02006L0126 — NL — 01.01.2018 — 008.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

RICHTLIJN 2006/126/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 december 2006

betreffende het rijbewijs

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 403 van 30.12.2006, blz. 18)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

RICHTLIJN 2009/113/EG VAN DE COMMISSIE van 25 augustus 2009

  L 223

31

26.8.2009

►M2

RICHTLIJN 2011/94/EU VAN DE COMMISSIE van 28 november 2011

  L 314

31

29.11.2011

►M3

RICHTLIJN 2012/36/EU VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 19 november 2012

  L 321

54

20.11.2012

►M4

RICHTLIJN 2013/22/EU VAN DE RAAD van 13 mei 2013

  L 158

356

10.6.2013

►M5

RICHTLIJN 2013/47/EU VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 2 oktober 2013

  L 261

29

3.10.2013

►M6

RICHTLIJN 2014/85/EU VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 1 juli 2014

  L 194

10

2.7.2014

►M7

RICHTLIJN (EU) 2015/653 VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 24 april 2015

  L 107

68

25.4.2015

►M8

RICHTLIJN (EU) 2016/1106 VAN DE COMMISSIE Voor de EER relevante tekst van 7 juli 2016

  L 183

59

8.7.2016


Gerectificeerd bij:

 C1

Rectificatie, PB L 081, 28.3.2017, blz.  20 (2012/36/EU)

►C2

Rectificatie, PB L 089, 1.4.2017, blz.  18 (2015/653)




▼B

RICHTLIJN 2006/126/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 20 december 2006

betreffende het rijbewijs

(Voor de EER relevante tekst)



Artikel 1

Model van het rijbewijs

1.  De lidstaten stellen het nationale rijbewijs op volgens het in bijlage I weergegeven Europees model en overeenkomstig deze richtlijn. In het embleem op bladzijde 1 van het Europees model van het rijbewijs staat het onderscheidingsteken van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft.

2.  Onverminderd de voorschriften inzake gegevensbescherming mogen de lidstaten in het rijbewijs een opslagmedium (microchip) inbouwen, zodra de specificaties voor de microchip in bijlage I, die strekken tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn en een aanvulling hierop vormen, door de Commissie zijn vastgesteld volgens de in artikel 9, lid 2, bedoelde procedure. Deze specificaties vereisen een EG-typegoedkeuring die slechts kan worden toegekend wanneer is aangetoond dat deze microchip bestand is tegen pogingen tot manipulatie of verandering van de gegevens.

3.  De microchip bevat de in bijlage I gespecificeerde geharmoniseerde rijbewijsgegevens.

Na overleg met de Commissie mogen de lidstaten extra gegevens opslaan, mits dit op geen enkele manier gevolgen heeft voor de uitvoering van deze richtlijn.

De Commissie mag bijlage I overeenkomstig de procedure van artikel 9, lid 2, wijzigen om in de toekomst de interoperabiliteit te waarborgen.

4.  Na instemming van de Commissie kunnen de lidstaten het in bijlage I weergegeven model zodanig aanpassen dat het rijbewijs voor computerverwerking geschikt is.

Artikel 2

Onderlinge erkenning

1.  De door de lidstaten afgegeven rijbewijzen worden onderling erkend.

2.  Wanneer de houder van een geldig rijbewijs zonder de in artikel 7, lid 2, bepaalde administratieve geldigheidsduur zijn gewone verblijfplaats verwerft in een andere lidstaat dan die welke het rijbewijs heeft afgegeven, kan het gastland de in artikel 7, lid 2, bepaalde administratieve geldigheidsduur op het rijbewijs toepassen door het rijbewijs te vernieuwen vanaf twee jaar na de datum waarop de houder zijn gewone verblijfplaats op het grondgebied heeft verworven.

Artikel 3

Maatregelen om vervalsing tegen te gaan

1.  De lidstaten nemen alle dienstige maatregelen om vervalsing van rijbewijzen te voorkomen, ook met betrekking tot modellen van vóór de inwerkingtreding van deze richtlijn afgegeven rijbewijzen. Zij stellen de Commissie daarvan in kennis.

2.  Het materiaal dat gebruikt wordt voor het rijbewijs van bijlage I, wordt volgens door de Commissie overeenkomstig de procedure van artikel 9, lid 2, te bepalen specificaties die strekken tot wijziging van niet-essentiële onderdelen van deze richtlijn en een aanvulling hierop vormen, tegen vervalsing beveiligd. De lidstaten mogen extra veiligheidskenmerken invoeren.

3.  De lidstaten zorgen ervoor dat uiterlijk op 19 januari 2033 alle rijbewijzen die worden afgegeven of die in omloop zijn, aan alle voorschriften van deze richtlijn voldoen.

Artikel 4

Categorieën, definities en minimumleeftijden

1.  Met het in artikel 1 bedoelde rijbewijs mogen gemotoriseerde voertuigen van de hierna omschreven categorieën worden bestuurd. Het mag worden afgegeven vanaf de per categorie vastgestelde minimumleeftijd. Onder „gemotoriseerd voertuig” wordt verstaan elk zichzelf over de weg voortbewegend wegvoertuig, anders dan een voertuig dat op rails wordt voortbewogen.

2.  Bromfietsen

categorie AM:

 twee- of driewielige voertuigen met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van ten hoogste 45 kilometer per uur als omschreven in artikel 1, lid 2, punt a), van Richtlijn 2002/24/EG van het Europees Parlement en de Raad van 18 maart 2002 betreffende de goedkeuring van twee- of driewielige motorvoertuigen ( 1 ) (waarvan uitgezonderd die met een door de constructie bepaalde maximumsnelheid van 25 kilometer per uur of minder), en lichte vierwielers als omschreven in artikel 1, lid 3, punt a, van Richtlijn 2002/24/EG;

 de minimumleeftijd voor categorie AM wordt vastgesteld op 16 jaar.

3.  Motorrijwielen met of zonder zijspan en gemotoriseerde driewielers:

 onder „motorrijwiel” worden verstaan tweewielige voertuigen met of zonder zijspan, als omschreven in artikel 1, lid 2, punt b, van Richtlijn 2002/24/EG;

 onder „gemotoriseerde driewieler” worden verstaan voertuigen op drie symmetrisch geplaatste wielen, als omschreven in artikel 1, lid 2, punt c, van Richtlijn 2002/24/EG;

a) categorie A1:

 motorrijwielen met een maximale cilinderinhoud van 125 cm3, een maximumvermogen van 11 kW en een vermogen/gewichtsverhouding van minder dan 0,1 kW per kg;

 gemotoriseerde driewielers met een maximumvermogen van 15 kW;

 de minimumleeftijd voor categorie A1 wordt vastgesteld op 16 jaar;

b) categorie A2:

 motorrijwielen met een maximumvermogen van 35 kW en een vermogen/gewichtsverhouding van minder dan 0,2 kW per kg en niet afgeleid van een voertuig met meer dan het dubbele vermogen;

 de minimumleeftijd voor categorie A2 wordt vastgesteld op 18 jaar;

c) categorie A:

i) motorrijwielen

 De minimumleeftijd voor categorie A wordt vastgesteld op 20 jaar. Om motorrijwielen van deze categorie te mogen besturen is echter ten minste twee jaar rijervaring op motorrijwielen met rijbewijs A2 vereist. Deze eis in verband met de rijervaring hoeft echter niet te worden gesteld aan kandidaten van 24 jaar en ouder;

ii) gemotoriseerde driewielers met een vermogen van meer dan 15 kW

 De minimumleeftijd voor gemotoriseerde driewielers met een vermogen van meer dan 15 kW wordt vastgesteld op 21 jaar.

4.  Motorvoertuigen:

 onder „motorvoertuig” wordt verstaan elk gemotoriseerd voertuig dat gewoonlijk wordt gebruikt voor het vervoer van personen of goederen over de weg, of om voertuigen voor het vervoer van personen of goederen over de weg voort te trekken. Deze term omvat mede trolleybussen, dat wil zeggen voertuigen die in verbinding staan met een elektrische leiding en niet rijden op spoorstaven. De term heeft geen betrekking op landbouw- en bosbouwtrekkers;

 onder „landbouw- of bosbouwtrekker” wordt verstaan elk gemotoriseerd voertuig op wielen of rupsbanden, met ten minste twee assen, voornamelijk bestemd voor tractiedoeleinden en in het bijzonder ontworpen voor het trekken, duwen, dragen of in beweging brengen van bepaalde werktuigen, machines of aanhangwagens die voor gebruik in de land- of bosbouw zijn bestemd, en die slechts bijkomstig voor personen- of goederenvervoer over de weg of voor het trekken van voertuigen voor personen- of goederenvervoer over de weg worden gebruikt;

a) categorie B1:

 vierwielers als omschreven in artikel 1, lid 3, punt b, van Richtlijn 2002/24/EG;

 de minimumleeftijd voor categorie B1 wordt vastgesteld op 16 jaar;

 categorie B1 is facultatief; in lidstaten waar deze rijbewijscategorie niet wordt ingevoerd, is voor het besturen van deze voertuigen een rijbewijs van categorie B vereist;

b) categorie B:

motorvoertuigen met een toegestane maximum massa van ten hoogste 3 500  kg en ontworpen en gebouwd voor het vervoer van ten hoogste 8 personen, de bestuurder niet meegerekend; aan de motorvoertuigen van deze categorie kan een aanhangwagen worden gekoppeld mits de toegestane maximum massa daarvan niet meer bedraagt dan 750 kg.

Onverminderd de bepalingen inzake de regels voor typegoedkeuring van de betrokken voertuigen, kan aan de motorvoertuigen van deze categorie een aanhangwagen met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg worden gekoppeld mits de toegestane maximum massa van dit samenstel niet meer bedraagt dan 4 250  kg. Voor zulke samenstellen met een massa van meer dan 3 500  kg eisen de lidstaten overeenkomstig de bepalingen van bijlage V, dat een dergelijk samenstel slechts mag worden bestuurd indien de bestuurder

 een opleiding heeft voltooid, of

 geslaagd is voor een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag.

De lidstaten kunnen eisen dat de bestuurder zowel een opleiding moet hebben voltooid als geslaagd moet zijn voor een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag.

De lidstaten geven de bevoegdheid om een dergelijk samenstel te besturen met de passende communautaire code op het rijbewijs aan.

De minimumleeftijd voor categorie B wordt vastgesteld op 18 jaar;

c) categorie BE:

 onverminderd de bepalingen inzake de regels voor typegoedkeuring van de betrokken voertuigen, samenstellen van voertuigen bestaande uit een trekkend voertuig van categorie B en een aanhangwagen of oplegger waarbij de toegestane maximum massa van de aanhangwagen of oplegger niet meer dan 3 500  kg bedraagt;

 de minimumleeftijd voor categorie BE wordt vastgesteld op 18 jaar;

d) categorie C 1:

motorvoertuigen niet behorende tot de categorieën D 1 of D met een toegestane maximum massa van meer dan 3 500  kg en ten hoogste 7 500  kg en die zijn ontworpen en gebouwd voor het vervoer van ten hoogste acht personen, de bestuurder niet meegerekend; aan motorvoertuigen van deze categorie kan een aanhangwagen worden gekoppeld met een toegestane maximum massa van ten hoogste 750 kg;

e) categorie C1E:

 onverminderd de bepalingen inzake de regels voor typegoedkeuring van de betrokken voertuigen, samenstellen van voertuigen bestaande uit een trekkend voertuig van categorie C1 en een aanhangwagen of oplegger met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg, mits de toegestane massa van het samenstel ten hoogste 12 000  kg bedraagt;

 onverminderd de bepalingen inzake de regels voor typegoedkeuring van de betrokken voertuigen, samenstellen van voertuigen bestaande uit een trekkend voertuig van categorie B en een aanhangwagen of oplegger met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg, mits de toegestane massa van het samenstel ten hoogste 12 000  kg bedraagt;

 de minimumleeftijd voor de categorieën C1 en C1E wordt vastgesteld op 18 jaar, onverminderd de bepalingen inzake het besturen van dergelijke voertuigen in Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 juli 2003 betreffende de vakbekwaamheid en de opleiding en nascholing van bestuurders van bepaalde voor goederen- en personenvervoer over de weg bestemde voertuigen ( 2 );

f) categorie C:

motorvoertuigen anders dan die van de categorieën D of D1 met een toegestane maximum massa van meer dan 3500 kg en die zijn ontworpen en gebouwd voor het vervoer van ten hoogste acht personen, de bestuurder niet meegerekend; aan motorvoertuigen van deze categorie kan een aanhangwagen worden gekoppeld waarvan de toegestane maximum massa niet meer dan 750 kg bedraagt;

g) categorie CE:

 onverminderd de bepalingen inzake de regels voor typegoedkeuring van de betrokken voertuigen, samenstellen van voertuigen bestaande uit een trekkend voertuig van categorie C en een aanhangwagen of oplegger met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg;

 de minimumleeftijd voor de categorieën C en CE wordt vastgesteld op 21 jaar, onverminderd de bepalingen inzake het besturen van dergelijke voertuigen in Richtlijn 2003/59/EG;

h) categorie D1:

motorvoertuigen ontworpen en gebouwd voor het vervoer van ten hoogste 16 personen, de bestuurder niet meegerekend, en met een maximumlengte van 8 m; aan motorvoertuigen van deze categorie kan een aanhangwagen worden gekoppeld met een toegestane maximum massa van ten hoogste 750 kg;

i) categorie D1E:

 onverminderd de bepalingen inzake de regels voor typegoedkeuring van de betrokken voertuigen, samenstellen van voertuigen bestaande uit een trekkend voertuig van categorie D1 en een aanhangwagen met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg;

 de minimumleeftijd voor de categorieën D1 en D1E wordt vastgesteld op 21 jaar, onverminderd de bepalingen inzake het besturen van dergelijke voertuigen in Richtlijn 2003/59/EG;

j) categorie D:

motorvoertuigen ontworpen en gebouwd voor het vervoer van meer dan 8 personen, de bestuurder niet meegerekend. Aan motorvoertuigen die met een rijbewijs van categorie D mogen worden bestuurd, kan een aanhangwagen worden gekoppeld met een toegestane maximum massa van ten hoogste 750 kg;

k) categorie DE:

 onverminderd de bepalingen inzake de regels voor typegoedkeuring van de betrokken voertuigen, samenstellen van voertuigen bestaande uit een trekkend voertuig van categorie D en een aanhangwagen met een toegestane maximum massa van meer dan 750 kg;

 de minimumleeftijd voor de categorieën D en DE wordt vastgesteld op 24 jaar, onverminderd de bepalingen inzake het besturen van dergelijke voertuigen in Richtlijn 2003/59/EG.

5.  Na instemming van de Commissie kunnen de lidstaten bepaalde bijzondere typen van gemotoriseerde voertuigen, zoals speciale voertuigen voor gehandicapten, uitsluiten van dit artikel.

De lidstaten kunnen voertuigen die in gebruik zijn bij of onder controle staan van de strijdkrachten of de burgerbescherming, van de toepassing van deze richtlijn uitsluiten.

6.  De lidstaten mogen de minimumleeftijd voor de afgifte van een rijbewijs aanpassen:

a) voor categorie AM naar beneden tot 14 jaar of naar boven tot 18 jaar;

b) voor categorie B1 naar boven tot 18 jaar;

c) voor categorie A1 naar boven tot 17 jaar of 18 jaar:

 indien er een verschil van twee jaar is tussen de minimumleeftijd voor categorie A1 en de minimumleeftijd voor categorie A2, en

 indien een rijervaring van ten minste twee jaar op motorrijwielen van categorie A2 is vereist vooraleer toestemming voor het besturen van motorrijwielen van categorie A kan worden verleend, zoals bepaald in artikel 4, lid 3, onder c), punt i);

d) voor de categorieën B en BE naar beneden tot 17 jaar.

De lidstaten mogen de minimumleeftijd voor categorie C tot 18 jaar en voor categorie D tot 21 jaar verlagen wat betreft:

a) voertuigen die worden gebruikt door de brandweer en voertuigen die worden gebruikt bij de handhaving van de openbare orde;

b) voertuigen die op de weg worden beproefd met het oog op reparatie en onderhoud.

Rijbewijzen die overeenkomstig dit lid worden afgegeven aan personen die nog niet de in de leden 2 tot en met 4 vermelde leeftijd hebben bereikt, zijn alleen geldig op het grondgebied van de lidstaat van afgifte tot de rijbewijshouder de in de leden 2 tot en met 4 vermelde leeftijd heeft bereikt.

De lidstaten kunnen rijbewijzen die zijn afgegeven aan bestuurders die nog niet de in de leden 2 tot en met 4 vermelde leeftijd hebben bereikt, als op hun grondgebied geldige rijbewijzen erkennen.

Artikel 5

Voorwaarden en beperkingen

1.  Op het rijbewijs wordt vermeld onder welke voorwaarden de houder een voertuig mag besturen.

2.  Wanneer iemand wegens lichamelijke gebreken slechts bepaalde typen voertuigen of aangepaste voertuigen mag besturen, geschiedt het in artikel 7 bedoeld examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag in een dergelijk voertuig.

Artikel 6

Fasering en gelijkwaardigheid van categorieën

1.  De afgifte van het rijbewijs hangt van de volgende voorwaarden af:

a) het rijbewijs voor de categorieën C1, C, D1 en D wordt slechts afgegeven aan bestuurders die reeds bevoegd zijn voor categorie B;

b) het rijbewijs voor de categorieën BE, C1E, CE, D1E en DE wordt slechts afgegeven aan bestuurders die reeds bevoegd zijn voor respectievelijk categorie B, C1, C, D1 of D.

2.  De geldigheid van het rijbewijs wordt als volgt vastgesteld:

a) het rijbewijs voor de categorieën C1E, CE, D1E of DE is ook geldig voor het besturen van samenstellen van categorie BE;

b) het rijbewijs voor categorie CE is ook geldig voor categorie DE, zolang de houder bevoegd is voor categorie D;

c) het rijbewijs voor de categorieën CE of DE is ook geldig voor het besturen van samenstellen van respectievelijk de categorieën C1E en D1E;

d) rijbewijzen van alle categorieën zijn ook geldig voor voertuigen van categorie AM. Voor rijbewijzen die op zijn eigen grondgebied zijn afgegeven mag een lidstaat echter de gelijkwaardigheid voor categorie AM beperken tot de categorieën A1, A2 en A, indien de betreffende lidstaat voor het verkrijgen van een rijbewijs van categorie AM een praktisch examen verplicht stelt;

e) rijbewijzen voor de categorie A2 zijn ook geldig voor categorie A1;

f) het rijbewijs voor de categorie A, B, C of D is ook geldig voor respectievelijk de categorieën A1, A2, B1, C1 of D1.

