acties waartoe door of onder verantwoordelijkheid van de ►C4 beheersautoriteit ◄ van het betrokken operationele programma is besloten volgens de vooraf door het Comité van toezicht vastgestelde criteria.
Indien een nieuwe categorie van uitgaven als bedoeld in Tabel 1 van Deel A van bijlage II bij Verordening (EG) nr. 1828/2006 van de Commissie ( 17 ) wordt toegevoegd op het moment van de herziening van een operationeel programma als bedoeld in artikel 33 van onderhavige verordening, zijn de onder deze categorie vallende uitgaven subsidiabel vanaf de datum van indiening bij de Commissie van het verzoek tot herziening van het operationele programma;
4. De regels inzake de subsidiabiliteit van de uitgaven worden op nationaal niveau vastgesteld onder voorbehoud van de uitzonderingen die bij de specifieke verordeningen voor elk fonds zijn vastgesteld. Zij hebben betrekking op alle uitgaven die in het kader van het operationele programma worden gedeclareerd.
5. De leden 1, 2 en 3 van dit artikel laten de in artikel 45 bedoelde uitgaven onverlet.
HOOFDSTUK IV
Duurzaamheid van de concrete acties
Artikel 57
Duurzaamheid van de concrete acties
1. De lidstaat of de beheersautoriteit ziet erop toe dat de bijdrage uit de fondsen voor een concrete actie die een investering in infrastructuur of een productieve investering omvat alleen blijft gehandhaafd als die concrete actie gedurende vijf jaar na de voltooiing ervan geen substantiële wijziging ondergaat die het gevolg is van een verandering in de aard van de eigendom van een bestanddeel van infrastructuur of van de beëindiging van een productieactiviteit, en die de aard of de uitvoeringsvoorwaarden van de concrete actie beïnvloedt of een onderneming of overheidsinstantie onrechtmatig voordeel oplevert.
Voor acties die vallen binnen het toepassingsgebied van de bijstand uit het ESF, wordt de bijdrage alleen beschouwd als zijnde niet gehandhaafd, als zij zijn onderworpen aan een verplichting tot behoud van de investering krachtens de van toepassing zijnde voorschriften inzake staatssteun in de zin van artikel 107 van het Verdrag betreffende de werking van de Europese Unie en als zij binnen de in die voorschriften vastgestelde periode een belangrijke wijziging als gevolg van de beëindiging van een productieve activiteit ondergaan.
De lidstaten mogen de in de eerste alinea vastgestelde termijn verkorten tot drie jaar in gevallen die het behoud van investeringen door het midden- en kleinbedrijf betreffen.
2. De lidstaat en de ►C4 beheersautoriteit ◄ stellen de Commissie in het in artikel 67 bedoelde verslag over de uitvoering in kennis van de wijzigingen in de zin van lid 1. De Commissie informeert de overige lidstaten.
3. De onverschuldigd betaalde bedragen worden teruggevorderd overeenkomstig de artikelen 98 tot en met 102.
4. De lidstaten en de Commissie zien erop toe dat ondernemingen waartegen overeenkomstig lid 3 een terugvorderingsprocedure loopt of heeft gelopen omdat die een productieactiviteit binnen een lidstaat hebben verplaatst of naar een andere lidstaat hebben overgebracht, geen bijdrage uit de fondsen krijgen.
5. De leden 1 tot en met 4 gelden niet voor een concrete actie die een substantiële wijziging ondergaat als gevolg van de beëindiging van de productieactiviteit wegens een niet frauduleus faillissement.
TITEL VI
BEHEER, TOEZICHT EN CONTROLE
HOOFDSTUK I
Beheers- en controlesystemen
Artikel 58
Algemene beginselen van de beheers- en controlesystemen
De door de lidstaten opgezette beheers- en controlesystemen voor de operationele programma's voorzien in:
a) de omschrijving van de functies van de bij het beheer en de controle betrokken instanties en de toewijzing van de functies binnen elke instantie;
b) de naleving van het beginsel van functiescheiding tussen dergelijke instanties en binnen elke instantie;
c) procedures om te zorgen voor de juistheid en regelmatigheid van de in het kader van het operationele programma gedeclareerde uitgaven;
d) betrouwbare geïnformatiseerde systemen voor de boekhouding, het toezicht en de financiële verslaglegging;
e) in de gevallen waarin de verantwoordelijke instantie de uitvoering van taken aan een andere instantie toevertrouwt, een systeem voor de verslaglegging en het toezicht;
f) regelingen voor de auditing om na te gaan of het systeem functioneert;
g) systemen en procedures om voor een toereikend controlespoor te zorgen;
h) procedures voor de verslaglegging over en het toezicht op onregelmatigheden en voor de terugvordering van onverschuldigd betaalde bedragen.
Artikel 59
Aanwijzing van autoriteiten
1. Voor elk operationeel programma wijst de lidstaat aan:
a) een ►C4 beheersautoriteit ◄ : een nationale, regionale of plaatselijke openbare autoriteit of een overheids- of particuliere instantie die door de lidstaat is aangewezen om het operationele programma te beheren;
b) een certificeringsautoriteit: een nationale, regionale of plaatselijke openbare autoriteit of overheidsinstantie die door de lidstaat is aangewezen om uitgavendeclaraties en betalingsaanvragen te certificeren voordat zij aan de Commissie worden toegezonden;
c) een auditautoriteit: een nationale, regionale of plaatselijke openbare autoriteit of overheidsinstantie die functioneel onafhankelijk is van de ►C4 beheersautoriteit ◄ en van de certificeringsautoriteit, door de lidstaat is aangewezen voor elk operationeel programma en verantwoordelijk is voor het verifiëren van de goede werking van het beheers- en controlesysteem.
Dezelfde autoriteit kan voor meer dan één operationeel programma worden aangewezen.
2. De lidstaten kunnen een of meer bemiddelende instanties aanwijzen om sommige of alle taken van de beheers- of certificeringsautoriteit onder behoud van de verantwoordelijkheid van deze autoriteit uit te voeren.
3. De lidstaat stelt voorschriften vast waarbij zijn relaties met de in lid 1 bedoelde autoriteiten, alsmede hun relaties met de Commissie worden geregeld.
Onverminderd het bepaalde in deze verordening stelt de lidstaat de onderlinge relaties vast tussen de in lid 1 bedoelde autoriteiten, die hun taken moeten uitvoeren in volledige overeenstemming met de institutionele, juridische en financiële systemen van de betrokken lidstaat.
4. Mits artikel 58, onder b), in acht wordt genomen, mogen sommige of alle in lid 1 bedoelde autoriteiten deel uitmaken van dezelfde instantie.
5. Voor de operationele programma's in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking” worden specifieke beheers- en controlevoorschriften vastgesteld bij Verordening (EG) nr. 1080/2006.
6. De Commissie stelt volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure toepassingsbepalingen voor de artikelen 60, 61 en 62 vast.
Artikel 60
Functies van de ►C4 beheersautoriteit ◄
De ►C4 beheersautoriteit ◄ is ervoor verantwoordelijk dat het operationele programma overeenkomstig het beginsel van goed financieel beheer wordt beheerd en uitgevoerd, en moet met name:
a) erop toezien dat de concrete acties voor financiering worden geselecteerd met inachtneming van de voor het operationele programma geldende criteria en gedurende de hele uitvoeringsperiode in overeenstemming zijn met de geldende communautaire en nationale voorschriften;
b) verifiëren of de medegefinancierde producten en diensten zijn geleverd en of de voor de concrete acties door de begunstigden gedeclareerde uitgaven daadwerkelijk zijn gedaan en met de communautaire en nationale voorschriften in overeenstemming zijn; controles ter plaatse van afzonderlijke concrete acties kunnen aan de hand van een steekproef worden verricht overeenkomstig de nadere voorschriften die volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure door de Commissie worden vastgesteld;
c) ervoor zorgen dat er een systeem is om boekhoudkundige gegevens over elke concrete actie in het kader van het operationele programma in geïnformatiseerde vorm te registreren en te bewaren, en dat de gegevens over de uitvoering die nodig zijn voor het financiële beheer, het toezicht, de verificaties, de audits en de evaluatie worden verzameld;
d) ervoor zorgen dat de begunstigden en de andere bij de uitvoering van concrete acties betrokken instanties voor alle transacties betreffende de concrete acties hetzij een afzonderlijk boekhoudsysteem, hetzij een passende boekhoudkundige code gebruiken, zonder afbreuk te doen aan nationale boekhoudregels;
e) erop toezien dat de in artikel 48, lid 3, bedoelde evaluaties van de operationele programma's overeenkomstig artikel 47 plaatsvinden;
f) procedures instellen om te garanderen dat alle documenten met betrekking tot uitgaven en audits die nodig zijn om voor een toereikend controlespoor te zorgen, worden bijgehouden overeenkomstig artikel 90;
g) erop toezien dat de certificeringsautoriteit met het oog op de certificering alle nodige informatie ontvangt over de in verband met de uitgaven gevolgde procedures en verificaties;
h) sturing geven aan de werkzaamheden van het Comité van toezicht, en het de documenten bezorgen die het nodig heeft om op de kwaliteit van de uitvoering van het operationele programma toezicht te kunnen houden in het licht van de specifieke doelstellingen daarvan;
i) de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering opstellen en, na goedkeuring ervan door het Comité van toezicht, indienen bij de Commissie;
j) erop toezien dat de voorschriften inzake voorlichting en publiciteit van artikel 69 worden nagekomen;
k) de Commissie informatie verstrekken aan de hand waarvan zij grote projecten kan beoordelen.
Artikel 61
Functies van de certificeringsautoriteit
De voor een operationeel programma aangewezen certificeringsautoriteit heeft met name tot taak:
a) gecertificeerde uitgavenstaten en betalingsaanvragen op te stellen en bij de Commissie in te dienen;
b) te certificeren dat:
i) de uitgavenstaat juist is, afkomstig is van een betrouwbaar boekhoudsysteem en gebaseerd is op controleerbare bewijsstukken,
ii) de gedeclareerde uitgaven in overeenstemming zijn met de geldende communautaire en nationale voorschriften en zijn gedaan voor concrete acties die aan de hand van de voor het programma geldende criteria zijn geselecteerd voor financiering en in overeenstemming zijn met de communautaire en de nationale voorschriften;
c) er, met het oog op de certificering, op toe te zien dat zij van de ►C4 beheersautoriteit ◄ toereikende informatie krijgt over de procedures die zijn gevolgd en verificaties die zijn verricht in verband met de in de uitgavenstaten vermelde uitgaven;
d) voor de certificering rekening te houden met de resultaten van alle audits die door of onder de verantwoordelijkheid van de auditautoriteit zijn verricht;
e) boekhoudkundige gegevens over de bij de Commissie gedeclareerde uitgaven in geïnformatiseerde vorm bij te houden;
f) een boekhouding bij te houden van de te innen bedragen en van de bedragen die worden geschrapt naar aanleiding van de volledige of gedeeltelijke intrekking van de bijdrage voor een concrete actie. Geïnde bedragen worden vóór de afsluiting van het operationele programma teruggestort in de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen door ze in mindering te brengen op de volgende uitgavenstaat.
Artikel 62
Functies van de auditautoriteit
1. De voor een operationeel programma aangewezen auditautoriteit heeft met name tot taak:
a) erop toe te zien dat er audits worden verricht om na te gaan of het beheers- en controlesysteem van het operationele programma efficiënt functioneert;
b) erop toe te zien dat er aan de hand van een adequate steekproef audits op concrete acties worden verricht om de gedeclareerde uitgaven te verifiëren;
c) binnen negen maanden na de goedkeuring van het operationele programma de Commissie een auditstrategie voor te leggen die betrekking heeft op de instanties die de in de punten a) en b) bedoelde audits zullen uitvoeren, de te volgen methode, de steekproefmethode voor de audits op concrete acties en de indicatieve planning van de audits; doel hiervan is te garanderen dat de belangrijkste instanties worden gecontroleerd en dat de audits gelijkelijk over de programmeringsperiode worden gespreid.
Als een gezamenlijk systeem voor verscheidene operationele programma's wordt toegepast, mag één enkele auditstrategie worden voorgelegd;
d) uiterlijk op 31 december van elk jaar in de periode 2008-2015:
i) aan de Commissie een jaarlijks controleverslag voor te leggen met de resultaten van de audits die in de voorafgaande 12 maanden eindigend op 30 juni van het betrokken jaar overeenkomstig de auditstrategie voor het operationele programma zijn verricht, en eventuele tekortkomingen in de beheers- en controlesystemen voor het programma te melden. Het uiterlijk op 31 december 2008 in te dienen eerste verslag bestrijkt de periode van 1 januari 2007 tot en met 30 juni 2008. De informatie over de na 1 juli 2015 verrichte audits wordt opgenomen in het laatste controleverslag dat de onder e) bedoelde verklaring van afsluiting vergezelt;
ii) op basis van de onder de verantwoordelijkheid van de auditautoriteit verrichte controles en audits advies te geven over de vraag of het beheers- en controlesysteem voldoende efficiënt functioneert, om een redelijke garantie te kunnen bieden omtrent de juistheid van de uitgavenstaten die tijdens dat jaar bij de Commissie zijn ingediend, alsmede, bij wijze van gevolgtrekking, een redelijke garantie te kunnen bieden omtrent de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende transacties;
iii) waar van toepassing, krachtens artikel 88, een verklaring van gedeeltelijke afsluiting af te geven met een beoordeling van de wettigheid en regelmatigheid van de betrokken uitgaven.
Wanneer er een gezamenlijk systeem voor verschillende operationele programma's wordt toegepast, kan de onder i) bedoelde informatie worden gegroepeerd, en kunnen het onder ii) verstrekte advies en de onder iii) afgegeven verklaring gelden voor alle betrokken operationele programma's;
e) uiterlijk op 31 maart 2017 bij de Commissie een verklaring van afsluiting af te geven met een beoordeling van de geldigheid van de aanvraag voor de betaling van het eindsaldo, alsmede van de wettigheid en de regelmatigheid van de onderliggende transacties die zijn vermeld in de definitieve uitgavenstaat; deze verklaring gaat vergezeld van het laatste controleverslag.
2. De auditautoriteit ziet erop toe dat bij de auditwerkzaamheden rekening wordt gehouden met internationaal aanvaarde auditnormen.
3. Als de in lid 1, onder a) en b), bedoelde audits en controles worden uitgevoerd door een andere instantie dan de auditautoriteit, ziet de auditautoriteit erop toe dat dergelijke instanties de nodige functionele onafhankelijkheid hebben.