3.  Voor het verkeer op hun grondgebied kunnen de lidstaten de volgende rijbewijzen gelijkwaardig verklaren:

a) een rijbewijs van categorie B, voor gemotoriseerde driewielers met een vermogen van meer dan 15 kW, mits de houder van het rijbewijs van categorie B ten minste 21 jaar is;

b) een rijbewijs van categorie B, voor motorrijwielen van categorie A1.

Aangezien dit lid alleen van toepassing is op het eigen grondgebied, vermelden de lidstaten niet op het rijbewijs dat de houder deze voertuigen mag besturen.

4.  De lidstaten kunnen, na raadpleging van de Commissie, machtiging verlenen voor het besturen op hun grondgebied van:

a) voertuigen van categorie D1 met een maximaal toegestane massa van 3 500  kg, gespecialiseerde inrichtingen voor het vervoer van gehandicapte passagiers daaronder niet begrepen), door bestuurders van ten minste 21 jaar die sedert ten minste twee jaar houder zijn van een rijbewijs van categorie B, op voorwaarde dat de betrokken voertuigen voor sociale doeleinden door niet-commerciële organisaties worden gebruikt en dat zij door vrijwilligers worden bestuurd;

b) voertuigen met een maximaal toegestane massa van meer dan 3 500  kg, door bestuurders van ten minste 21 jaar die sedert ten minste twee jaar houder zijn van een rijbewijs van categorie B, op voorwaarde dat de betrokken voertuigen hoofdzakelijk bestemd zijn stilstaand te worden gebruikt voor opleidings- of recreatiedoeleinden, dat zij voor sociale doeleinden door niet-commerciële organisaties worden gebruikt, dat zij zodanig zijn verbouwd dat zij niet kunnen worden gebruikt voor het vervoer van meer dan negen personen, noch voor het vervoer van allerlei goederen, behalve die welke strikt noodzakelijk zijn voor het beoogde gebruik.

Artikel 7

Afgifte, geldigheid en verlenging

1.  De afgifte van het rijbewijs is aan de volgende voorwaarden onderworpen:

a) De aanvrager moet overeenkomstig het bepaalde in bijlage II met goed gevolg een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag en een theoretisch examen afleggen, alsmede voldoen aan de medische normen van bijlage III.

b) De aanvrager van een rijbewijs van categorie AM moet enkel slagen voor een theoretisch examen. De lidstaten kunnen voor deze categorie eisen dat de aanvrager slaagt voor een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag en een medisch onderzoek ondergaat.

Voor drie- en vierwielers van deze categorie kunnen de lidstaten een apart examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag verplicht stellen. Om een onderscheid te maken tussen de voertuigen in categorie AM kan er op het rijbewijs een nationale code worden aangebracht.

c) De aanvrager is, wat betreft categorie A2 of categorie A, na minimaal 2 jaar rijervaring te hebben opgedaan op een motorrijwiel van respectievelijk categorie A1 of categorie A2, uitsluitend geslaagd voor een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag, of heeft een opleiding voltooid overeenkomstig bijlage VI.

d) De aanvrager heeft een opleiding voltooid of is geslaagd voor een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag, of heeft een opleiding voltooid en is geslaagd voor een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag overeenkomstig bijlage V wat betreft categorie B voor het besturen van een samenstel als omschreven in artikel 4, lid 4, onder b), tweede alinea.

e) De aanvrager moet zijn gewone verblijfplaats hebben op het grondgebied van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft, of het bewijs leveren dat hij ten minste 6 maanden in een onderwijsinstelling in de lidstaat is ingeschreven.

2.  

a) Vanaf 19 januari 2013 hebben de door de lidstaten voor de categorieën AM, A1, A2, A, B, B1 en BE afgegeven rijbewijzen een administratieve geldigheidsduur van tien jaar.

Een lidstaat kan ervoor kiezen deze rijbewijzen af te geven met een administratieve geldigheid tot 15 jaar.

b) Vanaf 19 januari 2013 hebben de door de lidstaten voor de categorieën C, CE, C1, C1E, D, DE, D1, D1E afgegeven rijbewijzen een administratieve geldigheid van vijf jaar.

c) De verlenging van een rijbewijs kan een nieuwe administratieve geldigheidsduur doen ingaan voor een andere categorie of andere categorieën waarvoor de houder van het rijbewijs rijbevoegdheid heeft, voorzover dit in overeenstemming is met de bepalingen van deze richtlijn.

d) De aanwezigheid van een microchip overeenkomstig artikel 1 is geen noodzakelijke voorwaarde voor de geldigheid van een rijbewijs. Het verlies of het onleesbaar zijn van de microchip, of enige andere beschadiging ervan heeft geen invloed op de geldigheid van het document.

3.  De verlenging van het rijbewijs op het moment dat de administratieve geldigheidsduur verstrijkt, is afhankelijk van:

a) de vaststelling dat nog steeds voldaan is aan de minimumnormen inzake lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig zoals vermeld in bijlage III voor de rijbewijzen van de categorieën C, CE, C1, C1E, D, DE, D1, D1E; en

b) het feit dat de betrokkene zijn gewone verblijfplaats heeft, of aantoont dat hij voor ten minste zes maanden in een onderwijsinstelling is ingeschreven, op het grondgebied van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft.

De lidstaten kunnen bij de verlenging van een rijbewijs van de categorieën A, A1, A2, AM, B, B1 en BE verplichten tot een onderzoek om na te gaan of voldaan is aan de minimumnormen inzake lichamelijke en geestelijke geschiktheid voor het besturen van een motorrijtuig zoals vermeld in bijlage III.

De lidstaten mogen de in lid 2 omschreven administratieve geldigheidsduur van aan nieuwe bestuurders afgegeven rijbewijzen van alle categorieën beperken teneinde specifieke maatregelen toe te passen op deze bestuurders om de verkeersveiligheid te verhogen.

De lidstaten mogen de administratieve geldigheidsduur van eerste rijbewijzen van de categorieën C en D die aan nieuwe bestuurders worden afgegeven, beperken tot 3 jaar teneinde specifieke maatregelen op deze bestuurders te kunnen toepassen om de verkeersveiligheid te verhogen.

De lidstaten mogen de in lid 2 omschreven administratieve geldigheidsduur van individuele rijbewijzen van alle categorieën beperken als het nodig is vaker medische controles uit te voeren of andere specifieke maatregelen toe te passen, bv. beperkingen voor verkeersovertreders.

De lidstaten mogen de in lid 2 omschreven administratieve geldigheidsduur van rijbewijzen van op hun grondgebied verblijvende houders die de leeftijd van 50 jaar hebben bereikt, beperken om vaker medische controles te houden of andere specifieke maatregelen toe te passen, bijvoorbeeld het organiseren van opfriscursussen. De beperkte administratieve geldigheidsduur kan pas ingaan bij verlenging van het rijbewijs.

4.  Onverminderd de nationale strafrechtelijke en politiële bepalingen kunnen de lidstaten na raadpleging van de Commissie voor de afgifte van het rijbewijs nationale voorschriften laten gelden die andere dan de in deze richtlijn vervatte voorwaarden behelzen.

5.  

a) Eenieder kan slechts houder zijn van één enkel rijbewijs.

b) De lidstaten weigeren een rijbewijs af te geven wanneer wordt vastgesteld dat de aanvrager reeds houder is van een rijbewijs.

c) De lidstaten nemen de nodige maatregelen ter uitvoering van punt b). De nodige maatregelen met betrekking tot de afgifte, vervanging, verlenging of inwisseling van een rijbewijs houden in dat bij de andere lidstaten wordt nagegaan of de aanvrager reeds houder is van een rijbewijs wanneer daaromtrent een redelijk vermoeden bestaat.

d) Om de controles krachtens punt b) te vergemakkelijken, maken de lidstaten gebruik van het EU-rijbewijzennetwerk, zodra dat netwerk operationeel is.

Onverminderd artikel 2 zien de lidstaten er bij het afgeven van een rijbewijs grondig op toe dat de houders voldoen aan de voorschriften van lid 1, en passen zij hun nationale bepalingen inzake nietigverklaring en intrekking van de rijbevoegdheid toe indien wordt vastgesteld dat een rijbewijs is afgegeven zonder dat aan de eisen daarvoor is voldaan.

Artikel 8

Aanpassing aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang

De noodzakelijke wijzigingen om de bijlagen I tot en met VI aan te passen aan de wetenschappelijke en technische vooruitgang, worden aangenomen volgens de procedure van artikel 9, lid 2.

Artikel 9

Comité

1.  De Commissie wordt bijgestaan door het „comité voor het rijbewijs”.

2.  Wanneer naar dit lid wordt verwezen zijn artikel 5 bis, leden 1 tot en met 4 en artikel 7 van Besluit 1999/468/EG van toepassing, met inachtneming van artikel 8 van dat besluit.

Artikel 10

Examinatoren

Vanaf de inwerkingtreding van deze richtlijn dienen de examinatoren voor het rijbewijs te voldoen aan de minimumnormen van bijlage IV.

Examinatoren voor het rijbewijs die hun functie uitoefenen vóór 19 januari 2013 dienen enkel te voldoen aan de vereisten van kwaliteitsborging en regelmatige bijscholing.

Artikel 11

Diverse bepalingen betreffende de inwisseling, intrekking, vervanging en erkenning van rijbewijzen

1.  Indien de houder van een door een lidstaat afgegeven geldig rijbewijs zijn gewone verblijfplaats naar een andere lidstaat heeft overgebracht, kan hij om inwisseling van zijn rijbewijs tegen een gelijkwaardig rijbewijs verzoeken. De lidstaat die tot inwisseling overgaat, moet nagaan voor welke categorie het overgelegde rijbewijs nog geldig is.

2.  Onder voorbehoud van de naleving van het territorialiteitsbeginsel van de strafrechtelijke en politiële bepalingen, kan de lidstaat van gewone verblijfplaats op de houder van een door een andere lidstaat afgegeven rijbewijs zijn nationale bepalingen toepassen die betrekking hebben op de beperking, schorsing, intrekking of nietigverklaring van de rijbevoegdheid en daartoe zo nodig overgaan tot inwisseling van dat rijbewijs.

3.  De lidstaat die tot inwisseling overgaat, zendt het oude rijbewijs terug naar de autoriteiten van de lidstaat die het heeft afgegeven en vermeldt de redenen van die procedure.

4.  Een lidstaat weigert een rijbewijs af te geven aan een aanvrager wiens rijbewijs in een andere lidstaat is beperkt, geschorst of ingetrokken.

Een lidstaat weigert de geldigheid te erkennen van een rijbewijs dat door een andere lidstaat aan een persoon is verstrekt, wanneer het rijbewijs van die persoon op het grondgebied van de eerstgenoemde staat is beperkt, geschorst of ingetrokken.

Een lidstaat kan eveneens weigeren een rijbewijs af te geven aan een aanvrager wiens rijbewijs in een andere lidstaat nietig is verklaard.

5.  Een rijbewijs dat bij voorbeeld verloren of gestolen is, kan alleen worden vervangen door de bevoegde autoriteiten van de lidstaat waar de houder zijn gewone verblijfplaats heeft. De autoriteiten vervangen het rijbewijs aan de hand van de gegevens die zij bezitten of, in voorkomend geval, op grond van een verklaring van de bevoegde autoriteiten van de lidstaat die het oorspronkelijke rijbewijs heeft afgegeven.

6.  Wanneer een lidstaat een door een derde land afgegeven rijbewijs inwisselt tegen een rijbewijs van Europees model, wordt daarvan op het rijbewijs van Europees model, alsook bij iedere latere verlenging of vervanging, melding gemaakt.

Een dergelijke inwisseling is slechts mogelijk, indien het door een derde land afgegeven rijbewijs is ingeleverd bij de bevoegde autoriteiten van de lidstaat. Indien de houder van dat rijbewijs zijn normale verblijfplaats naar een andere lidstaat overbrengt, kan deze laatste besluiten het in artikel 2 neergelegde beginsel van wederzijdse erkenning niet toe te passen.

Artikel 12

Gewone verblijfplaats

Voor de toepassing van deze richtlijn wordt onder „gewone verblijfplaats” verstaan de plaats waar iemand gewoonlijk verblijft, dat wil zeggen gedurende ten minste 185 dagen per kalenderjaar, wegens persoonlijke en beroepsmatige bindingen of, voor iemand zonder beroepsmatige bindingen, wegens persoonlijke bindingen waaruit nauwe banden blijken tussen hemzelf en de plaats waar hij woont.

De gewone verblijfplaats van iemand die zijn beroepsmatige bindingen op een andere plaats dan zijn persoonlijke bindingen heeft en daardoor afwisselend op verschillende plaatsen in twee of meer lidstaten verblijft, wordt evenwel geacht zich op dezelfde plaats als zijn persoonlijke bindingen te bevinden, op voorwaarde dat hij daar op geregelde tijden terugkeert. Deze laatste voorwaarde vervalt, wanneer de betrokkene voor een opdracht van een bepaalde duur in een lidstaat verblijft. Het volgen van onderwijs aan een universiteit of een school impliceert niet dat de gewone verblijfplaats is verplaatst.

Artikel 13

Gelijkwaardigheid van rijbewijzen naar een niet-Europees model

1.  Na instemming van de Commissie stellen de lidstaten de gelijkwaardigheid vast tussen de rijbevoegdheden die zijn verkregen vóór de uitvoering van deze richtlijn en categorieën welke in artikel 4 zijn omschreven.

Na raadpleging van de Commissie kunnen de lidstaten in hun nationale wetgevingen de nodige wijzigingen voor de uitvoering van artikel 11, leden 4, 5 en 6, aanbrengen.

2.  Vóór 19 januari 2013 verleende rijbevoegdheden worden niet ingetrokken of op welke wijze dan ook anders gekwalificeerd door de bepalingen van deze richtlijn.

Artikel 14

Beoordeling

Niet eerder dan 19 januari 2018 brengt de Commissie verslag uit over de uitvoering van deze richtlijn en over het effect ervan op de verkeersveiligheid.

Artikel 15

Wederzijdse bijstand

De lidstaten verlenen elkaar bijstand bij de uitvoering van deze richtlijn en wisselen informatie uit over de rijbewijzen die zij hebben afgegeven, ingewisseld, vervangen, verlengd of ingetrokken. Zij gebruiken daartoe het daarvoor opgezette EU-rijbewijzennetwerk, zodra dat netwerk operationeel is.

Artikel 16

Omzetting

1.  De lidstaten dienen uiterlijk 19 januari 2011 de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen vast te stellen en bekend te maken die nodig zijn om aan artikel 1, lid 1, artikel 3, artikel 4, leden 1, 2 en 3, en lid 4, onder b) tot en met k), artikel 6, lid 1 en lid 2, onder a), c), d) en e), artikel 7, lid 1, onder b), c) en d), en leden 2, 3 en 5, artikelen 8, 10, 13, 14, en 15, alsmede bijlage I, punt 2, bijlage II, punt 5.2 betreffende de categorieën A1, A2 en A, en bijlage IV, V en VI te voldoen. Zij delen de Commissie de tekst van die bepalingen onverwijld mede.

2.  Zij passen die bepalingen toe vanaf 19 januari 2013.

3.  Wanneer de lidstaten die bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. In de bepalingen wordt tevens vermeld dat verwijzingen in bestaande wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen naar de ingetrokken richtlijnen gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn. De regels voor deze verwijzing en de formulering van deze vermelding worden vastgesteld door de lidstaten.

4.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van intern recht mede die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen.

Artikel 17

Intrekking

Richtlijn 91/439/EEG wordt met ingang van 19 januari 2013 ingetrokken, onverminderd de verplichtingen van de lidstaten met betrekking tot de in bijlage VII, deel B, genoemde termijnen voor omzetting in nationaal recht van die richtlijn.

Artikel 2, lid 4, van Richtlijn 91/439/EEG wordt ingetrokken met ingang van 19 januari 2007.

Verwijzingen naar de ingetrokken richtlijn gelden als verwijzingen naar de onderhavige richtlijn en worden gelezen volgens de concordantietabel in bijlage VIII.

Artikel 18

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 2, lid 1, artikel 5, artikel 6, lid 2, onder b), artikel 7, lid 1, onder a), artikel 9, artikel 11, leden 1, 3, 4, 5 en 6, artikel 12 en de bijlagen I, II en III zijn van toepassing met ingang van 19 januari 2009.

Artikel 19

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.




BIJLAGE I

▼M2

BEPALINGEN BETREFFENDE HET MODELRIJBEWIJS VAN DE EUROPESE UNIE

▼B

1. De fysieke kenmerken van de kaart van het ►M2  modelrijbewijs van de Europese Unie ◄ zijn in overeenstemming met de ISO-normen 7810 en 7816-1.

De kaart is gemaakt van polycarbonaat.

De methodes voor toetsing van de kenmerken van de rijbewijzen aan de internationale normen zijn in overeenstemming met ISO-norm 10373.

2. Fysieke beveiliging van rijbewijzen

De fysieke beveiliging van rijbewijzen kan als volgt worden bedreigd:

 vervaardiging van valse kaarten: creatie van een nieuw document dat sterke gelijkenis vertoont met het origineel, hetzij door volledig nieuwe vervaardiging hetzij door kopiëring van het origineel;

 materiële ingreep: een kenmerk van een origineel document veranderen, bijvoorbeeld door bepaalde op het document gedrukte gegevens te wijzigen.

De algehele beveiliging stoelt op het volledige systeem van indiening van de aanvraag, verstrekking van gegevens, materiaal van de kaart, druktechniek, een minimum aantal verschillende beveiligingskenmerken en personalisering.

a) Het voor rijbewijzen gebruikte materiaal wordt door middel van de volgende technieken tegen vervalsing beveiligd (verplichte beveiligingskenmerken):

 de bestanddelen van de kaart zijn optisch dood;

 beveiligingsondergrond in de vorm van een patroon dat zodanig is ontworpen dat het niet kan worden vervalst door scannen, drukken of kopiëren, door middel van irisdruk met meerkleurige veiligheidsinkt en positieve en negatieve guillochedruk. Het patroon bestaat niet uit de primaire kleuren (cyaan/magenta/geel/zwart) en bevat zowel complexe patroonvormen in ten minste twee speciale kleuren als micro-opschriften;

 optisch variabele elementen die adequate bescherming bieden tegen kopiëren of vervalsen van de foto;

 lasergravure;

 in de zone voor de foto moeten het patroon van de beveiligingsondergrond en de foto zelf ten minste aan de zijkant van de foto samenvallen (verflauwend patroon).

b) Het voor rijbewijzen gebruikte materiaal moet voorts tegen vervalsing worden beveiligd door ten minste drie van de volgende technieken (aanvullende beveiligingskenmerken):

 inkt met kleuromslag*,

 thermochrome inkt*,

 aangepaste hologrammen*,

 variabele laserbeelden*,

 ultraviolette fluorescerende inkt, zichtbaar en transparant,

 iriserende druk,

 digitaal watermerk op de ondergrond,

 infrarode of fosforescerende pigmenten,

 voelbare karakters, symbolen of patronen*.

c) Het staat lidstaten vrij andere beveiligingskenmerken in te voeren. Als basis verdienen de met een asterisk gemerkte technieken de voorkeur, omdat zij de functionarissen van de wetshandhavingsinstanties in staat stellen zonder bijzondere hulpmiddelen na te gaan of de kaart geldig is.