4. De Commissie maakt, binnen drie maanden na de ontvangst ervan, haar opmerkingen over de krachtens lid 1, onder c) en d), voorgestelde auditstrategie. Bij gebrek aan opmerkingen binnen deze periode wordt de auditstrategie geacht te zijn aanvaard.
HOOFDSTUK II
Toezicht
Artikel 63
Comité van toezicht
1. Voor elk operationeel programma richt de lidstaat in overeenstemming met de ►C4 beheersautoriteit ◄ een Comité van toezicht op binnen drie maanden te rekenen vanaf de datum van kennisgeving aan de lidstaat van de beschikking tot goedkeuring van het operationele programma. Er mag één Comité van toezicht voor verscheidene operationele programma's worden opgericht.
2. Elk Comité van toezicht stelt zijn reglement van orde op binnen het institutionele, juridische en financiële kader van de betrokken lidstaat, en keurt dit reglement goed in overleg met de ►C4 beheersautoriteit ◄ , teneinde zijn taken overeenkomstig deze verordening te verrichten.
Artikel 64
Samenstelling
1. Het Comité van toezicht wordt voorgezeten door een vertegenwoordiger van de lidstaat of van de ►C4 beheersautoriteit ◄ .
De lidstaat beslist over de samenstelling van het Comité van toezicht in overleg met de ►C4 beheersautoriteit ◄ .
2. Op eigen initiatief of op verzoek van het Comité van toezicht neemt een vertegenwoordiger van de Commissie met raadgevende stem aan de werkzaamheden van het Comité van toezicht deel. Een vertegenwoordiger van de EIB en het EIF kan met raadgevende stem aan de werkzaamheden deelnemen voor die operationele programma's waaraan de EIB of het EIF bijdraagt.
Artikel 65
Taken
Het Comité van toezicht vergewist zich van de doeltreffendheid en de kwaliteit van de uitvoering van het operationele programma. Daartoe:
a) worden de criteria voor de selectie van de te financieren concrete acties door het Comité van toezicht onderzocht en goedgekeurd binnen zes maanden na de goedkeuring van het operationele programma, en worden deze criteria door het Comité van toezicht herzien naar gelang van de programmeringsbehoeften;
b) gaat het Comité van toezicht aan de hand van door de ►C4 beheersautoriteit ◄ bezorgde documenten periodiek na welke vooruitgang is geboekt bij de verwezenlijking van de specifieke doelstellingen van het operationele programma;
c) onderzoekt het Comité van toezicht de resultaten van de uitvoering, met name de verwezenlijking van de voor elk prioritair as vastgestelde doelstellingen, en de in artikel 48, lid 3, bedoelde evaluaties;
d) worden de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering als bedoeld in artikel 67 door het Comité van toezicht onderzocht en goedgekeurd;
e) wordt het Comité van toezicht in kennis gesteld van het jaarlijkse controleverslag of van het gedeelte van het verslag dat verband houdt met het betrokken operationele programma, alsmede van de eventuele relevante opmerkingen die de Commissie na onderzoek van dat verslag of van dat gedeelte van het verslag kan maken;
f) kan het Comité van toezicht de ►C4 beheersautoriteit ◄ elke herziening of toetsing van het operationele programma voorstellen die erop is gericht de in artikel 3 omschreven doelstellingen van de fondsen te bereiken of het beheer van het operationele programma, met inbegrip van het financiële beheer, te verbeteren;
g) wordt elk voorstel tot wijziging van de inhoud van de beschikking van de Commissie over de bijdrage uit de fondsen door het Comité van toezicht onderzocht en goedgekeurd.
Artikel 66
Nadere voorschriften voor het toezicht
1. De ►C4 beheersautoriteit ◄ en het Comité van toezicht zien toe op de kwaliteit van de uitvoering van het operationele programma.
2. De ►C4 beheersautoriteit ◄ en het Comité van toezicht oefenen het toezicht uit aan de hand van de financiële indicatoren en de in artikel 36, lid 1, onder c), bedoelde indicatoren die in het operationele programma zijn vastgesteld.
Als dit gelet op de aard van de bijstand mogelijk is, worden de statistische gegevens uitgesplitst naar geslacht en, voor ondernemingen, naar grootteklasse van de begunstigde ondernemingen.
3. De met dat doel verrichte uitwisseling van gegevens tussen de Commissie en de lidstaten geschiedt elektronisch, overeenkomstig de procedures tot uitvoering van deze verordening die volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure door de Commissie worden vastgesteld.
Artikel 67
Jaarverslag en eindverslag over de uitvoering
1. Voor het eerst in 2008 en uiterlijk op 30 juni van elk jaar doet de ►C4 beheersautoriteit ◄ de Commissie een jaarverslag en uiterlijk op 31 maart 2017 een eindverslag over de uitvoering van het operationele programma toekomen.
2. Elk in lid 1 bedoeld verslag bevat de volgende gegevens die de uitvoering van het operationele programma duidelijk in beeld moeten brengen:
a) de vorderingen die bij de uitvoering van het operationele programma en de prioriteiten zijn gemaakt in het licht van de specifieke, controleerbare doelstellingen ervan, met waar mogelijk een kwantificering aan de hand van de in artikel 37, lid 1, onder c), bedoelde indicatoren op het niveau van het prioritaire as;
b) kwantificering van de financiële indicatoren, als bedoeld in artikel 66, lid 2, ter weergave van de cumulatieve financiële uitvoering van het operationele programma, onder vermelding voor elke prioritaire as van:
i) het totale bedrag van de door de begunstigden betaalde gecertificeerde subsidiabele uitgaven en de overeenkomstige overheidsbijdrage;
ii) de verhouding tussen het totale bedrag van de door de begunstigden betaalde gecertificeerde uitgaven en de totale financiering van het programma, inclusief de uniale financiering en de nationale tegenprestatie.
Waar passend wordt de financiële uitvoering in gebieden die overgangssteun ontvangen, in elk operationeel programma afzonderlijk vermeld;
c) louter voor informatieve doeleinden, de indicatieve uitsplitsing per categorie van de toewijzing uit de fondsen, overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen die volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure door de Commissie worden vastgesteld;
d) de maatregelen die de ►C4 beheersautoriteit ◄ of het Comité van toezicht hebben genomen om de kwaliteit en de doeltreffendheid van de uitvoering te waarborgen, en met name:
i) de werkzaamheden op het gebied van toezicht en evaluatie, met inbegrip van regelingen voor gegevensverzameling,
ii) in voorkomend geval, een samenvatting van belangrijke problemen die bij de uitvoering van het operationele programma zijn ondervonden, en van maatregelen die zijn genomen, mede naar aanleiding van op grond van artikel 68, lid 2, gemaakte opmerkingen,
iii) het gebruik van technische bijstand;
e) de maatregelen die zijn genomen om informatie te verstrekken over en bekendheid te geven aan het operationele programma;
f) informatie over belangrijke problemen die in verband met de inachtneming van de communautaire wetgeving bij de uitvoering van het operationele programma zijn ondervonden, en de maatregelen die zijn genomen om die te verhelpen;
g) in voorkomend geval, de vooruitgang en de financiering van grote projecten;
h) het gebruik van bijstand die tijdens de periode van de uitvoering van het operationele programma bij de ►C4 beheersautoriteit ◄ of een andere openbare autoriteit is vrijgekomen na de intrekking bedoeld in artikel 98, lid 2;
i) gevallen waarin een belangrijke wijziging in de zin van artikel 57 is geconstateerd.
De hoeveelheid informatie die aan de Commissie wordt verstrekt, staat in verhouding tot het totaalbedrag van de overheidsuitgaven die voor het betrokken operationele programma worden gedaan. In voorkomend geval mag die informatie in beknopte vorm worden verstrekt.
De onder d), g), h) en i) bedoelde informatie wordt niet opgenomen indien zich sinds het vorige verslag geen significante wijzigingen hebben voorgedaan.
3. De in lid 1 bedoelde verslagen worden ontvankelijk geacht als ze alle in lid 2 genoemde passende gegevens bevatten. De Commissie stelt de lidstaat in kennis van de ontvankelijkheid van het jaarverslag binnen 10 werkdagen na de datum van ontvangst ervan.
4. De Commissie stelt de lidstaat in kennis van haar advies over de inhoud van de door de ►C4 beheersautoriteit ◄ ingediende ontvankelijke jaarverslagen binnen twee maanden na de datum van ontvangst ervan. Voor het eindverslag over het operationele programma bedraagt deze termijn maximaal vijf maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van een ontvankelijk verslag. Als de Commissie niet binnen de gestelde termijn heeft geantwoord, worden de verslagen geacht aanvaard te zijn.
Artikel 68
Jaarlijks onderzoek van de programma's
1. Elk jaar onderzoeken de Commissie en de ►C4 beheersautoriteit ◄ ter gelegenheid van de indiening van het in artikel 67 bedoelde jaarverslag over de uitvoering de vorderingen die bij de uitvoering van het operationele programma zijn gemaakt, de belangrijkste resultaten van het voorgaande jaar, de financiële uitvoering en andere factoren, met het oog op de verbetering van de uitvoering.
Voorts kunnen ook aspecten inzake de werking van het beheers- en controlesysteem die aan het licht zijn gebracht in het laatste jaarlijkse controleverslag als bedoeld in artikel 62, lid 1, punt d), i), worden onderzocht.
2. Na het in lid 1 bedoelde onderzoek kan de Commissie opmerkingen doen toekomen aan de lidstaat en aan de ►C4 beheersautoriteit ◄ , die het Comité van toezicht ervan in kennis stelt. De lidstaat deelt de Commissie mee welk gevolg aan die opmerkingen is gegeven.
3. Wanneer de evaluaties achteraf van de bijstandsverlening in de programmeringsperiode 2000-2006 in voorkomend geval beschikbaar zijn, kunnen de algemene resultaten worden onderzocht in het daaropvolgende jaarlijkse onderzoek.
HOOFDSTUK III
Voorlichting en publiciteit
Artikel 69
Voorlichting en publiciteit
1. De lidstaten en de ►C4 beheersautoriteit ◄ voor het operationele programma dragen zorg voor de voorlichting en de publiciteit met betrekking tot de concrete acties en medegefinancierde programma's. Die voorlichting is gericht op de burgers van de Europese Unie en de begunstigden en heeft tot doel de rol van de Gemeenschap onder de aandacht te brengen en de bijstandsverlening uit de fondsen transparant te maken.
De Commissie stelt de uitvoeringsvoorschriften van dit artikel vast volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure.
2. De ►C4 beheersautoriteit ◄ voor het operationele programma is er verantwoordelijk voor dat er bekendheid wordt gegeven aan het operationele programma overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen voor deze verordening, die door de Commissie worden vastgesteld volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure.
HOOFDSTUK IV
Verantwoordelijkheden van de lidstaten en van de Commissie
Deel 1
Verantwoordelijkheden van de lidstaten
Artikel 70
Beheer en controle
1. De lidstaten zijn verantwoordelijk voor het beheer en de controle van de operationele programma's, in het bijzonder door middel van de volgende maatregelen:
a) zij zorgen ervoor dat beheers- en controlesystemen voor operationele programma's worden ingesteld overeenkomstig de artikelen 58 tot en met 62, en dat deze systemen doeltreffend functioneren;
b) zij voorkomen onregelmatigheden, sporen ze op en corrigeren ze en vorderen onverschuldigd betaalde bedragen terug, in voorkomend geval verhoogd met rente wegens laattijdige betaling. Zij stellen de Commissie in kennis van onregelmatigheden en houden haar op de hoogte van het verloop van administratieve en gerechtelijke procedures.
2. Als bedragen die onverschuldigd aan een begunstigde zijn betaald, niet kunnen worden teruggevorderd, is de lidstaat verantwoordelijk voor de terugbetaling van die voor de algemene begroting van de Europese Gemeenschappen verloren gegane bedragen, indien is aangetoond dat het verlies door zijn onregelmatigheid of nalatigheid is berokkend.
3. De uitvoeringsvoorschriften voor de leden 1 en 2 worden door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure.
Artikel 71
Instelling van beheers- en controlesystemen
1. Vóór de indiening van de aanvraag voor de eerste tussentijdse betaling of uiterlijk binnen twaalf maanden te rekenen vanaf de goedkeuring van elk operationeel programma, dienen de lidstaten bij de Commissie een beschrijving van de systemen in, die met name betrekking heeft op de organisatie en de procedures van:
a) de ►C4 beheersautoriteiten ◄ , de certificeringsautoriteiten en de bemiddelende instanties;
b) de auditautoriteit en elke andere instantie die onder haar verantwoordelijkheid audits verricht.
2. De in lid 1 bedoelde beschrijving gaat vergezeld van een verslag waarin de resultaten van een evaluatie van de instelling van de systemen zijn uiteengezet en een advies wordt gegeven over de conformiteit van die systemen met de artikelen 58 tot en met 62. Als in dit advies bezwaren worden gemaakt, worden in het verslag de tekortkomingen en de ernst daarvan aangegeven en indien de tekortkomingen niet het hele programma betreffen, wordt aangegeven in welke prioritaire assen de tekortkomingen zijn geconstateerd. De lidstaat stelt de Commissie in kennis van de te nemen correctiemaatregelen en het tijdschema voor de uitvoering daarvan, en bevestigt vervolgens dat de bedoelde maatregelen zijn genomen en de overeenkomstige bezwaren zijn ingetrokken.
Het in de eerste alinea bedoelde verslag wordt geacht aanvaard te zijn, en de eerste tussentijdse betaling wordt verricht, in de volgende omstandigheden:
a) binnen twee maanden te rekenen vanaf de datum van ontvangst van het verslag, indien het in de eerste alinea bedoelde advies geen bezwaren bevat en de Commissie geen opmerkingen heeft geformuleerd;
b) indien het advies bezwaren bevat, wanneer aan de Commissie is bevestigd dat voor de belangrijkste onderdelen van de systemen correctiemaatregelen zijn genomen en de overeenkomstige bezwaren zijn ingetrokken en, indien de Commissie binnen twee maanden, te rekenen vanaf de datum van bevestiging, geen bezwaren heeft gemaakt.
Indien de bezwaren slechts op één prioritair as betrekking hebben, wordt de eerste tussentijdse betaling verricht voor de andere prioritaire assen waartegen geen bezwaren zijn gericht.
3. Het verslag en het advies als bedoeld in lid 2 worden opgesteld door de auditautoriteit of door een functioneel van de managementautoriteit en de certificeringsautoriteit onafhankelijke particuliere of overheidsinstantie die haar werkzaamheden uitvoert volgens internationaal aanvaarde auditnormen.
4. Als er voor verscheidene operationele programma's één gezamenlijk systeem wordt gebruikt, kan in het kader van lid 1 een beschrijving van het gezamenlijke systeem worden gegeven, vergezeld van één enkel verslag en een advies in het kader van lid 2.
5. De uitvoeringsvoorschriften voor de leden 1 en 4 worden door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure.
Deel 2
Verantwoordelijkheden van de Commissie
Artikel 72
Verantwoordelijkheden van de Commissie
1. De Commissie vergewist zich volgens de procedure van artikel 71 ervan dat de lidstaten beheers- en controlesystemen hebben ingesteld die in overeenstemming zijn met de artikelen 58 tot en met 62, en, op basis van jaarlijkse controleverslagen en het jaarlijkse advies van de auditautoriteit en haar eigen audits, dat de systemen efficiënt functioneren tijdens de periode van de uitvoering van de operationele programma's.
2. Onverminderd de audits van de lidstaten kunnen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie audits ter plaatse verrichten om de efficiënte werking van de beheers- en controlesystemen te controleren, waaronder audits van in het operationele programma opgenomen concrete acties; deze audits moeten ten minste tien werkdagen van tevoren worden aangekondigd, behalve in dringende gevallen. Aan deze audits mogen ambtenaren of gemachtigde vertegenwoordigers van de lidstaat deelnemen. De uitvoeringsbepalingen voor deze verordening met betrekking tot het gebruik van de tijdens de audits ingezamelde gegevens worden door de Commissie vastgesteld volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure.
Ambtenaren van de Commissie of door de Commissie gemachtigde vertegenwoordigers die naar behoren bevoegd zijn tot het verrichten van audits ter plaatse, krijgen inzage in de boeken en alle andere documenten, inclusief documenten en metagegevens die zijn opgetekend of ontvangen en vastgelegd op een elektronisch medium, die betrekking hebben op uitgaven die gefinancierd zijn door het Fonds.
De bovengenoemde auditbevoegdheden doen niet af aan de toepassing van de nationale bepalingen die bepaalde handelingen voorbehouden aan bij nationaal recht specifiek aangewezen ambtenaren. Met name nemen gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie niet deel aan huiszoekingen of aan de formele ondervraging van verdachten overeenkomstig het nationale recht van de lidstaat. Zij hebben evenwel toegang tot de aldus verkregen informatie.
3. De Commissie kan een lidstaat verzoeken een audit ter plaatse uit te voeren om de efficiënte werking van de systemen of de juistheid van een of meer transacties te verifiëren. Aan deze audits mogen ambtenaren van de Commissie of gemachtigde vertegenwoordigers van de Commissie deelnemen.
Artikel 73
Samenwerking met de auditautoriteiten van de lidstaten
1. De Commissie werkt met de auditautoriteiten van de operationele programma's samen om hun respectieve auditplannen en auditmethoden te coördineren en wisselt onmiddellijk de resultaten van de op beheers- en controlesystemen verrichte audits uit om zo goed mogelijk gebruik te maken van de beschikbare hulpbronnen en om ongerechtvaardigde doublures te voorkomen.
Wanneer een lidstaat verscheidene auditautoriteiten heeft aangewezen, kan hij tevens een coördinerende instantie aanwijzen om de samenwerking te vergemakkelijken.
De Commissie, de auditautoriteiten en de coördinerende instantie, indien een dergelijke instantie is aangewezen, komen regelmatig bijeen, minstens één maal per jaar, tenzij zij onderling anders zijn overeengekomen, om samen de krachtens artikel 62 ingediende jaarlijkse controleverslagen en adviezen te onderzoeken en om van gedachten te wisselen over andere kwesties in verband met de verbetering van het beheer en de controle van de operationele programma's.
2. Om haar eigen auditstrategie vast te stellen gaat de Commissie na voor welke operationele programma's in het krachtens artikel 71, lid 2, gegeven advies over de conformiteit van het systeem geen bezwaren zijn gemaakt, voor welke de bezwaren zijn ingetrokken omdat er correctiemaatregelen zijn genomen, voor welke de auditstrategie van de auditautoriteit toereikend is, en voor welke de audits van de Commissie en de lidstaat een redelijke garantie hebben opgeleverd dat de beheers- en controlesystemen doeltreffend functioneren.
3. Voor deze programma's kan de Commissie concluderen dat zij zich hoofdzakelijk op het in artikel 62, lid 1, onder d), ii), bedoelde advies kan verlaten wat betreft het doeltreffend functioneren van de systemen en dat zij uitsluitend eigen audits ter plaatse zal verrichten indien er bewijzen zijn die tekortkomingen van het systeem doen vermoeden in verband met tegenover de Commissie te certificeren uitgaven in een jaar waarvoor uit hoofde van artikel 62, lid 1, onder d), ii), een advies is gegeven waarin geen bezwaren met betrekking tot dergelijke tekortkomingen zijn gemaakt.
Indien de Commissie tot dit besluit komt, stelt zij de betrokken lidstaat daarvan in kennis. Indien er bewijzen zijn die tekortkomingen doen vermoeden, kan zij ook eisen dat de lidstaat audits verricht overeenkomstig artikel 72, lid 3, of kan zij eigen audits uitvoeren krachtens artikel 72, lid 2.
Deel 3
Evenredigheid in de controle van operationele programma's
Artikel 74
Proportionele controleregelingen
1. Voor operationele programma's waarvoor de totale in aanmerking komende overheidsuitgaven niet meer bedragen van 750 miljoen EUR en waarvoor de medefinanciering door de Gemeenschap niet meer bedraagt dan 40 % van de totale overheidsuitgaven:
a) hoeft de auditautoriteit aan de Commissie geen auditstrategie in het kader van artikel 62, lid 1, onder c), voor te leggen;
b) kan de Commissie, wanneer in het advies over de conformiteit van het systeem krachtens artikel 71, lid 2, geen bezwaren worden gemaakt of wanneer alle bezwaren na correctiemaatregelen zijn ingetrokken, besluiten dat zij zich, wat de efficiënte werking van de systemen betreft, voornamelijk kan baseren op het in artikel 62, lid 1, onder d), ii), bedoelde advies, en dat zij uitsluitend eigen audits ter plaatse zal verrichten indien er bewijzen zijn die tekortkomingen van het systeem doen vermoeden in verband met tegenover de Commissie gecertificeerde uitgaven in een jaar waarvoor een advies is gegeven krachtens artikel 62, lid 1, onder d), ii), waarin geen bezwaren met betrekking tot dergelijke tekortkomingen zijn gemaakt.
Indien de Commissie tot dit besluit komt, stelt zij de betrokken lidstaat daarvan in kennis. Indien er bewijzen zijn die tekortkomingen doen vermoeden, kan zij ook eisen dat de lidstaat audits verricht overeenkomstig artikel 72, lid 3, of kan zij eigen audits uitvoeren krachtens artikel 72, lid 2.
2. Voor de in lid 1 bedoelde operationele programma's kan een lidstaat er bovendien voor kiezen om volgens de nationale voorschriften instanties aan te wijzen en procedures vast te stellen voor de uitoefening van:
a) de functies van de ►C4 beheersautoriteit ◄ wat betreft de verificatie van de medegefinancierde producten en diensten en de in het kader van artikel 60, onder b), gedeclareerde uitgaven;
b) de functies van de certificeringsautoriteit in het kader van artikel 61; en
c) de functies van de auditautoriteit in het kader van artikel 62.
Als een lidstaat voor deze optie kiest, hoeft hij geen certificeringsautoriteit of auditautoriteit in het kader van artikel 59, lid 1, onder b) en c), aan te wijzen.
Artikel 71 is van overeenkomstige toepassing.
Als de Commissie de uitvoeringsbepalingen voor de artikelen 60, 61 en 62 vaststelt, geeft zij aan welke bepalingen niet gelden voor de operationele programma's waarvoor de betrokken lidstaat voor de in dit lid bedoelde optie heeft gekozen.
TITEL VII
FINANCIEEL BEHEER
HOOFDSTUK I
Financieel beheer
Deel 1
Vastleggingen
Artikel 75
Vastleggingen
1. De communautaire vastleggingen voor de operationele programma's (hierna „vastleggingen” genoemd) worden voor elk fonds en elke doelstelling verricht in jaartranches over een periode tussen 1 januari 2007 en 31 december 2013. De eerste jaartranche wordt vastgelegd voordat de Commissie de beschikking tot goedkeuring van het operationele programma heeft gegeven. De verdere tranches worden in de regel uiterlijk op 30 april van elk jaar door de Commissie vastgelegd op basis van het in artikel 32 bedoelde besluit een bijdrage uit de fondsen te verlenen.
2. Als er geen betaling is verricht, kan de lidstaat uiterlijk op 30 september van het jaar n verzoeken om vastleggingen voor de operationele programma's die betrekking hebben op de nationale reserve voor onvoorziene uitgaven als bedoeld in artikel 51, over te dragen naar andere operationele programma's. De lidstaat geeft in zijn verzoek aan welke operationele programma's voor die overdracht in aanmerking komen.
Deel 2
Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de betalingen
Artikel 76
Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de betalingen
1. De Commissie betaalt de bijdrage uit de fondsen overeenkomstig de kredieten. Elke betaling wordt afgeboekt op de oudste openstaande vastleggingen van het betrokken fonds.
2. De betalingen gebeuren in de vorm van een voorfinanciering, tussentijdse betalingen en een saldobetaling. De bijdragen worden betaald aan de door de lidstaat aangewezen instantie.
3. Elk jaar sturen de lidstaten de Commissie uiterlijk op 30 april een voorlopige raming van hun vermoedelijke betalingsaanvragen voor het lopende begrotingsjaar en het daaropvolgende begrotingsjaar.
4. Alle uitwisselingen met betrekking tot financiële transacties tussen de Commissie en de door de lidstaten aangewezen autoriteiten en instanties gebeuren in elektronische vorm overeenkomstig de uitvoeringsbepalingen voor deze verordening die de Commissie volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure vaststelt. In geval van overmacht, en in het bijzonder wanneer het gemeenschappelijke computersysteem defect is of geen duurzame verbinding tot stand kan worden gebracht, mag de lidstaat de uitgavenstaat en de betalingsaanvraag op papier toezenden.
Artikel 77
Gemeenschappelijke bepalingen betreffende de berekening van de tussentijdse betalingen en de saldobetalingen
De tussentijdse betalingen en de saldobetalingen worden berekend door het in de beschikking tot goedkeuring van het operationele programma bepaalde medefinancieringspercentage voor elk prioritair as toe te passen op de subsidiabele uitgaven die in het kader van dat prioritair as zijn vermeld op basis van een door de certificeringsautoriteit gecertificeerde uitgavenstaat.
De bijdrage van de Gemeenschap in de vorm van tussentijdse betalingen en saldobetalingen is evenwel niet hoger dan de overheidsbijdrage en het maximale bedrag aan bijstand uit de fondsen voor elk prioritair as zoals bepaald in de beschikking van de Commissie tot goedkeuring van het operationele programma.
Artikel 78
Uitgavenstaat
1. Alle uitgavenstaten bevatten voor elk prioritair as het totale bedrag van de subsidiabele uitgaven, overeenkomstig artikel 56, die de begunstigden voor de uitvoering van concrete acties hebben gedaan, alsmede de overeenkomstige overheidsbijdrage die aan de begunstigden is of zal worden betaald overeenkomstig de voorwaarden met betrekking tot de overheidsbijdrage. De door de begunstigden betaalde uitgaven moeten worden verantwoord met geaccordeerde rekeningen of boekhoudkundige stukken met gelijkwaardige bewijskracht. ►M3 De door de begunstigden betaalde uitgaven moeten worden gestaafd met geaccordeerde rekeningen of boekhoudkundige stukken met gelijkwaardige bewijskracht, tenzij de specifieke verordeningen voor elk fonds anders bepalen. ◄
Uitsluitend voor steunmaatregelen in de zin van artikel 87 van het Verdrag geldt evenwel dat, naast de in de voorgaande alinea bepaalde voorwaarden, de overheidsbijdrage die overeenkomt met de in een uitgavenstaat vermelde uitgaven door de steunverlenende instantie aan de begunstigden moet zijn betaald.
2. Wat betreft staatssteun in de zin van artikel 87 van het Verdrag kunnen, in afwijking van het eerste lid, in de uitgavenstaat voorschotten worden vermeld die de steunverlenende instantie aan de begunstigden betaalt onder de volgende cumulatieve voorwaarden:
a) voor de voorschotten moet een garantie van een bank of een andere financiële instelling, gevestigd in een lidstaat, worden verstrekt;
▼M3 —————
c) zij moeten worden gebruikt voor de uitgaven van de begunstigden voor de uitvoering van het project en moeten uiterlijk drie jaar na het jaar waarin het voorschot is betaald of in elk geval op 31 december 2015 worden verantwoord door gekwiteerde rekeningen of boekhoudkundige stukken met gelijkwaardige bewijskracht; zoniet moet de volgende uitgavenstaat dienovereenkomstig worden gecorrigeerd.
Een als garantie door een overheidsinstantie of door de lidstaat zelf verstrekte faciliteit wordt beschouwd als gelijkwaardig aan een garantie, als bedoeld in punt a), eerste alinea.
3. Voor elk operationeel programma wordt in de uitgavenstaten apart vermeld welke de in lid 1 bedoelde elementen zijn voor de regio's die overgangssteun ontvangen.
4. Wanneer de Commissie overeenkomstig artikel 41, lid 3, weigert een financiële bijdrage aan een groot project te verlenen, dient de uitgavenstaat na dit besluit van de Commissie de betreffende voorafgaande uitgavenstaten dienovereenkomstig te corrigeren.
5. Indien de bijdrage uit het fonds wordt berekend onder verwijzing naar de overheidsuitgaven, heeft, wat betreft artikel 52, lid 1, informatie betreffende andere uitgaven dan overheidsuitgaven geen invloed op het verschuldigde bedrag zoals berekend op basis van de betalingsaanvraag.
6. Wat betreft acties op het gebied van de financiële instrumentering zoals deze in artikel 44 zijn gedefinieerd, worden in afwijking van lid 1 in de uitgavenstaat de totale uitgaven vermeld welke bij de oprichting van of het bijdragen aan die fondsen of holdingfondsen zijn betaald.