3. Het rijbewijs heeft twee zijden:

Bladzijde 1 bevat:

a) de vermelding „rijbewijs”, in hoofdletters, gedrukt in de taal/talen van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft;

b) de vermelding van de naam van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft; deze vermelding is facultatief;

▼M2

c) het onderscheidingsteken van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft, negatief afgedrukt in een door twaalf gele sterren omringde blauwe rechthoek; de onderscheidingstekens zijn:

B : België

BG : Bulgarije

CZ : Tsjechië

DK : Denemarken

D : Duitsland

EST : Estland

GR : Griekenland

E : Spanje

F : Frankrijk

▼M4

HR : Kroatië

▼M2

IRL : Ierland

I : Italië

CY : Cyprus

LV : Letland

LT : Litouwen

L : Luxemburg

H : Hongarije

M : Malta

NL : Nederland

A : Oostenrijk

PL : Polen

P : Portugal

RO : Roemenië

SLO : Slovenië

SK : Slowakije

FIN : Finland

S : Zweden

UK : Verenigd Koninkrijk;

▼B

d) de gegevens die specifiek zijn voor het afgegeven rijbewijs, met de volgende nummers:

1. de naam van de houder,

2. de voornaam van de houder,

3. geboortedatum en -plaats van de houder,

4.

 

a. de datum van afgifte van het rijbewijs,

b. de datum waarop de administratieve geldigheidsduur van het rijbewijs afloopt of een streepje wanneer de geldigheidsduur krachtens artikel 7, lid 2, onder c), onbeperkt is,

c. de naam van de bevoegde instantie die het rijbewijs afgeeft (mag op bladzijde 2 worden afgedrukt),

d. ander nummer dan dat in rubriek 5, dat nuttig is voor de administratie van het rijbewijs (facultatieve vermelding),

5. nummer van het rijbewijs,

6. de foto van de houder,

7. de handtekening van de houder,

8. de verblijfplaats, de woonplaats of het postadres (facultatieve vermelding),

9. de voertuigcategorie die de houder gerechtigd is te besturen (de nationale categorieën worden in een ander lettertype gedrukt dan de geharmoniseerde categorieën);

▼M2

e) de vermelding „model van de Europese Unie” in de taal/talen van de lidstaat die het rijbewijs afgeeft en de vermelding „rijbewijs” in de overige talen van de Gemeenschap, gedrukt in roze letters en op een zodanige wijze dat deze de achtergrond van het rijbewijs vormen:

Свидетелство за управление на МПС

Permiso de Conducción

Řidičský průkaz

Kørekort

Führerschein

Juhiluba

Άδεια Οδήγησης

Driving Licence

Permis de conduire

Ceadúas Tiomána

▼M4

Vozačka dozvola

▼M2

Patente di guida

Vadītāja apliecība

Vairuotojo pažymėjimas

Vezetői engedély

Liċenzja tas-Sewqan

Rijbewijs

Prawo Jazdy

Carta de Condução

Permis de conducere

Vodičský preukaz

Vozniško dovoljenje

Ajokortti

Körkort;

▼B

f) referentiekleuren:

 blauw: Reflex blauw Pantone;

 geel: Pantone Geel.

Bladzijde 2 bevat:

a)

 

9. de voertuigcategorie die de houder gerechtigd is te besturen (de nationale categorieën worden in een ander lettertype gedrukt dan de geharmoniseerde categorieën);

▼M2

10. de datum van eerste afgifte per categorie (deze datum moet bij iedere latere vervanging of inwisseling op het nieuwe rijbewijs worden vermeld); in elk datumveld moeten twee cijfers worden ingevuld en wel in de volgende volgorde: dag.maand.jaar (DD.MM.JJ);

11. de datum waarop de geldigheidsduur afloopt voor elke categorie; in elk datumveld moeten twee cijfers worden ingevuld en wel in de volgende volgorde: dag.maand.jaar (DD.MM.JJ);

▼M7

12. de eventuele aanvullende of beperkende gegevens in code naast elke desbetreffende categorie.

De codes worden als volgt vastgesteld:

codes 01 tot en met 99 :

geharmoniseerde codes van de Europese Unie

BESTUURDER (medische redenen)

01.

Correctie en/of bescherming van het gezichtsvermogen

01.01.

Bril

01.02.

Contactlenzen

01.05.

Ooglap

01.06.

Bril of contactlenzen

01.07.

Specifiek gezichtshulpmiddel

02.

Gehoorprothese/hulp communicatie

03.

Prothese/orthese van de ledematen

03.01.

Prothese/orthese arm

03.02.

Prothese/orthese been

AANPASSINGEN VOERTUIG

10.

Aangepaste versnellingsbak

10.02.

Automatische keuze van de versnelling

10.04.

Aangepaste bediening van de versnellingsbak

15.

Aangepaste koppeling

15.01.

Aangepast koppelingspedaal

15.02.

Handmatig bediende koppeling

15.03.

Automatische koppeling

15.04.

Maatregel om blokkering of activering van het koppelingspedaal te voorkomen

20.

Aangepaste remsystemen

20.01.

Aangepast rempedaal

20.03.

Rempedaal geschikt voor bediening met linkervoet

20.04.

Schuifrempedaal

20.05.

Kantelbaar rempedaal

20.06.

Handbediende rem

20.07.

Remmen met een maximale bedieningskracht van … N ( 3 ) (bijvoorbeeld: „20.07(300N)”)

20.09.

Aangepaste parkeerrem

20.12.

Maatregel om blokkering of activering van het rempedaal te voorkomen

20.13.

Knierem

20.14.

Rembediening ondersteund door externe kracht

25.

Aangepast acceleratiesysteem

25.01.

Aangepast gaspedaal

25.03.

Kantelbaar gaspedaal

25.04.

Handmatig gas geven

25.05.

Gas geven met knie

25.06.

Gas geven ondersteund door externe kracht

25.08.

Gaspedaal aan linkerkant

25.09.

Maatregel om blokkering of activering van gaspedaal te voorkomen

31.

Aangepaste pedalen en pedaalbescherming

31.01.

Extra parallelpedalen

31.02.

Pedalen op (nagenoeg) gelijke hoogte

31.03.

Maatregel om blokkering of bediening van gas- en rempedalen te voorkomen als de pedalen niet met de voet worden bediend

31.04.

Vloerverhoging

32.

Gecombineerde bedrijfsrem- en acceleratiesystemen

32.01.

Gecombineerd, met één hand bediend bedrijfsrem- en acceleratiesysteem

32.02.

Gecombineerd, met externe kracht bediend bedrijfsrem- en acceleratiesysteem

33.

Gecombineerde bedrijfsrem-, acceleratie- en besturingssystemen

33.01.

Gecombineerd acceleratie-, bedrijfsrem- en besturingssysteem bediend door externe kracht met één hand

33.02.

Gecombineerd acceleratie-, bedrijfsrem- en besturingssysteem bediend door externe kracht met twee handen

35.

Aangepaste bedieningsorganen (verlichting, ruitenwisser, ruitensproeier, claxon, richtingaanwijzers enz.)

35.02.

Bedieningsorganen bedienbaar zonder het stuur los te laten

35.03.

Bedieningsorganen bedienbaar zonder het stuur met de linkerhand los te laten

35.04.

Bedieningsorganen bedienbaar zonder het stuur met de rechterhand los te laten

35.05.

Bedieningsorganen bedienbaar zonder het stuur en de acceleratie- en remmechanismen los te laten

40.

Aangepaste stuurinrichting

40.01.

Stuurinrichting met een maximale bedieningskracht van … N ( 4 ) (bijvoorbeeld „40.01(140N)”)

40.05.

Aangepast stuurwiel (groter en/of dikker stuurwiel, kleinere diameter stuurwiel enz.)

40.06.

Aangepaste stand van het stuurwiel

40.09.

Voetbediend stuur

40.11.

Hulpmiddel op stuurwiel

40.14.

Aangepaste alternatieve stuurinrichting voor bediening met één hand/arm

40.15.

Aangepaste alternatieve stuurinrichting voor bediening met twee handen/armen

42.

Aangepaste hulpmiddelen voor zicht naar achteren/opzij

42.01.

Aangepast hulpmiddel voor zicht naar achteren

42.03.

Extra hulpmiddel in het voertuig voor zijdelings zicht

42.05.

Hulpmiddel tegen dode hoek

43.

Bestuurdersstoel

43.01.

Bestuurdersstoel op normale kijkhoogte en op normale afstand van het stuurwiel en de pedalen

43.02.

Bestuurdersstoel aangepast aan lichaamsvorm

43.03.

Bestuurdersstoel met zijsteun voor goede stabiliteit

43.04.

Bestuurdersstoel met armleuning

43.06.

Aangepaste veiligheidsgordel

43.07.

Veiligheidsgordel met steun voor goede stabiliteit

44.

Aanpassingen van het motorrijwiel (vermelding subcode verplicht)

44.01.

Eén remelement voor alle remhandelingen

44.02.

Aangepaste voorrem

44.03.

Aangepaste achterrrem

44.04.

Aangepaste gashendel

44.08.

Zithoogte waarbij de bestuurder in zittende positie beide voeten tegelijk op de grond kan plaatsen en het motorrijwiel in evenwicht kan houden tijdens stoppen en stilstaan

44.09.

Maximale bedieningskracht van de voorrem … N ( 5 ) (bijvoorbeeld „44.09(140N)”)

44.10.

Maximale bedieningskracht van de achterrem … N ( 6 ) (bijvoorbeeld „44.10(240N)”)

44.11.

Aangepaste voetsteun

44.12.

Aangepaste handgreep

45.

Motorrijwiel uitsluitend met zijspan

46.

Alleen driewielers

47.

Alleen voertuigen met meer dan twee wielen die tijdens het starten, stoppen en stilstaan niet door de bestuurder in evenwicht moeten worden gehouden

50.

Alleen het voertuig met chassisnummer (voertuigidentificatienummer, VIN)

Letters gebruikt in combinatie met codes 01 tot en met 44 voor nadere specificatie:

a

links

b

rechts

c

hand

d

voet

e

midden

f

arm

g

duim

CODES VOOR BEPERKT GEBRUIK

61.

Alleen rijden bij daglicht (bijvoorbeeld: één uur na zonsopgang tot één uur voor zonsondergang)

62.

Alleen rijden binnen een straal van … km vanaf de woonplaats van de rijbewijshouder of alleen binnen de stad/regio …

63.

Alleen rijden zonder passagiers

64.

Rijden met maximale snelheid van … km per uur

65.

Rijden alleen toegestaan in gezelschap van een andere houder van een rijbewijs van op zijn minst dezelfde categorie

66.

Rijden zonder aanhangwagen

67.

Rijden op snelweg niet toegestaan

68.

Alcohol niet toegestaan

69.

Alleen rijden met voertuigen die zijn uitgerust met een alcoholslot overeenkomstig EN 50436. Opgave van een einddatum is facultatief (bijvoorbeeld „69” of „69(01.01.2016)”).

ADMINISTRATIEVE VERMELDINGEN

70.

Ingewisseld voor rijbewijs nr. … afgegeven door … (voor een derde land: EU/VN-symbool, bijvoorbeeld „70.0123456789.NL”)

71.

Duplicaat van rijbewijs nr. … (voor een derde land: EU/VN-symbool, bijvoorbeeld „71.987654321.HR”)

73.

Alleen vierwielige motorvoertuigen van categorie B (B1)

78.

Alleen voertuigen met automatische schakeling

79.

[…] Alleen voertuigen conform de specificaties tussen haken, in het kader van de toepassing van artikel 13 van deze richtlijn.

79.01.

Alleen tweewielige voertuigen met of zonder zijspan

79.02.

Alleen driewielige of lichte vierwielige voertuigen van de categorie AM

79.03.

Alleen driewielers

79.04.

Alleen driewielers met een aanhangwagen met een maximaal toegestane massa van ten hoogste 750 kg

79.05.

Motorrijwielen van categorie A1 met een verhouding vermogen/gewicht van meer dan 0,1 kW/kg

79.06.

Voertuigen van categorie BE met een aanhangwagen waarvan de maximaal toegestane massa groter is dan 3 500  kg

80.

Alleen voor houders van een rijbewijs voor driewielige motorrijwielen van categorie A die jonger zijn dan 24 jaar

81.

Alleen voor houders van een rijbewijs voor tweewielige motorrijwielen van categorie A die jonger zijn dan 21 jaar

95.

Bestuurder, houder van het getuigschrift van vakbekwaamheid, die voldoet aan de vakbekwaamheidsvereisten van Richtlijn 2003/59/EG tot … (bijvoorbeeld „95(01.01.12)”)

▼C2

96.

Voertuigen van categorie B met een aanhangwagen met een toegestane maximummassa van meer dan 750 kg, waarbij de toegestane maximummassa van het samenstel hoger ligt dan 3 500  kg, maar ten hoogste 4 250  kg bedraagt

▼M7

97.

Geen toestemming voor het besturen van een voertuig van categorie C1 dat onder Verordening (EEG) nr. 3821/85 valt ( 7 )

code 100 en hoger : nationale codes die alleen gelden voor het verkeer op het grondgebied van de lidstaat die het rijbewijs heeft afgegeven

Wanneer een code geldt voor alle categorieën waarvoor het rijbewijs is afgegeven, kan hij worden afgedrukt onder de rubrieken 9, 10 en 11;

13. een ruimte voor de eventuele vermelding door de lidstaat van ontvangst, in het kader van de toepassing van punt 4, onder a), van deze bijlage, van de voor de administratie van het rijbewijs noodzakelijke gegevens;

14. een ruimte voor de eventuele vermelding door de lidstaat die het rijbewijs afgeeft, van de gegevens die noodzakelijk zijn voor de administratie of met betrekking tot de verkeersveiligheid (facultatieve vermelding). Indien de vermelding onder een in deze bijlage omschreven rubriek valt, moet deze vermelding worden voorafgegaan door het nummer van de overeenkomstige rubriek.

Met uitdrukkelijke schriftelijke instemming van de houder kunnen gegevens die geen verband houden met de administratie van het rijbewijs of de verkeersveiligheid eveneens in deze ruimte worden opgenomen; de toevoeging van deze vermeldingen heeft geen gevolgen voor het gebruik van het model als rijbewijs;

▼M2

b) een toelichting bij de genummerde rubrieken op de bladzijden 1 en 2 van het rijbewijs voor de rubrieken 1, 2, 3, 4 a), 4 b), 4 c), 5, 10, 11 en 12;

▼M4

Indien een lidstaat deze vermeldingen in een andere nationale taal dan een van de volgende talen: het Bulgaars, het Deens, het Duits, het Engels, het Ests, het Fins, het Frans, het Grieks, het Hongaars, het Italiaans, het Kroatisch, het Lets, het Litouws, het Maltees, het Nederlands, het Pools, het Portugees, het Roemeens, het Sloveens, het Slowaaks, het Spaans, het Tsjechisch, het Zweeds wenst te stellen, moet hij het rijbewijs opstellen in twee talen waaronder één van de bovengenoemde talen, onverminderd de overige bepalingen van deze bijlage;

▼B

c) op het ►M2  modelrijbewijs van de Europese Unie ◄ moet ruimte worden vrijgehouden voor een eventuele microchip of gelijkwaardige geïnformatiseerde voorziening.

4.   Bijzondere bepalingen

a) Wanneer de houder van een door een lidstaat overeenkomstig deze bijlage afgegeven rijbewijs zijn gewone verblijfplaats naar een andere lidstaat heeft overgebracht, kan laatstgenoemde lidstaat op het rijbewijs de voor de administratie van het rijbewijs vereiste vermeldingen opnemen, mits hij die vermeldingen ook opneemt op de rijbewijzen die hij zelf afgeeft en daarvoor over de nodige ruimte beschikt.

b) Na overleg met de Commissie kunnen de lidstaten kleuren of markeringen, zoals een streepjescode en nationale symbolen, toevoegen, onverminderd de overige bepalingen van deze bijlage.

In het kader van de wederzijdse erkenning van rijbewijzen mag de streepjescode geen andere informatie bevatten dan die welke reeds leesbaar op het rijbewijs voorkomt of die noodzakelijk is voor de afgifte van het rijbewijs.

▼M2

c) Informatie op de voor- en achterzijde van de kaart dient met het oog leesbaar te zijn, waarbij voor de punten 9 tot en met 12 aan de achterzijde een letterkorps van minimaal 5 punten moet worden gebruikt.

▼M2

MODELRIJBEWIJS VAN DE EUROPESE UNIE

Bladzijde 1

image

Bladzijde 2

image

▼M2 —————

▼B




BIJLAGE II

I.   MINIMUMEISEN VOOR RIJEXAMENS

De lidstaten nemen de nodige maatregelen om zich ervan te vergewissen dat de toekomstige bestuurders voldoen aan de eisen inzake kennis, rijvaardigheid en rijgedrag voor het besturen van een motorvoertuig. Het daartoe ingestelde examen behelst:

 een theoretisch examen, en vervolgens

 een examen inzake rijvaardigheid en rijgedrag.

Hieronder volgt de examenprocedure.

A.   THEORETISCH EXAMEN

1.   Vorm

Er dient een zodanige vorm te worden gekozen dat kan worden nagegaan of de kandidaat de vereiste kennis bezit met betrekking tot de in de punten 2, 3 en 4 van deze bijlage genoemde onderwerpen.

Indien de kandidaat houder is van een rijbewijs voor een andere categorie waarvoor met goed gevolg een theoretisch examen is afgelegd, kan vrijstelling worden verleend van de bepalingen in punt 2, 3 en 4 van deze bijlage die deze rijbewijzen gemeen hebben.