Bij de gedeeltelijke of definitieve afsluiting van het operationele programma worden de subsidiabele uitgaven evenwel gevormd door het totaal van:
a) de betalingen uit fondsen voor stedelijke ontwikkeling voor investeringen in publiek-private partnerschappen en andere projecten die deel uitmaken van een geïntegreerd plan voor stedelijke ontwikkeling, of
b) de betalingen uit elk van de hierboven genoemde fondsen voor investeringen in ondernemingen, of
c) verstrekte garanties, inclusief bedragen die als garantie zijn vastgelegd door garantiefondsen, alsmede
d) subsidiabele beheerskosten of -vergoedingen, en
e) leningen of garanties voor terugbetaalbare investeringen van fondsen of andere stimuleringsregelingen die leningen, garanties voor terugbetaalbare investeringen, of gelijkwaardige instrumenten, voor energie-efficiëntie en gebruik van hernieuwbare energie in gebouwen, inclusief in bestaande woningen, verstrekken.
Het medefinancieringspercentage wordt toegepast op de door de begunstigde betaalde subsidiabele uitgaven.
De bijbehorende uitgavenstaat wordt dienovereenkomstig gecorrigeerd.
7. De renteopbrengsten van betalingen uit operationele programma’s aan fondsen in de zin van artikel 44 worden aangewend voor de financiering van een of meer van de volgende projecten, instrumenten of fondsen:
a) projecten op het gebied van stedelijke ontwikkeling in het geval van fondsen voor stedelijke ontwikkeling;
b) financieringsinstrumenten voor het midden- en kleinbedrijf;
c) in het geval van fondsen of andere stimuleringsregelingen die leningen, garanties voor terugbetaalbare investeringen, of gelijkwaardige instrumenten verstrekken, voor energie-efficiëntie en gebruik van hernieuwbare energie in gebouwen, inclusief in bestaande woningen.
Middelen die uit investeringen gedaan door fondsen in de zin van artikel 44 aan de concrete actie worden teruggestort of die overblijven nadat alle garanties zijn gehonoreerd, worden door de bevoegde autoriteiten van de betrokken lidstaten opnieuw gebruikt ten behoeve van projecten voor stedelijke ontwikkeling, het midden- en kleinbedrijf of voor energie-efficiëntie en gebruik van hernieuwbare energie in gebouwen, inclusief in bestaande woningen.
Artikel 79
Cumulatie van voorfinanciering en tussentijdse betalingen
1. Het gecumuleerde totaal van de voorfinanciering en de tussentijdse betalingen mag niet meer bedragen dan 95 % van de bijdrage van de fondsen aan het operationele programma.
2. Ook nadat dit maximum is bereikt, blijft de certificeringsautoriteit de Commissie in kennis stellen van alle tot en met 31 december van het jaar n gecertificeerde uitgavenstaten en van alle bedragen die in de loop van het jaar voor elk fonds zijn teruggevorderd; deze gegevens moeten uiterlijk eind februari van het jaar n+1 zijn meegedeeld.
Artikel 80
Volledigheid van de betalingen aan de begunstigden
De lidstaten vergewissen zich ervan dat de voor het verrichten van de betalingen verantwoordelijke instanties ervoor zorgen dat de begunstigden het volledige bedrag van de overheidsbijdrage zo spoedig mogelijk en volledig ontvangen. Er mogen geen bedragen in mindering worden gebracht of worden ingehouden, noch specifieke extra heffingen of andere heffingen met gelijke werking worden toegepast die het totale bedrag voor de begunstigden verminderen.
Artikel 81
Gebruik van de euro
1. De in de voorgelegde operationele programma's van de lidstaten vastgestelde bedragen, de gecertificeerde uitgavenstaten, de betalingsaanvragen en de uitgaven die in de jaarverslagen en het eindverslag over de uitvoering worden vermeld, luiden in euro.
2. De bedragen van de beschikkingen van de Commissie betreffende operationele programma's, en van de vastleggingen en de betalingen van de Commissie luiden in euro en worden in euro uitgevoerd.
3. De lidstaten die op de datum van de betalingsaanvraag de euro niet als munteenheid hebben aangenomen, rekenen de bedragen van de in de nationale munteenheid gedane uitgaven om in euro. Dit gebeurt aan de hand van de maandelijkse boekhoudkundige wisselkoers voor de euro van de Commissie in de maand waarin de uitgave in de rekeningen van de certificeringsinstantie van het betrokken operationeel programma is opgenomen. Deze boekhoudkundige wisselkoers wordt maandelijks elektronisch bekendgemaakt door de Commissie.
4. Wanneer de euro de munteenheid van een lidstaat wordt, blijft de in het vorige lid beschreven omrekeningsprocedure van toepassing op alle uitgaven die vóór de datum van inwerkingtreding van de vaste omrekeningskoers tussen de nationale munteenheid en de euro zijn opgenomen in de rekeningen van de certificeringsinstantie.
Deel 3
Voorfinanciering
Artikel 82
Betaling
1. Nadat de Commissie een beschikking heeft gegeven tot goedkeuring van de bijdrage uit de fondsen voor elk operationeel programma, keert zij één enkele voorfinanciering voor de periode 2007-2013 uit aan de door de lidstaat aangewezen instantie.
Het gedeelte van de voorfinanciering wordt in verschillende tranches uitgekeerd, en wel als volgt:
a) voor de lidstaten die voor 1 mei 2004 tot de Europese Unie zijn toegetreden: in 2007 2 % van de bijdrage van de structuurfondsen aan het operationele programma, in 2008 3 % van de bijdrage van de structuurfondsen aan het operationele programma en in 2009 2,5 % van de bijdrage van de structuurfondsen aan het operationele programma;
b) voor de lidstaten die op 1 mei 2004 of daarna tot de Europese Unie zijn toegetreden: in 2007 2 % van de bijdrage van de structuurfondsen aan het operationele programma, in 2008 3 % van de bijdrage van de structuurfondsen aan het operationele programma en in 2009 4 % van de bijdrage van de structuurfondsen aan het operationele programma;
c) als het operationele programma past in het kader van de doelstelling van Europese territoriale samenwerking en ten minste een van de deelnemers een lidstaat is die op 1 mei 2004 of daarna tot de Europese Unie is toegetreden: in 2007 2 % van de bijdrage van het EFRO aan het operationele programma, in 2008 3 % van de bijdrage van het EFRO aan het operationele programma, en in 2009 4 % van de bijdrage van het EFRO aan het operationele programma;
d) 2 % van de bijdrage uit het Cohesiefonds aan het betrokken operationele programma in 2007, 3 % in 2008, en 2,5 % in 2009, voor lidstaten die op 1 mei 2004 of daarna tot de Europese Unie zijn toegetreden;
e) 2,5 % van de bijdrage uit het Cohesiefonds aan het betrokken operationele programma in 2007, 4 % in 2008, en 4 % in 2009, voor lidstaten die op 1 mei 2004 of daarna tot de Europese Unie zijn toegetreden;
f) in 2010, 2 % van de bijdrage uit het Cohesiefonds en 4 % van de bijdrage van het ESF aan het operationeel programma voor lidstaten waaraan in 2009 leningen werden verstrekt overeenkomstig Verordening (EG) nr. 332/2002 van de Raad van 18 februari 2002 houdende instelling van een mechanisme voor financiële ondersteuning op middellange termijn van de betalingsbalansen van de lidstaten ( 18 ), of voor lidstaten waarvan het bbp in 2009 in reële termen met meer dan 10 % is gedaald ten opzichte van 2008.
Bij toepassing van de criteria als genoemd in punt f van de tweede alinea worden de bbp-cijfers bepaald aan de hand van de in november 2009 gepubliceerde statistieken van de Gemeenschap ( 19 ).
2. Het totaalbedrag dat als voorfinanciering is uitgekeerd, wordt door de instantie die de lidstaat heeft aangewezen, aan de Commissie terugbetaald indien geen enkele betalingsaanvraag voor het operationele programma is toegezonden binnen een termijn van 24 maanden te rekenen vanaf de uitkering van het eerste gedeelte van de voorfinanciering.
Deze terugbetaling is niet van invloed op de totale bijdrage van het fonds aan het operationeel programma.
Artikel 83
Rente
De renteopbrengsten van de voorfinanciering worden voor het betrokken operationele programma bestemd, aangezien deze worden beschouwd, als middelen voor de lidstaat, als nationale overheidsbijdrage, en worden bij de Commissie gedeclareerd op het tijdstip van de definitieve afsluiting van het operationele programma.
Artikel 84
Goedkeuring van de rekeningen
Het als voorfinanciering uitgekeerde bedrag wordt in het kader van de goedkeuring van de rekeningen van de Commissie volledig behandeld bij de afsluiting van het operationele programma overeenkomstig artikel 89.
Deel 4
Tussentijdse betalingen
Artikel 85
Tussentijdse betalingen
Voor elk operationeel programma worden tussentijdse betalingen verricht. De eerste tussentijdse betaling wordt verricht overeenkomstig de bepalingen van artikel 71, lid 2.
Artikel 86
Ontvankelijkheid van de betalingsaanvragen
1. De Commissie verricht tussentijdse betalingen als aan de volgende voorwaarden is voldaan:
a) bij de Commissie is een betalingsaanvraag ingediend, alsmede een uitgavenstaat overeenkomstig artikel 78;
b) de Commissie heeft tijdens de volledige periode voor elk prioritair as niet meer uitbetaald dan het maximale bedrag aan bijstand uit de fondsen als bepaald in de beschikking van de Commissie tot goedkeuring van het operationele programma;
c) de ►C4 beheersautoriteit ◄ heeft het meest recente jaarverslag over de uitvoering bij de Commissie ingediend overeenkomstig artikel 67, leden 1 en 3;
d) de Commissie heeft ten aanzien van concrete acties waarvoor de uitgaven overeenkomstig de betrokken betalingsaanvraag zijn gedeclareerd, geen met redenen omkleed advies in verband met een inbreuk uitgebracht op grond van artikel 226 van het Verdrag.
2. Indien niet is voldaan aan één of meer van de in lid 1 vermelde voorwaarden, stelt de Commissie de lidstaat en de certificeringsautoriteit daarvan uiterlijk binnen een maand in kennis, zodat de nodige stappen kunnen worden gedaan om de situatie te verhelpen.
Artikel 87
Termijn voor de indiening van de betalingsaanvragen en voor de betalingen
1. De certificeringsautoriteit vergewist zich ervan dat de aanvragen om tussentijdse betalingen voor elk operationeel programma gegroepeerd bij de Commissie worden ingediend, voorzover mogelijk driemaal per jaar. Voor betalingen die de Commissie nog in het lopende jaar moet verrichten, moeten de betalingsaanvragen uiterlijk op 31 oktober worden ingediend.
2. Onder voorbehoud van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen en indien de betalingen niet zijn geschorst uit hoofde van artikel 92, verricht de Commissie de tussentijdse betaling binnen twee maanden te rekenen vanaf de datum waarop een betalingsaanvraag die aan de in artikel 86 genoemde voorwaarden voldoet, bij de Commissie is geregistreerd.
Deel 5
Afsluiting van het programma en betaling van het eindsaldo
Artikel 88
Gedeeltelijke afsluiting
1. Operationele programma's mogen gedeeltelijk worden afgesloten volgens een door de lidstaat te bepalen periodiciteit.
De gedeeltelijke afsluiting heeft betrekking op concrete acties die zijn voltooid in de periode tot en met 31 december van het voorgaande jaar. Voor de toepassing van deze verordening wordt een concrete actie geacht voltooid te zijn wanneer alle activiteiten in het kader van die acties daadwerkelijk zijn uitgevoerd en alle uitgaven van de begunstigden en de overeenkomstige overheidsbijdragen voor die actie zijn betaald.
2. Er wordt overgegaan tot gedeeltelijke afsluiting op voorwaarde dat de lidstaat de Commissie uiterlijk op 31 december van een gegeven jaar de volgende documenten toezendt:
a) een uitgavenstaat die betrekking heeft op de in lid 1 bedoelde concrete acties;
b) een verklaring van gedeeltelijke afsluiting overeenkomstig artikel 62, lid 1, onder d), iii).
3. Eventuele financiële correcties overeenkomstig de artikelen 98 en 99 ten aanzien van concrete acties waarvoor een gedeeltelijke afsluiting heeft plaatsgevonden, zijn netto financiële correcties.
In gevallen waar onregelmatigheden bij concrete acties die het onderwerp zijn geweest van een verklaring van gedeeltelijke afsluiting worden ontdekt door een lidstaat, is echter artikel 98, leden 2 en 3, van toepassing. De uitgavenstaat, als bedoeld in lid 2, onder a), van dit artikel, wordt dienovereenkomstig aangepast.
Artikel 89
Voorwaarden voor de betaling van het eindsaldo
1. De Commissie betaalt het eindsaldo op voorwaarde dat:
a) de lidstaat uiterlijk op 31 maart 2017 een betalingsaanvraag heeft toegezonden die de volgende documenten omvat:
i) een aanvraag om betaling van het eindsaldo en een uitgavenstaat overeenkomstig artikel 78;
ii) het eindverslag over de uitvoering van het operationele programma, dat de in artikel 67 bedoelde gegevens bevat;
iii) een verklaring van afsluiting als bedoeld in artikel 62, lid 1, onder e); en
b) de Commissie ten aanzien van concrete acties waarvoor de uitgaven overeenkomstig de betrokken betalingsaanvraag zijn gedeclareerd, geen met redenen omkleed advies in verband met een inbreuk heeft uitgebracht op grond van artikel 226 van het Verdrag.
2. Als niet alle in lid 1 genoemde documenten bij de Commissie zijn ingediend, wordt het eindsaldo overeenkomstig artikel 93 ambtshalve doorgehaald.
3. De Commissie stelt de lidstaat binnen 5 maanden na ontvangst van de in lid 1, onder a), iii), bedoelde verklaring van afsluiting in kennis van haar advies over de inhoud van de verklaring. Indien de Commissie binnen 5 maanden geen opmerkingen maakt, wordt de verklaring van afsluiting geacht te zijn aanvaard.
4. Onder voorbehoud van de beschikbaarheid van begrotingsmiddelen betaalt de Commissie het eindsaldo uiterlijk 45 dagen na de laatstvallende van de volgende data:
a) de datum waarop zij het eindverslag aanvaardt overeenkomstig artikel 67, lid 4, of
b) de datum waarop zij de in lid 1, onder a), iii), van dit artikel bedoelde verklaring van afsluiting aanvaardt.
5. Onverminderd lid 6 wordt het saldo van de vastlegging twaalf maanden na deze betaling doorgehaald. Het operationeel programma is afgesloten zodra een van de drie volgende handelingen is verricht:
a) de betaling van het eindsaldo dat door de Commissie op basis van de in lid 1 bedoelde documenten is bepaald;
b) de toezending door de Commissie aan de lidstaat van een debetnota voor onverschuldigd betaalde bedragen in verband met het operationeel programma;
c) de doorhaling van het eindsaldo van de vastlegging.
De Commissie stelt de lidstaat binnen 2 maanden in kennis van de datum van afsluiting van het operationele programma.
6. Niettegenstaande de resultaten van eventuele door de Commissie of de Europese Rekenkamer verrichte audits kan het eindsaldo dat de Commissie voor een operationeel programma heeft betaald, worden gerectificeerd binnen negen maanden na de betaaldatum of, bij een negatief door de lidstaat terug te betalen saldo, binnen negen maanden na de datum waarop de debetnota is verzonden. Zo'n rectificatie van het saldo heeft geen gevolgen voor de overeenkomstig lid 5 bepaalde datum van afsluiting van het operationele programma.
Artikel 90
Beschikbaarheid van documenten
1. Onverminderd de in artikel 87 van het Verdrag opgenomen voorschriften voor staatssteun zorgt de ►C4 beheersautoriteit ◄ ervoor dat alle bewijsstukken betreffende uitgaven en audits in verband met het betrokken operationele programma ter beschikking van de Commissie en de Rekenkamer worden gehouden gedurende:
a) drie jaar na de afsluiting van een operationeel programma ►C4 als omschreven in artikel 89, lid 5 ◄ ,
b) drie jaar na het jaar waarin een gedeeltelijke afsluiting heeft plaatsgevonden, in het geval van documenten betreffende de uitgaven en audits inzake concrete acties als bedoeld in lid 2.
In geval van gerechtelijke vervolging of op een met redenen omkleed verzoek van de Commissie worden deze termijnen geschorst.
2. De ►C4 beheersautoriteit ◄ stelt voor de Commissie de lijst op van de voltooide concrete acties waarvoor een gedeeltelijke afsluiting overeenkomstig artikel 88 heeft plaatsgevonden.
3. De bewijsstukken worden hetzij als originele stukken, hetzij als voor authentiek gewaarmerkte versies op algemeen aanvaarde gegevensdragers bewaard.
Deel 6
Uitstel en schorsing van betalingen
Artikel 91
Uitstel van betaling
1. De gedelegeerde ordonnateur in de zin van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002 kan de betaling maximaal zes maanden uitstellen als:
a) er in een verslag van een nationale of communautaire auditinstantie bewijzen zijn die significante tekortkomingen in de goede werking van de beheers- en controlesystemen doen vermoeden,
b) de gedelegeerde ordonnateur aanvullende verificaties moet verrichten naar aanleiding van te zijner kennis gekomen informatie die hem doet vermoeden dat uitgaven in een gecertificeerde uitgavenstaat verband houden met een ernstige onregelmatigheid ten aanzien waarvan geen corrigerende maatregelen zijn genomen.
2. De lidstaat en de certificeringsautoriteit worden onmiddellijk in kennis gesteld van de redenen voor dit uitstel. Het uitstel wordt beëindigd zodra de lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen.
Artikel 92
Schorsing van betalingen
1. De Commissie kan de tussentijdse betalingen op het niveau van een prioriteit of een programma geheel of gedeeltelijk schorsen als:
a) de beheers- en controlesystemen van het programma ernstige tekortkomingen vertonen die afbreuk doen aan de betrouwbaarheid van de procedure voor de certificering van de betalingen, en er in dat verband geen correctiemaatregelen zijn genomen; of
b) uitgaven in een gecertificeerde uitgavenstaat verband houden met een ernstige onregelmatigheid ten aanzien waarvan geen corrigerende maatregelen zijn genomen; of
c) een lidstaat ernstig tekort schiet in het nakomen van zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 70, leden 1 en 2.
2. De Commissie kan besluiten de tussentijdse betalingen geheel of gedeeltelijk te schorsen nadat zij de lidstaat in de gelegenheid heeft gesteld binnen twee maanden zijn opmerkingen te maken en zij niettemin nog steeds van oordeel is dat zich een van de situaties voordoet als bedoeld in lid 1.
3. De Commissie heft de gehele of gedeeltelijke schorsing van de tussentijdse betalingen op als de lidstaat de nodige maatregelen heeft genomen om opheffing van de schorsing mogelijk te maken. Als de lidstaat niet de vereiste maatregelen neemt, kan de Commissie besluiten de bijdrage van de Gemeenschap aan het operationele programma geheel of gedeeltelijk in te trekken overeenkomstig artikel 99.
Deel 7
Ambtshalve te verrichten doorhaling
Artikel 93
Beginselen
1. De Commissie zal het deel van het overeenkomstig de tweede alinea berekende bedrag in een operationeel programma ambtshalve doorhalen, dat niet is gebruikt voor betaling van een voorfinanciering of tussentijdse betalingen of waarvoor geen betalingsaanvraag overeenkomstig artikel 86 aan de Commissie is toegezonden op uiterlijk 31 december van het tweede jaar na het jaar waarin de vastlegging voor het programma is verricht, met uitzondering van het bepaalde in lid 2.
De Commissie berekent het bedrag voor de ambtshalve te verrichten doorhaling door één zesde van de jaarlijkse vastlegging met betrekking tot de totale jaarlijkse bijdrage voor 2007 bij ieder van de vastleggingen voor 2008 tot en met 2013 op te tellen.
2. Voor lidstaten waarvan het BBP over de periode 2001-2003 minder bedroeg dan 85 % van het gemiddelde van de EU-25 over dezelfde periode, ►C4 zoals weergegeven in bijlage III, ◄ is de in lid 1 bedoelde termijn 31 december van het derde jaar na het jaar waarin de jaarlijkse vastlegging voor hun operationele programma is verricht in de periode van 2007 tot en met 2010.
Deze termijn moet ook van toepassing zijn op de jaarlijkse vastlegging van 2007 tot 2010 in een operationeel programma dat past in het kader van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”, indien ten minste een van de deelnemende staten een lidstaat is als bedoeld in de vorige alinea.
2 bis. In afwijking van lid 1, eerste alinea, en lid 2, zijn de termijnen voor de ambtshalve te verrichten doorhaling niet van toepassing op de jaarlijkse vastlegging in verband met de totale jaarlijkse bijdrage voor 2007.
3. Het gedeelte van de vastleggingen dat op 31 december 2015 nog openstaat, wordt ambtshalve doorgehaald als de Commissie daarvoor uiterlijk op 31 maart 2017 geen ontvankelijke betalingsaanvraag heeft ontvangen.
4. Als deze verordening na 1 januari 2007 in werking treedt, wordt voor de eerste vastlegging de termijn waarna de eerste ambtshalve verrichte doorhaling zoals bedoeld in lid 1 kan plaatsvinden, verlengd met het aantal maanden dat verstrijkt tussen 1 januari 2007 en de datum van de eerste vastlegging.
Artikel 94
Schorsingstermijn voor grote projecten en steunregelingen
1. Indien de lidstaat een aanvraag voor een groot project indient, die aan alle eisen van artikel 40 voldoet, worden de bedragen die ambtshalve kunnen worden doorgehaald, verminderd met de jaarlijkse bedragen die voor dergelijke grote projecten zijn bestemd.
Indien de Commissie beslist om een steunregeling toe te staan, worden de bedragen die ambtshalve kunnen worden doorgehaald, verminderd met de jaarlijkse bedragen die voor dergelijke steunregelingen zijn bestemd.
2. Wat de in lid 1 bedoelde jaarlijkse bedragen betreft, is de aanvangsdatum voor de berekening van de termijnen voor de ambtshalve te verrichten doorhaling als bedoeld in artikel 93 de datum van de latere beslissing die nodig is om dergelijke grote projecten of steunregelingen toe te staan.
Artikel 95
Schorsingstermijn voor gerechtelijke procedures en administratief beroep
Het bedrag dat ambtshalve kan worden doorgehaald, wordt verlaagd met de bedragen die de certificeringsautoriteit niet bij de Commissie heeft kunnen declareren omdat concrete acties zijn geschorst door een gerechtelijke procedure of een administratief beroep met opschortende werking, mits de lidstaat de Commissie uiterlijk op 31 december van het tweede of het derde jaar na het jaar van de vastlegging als bedoeld in artikel 93 een met redenen omklede kennisgeving toezendt.
Voor het gedeelte van de vastleggingen dat op 31 december 2015 nog openstaat, wordt ►C4 de in artikel 93, lid 3, bedoelde termijn ◄ onder deze zelfde voorwaarden geschorst voor het bedrag dat met de betrokken concrete acties overeenkomt.
De bovenbedoelde vermindering kan eenmaal worden aangevraagd indien de schorsing maximaal een jaar heeft geduurd, of verscheidene keren naar gelang van het aantal jaren tussen het wettelijke of bestuurlijke besluit tot schorsing van de uitvoering van de actie en de datum van het definitieve wettelijke of bestuurlijke besluit.
Artikel 96
Uitzonderingen op de ambtshalve te verrichten doorhaling
Bij de berekening van de ambtshalve door te halen bedragen worden niet meegerekend:
a) het gedeelte van de vastleggingen waarvoor uiterlijk op 31 december van het tweede of het derde jaar na het jaar van de vastlegging als bedoeld in artikel 93 en overeenkomstig de artikelen 91 en 92 een betalingsaanvraag is ingediend, maar waarvoor de Commissie de vergoeding heeft uitgesteld of geschorst. Wanneer het probleem dat aanleiding heeft gegeven tot het uitstel of de schorsing van de betaling, is opgelost, wordt de regeling inzake de ambtshalve te verrichten doorhaling toegepast op het betrokken deel van de vastlegging;
b) het gedeelte van de vastleggingen waarvoor een betalingsaanvraag is ingediend maar waarvoor de vergoeding is gemaximeerd, met name vanwege een gebrek aan begrotingsmiddelen;
c) het gedeelte van de vastleggingen waarvoor geen ontvankelijke betalingsaanvraag kon worden ingediend wegens overmacht, voorzover deze situatie ernstige repercussies had voor de uitvoering van het operationele programma. De nationale autoriteiten die zich op overmacht beroepen, moeten de rechtstreekse gevolgen van de overmachtsituatie voor de uitvoering van het hele operationele programma of van een deel daarvan aantonen.
Artikel 97
Procedure
1. De Commissie brengt de lidstaat en de betrokken autoriteiten tijdig op de hoogte wanneer er gevaar bestaat dat vastleggingen ambtshalve worden doorgehaald overeenkomstig artikel 93. De Commissie stelt de lidstaat en de betrokken autoriteiten in kennis van het bedrag dat volgens de gegevens waarover zij beschikt ambtshalve moet worden doorgehaald.
2. De lidstaat heeft vanaf de ontvangst van die kennisgeving twee maanden de tijd om akkoord te gaan met het betrokken bedrag of zijn opmerkingen kenbaar te maken. Uiterlijk negen maanden na de in artikel 93 bedoelde uiterste data gaat de Commissie over tot het ambtshalve doorhalen.
3. Als een bedrag ambtshalve wordt doorgehaald, wordt de bijdrage uit de fondsen voor het betrokken operationele programma voor het betrokken jaar met dat bedrag verlaagd. De lidstaat legt binnen twee maanden te rekenen vanaf de datum van doorhaling een herzien financieringsplan over waarin de verdeling van het verlaagde steunbedrag over een of meer prioritaire assen van het operationele programma wordt weergegeven. Bij ontstentenis daarvan verlaagt de Commissie de voor elk prioritair as toegewezen bedragen verhoudingsgewijs.
HOOFDSTUK II
Financiële correcties
Deel 1
Financiële correcties door de lidstaten
Artikel 98
Financiële correcties door de lidstaten
1. In eerste instantie is het aan de lidstaten om onregelmatigheden te onderzoeken, op te treden wanneer een belangrijke wijziging wordt geconstateerd die de aard of de voorwaarden van de uitvoering of de controle van concrete acties of operationele programma's beïnvloedt, en de nodige financiële correcties te verrichten.
2. De lidstaat past de financiële correcties toe die noodzakelijk zijn in verband met eenmalige of systematische onregelmatigheden die bij concrete acties of operationele programma's zijn geconstateerd. De door de lidstaat verrichte correcties bestaan in een volledige of gedeeltelijke intrekking van de overheidsbijdrage aan het operationele programma. De lidstaat houdt rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheden en met het financiële verlies voor de fondsen.
De lidstaat mag de communautaire middelen die op deze wijze beschikbaar komen, overeenkomstig lid 3 tot en met 31 december 2015 opnieuw gebruiken voor het betrokken operationele programma.
3. De overeenkomstig lid 2 ingetrokken bijdrage mag niet opnieuw worden gebruikt voor de concrete actie(s) waarop de correctie is toegepast, noch, als het gaat om een financiële correctie voor een systematische onregelmatigheid, voor bestaande concrete acties binnen het gehele prioritaire as of het deel daarvan waar de systematische fout is geconstateerd.
4. Bij een systematische onregelmatigheid breidt de lidstaat zijn onderzoek uit tot alle concrete acties die daarbij betrokken kunnen zijn.
Deel 2
Financiële correcties door de Commissie
Artikel 99
Criteria voor de correcties
1. De Commissie kan financiële correcties toepassen door de bijdrage van de Gemeenschap aan een operationeel programma volledig of gedeeltelijk in te trekken als zij, na het nodige onderzoek, tot de conclusie komt dat:
a) het beheers- en controlesysteem van het programma ernstige tekortkomingen vertoont die de reeds voor het programma betaalde communautaire bijdrage in gevaar brengen;
b) de uitgaven in een gecertificeerde uitgavenstaat onregelmatigheden vertonen die niet door de lidstaat zijn gecorrigeerd voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid;
c) een lidstaat niet aan zijn verplichtingen uit hoofde van artikel 98 heeft voldaan voordat de in dit lid bedoelde correctieprocedure werd ingeleid.
2. De Commissie baseert haar financiële correcties op geconstateerde afzonderlijke onregelmatigheden, waarbij zij rekening houdt met de systematische aard van de onregelmatigheid om te bepalen of het nodig is een forfaitaire of geëxtrapoleerde correctie toe te passen.