2.   Inhoud van het theoretisch examen voor alle categorieën voertuigen

2.1. Het examen moet betrekking hebben op elk van de onderstaande punten, waarbij het aan de lidstaten wordt overgelaten om voor elk punt de inhoud en de vorm vast te stellen:

2.1.1. Verkeersregels:

 in het bijzonder inzake verkeerstekens, wegmarkeringen, signalen, voorrangsregels en snelheidsbeperkingen;

2.1.2. Bestuurder:

 het belang van oplettendheid en van de houding ten opzichte van medeweggebruikers;

 waarneming, beoordeling en reactie, met name reactietijd, en gedragsveranderingen bij de bestuurder ten gevolge van alcohol, drugs en geneesmiddelen, gemoedsgesteldheid en vermoeidheid;

▼M6

2.1.3. Weg:

 de belangrijkste richtlijnen voor het bewaren van afstand, remweg en wegligging van het voertuig in uiteenlopende weg- en weersomstandigheden;

 verkeersrisico's in verband met de wegomstandigheden, in het bijzonder veranderingen ten gevolge van de weerstoestand en het tijdstip van de dag of de nacht;

 kenmerken van de verschillende soorten wegen en daarop betrekking hebbende wettelijke voorschriften;

 veilig rijden in tunnels;

▼B

2.1.4. Medeweggebruikers:

 specifieke risico's in verband met de onervarenheid van medeweggebruikers en de deelneming aan het verkeer van de meest kwetsbare categorieën, zoals kinderen, voetgangers, fietsers en passagiers die in hun mobiliteit beperkt zijn;

 risico's in verband met de deelneming aan het verkeer en het besturen van diverse typen voertuigen en in verband met het verschillende gezichtsveld van de bestuurders van deze voertuigen;

2.1.5. Algemene voorschriften en diversen:

 voorschriften voor administratieve bescheiden in verband met het gebruik van het voertuig;

 algemene regels voor de door de bestuurder te volgen gedragslijn bij ongevallen (plaatsen van de gevarendriehoek, waarschuwen, enz.) en maatregelen die hij/zij in voorkomend geval kan nemen om hulp te verlenen aan verkeersslachtoffers;

 veiligheidseisen met betrekking tot het voertuig, de lading en de passagiers;

2.1.6. Voorzorgsmaatregelen bij het verlaten van het voertuig;

2.1.7. De mechanische onderdelen die voor de rijveiligheid van belang zijn: de kandidaten moeten in staat zijn de meest voorkomende defecten te ontdekken, in het bijzonder aan de stuurinrichting, wielophanging, remmen, banden, verlichting en richtingaanwijzers, reflectoren, achteruitkijkspiegels, voorruit en ruitenwissers, uitlaatsysteem, veiligheidsgordels en claxon;

2.1.8. Veiligheidsinrichtingen van de voertuigen, met name het gebruik van veiligheidsgordels, hoofdsteunen en veiligheidsvoorzieningen voor kinderen;

2.1.9. Regels voor het milieuvriendelijke gebruik van het voertuig (alleen claxonneren indien nodig, matig brandstofgebruik, beperking van uitlaatgassen, enz.).

3.   Specifieke voorschriften voor de categorieën A1, A2 en A

3.1. Verplichte toetsing van de algemene kennis van:

3.1.1. Het gebruik van beschermende uitrusting, zoals handschoenen, schoeisel, kleding en helm;

3.1.2. Zichtbaarheid van motorrijders voor medeweggebruikers;

3.1.3. Specifieke risico's in verband met uiteenlopende wegomstandigheden zoals hierboven genoemd, met bijzondere aandacht voor gladde delen als putdeksels, wegmarkeringen zoals strepen en pijlen, tramrails, enz.;

3.1.4. Mechanische onderdelen die voor de verkeersveiligheid van belang zijn zoals hierboven genoemd, met bijzondere aandacht voor de noodstopschakelaar, het oliepeil en de ketting.

4.   Specifieke voorschriften voor de categorieën C, CE, C1, C1E, D, DE, D1, D1E

4.1. Verplichte toetsing van de algemene kennis van:

▼M3

4.1.1. Voorschriften inzake rij- en rusttijden zoals beschreven in Verordening (EG) nr. 561/2006 van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 tot harmonisatie van bepaalde voorschriften van sociale aard voor het wegvervoer ( 8 ); het gebruik van controleapparatuur zoals beschreven in Verordening (EEG) nr. 3821/85 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer.

▼B

4.1.2. Voorschriften inzake het type vervoer: goederen of personen;

4.1.3. Voertuig- en vervoersdocumenten die zijn vereist voor nationaal en internationaal vervoer van goederen en personen;

4.1.4. Maatregelen bij ongevallen; kennis van de maatregelen die moeten worden genomen na een ongeval of vergelijkbare gebeurtenis, met inbegrip van noodmaatregelen zoals de evacuatie van passagiers en de grondbeginselen van eerste hulp;

4.1.5. De voorzorgsmaatregelen die moeten worden genomen bij het verwisselen van wielen;

4.1.6. Voorschriften inzake gewichten en afmetingen; voorschriften inzake snelheidsbegrenzers;

4.1.7. Beperking van het gezichtsveld die door de kenmerken van het voertuig wordt veroorzaakt;

4.1.8. Lezen van een wegenkaart, routeplanner, inclusief het gebruik van elektronische navigatiesystemen (optioneel);

4.1.9. Veiligheidseisen bij het laden van het voertuig: het beheersen van de lading (laden en vastzetten), problemen met verschillende soorten lading (bijvoorbeeld vloeistoffen, hangende lading, enz.), het laden en lossen van goederen en het gebruik van laadapparatuur (alleen categorieën C, CE, C1, C1E);

4.1.10. De verantwoordelijkheid van de bestuurder met betrekking tot het vervoer van passagiers; het comfort en de veiligheid van passagiers; het vervoeren van kinderen; de nodige controles vóór het wegrijden; in het theoretische examen moeten verschillende bussen aan de orde komen (bussen voor openbaar vervoer, touringcars, bussen met speciale afmetingen, enz.) (alleen categorieën D, DE, D1, D1E).

▼M3

4.1a. De lidstaten kunnen aanvragers van een rijbewijs voor een voertuig van categorie C1 of C1E dat niet onder Verordening (EEG) nr. 3821/85 valt vrijstellen van de verplichting hun kennis te bewijzen van de in de punten 4.1.1 tot en met 4.1.3 genoemde onderwerpen.

▼B

4.2. Verplichte toetsing van de algemene kennis van de volgende aanvullende voorschriften die betrekking hebben op de categorieën C, CE, D en DE en de volgende zaken betreffen:

4.2.1. De principes van de constructie en werking van: verbrandingsmotoren, vloeistoffen (bijvoorbeeld motorolie, koelvloeistof, ruitensproeiervloeistof), het brandstofsysteem, het elektrische systeem, de ontsteking, het transmissiesysteem (koppeling, versnellingsbak, enz.);

4.2.2. Smering en antivriesbescherming;

4.2.3. De principes van de constructie, montage, correct gebruik en onderhoud van banden;

4.2.4. De principes van de typen, werking, belangrijkste onderdelen, montage, gebruik en dagelijks onderhoud van reminrichtingen en snelheidsbegrenzers;

4.2.5. De principes van de typen, werking, belangrijkste onderdelen, montage, gebruik en dagelijks onderhoud van het koppelmechanisme (alleen categorieën CE, DE);

4.2.6. Methoden voor het opsporen van oorzaken van defecten;

4.2.7. Preventief onderhoud van voertuigen en noodzakelijke lopende reparaties;

4.2.8. De verantwoordelijkheid van de bestuurder voor de ontvangst, het vervoer en de aflevering van goederen volgens afspraak (alleen categorieën C, CE).

B.   EXAMEN INZAKE RIJVAARDIGHEID EN RIJGEDRAG

5.   Voertuig en uitrusting

▼M3

5.1.   Voertuigschakeling

5.1.1.

Om een voertuig met handschakeling te mogen besturen moet de kandidaat een examen inzake de rijvaardigheid en het rijgedrag afleggen met een voertuig met handschakeling.

Onder „voertuig met handschakeling” wordt een voertuig verstaan met een koppelingspedaal (of manueel bediende hendel voor de categorieën A, A2 en A1) die door de bestuurder moet worden ingedrukt om te starten, te stoppen of te schakelen.

5.1.2.

Voertuigen die niet aan de in punt 5.1.1 vastgestelde criteria voldoen, worden als voertuigen met automatische schakeling beschouwd.

Onverminderd punt 5.1.3 moet in het rijbewijs een vermelding worden opgenomen wanneer een kandidaat het rijexamen inzake de rijvaardigheid en het rijgedrag met een voertuig met automatische schakeling heeft afgelegd. Rijbewijzen waarin die vermelding is opgenomen, gelden uitsluitend voor het besturen van voertuigen met automatische schakeling.

▼M6

5.1.3.

Specifieke bepalingen voor voertuigen van de categorieën C, CE, D en DE.

De lidstaten kunnen besluiten geen beperking tot voertuigen met automatische schakeling op te nemen in een rijbewijs voor een voertuig van categorie C, CE, D of DE als bedoeld in punt 5.1.2 wanneer de bestuurder reeds een rijbewijs bezit voor een voertuig met handschakeling in minstens één van de volgende categorieën: B, BE, C, CE, C1, C1E, D, DE, D1 of D1E, en hij de in punt 8.4 beschreven handelingen heeft uitgevoerd tijdens het examen inzake de rijvaardigheid en het rijgedrag.

▼B

5.2.  ►M3  De voertuigen waarmee examens inzake de rijvaardigheid en het rijgedrag worden afgelegd, moeten voldoen aan de volgende minimumnormen. De lidstaten kunnen daaraan strengere eisen stellen of andere normen toevoegen. De lidstaten kunnen voor voertuigen van categorie A1, A2 en A waarmee examens inzake de rijvaardigheid en het rijgedrag worden afgelegd een marge van 5 cm3 beneden de vereiste minimum cilinderinhoud hanteren. ◄

▼M3

Categorie A1:

Motorrijwiel van categorie A1 zonder zijspan, met een maximumvermogen van 11 kW, en een vermogen/gewichtsverhouding van minder dan 0,1 kW per kg, dat een snelheid van ten minste 90 km per uur kan bereiken.

Indien het motorrijwiel door een verbrandingsmotor wordt aangedreven, dient de cilinderinhoud daarvan minstens 120 cm3 te bedragen.

Indien het motorrijwiel door een elektrische motor wordt aangedreven, dient de vermogen/gewichtsverhouding minstens 0,08 kW/kg te bedragen

Categorie A2:

Motorrijwiel zonder zijspan, met een vermogen van ten minsten 20 kW en ten hoogste 35 kW en een vermogen/gewichtsverhouding van hoogstens 0,2 kW/kg.

Indien het motorrijwiel door een verbrandingsmotor wordt aangedreven, dient de cilinderinhoud daarvan minstens 400 cm3 te bedragen.

Indien het motorrijwiel door een elektrische motor wordt aangedreven, dient de vermogen/gewichtsverhouding minstens 0,15 kW/kg te bedragen

Categorie A:

Motorrijwiel zonder zijspan met een ledige massa van meer dan 180 kg en een vermogen van minstens 50 kW. De lidstaten mogen een marge van 5 kg beneden de vereiste minimum massa toestaan.

Indien het motorrijwiel door een verbrandingsmotor wordt aangedreven, dient de cilinderinhoud daarvan minstens 600 cm3 te bedragen.

Indien het motorrijwiel door een elektrische motor wordt aangedreven, dient de vermogen/gewichtsverhouding minstens 0,25 kW/kg te bedragen.

▼M5

De lidstaten kunnen tot 31 december 2018 het gebruik toestaan van motorrijwielen van categorie A met een ledige massa van minder dan 180 kg, en met een vermogen van minstens 40 kW, doch minder dan 50 kW.

▼B

Categorie B:

Vierwielig voertuig van categorie B waarmee een snelheid van ten minste 100 km per uur kan worden bereikt;

Categorie BE:

Samenstel van een examenvoertuig van categorie B en een aanhangwagen met een maximaal toegestane massa van ten minste 1 000  kg, met welk samenstel, dat niet onder categorie B valt, een snelheid van ten minste 100 km per uur kan worden bereikt; de laadruimte van de aanhangwagen moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste even breed en hoog is als het motorvoertuig; de gesloten opbouw mag ook nagenoeg even breed zijn als het motorvoertuig zolang het zicht naar achteren alleen door middel van de buitenspiegels van het motorvoertuig mogelijk is; de feitelijke totale massa van de aanhangwagen moet minimaal 800 kg bedragen;

Categorie B1:

Gemotoriseerde vierwieler waarmee een snelheid van ten minste 60 km per uur kan worden bereikt;

▼M3

Categorie C:

Voertuig van categorie C met een maximaal toegestane massa van ten minste 12 000  kg, een lengte van ten minste 8 m en een breedte van ten minste 2,40 m, waarmee een snelheid van ten minste 80 km per uur kan worden bereikt; uitgerust met ABS, met een versnellingsbak waarbij de versnelling manueel door de bestuurder kan worden gekozen en met controleapparatuur als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3821/85; de laadruimte moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste even breed en hoog is als de cabine; de feitelijke totale massa van het voertuig moet minimaal 10 000  kg bedragen;

Categorie CE:

Geleed voertuig of een samenstel bestaande uit een examenvoertuig van categorie C en een aanhangwagen van ten minste 7,5 m lang; dit voertuig of samenstel moet een maximaal toegestane massa van ten minste 20 000  kg hebben, een lengte van ten minste 14 m en een breedte van ten minste 2,40 m; met dit gelede voertuig of samenstel moet een snelheid van ten minste 80 km per uur kunnen worden bereikt en het moet zijn uitgerust met ABS, een versnellingsbak waarbij de versnelling manueel door de bestuurder kan worden gekozen en met controleapparatuur als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3821/85; de laadruimte moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste even breed en hoog is als de cabine; de feitelijke totale massa van het gelede voertuig of het samenstel moet minimaal 15 000  kg bedragen;

▼B

Categorie C1:

Voertuig van categorie C1 met een maximaal toegestane massa van ten minste 4 000  kg en een lengte van ten minste 5 m, waarmee een snelheid van ten minste 80 km per uur kan worden bereikt; uitgerust met ABS en met controleapparatuur als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3821/85; de laadruimte moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste even breed en hoog is als de cabine;

Categorie C1E:

Samenstel bestaande uit een examenvoertuig van subcategorie C1 en een aanhangwagen met een maximaal toegestane massa van ten minste 1 250  kg; het samenstel moet een lengte hebben van ten minste 8 m en met dit samenstel moet een snelheid van ten minste 80 km per uur kunnen worden bereikt; de laadruimte van de aanhangwagen moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste even breed en hoog is als de cabine van het motorvoertuig; de gesloten opbouw mag ook nagenoeg even breed zijn als het motorvoertuig zolang het zicht naar achteren alleen door middel van de buitenspiegels van het motorvoertuig mogelijk is; de feitelijke totale massa van de aanhangwagen moet minimaal 800 kg bedragen;

Categorie D:

Voertuig van categorie D met een lengte van ten minste 10 m en een breedte van ten minste 2,40 m, waarmee een snelheid van ten minste 80 km per uur kan worden bereikt; uitgerust met ABS en met controleapparatuur als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3821/85;

Categorie DE:

Samenstel bestaande uit een examenvoertuig van categorie D en een aanhangwagen met een maximaal toegestane massa van ten minste 1 250  kg en een breedte van ten minste 2,40 m, waarmee een snelheid van ten minste 80 km per uur kan worden bereikt; de laadruimte van de aanhangwagen moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste 2 m breed en 2 m hoog is; de feitelijke totale massa van de aanhangwagen moet minimaal 800 kg bedragen;

Categorie D1:

Voertuig van subcategorie D1 met een maximaal toegestane massa van ten minste 4 000  kg, en een lengte van ten minste 5 m, waarmee een snelheid van ten minste 80 km per uur kan worden bereikt; uitgerust met ABS en met controleapparatuur als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3821/85;

Categorie D1E:

Samenstel bestaande uit een examenvoertuig van subcategorie D1 en een aanhangwagen met een maximaal toegestane massa van ten minste 1 250  kg, met welk samenstel een snelheid van ten minste 80 km per uur kan worden bereikt; de laadruimte van de aanhangwagen moet bestaan uit een gesloten opbouw die ten minste 2 m breed en 2 m hoog is; de feitelijke totale massa van de aanhangwagen moet minimaal 800 kg bedragen;

Examenvoertuigen van de categorieën BE, C, CE, C1, C1E, D, DE, D1 en D1E die niet voldoen aan de bovenstaande minimumnormen maar die wel vóór of op de datum van inwerkingtreding van deze richtlijn worden gebruikt, mogen nog tot maximaal tien jaar na deze datum worden gebruikt. Aan de bepalingen met betrekking tot de lading moet uiterlijk tien jaar na de inwerkingtreding van Richtlijn 2000/56/EG van de Commissie ( 9 ) door de lidstaten uitvoering zijn gegeven.

6.   Rijvaardigheid en rijgedrag met betrekking tot de categorieën A1, A2 en A

6.1.   Rijklaar maken en technische controle van het voertuig in verband met de verkeersveiligheid

De kandidaten moeten door middel van de onderstaande handelingen aantonen dat zij goed voorbereid aan het examen kunnen beginnen en het voertuig rijklaar kunnen maken:

6.1.1. Correct dragen van beschermende uitrusting, zoals handschoenen, schoeisel, kleding en helm;

6.1.2. Steekproefsgewijze controle van banden, remmen, stuurinrichting, noodstopschakelaar (indien aanwezig), ketting, oliepeil, verlichting, reflectoren, richtingaanwijzers en claxon.

6.2.   Bijzondere verrichtingen in verband met de verkeersveiligheid

6.2.1. Motorrijwiel op de standaard plaatsen, er vanaf halen en zonder hulp van de motor het rijwiel verplaatsen door ernaast te lopen;

6.2.2. Motorrijwiel op de standaard plaatsen;

6.2.3. Ten minste twee verrichtingen bij een lage snelheid, waaronder een slalom ter beoordeling van de bediening van de koppeling in combinatie met de rem, balans, kijkrichting en de houding op het motorrijwiel, en de positie van de voeten op de voetsteunen;

6.2.4. Ten minste twee verrichtingen bij een hogere snelheid, waaronder één verrichting in tweede of derde versnelling, minimaal 30 km per uur, en één verrichting voor het ontwijken van obstakels bij een snelheid van minimaal 50 km per uur, ter beoordeling van de houding op het motorrijwiel, kijkrichting, balans, stuurtechniek en schakeltechniek;

6.2.5. Remmen: er moeten minimaal twee remoefeningen worden uitgevoerd, waaronder een noodstop bij een snelheid van minimaal 50 km per uur, ter beoordeling van de bediening van de voor- en achterrem, kijkrichting en de houding op het motorrijwiel.

Aan de bepalingen inzake de bijzondere verrichtingen in de punten 6.2.3 tot en met 6.2.5 moet uiterlijk vijf jaar na de datum van inwerkingtreding van Richtlijn 2000/56/EG uitvoering zijn gegeven.

6.3.   Rijgedrag

De kandidaten moeten in normale verkeerssituaties veilig en met de vereiste voorzichtigheid de volgende handelingen uitvoeren:

6.3.1. Wegrijden: na parkeren, na een stop in het verkeer, na verlaten van een oprit;

6.3.2. Rijden op rechte wegen; tegenliggers passeren, ook bij wegversmallingen;

6.3.3. Rijden door bochten;

6.3.4. Kruispunten: naderen en oversteken van kruispunten en overwegen;

6.3.5. Veranderen van richting: naar links en rechts; veranderen van rijstrook;

6.3.6. Oprijden/verlaten van snelwegen of vergelijkbare wegen (indien aanwezig): invoegen vanaf de invoegstrook; uitvoegen op de uitvoegstrook;

6.3.7. Inhalen/passeren: inhalen van ander verkeer (indien mogelijk); obstakels voorbijrijden, bijvoorbeeld geparkeerde auto's; ingehaald worden (indien mogelijk);

▼M6

6.3.8. Speciale verkeerselementen (indien aanwezig): rotondes; spoorwegovergangen; tram-/bushaltes; voetgangersoversteekplaatsen; stijgende/dalende weg over een lange afstand; tunnels;

▼B

6.3.9. De nodige voorzorgsmaatregelen nemen bij het afstappen van het voertuig.

7.   Rijvaardigheid en rijgedrag met betrekking tot de categorieën B, B1 en BE

7.1.   Rijklaar maken en technische controle van het voertuig in verband met de verkeersveiligheid

De kandidaten moeten door middel van de onderstaande handelingen aantonen dat zij goed voorbereid aan het examen kunnen beginnen en het voertuig rijklaar kunnen maken:

7.1.1. Verstellen van de zitplaats van de bestuurder voor een juiste zithouding;

7.1.2. Afstellen van de achteruitkijkspiegels, veiligheidsgordel en hoofdsteun (indien aanwezig);

7.1.3. Controleren of de portieren goed gesloten zijn;

7.1.4. Steekproefsgewijze controle van banden, stuurinrichting, remmen, vloeistoffen (bijvoorbeeld motorolie, koelvloeistof, ruitensproeiervloeistof), verlichting, reflectoren, richtingaanwijzers en claxon;

7.1.5. Controle van de veiligheid met betrekking tot de lading van het voertuig: carrosserie, plaatwerk, laaddeuren, cabineslot, manier van laden, vastzetten lading (alleen categorie BE);

7.1.6. Controle van het koppelmechanisme en de elektrische en remverbindingen (alleen categorie BE);

7.2.   Categorieën B en B1: bijzondere verrichtingen in verband met de verkeersveiligheid

Een aantal van de onderstaande verrichtingen moet worden getest (ten minste twee van de vier punten, waarvan één achteruitrijdend):

7.2.1. In rechte lijn achteruitrijden of achteruitrijdend rechts of links een bocht omgaan en daarbij op de juiste rijstrook blijven;

7.2.2. Keren met voor- en achteruitschakeling;

7.2.3. Parkeren op en verlaten van een parkeerruimte (evenwijdig aan of schuin of loodrecht ten opzichte van de weg gelegen, vooruit en achteruit, zowel op een vlakke weg als op een stijgende of dalende weg);

7.2.4. Remmen tot stilstand; een noodstop is optioneel

7.3.   Categorie BE: bijzondere verrichtingen in verband met de verkeersveiligheid

7.3.1. Koppelen en loskoppelen van een aanhangwagen aan/van een motorvoertuig; aan het begin van deze verrichting moeten het voertuig en de aanhangwagen naast elkaar staan (niet in elkaars verlengde);

7.3.2. Achteruitrijdend een bocht maken met een door de lidstaten zelf vast te stellen loop;

7.3.3. Veilig parkeren voor laden/lossen.

7.4.   Rijgedrag

De kandidaten moeten in normale verkeerssituaties veilig en met de vereiste voorzichtigheid de volgende handelingen uitvoeren:

7.4.1. Wegrijden: na parkeren, na een stop in het verkeer, na verlaten van een oprit;

7.4.2. Rijden op rechte wegen; tegenliggers passeren, ook bij wegversmallingen;

7.4.3. Rijden door bochten;

7.4.4. Kruispunten: naderen en oversteken van kruispunten en overwegen;

7.4.5. Veranderen van richting: naar links en rechts; veranderen van rijstrook;

7.4.6. Oprijden/verlaten van snelwegen of vergelijkbare wegen (indien aanwezig): invoegen vanaf de invoegstrook; uitvoegen op de uitvoegstrook;

7.4.7. Inhalen/passeren: inhalen van ander verkeer (indien mogelijk); obstakels voorbijrijden, bijvoorbeeld geparkeerde auto's; ingehaald worden (indien mogelijk);

▼M6

7.4.8. Speciale verkeerselementen (indien aanwezig): rotondes; spoorwegovergangen; tram-/bushaltes; voetgangersoversteekplaatsen; stijgende/dalende weg over een lange afstand; tunnels;

▼B

7.4.9. De nodige voorzorgsmaatregelen nemen bij het verlaten van het voertuig.

8.   Rijvaardigheid en rijgedrag met betrekking tot de categorieën C, CE, C1, C1E, D, DE, D1 en D1E.

8.1.   Rijklaar maken en technische controle van het voertuig in verband met de verkeersveiligheid

De kandidaten moeten door middel van de onderstaande handelingen aantonen dat zij goed voorbereid aan het examen kunnen beginnen en het voertuig rijklaar kunnen maken:

8.1.1. Verstellen van de zitplaats van de bestuurder voor een juiste zithouding;

8.1.2. Afstellen van de achteruitkijkspiegels, veiligheidsgordel en hoofdsteun (indien aanwezig);

8.1.3. Steekproefsgewijze controle van banden, stuurinrichting, remmen, verlichting, reflectoren, richtingaanwijzers en claxon;

▼M3

8.1.4. Controle van de rembekrachtigings- en de stuurbekrachtigingsinrichting; controle van de wielen, wielmoeren, spatborden, voorruit, ruiten en ruitenwissers, vloeistoffen (bijvoorbeeld motorolie, koelvloeistof en ruitensproeiervloeistof); controle en gebruik van alle onderdelen op het dashboard, inclusief de controleapparatuur als bedoeld in Verordening (EEG) nr. 3821/85. De laatstgenoemde eis geldt niet voor aanvragers van een rijbewijs voor een voertuig van categorie C1 of C1E dat niet onder deze verordening valt;

▼B

8.1.5. Controle van de luchtdruk, luchttanks en de wielophanging;

8.1.6. Controle van de veiligheid met betrekking tot de lading van het voertuig: carrosserie, plaatwerk, laaddeuren, laadmechanisme (indien aanwezig), cabineslot (indien aanwezig), manier van laden, vastzetten lading (alleen categorieën C, CE, C1, C1E);

8.1.7. Controle van het koppelmechanisme en de elektrische en remverbindingen (alleen categorieën CE, C1E, DE, D1E);

8.1.8. In staat zijn bijzondere maatregelen te treffen voor de veiligheid van het voertuig; controle van carrosserie, bedrijfsdeuren, nooduitgangen, EHBO-benodigdheden, brandblussers en andere veiligheidsvoorzieningen (alleen categorieën D, DE, D1, D1E);

8.1.9. Lezen van een wegenkaart, routeplanner, inclusief het gebruik van elektronische navigatiesystemen (optioneel).

8.2.   Bijzondere verrichtingen in verband met de verkeersveiligheid

8.2.1. Koppelen en loskoppelen van een aanhangwagen of oplegger aan/van een motorvoertuig; aan het begin van deze verrichting moeten het voertuig en de aanhangwagen of oplegger naast elkaar staan (niet in elkaars verlengde) (alleen categorieën CE, C1E, DE, D1E);

8.2.2. Achteruitrijdend een bocht maken met een door de lidstaten zelf vast te stellen loop;

8.2.3. Veilig parkeren voor laden/lossen bij een laadvloer/laadhelling of soortgelijke inrichting (alleen categorieën C, CE, C1, C1E);

8.2.4. Parkeren om passagiers veilig in of uit de bus te laten stappen (alleen categorieën D, DE, D1, D1E).

8.3.   Rijgedrag

De kandidaten moeten in normale verkeerssituaties veilig en met de vereiste voorzichtigheid de volgende handelingen uitvoeren:

8.3.1. Wegrijden: na parkeren, na een stop in het verkeer, na verlaten van een oprit;

8.3.2. Rijden op rechte wegen; tegenliggers passeren, ook bij wegversmallingen;

8.3.3. Rijden door bochten;

8.3.4. Kruispunten: naderen en oversteken van kruispunten en overwegen;

8.3.5. Veranderen van richting: naar links en rechts; veranderen van rijstrook;

8.3.6. Oprijden/verlaten van snelwegen of vergelijkbare wegen (indien aanwezig): invoegen vanaf de invoegstrook; uitvoegen op de uitvoegstrook;

8.3.7. Inhalen/passeren: inhalen van ander verkeer (indien mogelijk); obstakels voorbijrijden, bijvoorbeeld geparkeerde auto's; ingehaald worden (indien mogelijk);

▼M6

8.3.8. Speciale verkeerselementen (indien aanwezig): rotondes; spoorwegovergangen; tram-/bushaltes; voetgangersoversteekplaatsen; stijgende/dalende weg over een lange afstand; tunnels;

▼B

8.3.9. De nodige voorzorgsmaatregelen nemen bij het verlaten van het voertuig.

▼M3

8.4.   Veilig en energie-efficiënt rijden

8.4.1. Tijdens het rijden de veiligheid waarborgen en het brandstofverbruik en de uitstoot verminderen door waar nodig manueel te schakelen tijdens het optrekken, afremmen of op stijgende en dalende hellingen.

▼B

9.   Beoordeling tijdens het praktische examen

9.1. Tijdens elke rijsituatie wordt beoordeeld in hoeverre de kandidaat in staat is het voertuig te bedienen en of hij/zij in staat is volkomen veilig aan het verkeer deel te nemen. De examinator moet zich tijdens het gehele examen veilig voelen. Rijfouten of gevaarlijk rijgedrag die de veiligheid van het examenvoertuig, de passagiers of de medeweggebruikers direct in gevaar brengen, hebben ongeacht of de examinator al dan niet heeft moeten ingrijpen, tot gevolg dat de kandidaat wordt afgewezen. Het staat de examinator in dat geval vrij het praktische examen voortijdig te beëindigen.

De examinatoren moeten worden opgeleid om de vaardigheid van de kandidaten om in alle opzichten veilig te rijden, correct te beoordelen. Op de werkzaamheden van de examinatoren moet door een door de lidstaat erkend lichaam controle en toezicht worden uitgeoefend met het oog op een correcte en consequente foutenbeoordeling, overeenkomstig de in deze bijlage vastgestelde normen.

9.2. Tijdens de beoordeling moet de examinator in het bijzonder aandacht schenken aan het feit of de kandidaat defensief en sociaal rijgedrag vertoont. Dit gedrag moet overeenkomen met de algehele rijstijl en de examinator moet hiermee rekening houden bij de beeldvorming van de kandidaat. Hiertoe behoren het aanpassend en zelfverzekerd (veilig) rijden. Daarbij moet echter rekening worden gehouden met de weg- en weersomstandigheden, medeweggebruikers, de veiligheid van de overige weggebruikers (met name de kwetsbaardere) en anticipatievermogen.

9.3. De examinator moet tevens beoordelen of de kandidaat op de onderstaande punten voldoende presteert:

9.3.1. Beheersing van het voertuig. Hierbij moet worden gekeken naar: correct gebruik van de veiligheidsgordels, achteruitkijkspiegels, hoofdsteunen, zitplaats; correct gebruik van verlichting en andere voorzieningen; correct gebruik van de koppeling, versnellingsbak, gaspedaal, reminrichting (inclusief de derde reminrichting, indien aanwezig), stuurinrichting; beheersing van het voertuig onder uiteenlopende omstandigheden, bij verschillende snelheden; evenwichtig rijgedrag; gewicht, afmetingen en eigenschappen van het voertuig; gewicht en type lading (alleen categorieën BE, C, CE, C1, C1E, DE, D1E); het comfort van de passagiers (alleen categorieën D, DE, D1, D1E) (niet te snel optrekken, soepel rijgedrag en gelijkmatig remmen);

▼M3

9.3.2. Zuinig en energie-efficiënt rijden. Hierbij moet worden gelet op het aantal omwentelingen per minuut en het schakelen, remmen en versnellen (alleen categorieën B, BE, C, CE, C1, C1E, D, DE, D1, D1E);

▼B

9.3.3. Goed kijken: rondom kijken, spiegels goed gebruiken; dichtbij, verder weg, ver kijken;

9.3.4. Voorrang verlenen: voorrang op kruispunten en overwegen; voorrang verlenen op andere punten (bijvoorbeeld bij het veranderen van richting of rijstrook en bij bijzondere verrichtingen);

9.3.5. De juiste positie kiezen op de weg: juiste positie op de weg, de rijstrook, de rotonde en door bochten, die past bij het type en de eigenschappen van het voertuig; voorsorteren;

9.3.6. Afstand bewaren: voldoende afstand bewaren voor en naast het voertuig; voldoende afstand bewaren van medeweggebruikers;

9.3.7. Snelheid: de maximumsnelheid niet overschrijden; snelheid aanpassen aan de weers- en verkeersomstandigheden en indien nodig aan de nationale snelheidslimiet; rijden met een snelheid waarbij het tot stilstand komen vóór een zichtbare en vrije weg mogelijk is; snelheid aanpassen aan die welke wordt aangehouden door andere, soortgelijke weggebruikers;

9.3.8. Verkeerslichten, verkeerstekens en andere voorzieningen: correct gedrag bij verkeerslichten, opvolgen van de instructies van verkeersregelaars: correct gedrag bij verkeerstekens (verbods- of gebodsborden); correct gedrag bij wegmarkeringen;

9.3.9. Het geven van signalen: signalen geven op de juiste momenten; correct richting aangeven; correct reageren op signalen van andere weggebruikers;

9.3.10. Remmen en stoppen: tijdig gas minderen, afremmen of stoppen, waarbij rekening moet worden gehouden met de omstandigheden; anticipatievermogen; gebruik van de verschillende reminrichtingen (alleen categorieën C, CE, D, DE); gebruik van andere snelheidsbegrenzers dan remmen (alleen categorieën C, CE, D, DE).

10.   Duur van het examen

De duur van het examen en de af te leggen afstand moeten voldoende zijn voor de in deel B van deze bijlage genoemde beoordeling van de rijvaardigheid en het rijgedrag. Het examen met betrekking tot het rijgedrag mag voor de categorieën A, A1, A2, B, B1 en BE nooit minder dan 2 minuten en voor de overige categorieën nooit minder dan 45 minuten duren. Niet inbegrepen zijn de kennismaking met de kandidaat, het rijklaar maken van het voertuig, de technische controle van het voertuig in verband met de verkeersveiligheid, de bijzondere verrichtingen en de bekendmaking van de uitslag van het praktische examen.

11.   Plaats van het examen

Het examenonderdeel voor de beoordeling van de bijzondere verrichtingen kan op een speciaal terrein plaatsvinden. Het examenonderdeel voor de beoordeling van het rijgedrag wordt zo mogelijk afgenomen op wegen buiten de bebouwde kom, autowegen en autosnelwegen (of gelijkwaardig), alsmede straten in de stad van uiteenlopende aard (zoals woonwijken, gebieden waar niet harder dan 30 of 50 km per uur mag worden gereden en auto-/snelwegen binnen de stad), waar zich de verschillende moeilijkheden voordoen waarmee een bestuurder kan worden geconfronteerd. Het is wenselijk dat het examen in verschillende situaties van verkeersdrukte plaatsvindt. De examinator moet de tijd die op de weg wordt doorgebracht optimaal gebruiken door uiteenlopende verkeerssituaties op te zoeken, zodat het rijgedrag van de kandidaat in de verschillende situaties goed kan worden beoordeeld. Daarbij moet met name worden gelet op de overgang tussen de verschillende situaties.

II.   EISEN INZAKE KENNIS, RIJVAARDIGHEID EN RIJGEDRAG VOOR HET BESTUREN VAN EEN GEMOTORISEERD VOERTUIG

Bestuurders van alle gemotoriseerde voertuigen moeten op elk willekeurig moment voldoen aan eisen inzake kennis, rijvaardigheid en rijgedrag zoals beschreven in de punten 1 tot en met 9, zodat zij in staat zijn:

 verkeersrisico's te onderkennen en de ernst ervan te beoordelen,

 controle over hun voertuig te hebben om geen gevaarlijke situaties te scheppen, en adequaat te reageren wanneer dergelijke situaties zich voordoen,

 de verkeersregels in acht te nemen, met name die welke gericht zijn op het voorkomen van verkeersongevallen en het verzekeren van een vlotte doorstroming van het verkeer,

 de voornaamste technische defecten van hun voertuig te ontdekken, met name die welke de veiligheid in gevaar brengen, en die adequaat te laten verhelpen,

 rekening te houden met alle factoren die het rijgedrag nadelig beïnvloeden (alcohol, vermoeidheid, verminderd gezichtsvermogen, enz.), teneinde volledig in staat te blijven tot veilig rijgedrag,

 bij te dragen tot de veiligheid van alle weggebruikers, in het bijzonder de zwakste en kwetsbaarste, door naar behoren rekening te houden met de medeweggebruikers.

De lidstaten kunnen de nodige maatregelen nemen om er voor te zorgen dat bestuurders die niet meer voldoen aan de eisen inzake kennis, rijvaardigheid en rijgedrag zoals beschreven in de punten 1 tot en met 9, deze kennis en vaardigheden terugkrijgen en het vereiste rijgedrag voor het besturen van een motorvoertuig kunnen voortzetten.




BIJLAGE III

MINIMUMNORMEN INZAKE LICHAMELIJKE EN GEESTELIJKE GESCHIKTHEID VOOR HET BESTUREN VAN EEN GEMOTORISEERD VOERTUIG

DEFINITIES

1. In het kader van deze bijlage worden de bestuurders in twee groepen ingedeeld, namelijk:

1.1. Groep 1:

bestuurders van voertuigen van de categorieën A, A1, A2, AM, B, B 1 en BE.