3. De Commissie houdt bij de vaststelling van het bedrag van een correctie rekening met de aard en de ernst van de onregelmatigheid, en met de omvang en de financiële consequenties van de tekortkomingen die in het betrokken operationele programma zijn geconstateerd.
4. Wanneer de Commissie haar standpunt baseert op feiten die zijn geconstateerd door andere auditeurs dan die van haar eigen diensten, trekt zij met betrekking tot de financiële consequenties haar eigen conclusies, na onderzoek van de op grond van artikel 98, lid 2, door de betrokken lidstaat genomen maatregelen, de overeenkomstig artikel 70, lid 1, onder b), verstrekte verslagen en de eventuele antwoorden van de lidstaat.
5. Wanneer een lidstaat zijn in artikel 15, lid 4, vermelde verplichtingen niet nakomt, kan de Commissie, proportioneel aan de mate van niet-nakoming van deze verplichtingen, een financiële correctie toepassen door de bijdrage van de structuurfondsen aan de betrokken lidstaat geheel of gedeeltelijk in te trekken.
Het percentage dat toepasselijk is op de in dit lid bedoelde financiële correctie wordt bepaald in de uitvoeringsbepalingen voor deze verordening die de Commissie volgens de in artikel 103, lid 3, bedoelde procedure heeft vastgesteld.
Artikel 100
Procedure
1. Voordat de Commissie tot een financiële correctie besluit, leidt zij de procedure in door de lidstaat in kennis te stellen van haar voorlopige conclusies en hem te verzoeken binnen twee maanden zijn opmerkingen te doen toekomen.
Als de Commissie een geëxtrapoleerde of forfaitaire financiële correctie voorstelt, wordt de lidstaat in de gelegenheid gesteld om, door onderzoek van de betrokken documentatie, aan te tonen dat de werkelijke omvang van de onregelmatigheid geringer is dan de Commissie in haar beoordeling stelt. In overleg met de Commissie mag de lidstaat dit onderzoek beperken tot een passend deel of passende steekproef van de betrokken documentatie. Behalve in naar behoren gemotiveerde gevallen mag dit onderzoek niet langer duren dan twee maanden na de bovengenoemde periode van twee maanden.
2. De Commissie houdt rekening met alle door de lidstaat binnen de in lid 1 genoemde termijn aangevoerde bewijsstukken.
3. Als de lidstaat de voorlopige conclusies van de Commissie niet aanvaardt, nodigt de Commissie de lidstaat uit tot een hoorzitting, waar beide partijen in een geest van samenwerking in het kader van het partnerschap proberen overeenstemming te bereiken over de opmerkingen en de daaruit te trekken conclusies.
4. In geval van overeenstemming mag de lidstaat de betrokken communautaire middelen opnieuw gebruiken, overeenkomstig artikel 98, lid 2, tweede alinea.
5. Als er geen overeenstemming wordt bereikt, neemt de Commissie uiterlijk zes maanden na de datum van de hoorzitting een besluit over de financiële correctie, rekening houdend met alle informatie en opmerkingen die in de loop van de procedure zijn voorgelegd. Als er geen hoorzitting plaatsvindt, begint de periode van zes maanden twee maanden na de datum van de door de Commissie gezonden uitnodiging daartoe.
Artikel 101
Verplichtingen van de lidstaten
Een financiële correctie door de Commissie laat de verplichting van de lidstaat tot terugvordering van bedragen op grond van artikel 98, lid 2, van deze verordening en tot terugvordering van staatssteun op grond van artikel 87 van het Verdrag en van artikel 14 van Verordening (EG) nr. 659/1999 van de Raad van 22 maart 1999 tot vaststelling van nadere bepalingen voor de toepassing van artikel 88 van het EG-Verdrag onverlet ( 20 ).
Artikel 102
Terugbetaling
1. Elke aan de algemene begroting van de Europese Unie te verrichten terugbetaling geschiedt vóór de vervaldag die is vermeld in de invorderingsopdracht die is opgesteld overeenkomstig artikel 72 van Verordening (EG, Euratom) nr. 1605/2002. Deze vervaldatum is de laatste dag van de tweede maand die volgt op de maand waarin de invorderingsopdracht is gegeven.
2. Elke vertraging van de terugbetaling geeft aanleiding tot rente wegens te late betaling, te rekenen vanaf de vervaldatum tot en met de datum van de daadwerkelijke betaling. De toe te passen rentevoet is anderhalf procentpunt hoger dan die welke de Europese Centrale Bank toepast bij haar voornaamste herfinancieringstransacties op de eerste werkdag van de maand waarin de vervaldatum valt.
TITEL VIII
COMITÉS
HOOFDSTUK I
Coördinatiecomité van de fondsen
Artikel 103
Comité en procedures
1. De Commissie wordt bijgestaan door het Coördinatiecomité voor de fondsen (hierna het „comité” genoemd).
2. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 3 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.
3. Wanneer naar dit lid wordt verwezen, zijn de artikelen 4 en 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing.
De in artikel 4, lid 3, van Besluit 1999/468/EG bedoelde termijn wordt vastgesteld op drie maanden.
4. Het Coördinatiecomité voor de fondsen stelt zijn reglement van orde vast.
5. De EIB en het EIF wijzen elk een vertegenwoordiger aan, die niet aan de stemming deelneemt.
HOOFDSTUK II
Comité uit hoofde van artikel 147 van het Verdrag
Artikel 104
Comité uit hoofde van artikel 147 van het Verdrag
1. De Commissie wordt bijgestaan door een comité uit hoofde van artikel 147 van het Verdrag („het Comité”). Het Comité is samengesteld uit één vertegenwoordiger van de regering, één vertegenwoordiger van de werknemersorganisaties en één vertegenwoordiger van de werkgeversorganisaties per lidstaat. Het lid van de Commissie dat met het voorzitterschap van het Comité is belast, kan deze functie aan een hoge ambtenaar van de Commissie delegeren.
2. Elke lidstaat draagt voor elke vertegenwoordiger van elke in lid 1 genoemde categorie een vertegenwoordiger en een plaatsvervanger voor. Bij afwezigheid van een lid neemt de plaatsvervanger van rechtswege aan de beraadslagingen deel.
3. De leden en hun plaatsvervangers worden op voorstel van de Commissie door de Raad benoemd voor een periode van drie jaar. Zij zijn herbenoembaar. De Raad streeft bij de samenstelling van het Comité naar een billijke vertegenwoordiging van alle betrokken categorieën. De EIB en het EIF kunnen voor de agendapunten die hen aanbelangen, een vertegenwoordiger aanwijzen, die niet aan de stemming deelneemt.
4. Het comité
a) brengt advies uit over de uitvoeringsbepalingen van deze verordening;
b) brengt advies uit over de ontwerp-beschikkingen van de Commissie betreffende de programmering, voorzover daarvoor in een bijdrage van het ESF is voorzien;
c) wordt geraadpleegd bij de behandeling van de onder artikel 45 vallende soorten maatregelen inzake technische bijstand, voorzover daarvoor een bijdrage uit het ESF wordt verleend, en andere relevante aangelegenheden met gevolgen voor de uitvoering van de strategieën inzake werkgelegenheid, opleiding en sociale integratie op EU-niveau, met relevantie voor het ESF.
5. De Commissie kan het Comité raadplegen over andere dan de in lid 4 genoemde punten.
6. De adviezen van het comité worden aangenomen met absolute meerderheid van de geldig uitgebrachte stemmen. De Commissie licht het comité in over de wijze waarop zij met zijn adviezen rekening heeft gehouden.
TITEL IX
SLOTBEPALINGEN
Artikel 105
Overgangsbepalingen
1. Deze verordening doet geen afbreuk aan de voortzetting noch aan de wijziging, met inbegrip van de gehele of gedeeltelijke intrekking, van bijstand met medefinanciering uit de structuurfondsen of van projecten met medefinanciering uit het Cohesiefonds die de Commissie heeft goedgekeurd op grond van Verordening (EEG) nr. 2052/88 ( 21 ), (EEG) nr. 4253/88 ( 22 ), (EG) nr. 1164/94 ( 23 ) en (EG) nr. 1260/1999 of van enige andere regelgeving die op 31 december 2006 op de betrokken bijstand van toepassing is; de betrokken regelgeving blijft derhalve van toepassing op de bijstand of de projecten totdat deze worden afgesloten.
2. Bij de besluitvorming over operationele programma's houdt de Commissie rekening met alle bijstand met medefinanciering uit de structuurfondsen en alle projecten met medefinanciering uit het Cohesiefonds die reeds vóór de inwerkingtreding van deze verordening door de Raad of de Commissie goedgekeurd zijn en die in de loop van de door de operationele programma's bestreken periode een financiële weerslag hebben.
3. In afwijking van de artikelen 31, lid 2, 32, lid 4, en 37, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1260/1999 worden de delen van de bedragen die zijn vastgelegd voor bijstand met medefinanciering uit het EFRO of het ESF welke door de Commissie tussen 1 januari 2000 en 31 december 2006 is goedgekeurd en waarvoor de gecertificeerde verklaring betreffende de daadwerkelijk verrichte uitgaven, het eindverslag over de uitvoering en de verklaring als bedoeld in artikel 38, lid 1, onder f), van de voornoemde verordening niet bij de Commissie zijn ingediend uiterlijk 15 maanden na de einddatum voor de subsidiabiliteit van de uitgaven als bepaald in de beschikking waarbij de bijdrage van de fondsen wordt vastgesteld, uiterlijk 6 maanden na deze termijn door de Commissie ambtshalve doorgehaald, hetgeen aanleiding geeft tot terugbetaling van de onverschuldigd betaalde bedragen.
Bedragen die verband houden met concrete acties of programma's die zijn geschorst wegens een gerechtelijke procedure of administratief beroep met opschortend effect, worden niet meegerekend bij de berekening van de ambtshalve door te halen bedragen.
Artikel 106
Herzieningsclausule
Uiterlijk op 31 december 2013 beziet de Raad deze verordening opnieuw overeenkomstig de procedure van artikel 161 van het Verdrag.
Artikel 107
Intrekking
Onverminderd het bepaalde in artikel 105, lid 1, wordt Verordening (EG) nr. 1260/1999 met ingang van 1 januari 2007 ingetrokken.
Verwijzingen naar de ingetrokken verordening worden beschouwd als verwijzingen naar deze verordening.
Artikel 108
Inwerkingtreding
Deze verordening treedt in werking op de dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.
De artikelen 1 tot en met 16, 25 tot en met 28, 32 tot en met 40, 47 tot en met 49, 52 tot en met 54, 56, 58 tot en met 62, 69 tot en met 74, 103 tot en met 105, en 108 zijn van toepassing vanaf de datum van inwerkingtreding van deze verordening, alleen voor de programma's voor de periode 2007-2013. De overige artikelen zijn van toepassing met ingang van 1 januari 2007.
Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.
BIJLAGE I
Jaarlijkse verdeling van de vastleggingskredieten 2007-2013
(bedoeld in artikel 18)
(EUR — prijzen van 2004) |
||||||
2007 |
2008 |
2009 |
2010 |
2011 |
2012 |
2013 |
42 863 000 000 |
43 318 000 000 |
43 862 000 000 |
43 860 000 000 |
44 073 000 000 |
44 723 000 000 |
45 342 000 000 |
BIJLAGE II
Financieel kader
In artikel 18 bedoelde criteria en methoden
Toewijzingsmethode voor de regio's die in aanmerking komen voor de in artikel 5, lid 1, bedoelde convergentiedoelstelling
1. De toewijzing voor elke lidstaat is de som van de toewijzingen voor zijn afzonderlijke in aanmerking komende regio's, die op basis van de relatieve regionale en nationale welvaart en het werkloosheidspercentage stapsgewijs als volgt worden berekend:
a) er wordt een absoluut bedrag (in euro) bepaald door vermenigvuldiging van de bevolking van de betrokken regio met het verschil tussen het BBP per inwoner van die regio, uitgedrukt in koopkrachtpariteit, en het gemiddelde BBP per inwoner van de EU-25;
b) op het bovengenoemde absolute bedrag wordt een percentage toegepast om de financiële toewijzing voor de betrokken regio te bepalen; dat percentage wordt naar gelang van de relatieve welvaart, ten opzichte van het gemiddelde van de EU-25, van de lidstaat waar de in aanmerking komende regio ligt, als volgt gedifferentieerd:
— 4,25 % voor regio's in lidstaten waarvan het niveau van het BNI per inwoner minder dan 82 % van het communautaire gemiddelde bedraagt;
— 3,36 % voor regio's in lidstaten waarvan het niveau van het BNI per inwoner tussen de 82 % en 99 % van het communautaire gemiddelde ligt;
— 2,67 % voor regio's in lidstaten waarvan het niveau van het BNI per inwoner meer dan 99 % van het communautaire gemiddelde bedraagt;
c) aan het met stap ii) verkregen bedrag wordt, in voorkomend geval, een bedrag toegevoegd in verband met de toewijzing van een premie van 700 EUR per werkloze, toegepast op het aantal werklozen in die regio boven het aantal werklozen dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde werkloosheidspercentage van alle convergentieregio's van de EU zou hebben.
Toewijzingsmethode voor de lidstaten die in aanmerking komen voor de in artikel 5, lid 2, bedoelde steun uit het Cohesiefonds
2. De theoretische totale toewijzing voor het Cohesiefonds wordt verkregen door de gemiddelde steunintensiteit per inwoner van 44,7 EUR te vermenigvuldigen met de voor financiering in aanmerking komende bevolking. De toewijzing uit deze theoretische totale toewijzing waarop iedere in aanmerking komende lidstaat a priori recht heeft, komt overeen met een percentage dat is gebaseerd op zijn bevolking, oppervlakte en nationale welvaart, en dat is verkregen door toepassing van de volgende stappen:
a) er wordt een rekenkundig gemiddelde berekend van het aandeel van de bevolking en de oppervlakte van de betrokken lidstaat in de totale bevolking en oppervlakte van alle in aanmerking komende lidstaten; indien evenwel het aandeel van een lidstaat in de totale bevolking zijn aandeel in de totale oppervlakte met een factor 5 of meer overschrijdt, dat wil zeggen indien die lidstaat een uiterst hoge bevolkingsdichtheid heeft, wordt voor deze stap alleen het aandeel in de totale bevolking gebruikt;
b) op de aldus verkregen percentages wordt een coëfficiënt toegepast gelijk aan een derde van het percentage waarmee het BNI per inwoner van de betrokken lidstaat, uitgedrukt in koopkrachtpariteit, boven of onder het gemiddelde BNI per inwoner van alle in aanmerking komende lidstaten ligt (welk gemiddelde wordt weergegeven als 100 %).