1.2. Groep 2:

bestuurders van voertuigen van de categorieën C, CE, C1, C1E, D, DE, D1 en D1E.

1.3. In de nationale wetgeving kunnen bepalingen worden opgenomen om de voor de bestuurders van groep 2 bestemde bepalingen van deze bijlage toe te passen op de bestuurders van voertuigen van categorie B die hun rijbewijs voor de uitoefening van hun beroep gebruiken (taxi's, ziekenauto's, enz.).

2. Naar analogie hiervan worden de aanvragers van een eerste rijbewijs of verlenging van een rijbewijs ingedeeld in de groep waartoe zij behoren, nadat het rijbewijs is afgegeven of verlengd.

MEDISCHE ONDERZOEKEN

3. Groep 1:

De aanvragers moeten een medisch onderzoek ondergaan, indien bij het vervullen van de vereiste formaliteiten of tijdens het examen dat zij moeten afleggen voor het verkrijgen van een rijbewijs, blijkt dat zij één of meer van de in deze bijlage vermelde lichamelijke of geestelijke gebreken hebben.

4. Groep 2:

De aanvragers moeten een medisch onderzoek ondergaan vóór de eerste afgifte van een rijbewijs; vervolgens worden de bestuurders bij elke verlenging van het rijbewijs getest volgens het nationale systeem van de lidstaat van normaal verblijf.

5. De lidstaten kunnen voor de afgifte of verlenging van een rijbewijs strengere normen vaststellen dan de in deze bijlage vervatte normen.

▼M1

GEZICHTSVERMOGEN

6. Iedere aanvrager van een rijbewijs dient de nodige onderzoeken te ondergaan om vast te stellen of hij beschikt over voldoende gezichtsscherpte voor het besturen van motorvoertuigen. Indien daarover twijfel bestaat, moet hij/zij door een bevoegde medische instantie worden onderzocht. Bij dat onderzoek dient bijzondere aandacht te worden besteed aan: de gezichtsscherpte, het gezichtsveld, het gezichtsvermogen in het schemerdonker, de licht- en contrastgevoeligheid, diplopie en andere visuele functies die essentieel zijn voor de veilige besturing van een motorvoertuig.

Aan bestuurders van groep 1 die niet aan de normen inzake gezichtsscherpte en -veld voldoen, kan in „uitzonderlijke omstandigheden” een rijbewijs worden toegekend; in die gevallen moet de bestuurder door een bevoegde medische instantie worden onderzocht om aan te tonen dat er geen sprake is van andere beschadigingen van de visuele functies, zoals lichtschitteringen (glare), contrastgevoeligheid of een te beperkt gezichtsvermogen bij schemerlicht. De bestuurder moet tevens met goed gevolg een door een bevoegde instantie georganiseerde praktijktest afleggen.

Groep 1:

6.1. Iedere aanvrager van een rijbewijs of verlenging van een rijbewijs dient, zo nodig met optische correctie, een binoculaire gezichtsscherpte te hebben van ten minste 0,5.

Voorts dient het horizontale gezichtsveld minstens 120° te bedragen, het gezichtsbereik dient minstens 50° links en rechts en 20° naar boven en beneden te reiken. Binnen een straal van 20° vanuit het centrum van het gezichtsveld mogen er zich geen gebreken voordoen.

Indien een progressieve oogziekte wordt ontdekt of gemeld, kan het rijbewijs worden afgegeven of verlengd mits de aanvrager zich periodiek door een bevoegde medische instantie laat onderzoeken.

6.2. Iedere aanvrager van een rijbewijs of verlenging van een rijbewijs die het gezichtsvermogen van één oog volledig is kwijtgeraakt of die, bijvoorbeeld in geval van diplopie, slechts één oog gebruikt, dient een gezichtsscherpte, zo nodig met optische correctie, van ten minste 0,5 te hebben. De bevoegde medische instantie dient daarbij te verklaren dat dit monoculaire zien al zo lang bestaat dat de betrokkene zich daaraan heeft aangepast, en dat het gezichtsveld van het oog voldoet aan de in punt 6.1 vastgestelde normen.

6.3. Na een recent geval van diplopie of verlies van het gezichtsvermogen van één oog moet een passende aanpassingsperiode (bijvoorbeeld zes maanden) in acht worden genomen tijdens dewelke geen motorvoertuig mag worden bestuurd. Na die periode mag pas opnieuw een motorvoertuig worden bestuurd na gunstig advies van gezichts- en rijdeskundigen.

Groep 2:

6.4. Iedere aanvrager van een rijbewijs of verlenging van een rijbewijs dient, zo nodig met optische correctie, te beschikken over een gezichtsscherpte van minstens 0,8 voor het beste oog en 0,1 voor het minder goede oog. Indien de waarden 0,8 en 0,1 met een optische correctie worden bereikt, dient de correctie van de minimale gezichtsscherpte (0,8 en 0,1) te zijn verkregen door brilglazen die niet sterker mogen zijn dan 8 dioptrieën, of door contactlenzen. De correctie moet goed worden verdragen.

Voorts dient het horizontale gezichtsveld met beide ogen minstens 160° te bedragen, het gezichtsbereik dient minstens 70° links en rechts en 30° naar boven en beneden te reiken. Binnen een straal van 30° vanuit het centrum van het gezichtsveld mogen er zich geen gebreken voordoen.

Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder lijdt aan een verminderde contrastgevoeligheid of diplopie.

Na een substantiële terugval van het gezichtsvermogen van één oog moet een passende aanpassingsperiode (bijvoorbeeld zes maanden) in acht worden genomen tijdens dewelke geen motorvoertuig mag worden bestuurd. Na die periode mag slechts opnieuw een motorvoertuig worden bestuurd na gunstig advies van gezichts- en rijdeskundigen.

▼B

GEHOOR

7. Onder voorbehoud van het advies van de bevoegde medische instanties kan het rijbewijs voor iedere aanvrager of bestuurder van groep 2 worden afgegeven of verlengd; bij het medisch onderzoek wordt met name rekening gehouden met de mogelijkheden van compensatie.

MOTORISCH GEHANDICAPTEN

8. Het rijbewijs mag niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan motorische aandoeningen of afwijkingen lijdt waardoor het besturen van een motorvoertuig gevaar oplevert.

Groep 1:

8.1. Een rijbewijs met eventueel beperkende voorwaarde mag, nadat daarover door een bevoegde medische instantie advies is uitgebracht, worden afgegeven aan aanvragers of bestuurders die lichamelijk gehandicapt zijn. Dat advies moet gebaseerd zijn op een medische beoordeling van de betreffende aandoening of afwijking en zo nodig op een praktische test; daarin moet ook worden aangegeven hoe het voertuig moet worden aangepast en of de bestuurder orthopedische apparatuur nodig heeft. Uit het onderzoek naar de rijvaardigheid en het rijgedrag moet echter blijken dat die apparatuur geen gevaar voor het rijden oplevert.

8.2. Het rijbewijs mag worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager aan een progressieve aandoening lijdt, mits aan de hand van periodieke controles wordt geverifieerd of de betrokkene nog in staat is zijn voertuig volkomen veilig te besturen.

Een rijbewijs mag zodra de handicap zich heeft gestabiliseerd, zonder geregelde medische controle worden afgegeven of verlengd.

Groep 2:

8.3. De bevoegde medische instantie dient naar behoren rekening te houden met de extra risico's en gevaren in verband met het besturen van voertuigen die aan de definitie van deze groep beantwoorden.

▼M8

HART- EN VAATZIEKTEN

9. Hart- en vaataandoeningen of -ziekten kunnen leiden tot een acute beschadiging van de hersenfunctie die een gevaar vormt voor de verkeersveiligheid. Dergelijke aandoeningen vormen een gegronde reden om tijdelijke of permanente rijbeperkingen op te leggen.

9.1. Voor de volgende hart- en vaataandoeningen mogen de rijbewijzen van aanvragers of bestuurders in de vermelde groepen alleen worden afgegeven of verlengd als de aandoening effectief is behandeld en op voorwaarde dat een medische toestemming is afgegeven en, in voorkomend geval, een periodieke medische keuring wordt uitgevoerd:

a) brady-aritmie (sinus-knooppuntziekte en verstoring van de doorstroming) en tachy-aritmie (supraventriculaire en ventriculaire aritmieën) met een geschiedenis van syncope of syncopale episoden ten gevolge van aritmogene aandoeningen (voor groep 1 en 2);

b) brady-aritmie: sinus-knooppuntziekte en verstoring van de doorstroming met tweedegraads AV-blok (Mobitz II), derdegraads AV-blok of wisselende bundeltakblok (uitsluitend voor groep 2);

c) tachy-aritmie (supraventriculaire en ventriculaire aritmie) met:

 structurele hartziekte en aanhoudende ventriculaire tachycardie (VT) (voor groep 1 en 2), of

 niet-aanhoudende polymorfe VT, aanhoudende ventriculaire tachycardie of met een indicatie voor een defibrillator (uitsluitend voor groep 2);

d) symptomatisch voor angina (voor groep 1 en 2);

e) implantatie of vervanging van een permanente pacemaker (uitsluitend voor groep 2);

f) implantatie of vervanging van een defibrillator of passende of niet-passende defibrillatorschok (uitsluitend voor groep 1);

g) syncope (tijdelijk verlies van bewustzijn en evenwicht, gekenmerkt door snel begin, korte duur en spontaan herstel, ten gevolge van algemene cerebrale hypoperfusie, vermoedelijk ten gevolge van reflexsyncope, met onbekende oorzaak, zonder aanwijzingen van onderliggende hartziekte) (voor groep 1 en 2);

h) acuut coronair syndroom (voor groep 1 en 2);

i) stabiele angina wanneer de symptomen zich niet voordoen bij milde inspanningen (voor groep 1 en 2);

j) percutane coronaire ingreep (PCI) (voor groep 1 en 2);

k) coronaire bypass-operatie (CABG — Coronary Artery Bypass Graft) (voor groep 1 en 2);

l) beroerte/transiënte ischemische aanval (TIA) (voor groep 1 en 2);

m) significante stenose van de carotis (uitsluitend voor groep 2);

n) maximale aortadiameter van meer dan 5,5 cm (uitsluitend voor groep 2);

o) hartfalen:

 New York Heart Association (NYHA) I, II, III (uitsluitend voor groep 1),

 volgens NYHA I en II moet de linker ventriculaire ejectiefractie minstens 35 % bedragen (uitsluitend voor groep 2);

p) harttransplantatie (voor groep 1 en 2);

q) hulpmiddel voor ondersteuning hartslag (uitsluitend voor groep 1);

r) hartklepoperatie (voor groep 1 en 2);

s) maligne hypertensie (hoogte systolische bloeddruk ≥ 180 mmHg of diastolische bloeddruk ≥ 110 mmHg, geassocieerd met naderende of geleidelijke orgaanschade) (voor groep 1 en 2);

t) klasse III bloeddruk (diastolische bloeddruk ≥ 110 mmHg en/of systolische bloeddruk ≥ 180 mmHg) (alleen voor groep 2);

u) congenitale hartaandoening (voor groep 1 en 2);

v) hypertrofische cardiomyopathie zonder syncope (uitsluitend voor groep 1);

w) lang QT-syndroom met syncope, Torsade des Pointes of Qtc > 500 ms (uitsluitend voor groep 1).

9.2. Voor de volgende cardiovasculaire aandoeningen worden geen rijbewijzen afgegeven of verlengd voor aanvragers of bestuurders in de vermelde groepen:

a) implantatie van een defibrillator (uitsluitend groep 2);

b) perifeer vaatlijden — Aneurysma aortae abdominalis en aneurysma aortae thoracalis, als de maximumdiameter van de aorta een aanzienlijk risico inhoudt op plotselinge breuk en plotselinge invalidiserende gebeurtenis (voor groepen 1 en 2);

c) hartfalen:

 NYHA IV (uitsluitend voor groep 1),

 NYHA III en IV (uitsluitend voor groep 2);

d) hulpmiddel voor ondersteuning hartslag (uitsluitend voor groep 2);

e) valvulaire hartziekte met aorta-insufficiëntie, aortastenose, mitralisinsufficiëntie of mitralisstenose als het functioneel vermogen wordt geschat op NYHA IV of als er syncopale episodes zijn geweest (uitsluitend voor groep 1);

f) valvulaire hartziekten in NYHA III of IV of met een ejectiefractie (EF) van minder dan 35 %, mitralisstenose en ernstige pulmonale hypertensie of met ernstige echocardiografische aortastenose of aortastenose die syncope veroorzaakt; met uitzondering van asymptomatische ernstige aortastenose indien voldaan is aan de testvoorschriften inzake bestandheid tegen inspanningen (uitsluitend voor groep 2);

g) structurele en elektrische cardiomyopathie — hypertrofe cardiomyopathie met geschiedenis van syncope of wanneer twee of meer van de volgende aandoeningen aanwezig zijn: wanddikte linkerventrikel (LV) > 3 cm, niet-aanhoudende ventriculaire tachycardie, familieanamnese van plotse dood (bij een bloedverwant in eerste graad), geen verhoging van de bloeddruk bij inspanning (uitsluitend voor groep 2);

h) lang QT-syndroom met syncope, Torsade des Pointes en Qtc > 500 ms (uitsluitend voor groep 2);

i) Brugada-syndroom met syncope of plotse hartdood (voor groep 1 en 2).

Rijbewijzen mogen worden afgegeven of verlengd in uitzonderlijke gevallen, op voorwaarde dat dit naar behoren wordt gerechtvaardigd door bevoegd medisch advies en onder voorbehoud van een periodieke medische keuring, teneinde ervoor te zorgen dat de betrokkene nog in staat is om het voertuig veilig te besturen, rekening houdend met het effect van de medische aandoening.

9.3. Andere cardiomyopathieën

Het risico van plotselinge gebeurtenissen die tot een handicap kunnen leiden, wordt beoordeeld bij aanvragers of bestuurders met duidelijk omschreven cDIABETES MELLITUSardiomyopathieën (bijv. aritmogene cardiomyopathie van de rechterhartkamer, non-compaction cardiomyopathie, catecholaminerge polymorfe ventriculaire tachycardie en kort-QT syndroom) of met nog niet vastgestelde nieuwe cardiomyopathieën. Een zorgvuldige evaluatie door een specialist is vereist. De prognose van de specifieke cardiomyopathie wordt in aanmerking genomen.

9.4. De lidstaten mogen de afgifte of verlenging van een rijbewijs voor aanvragers of bestuurders met andere hart- en vaatziekten beperken.

▼M1

DIABETES MELLITUS

10. In de volgende alinea’s betekent „ernstige hypoglycemie” dat een persoon behoefte heeft aan bijstand van een andere persoon en wordt „recurrente hypoglycemie” gedefinieerd als een tweede geval van ernstige hypoglycemie in een periode van twaalf maanden.

Groep 1:

10.1. Een rijbewijs mag worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder lijdt aan diabetes mellitus. Personen die medicatie gebruiken, dienen een officieel medisch advies in te winnen en minstens om de vijf jaar geregelde specifieke medische controles te ondergaan.

▼M8

10.2. Een aanvrager of bestuurder met diabetes die wordt behandeld met medicatie die een risico op hypoglycemie oplevert, moet aantonen dat het risico op hypoglycemie begrijpt en de aandoening voldoende onder controle heeft.

Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder zich onvoldoende bewust is van het risico op hypoglycemie.

Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder recurrente ernstige hypoglycemie heeft, tenzij dit gebaseerd is op bevoegd medisch advies en geregeld medisch onderzoek. Voor recurrente ernstige hypoglycemie in wakkere toestand mag een rijbewijs niet worden afgegeven of verlengd tot drie maanden na de meest recente aanval.

Rijbewijzen mogen worden afgegeven of verlengd in uitzonderlijke gevallen, op voorwaarde dat dit naar behoren wordt gerechtvaardigd door bevoegd medisch advies en onder voorbehoud van een periodieke medische keuring, teneinde ervoor te zorgen dat de betrokkene nog in staat is om het voertuig veilig te besturen, rekening houdend met het effect van de medische aandoening.

▼M1

Groep 2:

10.3. In bepaalde gevallen kan een rijbewijs van groep 2 worden afgegeven aan een bestuurder die aan diabetes mellitus lijdt. Wanneer een bestuurder of aanvrager medicatie gebruikt die hypoglycemie kan veroorzaken (met insuline en bepaalde tabletten), zijn de volgende criteria van toepassing:

 er heeft zich geen ernstige hypoglycemie voorgedaan tijdens de afgelopen twaalf maanden;

 de bestuurder heeft de hypoglycemie volledig onder controle;

 de bestuurder dient zijn conditie op passende wijze te controleren door minstens tweemaal per dag en op voor het rijden relevante tijdstippen een bloedglucosetest uit te voeren;

 de bestuurder dient aan te tonen dat hij op de hoogte is van de risico’s van hypoglycemie;

 de diabetes veroorzaakt geen andere hinderlijke gevolgen.

In deze gevallen moet bovendien het advies worden ingewonnen van een bevoegde medische instantie en dient de bestuurder of de aanvrager, minstens om de drie jaar, periodieke medische onderzoeken te ondergaan.

10.4. Een ernstige hypoglycemie in wakkere toestand, zelfs wanneer er geen verband is met het besturen van een voertuig, zou moeten worden gemeld en zou aanleiding moeten geven tot een nieuwe beoordeling van de rijgeschiktheid.

▼M6

NEUROLOGISCHE ZIEKTEN EN OBSTRUCTIEF SLAAPAPNEUSYNDROOM

NEUROLOGISCHE ZIEKTEN

11.1. Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd als de aanvrager of bestuurder lijdt aan een ernstige neurologische aandoening, tenzij de aanvraag door een officieel medisch advies wordt ondersteund.

Daartoe worden neurologische stoornissen ten gevolge van aandoeningen of operaties van het centrale of perifere zenuwstelsel die door sensoriële of motorische defecten en evenwichts- en coördinatiestoornissen tot uiting komen, beoordeeld op grond van het effect daarvan en de kans op achteruitgang. Aan de afgifte of verlenging van het rijbewijs kan in die gevallen de voorwaarde worden verbonden dat er periodiek onderzoek moet plaatsvinden, indien er kans op achteruitgang bestaat.

OBSTRUCTIEF SLAAPAPNEUSYNDROOM

11.2. In de volgende alinea's stemt een matig obstructief slaapapneusyndroom overeen met 15 tot 29 perioden van apneu of hypoapneu per uur (apneu-hypoapneu-index) en een ernstig obstructief slaapapneusyndroom met een apneu-hypoapneu-index van 30 of meer; beide worden in verband gebracht met buitensporige slaperigheid overdag.

11.3. Als bij aanvragers of bestuurders een matig of ernstig obstructief slaapapneusyndroom wordt vermoed, moeten zij verder medisch advies vragen alvorens een rijbewijs wordt afgegeven of verlengd. Zij kunnen de raad krijgen niet te rijden tot de diagnose is bevestigd.

11.4. Een rijbewijs mag worden afgegeven aan aanvragers of bestuurders met een matig of ernstig obstructief slaapapneusyndroom als zij kunnen aantonen dat zij hun aandoening voldoende onder controle hebben, een passende behandeling volgen en als gevolg daarvan minder slaperig zijn; zij moeten dit kunnen staven met een officiële medische opinie.

11.5. Aanvragers of bestuurders met een matig of ernstig obstructief slaapapneusyndroom die in behandeling zijn, moeten een periodiek medisch onderzoek ondergaan met tussenpozen van niet meer dan drie jaar voor bestuurders van groep 1 en één jaar voor bestuurders van groep 2, teneinde na te gaan in welke mate zij de behandeling volgen, de behandeling moeten voortzetten en verdere waakzaamheid geboden is.

▼M1

EPILEPSIE

12. Epileptische aanvallen en andere acute bewustzijnsstoornissen vormen een ernstig gevaar voor de verkeersveiligheid wanneer zij zich tijdens het besturen van een motorvoertuig voordoen.

Epilepsie betekent dat een persoon in een periode van minder dan vijf jaar twee of meer epileptische aanvallen heeft gehad. Een opgewekte epileptische aanval wordt gedefinieerd als een aanval met een aanwijsbaar oorzakelijk verband, dat kan worden vermeden.

Aan een persoon die een beginnende of geïsoleerde epileptische aanval doormaakt of die het bewustzijn verliest, moet een rijverbod worden opgelegd. Een gespecialiseerde arts dient een verslag op te stellen waarin de duur van het rijverbod en de noodzakelijke follow-up worden vastgesteld.

Om een goede beoordeling van de rijgeschiktheid van een persoon te kunnen maken (met inbegrip van het risico op toekomstige aanvallen), is het uiterst belangrijk om het precieze epilepsiesyndroom en de aard van de aanvallen van een persoon te bepalen alsmede de passende behandeling daarvoor. Dit dient door een neuroloog te gebeuren.

Groep 1:

12.1. Aan een bestuurder van groep 1 die aan epilepsie lijdt, wordt een voorwaardelijk rijbewijs toegekend tot hij gedurende een periode van minstens vijf jaar geen aanval meer heeft gehad.

Indien de persoon aan epilepsie lijdt, zijn de voorwaarden voor een onvoorwaardelijk rijbewijs niet vervuld. De voor de afgifte van rijbewijzen bevoegde instantie moet daarvan op de hoogte worden gebracht.

12.2. Opgewekte epileptische aanval: een aanvrager die een opgewekte epileptische aanval heeft met een aanwijsbaar oorzakelijk verband, waarvan het weinig waarschijnlijk is dat het zich opnieuw zal voordoen achter het stuur, kan op individuele basis rijgeschikt worden verklaard na een neurologisch onderzoek (het onderzoek dient desgevallend te gebeuren in overeenstemming met andere toepasselijke bepalingen van bijlage III, bijvoorbeeld wanneer er sprake is van alcohol of andere comorbiditeit).

12.3. Eerste of eenmalige niet-opgewekte aanval: een aanvrager die een eenmalige niet-opgewekte epileptische aanval heeft gehad, kan rijgeschikt worden verklaard na een periode van zes maanden zonder aanvallen en na een passend medisch onderzoek. De nationale autoriteiten kunnen aan bestuurders met een erkende gunstige prognose toestemming verlenen om sneller opnieuw een voertuig te besturen.

12.4. Andere vormen van bewustzijnsverlies: bij bewustzijnsverlies moet worden onderzocht hoe groot het risico is op herhaling tijdens het rijden.

12.5. Epilepsie: bestuurders of aanvragers kunnen na één jaar zonder nieuwe aanvallen rijgeschikt worden verklaard.

12.6. Uitsluitend aanvallen tijdens de slaap: een bestuurder of aanvrager die uitsluitend tijdens de slaap epileptische aanvallen heeft gehad, kan rijgeschikt worden verklaard wanneer de stabiliteit van dit aanvalspatroon is vastgesteld gedurende een periode die minstens even lang is als de voor epilepsie vereiste aanvalsvrije periode. Na een aanval of crisis in wakkere toestand kan pas een rijbewijs worden afgegeven na een periode van één jaar zonder nieuwe aanval (zie „epilepsie”).

12.7. Aanvallen zonder invloed op het bewustzijn of het functioneren: de aanvrager die nooit andere aanvallen heeft gehad dan opgewekte aanvallen waarbij noch het bewustzijn, noch het functioneren worden aangetast, kan rijgeschikt worden verklaard wanneer de stabiliteit van dit aanvalspatroon is vastgesteld gedurende een periode die minstens even lang is als de voor epilepsie vereiste aanvalsvrije periode. Er kan pas een rijbewijs worden afgegeven na een periode van één jaar zonder nieuwe aanvallen (zie „epilepsie”).

12.8. Aanvallen door een verandering of vermindering van de anti-epileptische behandeling op vraag van de arts: de patiënt kan worden verzocht niet te rijden vanaf het begin van de reductie van de behandeling en gedurende zes maanden na de stopzetting van de behandeling. Na aanvallen gedurende een verandering of stopzetting van medicatie op doktersadvies mag drie maanden niet worden gereden indien de voormalige behandeling wordt hervat.

12.9. Na een chirurgische ingreep ter behandeling van epilepsie: zie „epilepsie”.

Groep 2:

12.10. De aanvrager mag gedurende de vereiste aanvalsvrije periode geen anti-epileptische medicatie gebruiken. De aanvrager heeft passende periodieke medische onderzoeken ondergaan. Na uitvoering neurologisch onderzoek zijn geen relevante cerebrale pathologieën vastgesteld en op het elektro-encefalogram (EEG) is geen epileptische activiteit waargenomen. Na een acute crisis moet een EEG worden gemaakt en een neurologisch onderzoek worden uitgevoerd.

12.11. Opgewekte epileptische aanval: een aanvrager die een opgewekte epileptische aanval heeft gehad met een aanwijsbaar oorzakelijk verband, waarvan het weinig waarschijnlijk is dat het zich opnieuw zal voordoen achter het stuur, kan na een neurologisch onderzoek op individuele basis rijgeschikt worden verklaard. Na een acute crisis moet een EEG worden gemaakt en een neurologisch onderzoek worden uitgevoerd.

Een persoon met een structureel intracerebraal letsel die een hoger risico op aanvallen loopt, mag geen voertuigen van groep 2 besturen tot het risico op epilepsie gedaald is tot ten hoogste 2 % per jaar. Het onderzoek dient desgevallend plaats te vinden overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van bijlage III (bijvoorbeeld bij alcohol).

12.12. Eerste of eenmalige niet-opgewekte aanval: na een eerste niet-opgewekte epileptische aanval kan een aanvrager, indien een passend neurologisch onderzoek heeft plaatsgehad, rijgeschikt worden verklaard na een periode van vijf jaar zonder andere aanvallen en tijdens dewelke hij geen anti-epileptische medicatie heeft gebruikt. De nationale autoriteiten kunnen aan bestuurders met een erkende gunstige prognose toestemming verlenen om sneller opnieuw een voertuig te besturen.

12.13. Andere gevallen van bewustzijnsverlies: bij bewustzijnsverlies moet worden onderzocht hoe groot het risico is op herhaling tijdens het rijden. Het risico op herhaling mag niet meer dan 2 % per jaar bedragen.

12.14. Epilepsie: gedurende een periode van tien jaar, tijdens dewelke geen anti-epileptische medicatie werd gebruikt, mogen zich geen nieuwe aanvallen voordoen. Nationale autoriteiten kunnen aan bestuurders met een erkende gunstige prognose toestemming verlenen om sneller opnieuw een voertuig te besturen. Dit geldt ook voor zogenaamde „kinderepilepsie”.

Bepaalde aandoeningen (bijvoorbeeld een arterioveneuse malformatie of intracerebrale bloedingen) brengen een verhoogd risico op aanvallen mee, zelfs wanneer zich nog geen aanvallen hebben voorgedaan. In dergelijke gevallen dient een onderzoek te gebeuren door een bevoegde medische instantie; een rijbewijs mag niet worden afgegeven wanneer het risico op een aanval meer dan 2 % per jaar bedraagt.

▼B

PSYCHISCHE AANDOENINGEN

Groep 1:

13.1. Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd, indien de aanvrager of bestuurder lijdt aan:

 congenitale of door ziekten, trauma's of neurochirurgische ingrepen ontstane ernstige psychische aandoeningen;

 ernstige mentale retardatie;

 ernstige uit het verouderingsproces voortvloeiende gedragsstoornissen of ernstige met de individuele psychische gesteldheid verband houdende stoornissen van het oordeels- en aanpassingsvermogen of gedragsstoornissen,

tenzij de aanvraag door een officieel medisch advies wordt ondersteund en de betrokkene zo nodig geregeld medisch wordt gecontroleerd.

Groep 2:

13.2. De bevoegde medische instantie houdt naar behoren rekening met de extra risico's en gevaren in verband met het besturen van voertuigen die aan de definitie van deze groep beantwoorden.

ALCOHOL

14. Alcoholgebruik vormt een groot gevaar voor de verkeersveiligheid. Gezien de ernst van het probleem, dient de medicus grote waakzaamheid aan de dag te leggen.

Groep 1:

14.1. Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan alcohol verslaafd is of niet kan afzien van alcoholgebruik wanneer hij aan het verkeer deelneemt.

Rijbewijzen mogen worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan alcohol verslaafd is geweest, na een periode van bewezen onthouding en onder voorbehoud van een officieel medisch advies en geregelde medische controle.

Groep 2:

14.2. De bevoegde medische instantie houdt naar behoren rekening met de extra risico's en gevaren in verband met het besturen van voertuigen die aan de definitie van deze groep beantwoorden.

VERDOVENDE MIDDELEN EN GENEESMIDDELEN

15. Misbruik

Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder verslaafd is aan psychotrope stoffen of zonder daaraan verslaafd te zijn die stoffen overmatig gebruikt, ongeacht de categorie van het aangevraagde rijbewijs.

Regelmatig gebruik:

Groep 1:

15.1. Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder regelmatig, in welke vorm dan ook, psychotrope stoffen gebruikt die van nadelige invloed op de rijvaardigheid kunnen zijn, indien dusdanige hoeveelheden worden gebruikt dat het rijgedrag daardoor ongunstig wordt beïnvloed. Hetzelfde geldt voor alle andere geneesmiddelen of geneesmiddelencombinaties die de rijvaardigheid beïnvloeden.

Groep 2:

15.2. De bevoegde medische instantie houdt naar behoren rekening met de extra risico's en gevaren in verband met het besturen van voertuigen die aan de definitie van deze groep beantwoorden.

NIERAANDOENINGEN

Groep 1:

16.1. Rijbewijzen mogen worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan ernstige nierinsufficiëntie lijdt, op voorwaarde dat een officieel medisch advies wordt verstrekt en de betrokkene geregeld medisch wordt onderzocht.

Groep 2:

16.2. Rijbewijzen mogen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan ernstige irreversibele nierinsufficiëntie lijdt, tenzij in uitzonderingsgevallen op grond van een officieel medisch advies en geregelde medische controle.

DIVERSE BEPALINGEN

Groep 1:

17.1. Rijbewijzen mogen worden afgegeven of verlengd indien het een aanvrager of bestuurder betreft met getransplanteerde organen of artificiële implantaten die de rijvaardigheid kunnen beïnvloeden, onder voorbehoud van een officieel medisch advies en zo nodig een geregeld medisch onderzoek.

Groep 2:

17.2. De bevoegde medische instantie houdt naar behoren rekening met de extra risico's en gevaren in verband met het besturen van voertuigen die aan de definitie van deze groep beantwoorden.

18. In het algemeen mogen rijbewijzen niet worden afgegeven of verlengd indien de aanvrager of bestuurder aan een niet in de voorgaande alinea's vermelde aandoening lijdt die aanleiding kan vormen tot lichamelijke klachten, waardoor bij het besturen van een motorvoertuig de verkeersveiligheid in gevaar komt, tenzij de aanvraag door een officieel medisch advies wordt ondersteund en de betrokkene, zo nodig, geregeld medisch wordt onderzocht.




BIJLAGE IV

MINIMUMNORMEN VOOR PERSONEN DIE PRAKTIJKRIJEXAMENS AFNEMEN

1.   Vereiste vaardigheden voor een rijexaminator

1.1. Een persoon die bevoegd is tot het afnemen van een praktisch rijexamen van een kandidaat in een motorvoertuig dient te beschikken over de kennis, vaardigheden en inzicht die verband houden met de aspecten vermeld in de punten 1.2 tot en met 1.6.

1.2. De vaardigheden van een examinator dienen te zijn afgestemd op het examineren van een kandidaat die de bevoegdheid wil verkrijgen voor de rijbewijscategorie waarvoor het rijexamen wordt afgelegd.

1.3. Kennis en begrip van besturen en examineren:

 theorie van het rijgedrag;

 risico-inschatting en ongevalvermijding;

 het handboek van rijexamennormen;

 de eisen van het rijexamen;

 het toepasselijke wegen- en verkeersreglement, inclusief de toepasselijke Europese en nationale wetgeving en de richtsnoeren voor de uitlegging daarvan;

 examineringstheorie en -technieken;

 defensief rijden.

1.4. Examineringsvaardigheden:

 accuraat kunnen observeren, monitoren en beoordelen van de algemene prestaties van de kandidaat, met name:

 

 correcte en volledige inschatting van gevaarlijke situaties,

 accurate vaststelling van de oorzaak en de waarschijnlijke gevolgen van dergelijke situaties,

 vorderingen en fouten opmerken,

 uniformiteit en consistentie bij het examineren,

 snel informatie verwerken en hoofdpunten bepalen,

 anticiperen, mogelijke problemen opmerken en strategieën uitwerken om deze aan te pakken,

 tijdig opbouwend commentaar geven.

1.5. Persoonlijke rijvaardigheid:

 Een persoon die bevoegd is tot het afnemen van een praktisch rijexamen voor een bepaalde rijbewijscategorie, moet zelf in staat zijn dat type motorvoertuig te besturen naar consistent strenge normen.

1.6. Kwaliteit van de dienstverlening:

 er moet worden bepaald en meegedeeld wat de kandidaat kan verwachten tijdens het examen;

 er moet duidelijk worden gecommuniceerd en de inhoud, de vorm en de taal moeten zijn afgestemd op de toehoorders en de context, en de kandidaten moeten antwoord krijgen op hun vragen;

 de uitslag van het examen moet duidelijk worden toegelicht;

 alle kandidaten worden met respect en gelijk behandeld.

1.7. Kennis van voertuigtechniek en fysica:

 kennis van voertuigtechniek, zoals besturing, banden, remmen, lichten, met name voor motorrijwielen en zware voertuigen;

 veilig beladen;

 kennis van de fysische aspecten van het voertuig, zoals snelheid, wrijving, dynamica, energie.

1.8. Een zuinige en milieuvriendelijke rijstijl.

2.   Algemene voorwaarden

2.1. Een examinator voor het rijbewijs van categorie B:

a) moet sedert ten minste drie jaar houder zijn van een rijbewijs van categorie B;

b) moet ten minste 23 jaar oud zijn;

c) moet over de basisvaardigheden beschikken waarin punt 3 van deze bijlage voorziet en vervolgens de kwaliteitswaarborgings- en periodieke opleidingsactiviteiten hebben gevolgd waarin punt 4 van deze bijlage voorziet;

d) moet een beroepsopleiding hebben gevolgd waarmee ten minste niveau 3 is afgesloten als omschreven in Besluit 85/368/EEG van de Raad van 16 juli 1985 inzake de vergelijkbaarheid van de getuigschriften van vakbekwaamheid tussen lidstaten van de Europese Gemeenschap ( 10 );

e) mag niet tegelijkertijd werkzaam zijn als commerciële rij-instructeur bij een rijschool.

2.2. Een examinator voor het rijbewijs van de overige categorieën:

a) moet houder zijn van een rijbewijs van de betrokken categorie of middels een adequate beroepskwalificatie beschikken over gelijkwaardige kennis;

b) moet over de basisvaardigheden beschikken waarin punt 3 van deze bijlage voorziet en vervolgens de kwaliteitswaarborgings- en periodieke opleidingsactiviteiten hebben gevolgd waarin punt 4 van deze bijlage voorziet;

c) moet een gekwalificeerd examinator voor het rijbewijs van categorie B zijn geweest en die taak gedurende ten minste drie jaar hebben uitgeoefend; deze laatste vereiste kan vervallen indien de examinator kan aantonen dat:

 hij beschikt over ten minste vijf jaar rijervaring in de betrokken categorie, of

 een hoger theoretisch en praktisch rijvaardigheidsexamen heeft afgelegd dan nodig is voor het behalen van een rijbewijs, waardoor dat vereiste overbodig is;

d) moet een beroepsopleiding hebben gevolgd waarmee ten minste niveau 3 is afgesloten als omschreven in Besluit 85/368/EEG;

e) mag niet tegelijkertijd werkzaam zijn als commerciële rij-instructeur bij een rijschool.

2.3.   Gelijkwaardigheid

2.3.1. De lidstaten mogen een examinator toestaan rijexamens af te nemen voor de categorieën AM, A1, A2 en A als hij voor een van deze categorieën beschikt over de in punt 3 voorgeschreven basisvaardigheden.

2.3.2. De lidstaten mogen een examinator toestaan rijexamens af te nemen voor de categorieën C, D1 en D als hij voor een van deze categorieën beschikt over de in punt 3 voorgeschreven basisvaardigheden.

2.3.3. De lidstaten mogen een examinator toestaan rijexamens af te nemen voor de categorieën C1E, CE, D1E en DE als hij voor een van deze categorieën beschikt over de in punt 3 voorgeschreven basisvaardigheden.

3.   Basisvaardigheden

3.1.   Basisopleiding

3.1.1. Alvorens een persoon bevoegd is rijexamens af te nemen, moet die persoon met goed gevolg een door de lidstaat vast te stellen opleidingsprogramma voltooien om de in punt 1 genoemde vaardigheden op te doen.

3.1.2. De lidstaten moeten bepalen of de inhoud van een bepaald opleidingsprogramma de bevoegdheid geeft om rijexamens af te nemen van slechts een rijbewijscategorie, of van meerdere.