3. Gezien de aanzienlijke behoeften op het gebied van vervoers- en milieu-infrastructuur van de lidstaten die op of na 1 mei 2004 tot de Unie zijn toegetreden, wordt het aandeel in het Cohesiefonds gemiddeld gedurende de periode bepaald op een derde van de totale financiële toewijzing (Structuurfondsen en Cohesiefonds tezamen). Voor de overige lidstaten is de financiële toewijzing het rechtstreekse resultaat van de in punt 2 beschreven toewijzingsmethode.
Toewijzingsmethode voor de lidstaten en regio's die in aanmerking komen voor de in artikel 6 bedoelde doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”
4. Het aandeel van elke betrokken lidstaat is de som van de aandelen van zijn in aanmerking komende regio's, die worden bepaald volgens de onderstaande criteria, gewogen zoals vermeld: totale bevolking (weging 0,5), aantal werklozen in regio's van NUTS-niveau III met een werkloosheidspercentage dat boven het groepsgemiddelde ligt (weging 0,2), aantal banen dat nodig is om een arbeidsparticipatie van 70 % te bereiken (weging 0,15), aantal werkenden met een laag opleidingsniveau (weging 0,10), geringe bevolkingsdichtheid (weging 0,05). Vervolgens worden de aandelen bijgesteld overeenkomstig de relatieve regionale welvaart (voor elke regio, verhoging of verlaging van zijn totale aandeel met + 5 %/-5 % naar gelang zijn BBP per inwoner onder of boven het gemiddelde BBP per inwoner van de groep ligt). Het aandeel van elke lidstaat mag evenwel niet minder zijn dan drievierde van zijn aandeel in 2006 in de gezamenlijke financiering uit hoofde van de doelstellingen 2 en 3.
Toewijzingsmethode voor de in artikel 7 bedoelde doelstelling „Europese territoriale samenwerking”
5. De verdeling van de middelen over de ontvangende lidstaten (met inbegrip van de bijdrage van het EFRO aan de financiering van het Europees nabuurschaps- en partnerschapsinstrument en van het in artikel 21, lid 2, bedoelde pretoetredingsinstrument) wordt als volgt vastgesteld:
a) voor de in artikel 7, lid 1, bedoelde grensoverschrijdende component, op basis van de bevolking van de regio's van NUTS-niveau III in land- en zeegrensgebieden, als aandeel van de totale bevolking van alle in aanmerking komende regio's;
b) voor de in artikel 7, lid 2, bedoelde transnationale component, op basis van de totale bevolking van de lidstaat, als aandeel van de totale bevolking van alle betrokken lidstaten.
Toewijzingsmethode voor de lidstaten en regio's die in aanmerking komen voor de in artikel 8 bedoelde overgangssteun
6. Toewijzingen in het kader van de in artikel 8 bedoelde overgangssteun worden berekend aan de hand van de volgende parameters:
a) voor de regio's als omschreven in artikel 8, lid 1, 80 % van de in 2006 per regio vastgestelde steunintensiteit per inwoner in 2007, gevolgd door een lineaire vermindering om in 2013 te komen tot de nationale gemiddelde steunintensiteit per inwoner voor de doelstelling Regionaal concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid. Aan de aldus verkregen toewijzing wordt, in voorkomend geval, een bedrag toegevoegd in verband met de toewijzing van een premie van 600 EUR per werkloze, toegepast op het aantal werklozen in die regio boven het aantal werklozen dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde werkloosheidspercentage van alle convergentieregio's van de EU zou hebben;
b) voor de regio's als omschreven in artikel 8, lid 2, 75 % van hun in 2006 per regio vastgestelde steunintensiteit per inwoner in 2007, gevolgd door een lineaire vermindering om in 2011 te komen tot de nationale gemiddelde steunintensiteit per inwoner voor de doelstelling Regionaal concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid. Aan de aldus verkregen toewijzing wordt, in voorkomend geval, een bedrag toegevoegd in verband met de toewijzing van een premie van 600 EUR per werkloze, toegepast op het aantal werklozen in die regio boven het aantal werklozen dat de regio zou tellen indien zij het gemiddelde werkloosheidspercentage van alle convergentieregio's van de EU zou hebben;
c) voor de lidstaten als omschreven in artikel 8, lid 3, is de toewijzing degressief over een periode van zeven jaar, waarbij het bedrag in 2007 1,2 miljard EUR beloopt, in 2008 850 miljoen EUR, in 2009 500 miljoen EUR, in 2010 250 miljoen EUR, in 2011 200 miljoen EUR, in 2012 150 miljoen EUR en in 2013 100 miljoen EUR.
Plafond voor overdrachten van middelen ter ondersteuning van de cohesie
7. Ter bevordering van de doelstellingen, namelijk het op passende wijze concentreren van middelen uit het cohesiefonds op de minst ontwikkelde regio's en lidstaten, en het verminderen van de verschillen in de gemiddelde steunintensiteit per inwoner ten gevolge van de vaststelling van een bovengrens, bedraagt het plafond voor overdrachten krachtens deze verordening uit de fondsen aan elke afzonderlijke lidstaat:
— voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003 van minder dan 40 % van het gemiddelde van de EU-25: 3,7893 % van hun BBP
— voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003 gelijk aan of hoger dan 40 % en minder dan 50 % van het gemiddelde van de EU-25: 3,7135 % van hun BBP
— voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003 gelijk aan of hoger dan 50 % en minder dan 55 % van het gemiddelde van de EU-25: 3,6188 % van hun BBP
— voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003 gelijk aan of hoger dan 55 % en minder dan 60 % van het gemiddelde van de EU-25: 3,5240 % van hun BBP
— voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003 gelijk aan of hoger dan 60 % en minder dan 65 % van het gemiddelde van de EU-25: 3,4293 % van hun BBP
— voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003 gelijk aan of hoger dan 65 % en minder dan 70 % van het gemiddelde van de EU-25: 3,3346 % van hun BBP
— voor lidstaten met een gemiddeld BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003 gelijk aan of hoger dan 70 % en minder dan 75 % van het gemiddelde van de EU-25: 3,2398 % van hun BBP
— vervolgens wordt per verhoging van 5 % van het gemiddelde BNI (KKS) per inwoner voor 2001-2003 ten opzichte van het gemiddelde van de EU-25, het plafond voor overdrachten verminderd met 0,09 % van het BBP.
8. Tot de in lid 7 genoemde maxima behoren de bijdrage uit het EFRO voor de financiering van het onderdeel „grensoverschrijdende samenwerking” van het Europees nabuur- en partnerschapsinstrument en het Pretoetredingsinstrument, de bijdrage uit de jaarlijkse toewijzingen van de afdeling Oriëntatie van het EOGFL afkomstige deel van het ELFPO, en het Europees Visserijfonds.
9. De berekeningen van het BBP door de Commissie zullen worden gebaseerd op de statistieken die in april 2005 zijn gepubliceerd. Voor elke lidstaat wordt, uitgaande van de ramingen van de Commissie van april 2005, een individueel nationaal groeipercentage van het BBP voor 2007-2013 toegepast.
10. Indien in 2010 blijkt dat het gecumuleerde BBP van een lidstaat voor de jaren 2007-2009 met meer dan 5 % afwijkt van het overeenkomstig lid 9 geraamde gecumuleerde BBP, ook als gevolg van wijzigingen van de wisselkoersen, worden de overeenkomstig lid 7 voor die periode aan die lidstaat toegewezen bedragen dienovereenkomstig bijgesteld. Het totale netto-effect van deze bijstellingen mag niet meer dan 3 miljard EUR in positieve of negatieve zin bedragen. In ieder geval wordt, indien het netto-effect positief is, het totaal aan bijkomende middelen beperkt tot het niveau van onderbesteding ten opzichte van de plafonds voor categorie 1B zoals die voor de jaren 2007-2010 zijn vermeld in de Interinstitutionele Overeenkomst van 17 mei 2006 betreffende de begrotingsdiscipline en een gezond financieel beheer. De laatste bijstellingen zullen in gelijke delen over de jaren 2011-2013 worden gespreid.
11. Teneinde de waarde van de Poolse zloty tijdens de referentieperiode weer te geven, zal het resultaat van de toepassing van het plafond voor overdrachten, zoals vastgelegd in punt 7 van deze bijlage, met betrekking tot Polen voor de periode voorafgaand aan de in punt 10 bedoelde herziening (2007-2009) vermenigvuldigd worden met een coëfficiënt van 1,04.
Aanvullende bepalingen
12. Wanneer in een bepaalde lidstaat de uitfaseringsregio's als omschreven in artikel 8, lid 1, ten minste eenderde vertegenwoordigen van de totale bevolking van de in 2006 voor doelstelling 1-steun volledig in aanmerking komende regio's, bedragen de steunpercentages 80 % van de in 2006 per regio vastgestelde steunintensiteit per inwoner in 2007, 75 % in 2008, 70 % in 2009, 65 % in 2010, 60 % in 2011, 55 % in 2012 en 50 % in 2013.
13. Bij de toepassing van de in de punten 6, onder a), en 6, onder b), beschreven overgangsregeling geldt voor de regio's die in de periode 2000-2006 niet in aanmerking kwamen voor de status van doelstelling 1 of die daarvoor pas in aanmerking zijn gekomen in 2004, als uitgangspunt 90 % van hun theoretische steunintensiteit per inwoner voor 2006, berekend op basis van de toewijzingsmethode van Berlijn van 1999, waarbij hun regionaal BBP-niveau per inwoner wordt gelijkgesteld met 75 % van het gemiddelde van de EU-15.
14. Onverminderd punt 7 zullen de Poolse NUTS-niveau II-regio's Lubelskie, Podkarpackie, Warmínsko-Mazurskie, Podlaskie en Świetokrzyskie, met de laagste vijf BBP's per inwoner (KKS) in de EU-25, steun uit het EFRO genieten bovenop de steun waarvoor zij anderszins in aanmerking komen. Deze aanvullende financiering bedraagt 107 EUR per inwoner in de periode 2007-2013 in het kader van de convergentiedoelstelling. Eventuele verhoging ex punt 10 van de aan Polen toegewezen steunbedragen geschiedt onverminderd de hierboven beschreven aanvullende financiering.
15. Onverminderd punt 7 wordt aan de NUTS-niveau II-regio Közép-Magyarország een aanvullend bedrag van 140 miljoen EUR toegewezen voor de periode 2007-2013. Voor deze regio gelden dezelfde regelgevende bepalingen als voor de in artikel 8, lid 1, bedoelde regio's.
16. Onverminderd punt 7 wordt aan de NUTS-niveau II-regio Praag voor de periode 2007-2013 een aanvullend bedrag van 200 miljoen EUR toegewezen uit hoofde van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”.
17. Cyprus zal in de periode 2007-2013 de overgangsregelingen genieten die gelden voor de in punt 6 onder b) omschreven regio's, waarbij het uitgangspunt voor Cyprus in 2007 overeenkomstig punt 13 wordt vastgesteld.
18. Hoewel de NUTS-niveau II-regio's Itä-Suomi en Madeira de status van infaseringsregio behouden, zullen zij de financiële overgangsregelingen van punt 6, onder a), genieten.
19. De NUTS-niveau II-regio „Canarische Eilanden” krijgt voor de periode 2007-2013 een aanvullend bedrag van 100 miljoen EUR uit hoofde van de in artikel 8, lid 2, bedoelde overgangssteun.
20. De in artikel 299 van het Verdrag bedoelde ultraperifere gebieden en de regio's van NUTS-niveau II die voldoen aan de criteria van artikel 2 van Protocol nr. 6 bij het Verdrag betreffende de toetreding van Oostenrijk, Finland en Zweden, komen gezien hun specifieke omstandigheden in aanmerking voor extra financiering uit het EFRO. Deze financiering bedraagt 35 EUR per inwoner per jaar en komt bovenop de andere middelen waarvoor deze regio's anderszins in aanmerking komen.
21. Met betrekking tot de toewijzingen op grond van de grensoverschrijdende tak van de in artikel 7, lid 1, bedoelde doelstelling „Europese territoriale samenwerking” zal de steunintensiteit voor regio's langs de voormalige landbuitengrenzen tussen de EU-15 en de EU-12 en tussen de EU-25 en de EU-2 50 % hoger zijn dan die voor de overige betrokken regio's.
22. Uit erkentelijkheid voor de speciale inspanningen voor het vredesproces in Noord-Ierland zal een totaal bedrag van 200 miljoen EUR worden toegewezen voor het programma PEACE over de periode 2007-2013. Het programma PEACE zal worden uitgevoerd als een grensoverschrijdend samenwerkingsprogramma in de zin van artikel 3, lid 2, onder c), en zal met name, ter bevordering van de economische en sociale stabiliteit in de betrokken regio's, acties ter bevordering van de samenhang tussen de gemeenschappen behelzen. Het in aanmerking komende gebied bestaat uit Noord-Ierland en de grensgebieden in Ierland. Dit programma zal worden uitgevoerd uit hoofde van de doelstelling „Europese territoriale samenwerking”, met volledige inachtneming van de additionaliteit van de maatregelen van de structuurfondsen.
23. De Zweedse regio's die vallen onder de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid” krijgen een bijkomend bedrag uit het EFRO van 150 miljoen EUR.
24. Onverminderd punt 7 wordt zowel aan Estland als aan Letland en aan Litouwen, die samen één enkele NUTS II-regio vertegenwoordigen, voor de periode 2007-2013 een aanvullend bedrag van 35 EUR per inwoner toegewezen.
25. De Oostenrijkse regio's die vallen onder de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid” en die liggen aan de voormalige buitengrenzen van de EU, krijgen een bijkomend bedrag uit het EFRO van 150 miljoen EUR. Aan Beieren wordt een soortgelijk aanvullend bedrag van 75 miljoen EURtoegewezen uit hoofde van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid”.
26. Aan Spanje komt een aanvullende toewijzing van 2 miljard EUR uit het EFRO ten goede ter versterking van onderzoek, ontwikkeling en innovatie door en voor ondernemingen overeenkomstig artikel 4, lid 1, en artikel 5, lid 1, van Verordening (EG) nr. 1080/2006. De indicatieve onderverdeling is 70 % voor de in artikel 5 bedoelde convergentieregio's, 5 % voor de regio's die in aanmerking komen voor de in artikel 8, lid 1, bedoelde overgangssteun, 10 % voor de in artikel 6 bedoelde regio's van het concurrentievermogen en de werkgelegenheidsdoelstelling en 15 % voor de regio's die in aanmerking komen voor de in artikel 8, lid 2, bedoelde overgangssteun.