3.2.   Examinering

3.2.1. Alvorens een persoon bevoegd wordt verklaard rijexamens af te nemen, moet die persoon aantonen over voldoende kennis, inzicht, vaardigheden en geschiktheid te beschikken met betrekking tot de aspecten die vermeld zijn in punt 1.

3.2.2. De lidstaten hanteren een examineringssysteem om op pedagogisch verantwoorde wijze de in punt 1 en met name in punt 1.4 omschreven vaardigheden van de persoon te toetsen. De examinering omvat zowel een theoretisch als een praktisch gedeelte. Indien passend mag gebruik worden gemaakt van computertoetsen. Bijzonderheden over aard en duur van de proeven en de beoordelingen in het kader van de examinering worden door de individuele lidstaten vastgesteld.

3.2.3. De lidstaten moeten bepalen of de inhoud van een bepaalde examinering specifiek de bevoegdheid geeft om rijexamens af te nemen van slechts een rijbewijscategorie, of van meerdere.

4.   Kwaliteitswaarborging en periodieke bijscholing

4.1.   Kwaliteitsborging

4.1.1. De lidstaten hanteren kwaliteitsborgingssystemen om ervoor te zorgen dat de normen voor rijexaminatoren op peil blijven.

4.1.2. In het kader van kwaliteitsborgingssystemen dienen onder meer controles plaats te vinden van examinatoren tijdens het werk, van bijscholing, verlenging van vergunningen, het op peil houden van beroepsvaardigheden, en van de resultaten van de examens die zij hebben afgenomen.

4.1.3. De lidstaten moeten ervoor zorgen dat elke examinator in het kader van de kwaliteitsborging jaarlijks de controles ondergaat die vermeld zijn in punt 4.1.2. Voorts moeten de lidstaten ervoor zorgen dat elke examinator om de vijf jaar gecontroleerd wordt tijdens het afnemen van examens, gedurende in totaal minimaal een halve dag, zodat de controle meerdere examens beslaat. Wanneer er problemen worden vastgesteld, moet er corrigerend worden opgetreden. De persoon die de controles uitvoert, moet daartoe door de lidstaat bevoegd zijn verklaard.

4.1.4. De lidstaten kunnen bepalen dat wanneer een examinator bevoegd is om in meerdere categorieën examens af te nemen, het voldoen aan de eisen inzake controles in een categorie gelijk staat met het voldoen aan de eisen voor meerdere categorieën.

4.1.5. Het afnemen van rijexamens moet onder toezicht en supervisie staan van een door de lidstaat gemachtigde instantie, teneinde te zorgen voor correcte en consistente beoordeling.

4.2.   Periodieke bijscholing

4.2.1. De lidstaten zorgen ervoor dat rijexaminatoren om hun bevoegdheid te behouden, ongeacht het aantal categorieën waarvoor zij bevoegd zijn, deelnemen aan:

 een vaste minimumbijscholing van in totaal vier dagen per periode van twee jaar om:

 de vereiste kennis en examineringsvaardigheden op peil te houden en te actualiseren;

 nieuwe vaardigheden op te doen die onmisbaar zijn geworden voor de uitoefening van het beroep;

 ervoor te zorgen dat examinatoren bij het afnemen van examens eerlijke en uniforme maatstaven blijven hanteren;

 een minimumbijscholing van tenminste in totaal vijf dagen per vijf jaar:

 om de vereiste praktische rijvaardigheid op peil te houden en te verbeteren.

4.2.2. De lidstaten nemen de nodige maatregelen om ervoor te zorgen dat examinatoren bij wie in het kader van de kwaliteitsborgingsprocedure is geconstateerd dat zij in hun functioneren ernstig tekortschieten, snel speciale bijscholing krijgen.

4.2.3. Bijscholing kan worden verstrekt in de vorm van instructies, klassikaal onderwijs, klassieke of computerlessen, en kan individueel of in groepsverband plaatsvinden. Eventueel kunnen de lidstaten periodieke bijscholing ook gebruiken voor het bijstellen van normen.

4.2.4. De lidstaten kunnen bepalen dat wanneer een examinator bevoegd is om in meerdere categorieën examens af te nemen, het voldoen aan de bijscholingseisen in een categorie gelijk staat met het voldoen aan de bijscholingseisen voor meerdere categorieën, mits wordt voldaan aan de voorwaarde vermeld in punt 4.2.5.

4.2.5. Wanneer een examinator in 24 maanden geen examen heeft afgenomen voor een bepaalde categorie, moet de examinator een passende herbeoordeling ondergaan alvorens hij weer toelating krijgt om voor die categorie weer examens af te nemen. De herbeoordeling kan een onderdeel zijn van de vereiste vermeld in punt 4.2.1.

5.   Verworven rechten

5.1. De lidstaten kunnen personen die onmiddellijk vóór de inwerkingtreding van deze bepalingen bevoegd waren rijexamens af te nemen, toestaan rijexamens te blijven afnemen, ook als die bevoegdheid niet is verleend conform de algemene voorwaarden van punt 2 of de basisvaardigheden van punt 3.

5.2. De regelmatige controles en het kwaliteitsborgingssysteem van punt 4 zijn evenwel ook voor deze examinatoren verplicht.




BIJLAGE V

MINIMUMEISEN INZAKE OPLEIDING EN EXAMENS VOOR BESTUURDERS VAN SAMENSTELLEN ALS OMSCHREVEN IN ARTIKEL 4, LID 4, ONDER B), TWEEDE ALINEA

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen met het oog op:

 het goedkeuren van en het houden van toezicht op de opleiding als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder d), of

 de organisatie van examens inzake rijvaardigheid en rijgedrag als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder d).

2. Duur van de opleiding van de bestuurder

 ten minste 7 uur.

3. Inhoud van de opleiding van de bestuurder

De opleiding van de bestuurder bestrijkt de kennis, de rijvaardigheid en het rijgedrag als omschreven in punt 2 en punt 7 van bijlage II. Bijzondere aandacht wordt besteed aan:

 rijdynamiek, veiligheidscriteria, trekkend voertuig en aanhangwagen (koppelingsmechanisme), correct laden en veiligheidsaccessoires;

een praktijkgedeelte omvat de volgende oefeningen: versnellen, vertragen, achteruitrijden, remmen, stopafstand, veranderen van rijstrook, remmen/uitwijken, slingeren van de aanhanger, afkoppelen en aankoppelen van een aanhangwagen aan het trekkend voertuig, parkeren;

 elke deelnemer moet het praktijkgedeelte van de opleiding afleggen en zijn rijvaardigheid en rijgedrag op de openbare weg demonstreren;

 de samenstellen van voertuigen die voor de opleiding worden gebruikt, moeten behoren tot de rijbewijscategorie waarvoor de deelnemers een aanvraag hebben ingediend.

4. Duur en inhoud van de examens inzake rijvaardigheid en rijgedrag

De duur van het examen en de afgelegde afstand moeten toereikend zijn om de rijvaardigheid en het rijgedrag als omschreven in punt 3 te beoordelen.




BIJLAGE VI

MINIMUMEISEN INZAKE OPLEIDING EN EXAMENS VOOR BESTUURDERS VAN MOTORRIJWIELEN VAN CATEGORIE A (GELEIDELIJKE TOEGANG)

1. De lidstaten nemen de nodige maatregelen met het oog op:

 het goedkeuren van en het houden van toezicht op de opleiding als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder c), of

 de organisatie van examens inzake rijvaardigheid en rijgedrag als bedoeld in artikel 7, lid 1, onder c).

2. Duur van de opleiding van de bestuurder

 ten minste 7 uur.

3. Inhoud van de opleiding van de bestuurder

 De opleiding van de bestuurder omvat alle in punt 6 van bijlage II bestreken aspecten.

 Elke deelnemer moet het praktijkgedeelte van de opleiding afleggen en zijn rijvaardigheid en rijgedrag op de openbare weg demonstreren.

 De motorrijwielen die voor de opleiding worden gebruikt, moeten behoren tot de rijbewijscategorie waarvoor de deelnemers een aanvraag hebben ingediend.

4. Duur en inhoud van de examens inzake rijvaardigheid en rijgedrag

De duur van het examen en de afgelegde afstand moeten toereikend zijn om de rijvaardigheid en het rijgedrag als omschreven in punt 3 van deze bijlage te beoordelen.




BIJLAGE VII

Deel A

INGETROKKEN RICHTLIJN MET DE ACHTEREENVOLGENDE WIJZIGINGEN ERVAN

(bedoeld in artikel 17)



Richtlijn 91/439/EEG van de Raad (1)

(PB L 237 van 24.8.1991, blz. 1)

Richtlijn 94/72/EG van de Raad

(PB L 337 van 24.12.1994, blz. 86)

Richtlijn 96/47/EG van de Raad

(PB L 235 van 17.9.1996, blz. 1)

Richtlijn 97/26/EG van de Raad

(PB L 150 van 7.6.1997, blz. 41)

Richtlijn 2000/56/EG van de Commissie

(PB L 237 van 21.9.2000, blz. 45)

Richtlijn 2003/59/EG van het Europees Parlement en de Raad, enkel artikel 10, lid 2

(PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4)

Verordening (EG) nr. 1882/2003 van het Europees Parlement en de Raad, enkel bijlage II, punt 24

(PB L 284 van 31.10.2004, blz. 1)

(1)   Richtlijn 91/439/EEG is ook gewijzigd bij de Toetredingsakte van 1994 welke niet is ingetrokken.

Deel B

TERMIJNEN VOOR DE OMZETTING IN NATIONAAL RECHT EN TOEPASSING

(bedoeld in artikel 17)



Richtlijn

Omzettingstermijn

Toepassingsdatum

Richtlijn 91/439/EEG

1 juli 1994

1 juli 1996

Richtlijn 94/72/EG

-

1 januari 1995

Beschikking 96/427/EG

-

16 juli 1996

Richtlijn 96/47/EG

1 juli 1996

1 juli 1996

Richtlijn 97/26/EG

1 januari 1998

1 januari 1998

Richtlijn 2000/56/EG

30 september 2003

30 september 2003, 30 september 2008 (Bijlage II, punt 6.2.5) en 30 september 2013 (Bijlage II punt 5.2)

Richtlijn 2003/59/EG

10 september 2006

10 september 2008 (reizigersvervoer) en 10 september 2009 (goederenvervoer)




BIJLAGE VIII

CONCORDANTIETABEL



Richtlijn 91/439/EEG

De onderhavige richtlijn

Artikel 1, lid 1, eerste zin

Artikel 1, lid 1, eerste zin

Artikel 1, lid 1, tweede zin

-

-

Artikel 1, lid 2

Artikel 1, lid 2

Artikel 2, lid 1

-

Artikel 2, lid 2

Artikel 1, lid 3

-

Artikel 2, lid 1

Artikel 1, lid 1, tweede zin

Artikel 2, lid 2

Artikel 3, lid 1

 

Artikel 3, lid 2

 

Artikel 3, lid 3

Artikel 2, lid 3

-

Artikel 2, lid 4

-

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, inleidende woorden

Artikel 4, lid 1, eerste zin

-

Artikel 4, lid 2, eerste streepje

-

Artikel 4, lid 2, tweede streepje

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, eerste streepje

Artikel 4, lid 3, eerste streepje

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, tweede streepje

Artikel 4, lid 4, onder b), eerste alinea

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, derde streepje

Artikel 4, lid 4, onder b), tweede alinea

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, vierde streepje

Artikel 4, lid 4, onder c)

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, vijfde streepje

Artikel 4, lid 4, onder f)

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, zesde streepje

Artikel 4, lid 4, onder g)

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, zevende streepje

Artikel 4, lid 4, onder j)

Artikel 3, lid 1, eerste alinea, achtste streepje

Artikel 4, lid 4, onder k)

Artikel 3, lid 2, eerste alinea, inleidende woorden

-

Artikel 3, lid 2, eerste alinea, eerste streepje

Artikel 4, lid 3, onder a)

Artikel 3, lid 2, eerste alinea, tweede streepje

Artikel 4, lid 4, onder a)

Artikel 3, lid 2, eerste alinea, derde streepje

Artikel 4, lid 4, onder d)

Artikel 3, lid 2, eerste alinea, vierde streepje

Artikel 4, lid 4, onder e)

Artikel 3, lid 2, eerste alinea, vijfde streepje

Artikel 4, lid 4, onder h)

Artikel 3, lid 2, eerste alinea, zesde streepje, inleidende woorden

Artikel 4, lid 4, onder i)

Artikel 3, lid 2, eerste alinea, zesde streepje, eerste substreepje

-

Artikel 3, lid 2, eerste alinea, zesde streepje, tweede substreepje

-

Artikel 3, lid 3, inleidende woorden

-

Artikel 3, lid 3, eerste streepje

Artikel 4, lid 1, derde zin

Artikel 3, lid 3, tweede streepje, eerste alinea

Artikel 4, lid 3, tweede streepje

Artikel 3, lid 3, tweede streepje, tweede alinea

-

Artikel 3, lid 3, derde streepje

Artikel 4, lid 3, eerste streepje

Artikel 3, lid 3, vierde streepje

Artikel 4, lid 4, eerste streepje

Artikel 3, lid 3, vijfde streepje

Artikel 4, lid 4, tweede streepje

-

Artikel 4, lid 3

Artikel 3, lid 4

-

Artikel 3, lid 5

-

Artikel 3, lid 6

Artikel 4, lid 5, eerste zin

-

Artikel 4, lid 5, tweede zin

Artikel 4

Artikel 5

Artikel 5, lid 1

Artikel 6, lid 1

Artikel 5, lid 1, onder a)

Artikel 6, lid 1, onder a)

Artikel 5, lid 1, onder b)

Artikel 6, lid 1, onder b)

Artikel 5, lid 2, inleidende woorden

Artikel 6, lid 2, inleidende woorden

Artikel 5, lid 2, onder a)

Artikel 6, lid 2, onder a)

Artikel 5, lid 2, onder b)

Artikel 6, lid 2, onder b)

-

Artikel 6, lid 2, onder c)

-

Artikel 6, lid 2, onder d)

-

Artikel 6, lid 2, onder e)

-

Artikel 6, lid 2, onder f)

Artikel 5, lid 3

-

Artikel 5, lid 4

Artikel 6, lid 4

Artikel 6, lid 1, inleidende woorden

Artikel 4, lid 1, tweede zin

Artikel 6, lid 1, onder a), eerste streepje

Artikel 4, lid 3, onder a), derde streepje

Artikel 6, lid 1, onder a), tweede streepje

Artikel 4, lid 4, onder a), tweede streepje

Artikel 6, lid 1, onder b), eerste streepje

Artikel 4, lid 3, onder b), tweede streepje

 

Artikel 4, lid 3, onder c), tweede streepje

Artikel 6, lid 1, onder b), tweede streepje, eerste mogelijkheid

Artikel 4, lid 4, onder b), vijfde alinea

Artikel 6, lid 1, onder b), tweede streepje, tweede mogelijkheid

Artikel 4, lid 4, onder c), tweede streepje

Artikel 6, lid 1, onder b), derde streepje, eerste en tweede mogelijkheid

Artikel 4, lid 4, onder g), tweede streepje

Artikel 6, lid 1, onder b), derde streepje, derde en vierde mogelijkheid

Artikel 4, lid 4, onder e), derde streepje

Artikel 6, lid 1, onder c), eerste streepje, eerste en tweede mogelijkheid

Artikel 4, lid 4, onder k), tweede streepje

Artikel 6, lid 1, onder c), eerste streepje, derde en vierde mogelijkheid

Artikel 4, lid 4, onder i), tweede streepje

Artikel 6, lid 2

Artikel 4, lid 6, eerste alinea

-

Artikel 4, lid 6, tweede alinea

Artikel 6, lid 3

Artikel 4, lid 6, derde en vierde alinea

Artikel 7, lid 1, inleidende woorden

Artikel 7, lid 1, inleidende woorden

Artikel 7, lid 1, onder a)

Artikel 7, lid 1, onder a)

-

Artikel 7, lid 1, onder b)

-

Artikel 7, lid 1, onder c)

-

Artikel 7, lid 1, onder d)

Artikel 7, lid 1, onder b)

Artikel 7, lid 1, onder e)

Artikel 7, lid 2

-

Artikel 7, lid 3

-

-

Artikel 7, lid 2

-

Artikel 7, lid 3

Artikel 7, lid 4

Artikel 7, lid 4

Artikel 7, lid 5

Artikel 7, lid 5, onder a)

-

Artikel 7, lid 5, onder b)

-

Artikel 7, lid 5, onder c)

-

Artikel 7, lid 5, onder d)

Artikel 7 bis, lid 1

-

Artikel 7 bis, lid 2

Artikel 8

Artikel 7 ter

Artikel 9

-

Artikel 10

Artikel 8

Artikel 11

Artikel 9

Artikel 12

Artikel 10

Artikel 13, lid 1

-

Artikel 13, lid 2

Artikel 11

Artikel 14

Artikel 12, lid 1

-

Artikel 12, lid 2

-

Artikel 12, lid 3

Artikel 15

-

Artikel 16

Artikel 13

Artikel 17, eerste alinea

-

Artikel 17, tweede alinea

-

Artikel 18

Artikel 14

Artikel 19

Bijlage I

-

Bijlage I bis

Bijlage I

Bijlage II

Bijlage II

Bijlage III

Bijlage III

-

Bijlage IV

-

Bijlage V

-

Bijlage VI



( 1 ) PB L 124 van 9.5.2002, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2005/30/EG van de Commissie (PB L 106 van 27.4.2005, blz. 17).

( 2 ) PB L 226 van 10.9.2003, blz. 4. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 2004/66/EG van de Raad (PB L 168 van 1.5.2004, blz. 35).

( 3 ) Kracht waarmee de bestuurder het systeem kan bedienen.

( 4 ) Kracht waarmee de bestuurder het systeem kan bedienen.

( 5 ) Kracht waarmee de bestuurder het systeem kan bedienen.

( 6 ) Kracht waarmee de bestuurder het systeem kan bedienen.

( 7 ) Verordening (EEG) nr. 3821/85 van de Raad van 20 december 1985 betreffende het controleapparaat in het wegvervoer (PB L 370 van 31.12.1985, blz. 8).

( 8 ) PB L 102 van 11.4.2006, blz. 1.

( 9 ) Richtlijn 2000/56/EG van de Commissie van 14 september 2000 tot wijziging van Richtlijn 91/439/EEG van de Raad betreffende het rijbewijs (PB L 237 van 21.9.2000, blz. 45).

( 10 ) PB L 199 van 31.7.1985, blz. 56.