27. Aan Ceuta en Melilla wordt voor de periode 2007-2013 in het kader van het EFRO een aanvullend bedrag van 50 miljoen EUR toegewezen uit hoofde van de in artikel 8, lid 1, bedoelde overgangssteun.
28. Aan Italië wordt uit de structuurfondsen een aanvullend bedrag toegewezen van 1,4 miljard EUR volgens de volgende verdeling: 828 miljoen EUR voor de regio's die in aanmerking komen voor de convergentiedoelstelling van artikel 5, lid 1, 111 miljoen EUR voor de regio die in aanmerking komt voor de overgangssteun van artikel 8, lid 1, 251 miljoen EUR voor de regio die in aanmerking komt voor de overgangssteun van artikel 8, lid 2, en 210 miljoen EUR voor de regio's die in aanmerking komen voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” van artikel 6.
29. Onder erkenning van de bijzondere omstandigheden van Corsica (30 miljoen EUR) en Frans Henegouwen (70 miljoen EUR) ontvangt Frankrijk voor de periode 2007-2013 een aanvullende toewijzing van 100 miljoen EUR in het kader van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en regionale werkgelegenheid”.
30. Een aanvullend bedrag van 167 miljoen EUR wordt toegewezen aan de oostelijke deelstaten van Duitsland die in aanmerking komen voor steun in het kader van de convergentiedoelstelling van artikel 5, lid 1. Een aanvullend bedrag van 58 miljoen EUR wordt toegewezen aan de oostelijke deelstaten van Duitsland die in aanmerking komen voor de overgangssteun van artikel 8, lid 1.
31. Onverminderd punt 7 wordt aan de doelstelling van Europese territoriale samenwerking een aanvullend bedrag van 300 miljoen EUR uit het EFRO toegewezen volgens de volgende verdeling: 200 miljoen EUR voor transnationale samenwerking in de zin van artikel 7, lid 2, en 100 miljoen EUR voor interregionale samenwerking in de zin van artikel 7, lid 3.
BIJLAGE III
Voor de medefinancieringspercentages geldende maxima
(bedoeld in artikel 53)
Criteria |
Lidstaten |
EFRO en ESF Percentage van subsidiabele uitgaven |
Cohesiefonds Percentage van subsidiabele uitgaven |
1. Lidstaten waarvan het bbp over de periode 2001-2003 lager was dan 85 % van het gemiddelde van de EU-25 over dezelfde periode |
Bulgarije, Tsjechië, Estland, Griekenland, Cyprus, Letland, Litouwen, Hongarije, Malta, Polen, Portugal, Roemenië, Slovenië, Slowakije |
85 % voor de convergentiedoelstelling en voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” |
85 % |
2. Andere dan de in punt 1 genoemde lidstaten die op 1 januari 2007 in aanmerking komen voor de overgangsregeling van het Cohesiefonds. |
Spanje |
80 % voor regio's die onder de convergentiedoelstelling vallen alsmede voor infaseringsregio's in het kader van de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” 50 % voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelgenheid” buiten infaseringsregio's |
85 % |
3. Andere dan de in de punten 1 en 2 genoemde lidstaten |
België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk |
75 % voor de convergentiedoelstelling |
— |
4. Andere dan de in de punten 1 en 2 genoemde lidstaten |
België, Denemarken, Duitsland, Frankrijk, Ierland, Italië, Luxemburg, Nederland, Oostenrijk, Finland, Zweden en het Verenigd Koninkrijk |
50 % voor de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” |
— |
5. Ultraperifere regio's als bedoeld in artikel 299, lid 2, van het Verdrag uit de aanvullende toewijzing voor de ultraperifere regio's als bedoeld in punt 20 van bijlage II |
Spanje, Frankrijk en Portugal |
50 % |
— |
6. Ultraperifere regio's als bedoeld in artikel 299, lid 2, van het Verdrag |
Spanje, Frankrijk en Portugal |
85 % in het kader van de convergentiedoelstelling en de doelstelling „Regionaal concurrentievermogen en werkgelegenheid” |
— |
BIJLAGE IV
Uitgavencategorieën
(zoals bedoeld in artikel 9, lid 3)
Doelstellingen: „Convergentie” en „Regionale samenwerking en werkgelegenheid” |
|
Doelstelling: „Convergentie” en de in artikel 8, lid 2, bedoelde regio's, onverminderd het overeenkomstig artikel 5, lid 3, laatste alinea, van Verordening (EG) nr. 1080/2006 genomen besluit |
|
Code |
Prioritaire onderwerpen |
Onderzoek en technologische ontwikkeling (OTO), innovatie en ondernemerschap |
|
01 |
OTO-activiteiten in onderzoekcentra |
02 |
OTO-infrastructuur (onder meer installatie, instrumentarium en snelle computernetwerken tussen onderzoekcentra) en expertisecentra voor een bepaalde technologie |
03 |
Technologieoverdracht en verbetering van samenwerkingsnetwerken tussen kleine en middelgrote ondernemingen (KMO's), tussen deze ondernemingen en andere ondernemingen en universiteiten, alle soorten post-secundaire onderwijsinstellingen, regionale overheden, onderzoekcentra en wetenschappelijke en technologische centra (wetenschaps- en technologieparken, technopoles, enz.) |
04 |
Steun voor OTO, met name in het MKB (onder meer door toegang tot OTO-diensten in onderzoekcentra) |
05 |
Geavanceerde ondersteunende diensten voor bedrijven en bedrijfsgroepen |
06 |
Steun voor MKB ter bevordering van milieuvriendelijke producten en productieprocessen (invoering van een doeltreffend milieubeheerssysteem, vaststelling en toepassing van technologieën ter voorkoming van milieuverontreiniging, integratie van schone technologieën in bedrijfsproductie) |
07 |
Investeringen in ondernemingen die rechtstreeks zijn betrokken bij onderzoek en innovatie (innovatietechnologieën, oprichting van nieuwe ondernemingen door universiteiten, bestaande OTO-centra en ondernemingen, enz.) |
08 |
Andere investeringen in ondernemingen |
09 |
Andere maatregelen ter stimulering van onderzoek en innovatie en ondernemerschap in het MKB |
Informatiemaatschappij |
|
10 |
Telefonie-infrastructuur (inclusief breedbandnetwerken) |
11 |
Informatie- en communicatietechnologie (toegang, veiligheid, interoperabiliteit, risicopreventie, onderzoek, innovatie, e‐inhoud, enz.) |
12 |
Informatie- en communicatietechnologie (TEN-ICT) |
13 |
Diensten en toepassingen voor de burger (e-gezondheid, e-overheid, e-leren, e-insluiting, enz.) |
14 |
Diensten en toepassingen voor het MKB (e-commerce, onderwijs en opleiding, netwerken, enz.) |
15 |
Andere maatregelen voor betere toegang tot en efficiënt gebruik van ICT door het MKB |
Vervoer |
|
16 |
Spoorwegen |
17 |
Spoorwegen (TEN-T) |
20 |
Autosnelwegen |
21 |
Autosnelwegen (TEN-T) |
26 |
Multimodaal vervoer |
27 |
Multimodaal vervoer (TEN-T) |
28 |
Intelligente vervoersystemen |
29 |
Luchthavens |
30 |
Havens |
32 |
Binnenwateren (TEN-T) |
Energie |
|
34 |
Elektriciteit (TEN-E) |
36 |
Aardgas (TEN-E) |
38 |
Aardolieproducten (TEN-E) |
39 |
Duurzame energie: wind |
40 |
Duurzame energie: zon |
41 |
Duurzame energie: biomassa |
42 |
Duurzame energie: waterkracht, geothermisch en andere |
43 |
Energie-efficiëntie, warmtekrachtkoppeling, energiebeheer |
Milieubescherming en risicopreventie |
|
52 |
Bevordering van schoon stadsvervoer |
Verbetering van het aanpassingsvermogen van werknemers, bedrijven, ondernemingen en ondernemers |
|
62 |
Ontwikkeling van systemen en strategieën voor levenslang leren bij bedrijven; opleiding en diensten voor werknemers om hun aanpassingsvermogen te vergroten; bevordering van ondernemerschap en innovatie |
63 |
Ontwerp en verspreiding van innoverende en productievere werkorganisatiemethoden |
64 |
Ontwikkeling van specifieke diensten voor werkgelegenheid, opleiding en ondersteuning in verband met de herstructurering van sectoren en bedrijven, en ontwikkeling van systemen om in te spelen op economische veranderingen en toekomstige eisen qua banen en vaardigheden |
Betere toegang tot werkgelegenheid en duurzaamheid |
|
65 |
Modernisering en versterking van arbeidsmarktinstanties |
66 |
Toepassing van actieve en preventieve maatregelen op de arbeidsmarkt |
67 |
Maatregelen ter stimulering van actief ouder worden en langer doorwerken |
68 |
Steun voor zelfstandigen en het starten van ondernemingen |
69 |
Maatregelen voor meer toegang tot de werkgelegenheid en meer duurzame arbeidsparticipatie en meer vrouwen op de arbeidsmarkt om de genderkloof op de arbeidsmarkt te verkleinen, en om werk en privéleven te combineren, zoals het toegankelijker maken van kinderopvang en van zorg voor afhankelijke personen |
70 |
Specifieke maatregelen om de participatie van migranten op de arbeidsmarkt en daardoor hun sociale integratie te bevorderen |
Verbetering van de sociale insluiting van kansarmen |
|
71 |
Trajecten voor integratie en herintreding in het arbeidsproces van kansarmen; bestrijding van discriminatie bij het betreden van de arbeidsmarkt en het vooruitkomen en bevordering van de aanvaarding van diversiteit op de werkplek |
Verbetering van het menselijke kapitaal |
|
72 |
Ontwerp, invoering en toepassing van hervormingen in onderwijs- en opleidingssystemen teneinde de inzetbaarheid te ontwikkelen, de arbeidsmarktrelevantie van initieel onderwijs en beroepsonderwijs alsook initiële opleiding en beroepsopleiding te verbeteren, en de vaardigheden van opleiders bij te scholen met het oog op innovatie en een kenniseconomie |
73 |
Maatregelen voor een grotere deelname aan onderwijs en opleiding in elke levensfase, o.a. via maatregelen om vroegtijdig schoolverlaten en de seksesegregatie van vakgebieden terug te dringen, en de toegang tot en de kwaliteit van initieel onderwijs, beroepsonderwijs en tertiair onderwijs en initiële opleiding, beroepsopleiding en tertiaire opleiding te vergemakkelijken |
74 |
Ontwikkeling van menselijk potentieel op het gebied van onderzoek en innovatie, met name via onderwijs en opleiding op postuniversitair niveau voor onderzoekers en via netwerkactiviteiten tussen universiteiten, onderzoekcentra en bedrijven |
( 1 ) Instemming betuigd op 4 juli 2006 (nog niet bekendgemaakt in het Publicatieblad).
( 2 ) PB C 255 van 14.10.2005, blz. 79.
( 3 ) PB C 231 van 20.9.2005, blz. 1.
( 4 ) PB C 121 van 20.5.2005, blz. 14.
( 5 ) PB L 277 van 21.10.2005, blz. 1.
( 6 ) PB L 161 van 26.6.1999, blz. 1. Verordening laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 173/2005 (PB L 29 van 2.2.2005, blz. 3).
( 7 ) PB L 154 van 21.6.2003, blz. 1. Verordening gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1888/2005 (PB L 309 van 25.11.2005, blz. 1).
( 8 ) Zie bladzijde 82 van dit Publicatieblad.
( 9 ) PB C 139 van 14.6.2006, blz. 1.
( 10 ) Zie bladzijde 1 van dit Publicatieblad.
( 11 ) Zie bladzijde 12 van dit Publicatieblad.
( 12 ) Zie bladzijde 79 van dit Publicatieblad.
( 13 ) PB L 184 van 17.7.1999, blz. 23.
( 14 ) PB L 134 van 30.4.2004, blz. 114.
( 15 ) PB L 205 van 6.8.2005, blz. 21.
( 16 ) PB L 248 van 16.9.2002, blz. 1.
( 17 ) Verordening (EG) nr. 1828/2006 van de Commissie van 8 december 2006 tot vaststelling van uitvoeringsbepalingen van Verordening (EG) nr. 1083/2006 van de Raad houdende algemene bepalingen inzake het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling, het Europees Sociaal Fonds en het Cohesiefonds, en van Verordening (EG) nr. 1080/2006 van het Europees Parlement en de Raad betreffende het Europees Fonds voor Regionale Ontwikkeling (PB L 371 van 27.12.2006, blz. 1).
( 18 ) PB L 53 van 23.2.2002, blz. 1.
( 19 ) Europese Economische Vooruitzichten, najaar 2009 (European Economy. nr. 10, 2009; Bureau voor publicaties van de Europese Gemeenschap, Luxemburg).
( 20 ) PB L 83 van 27.3.1999, blz. 1. Verordening gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003. Noot voor de lezer: De titel van Verordening (EG) n. 659/1999 is aangepast in verband met de hernummering van de artikelen van het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap overeenkomstig artikel 12 van het Verdrag van Amsterdam; de oorspronkelijke verwijzing was naar artikel 93 van het Verdrag.
( 21 ) Verordening (EEG) nr. 2052/88 van de Raad van 24 juni 1988 betreffende de taken van de fondsen met structurele strekking, hun doeltreffendheid alsmede de coördinatie van hun bijstandsverlening onderling en met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten (PB L 185 van 15.7.1988, blz. 9). Verordening ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 1260/1999.
( 22 ) Verordening (EEG) nr. 4253/88 van de Raad van 19 december 1988 tot vaststelling van toepassingsbepalingen van Verordening (EEG) nr. 2052/88 met betrekking tot de coördinatie van de bijstandsverlening uit de onderscheiden structuurfondsen enerzijds en van die bijstandsverlening met die van de Europese Investeringsbank en de andere bestaande financieringsinstrumenten anderzijds (PB L 374 van 31.12.1988, blz. 1). Verordening ingetrokken bij Verordening (EG) nr. 1260/1999.
( 23 ) Verordening (EG) nr. 1164/94 van de Raad van 16 mei 1994 tot oprichting van een Cohesiefonds (PB L 130 van 25.5.1994, blz. 1). Verordening laatstelijk gewijzigd bij de Toetredingsakte van 2003.