2004R0551 — NL — 04.12.2009 — 001.001


Dit document vormt slechts een documentatiehulpmiddel en verschijnt buiten de verantwoordelijkheid van de instellingen

►B

VERORDENING (EG) Nr. 551/2004 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 10 maart 2004

betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim

(„de luchtruimverordening”)

(Voor de EER relevante tekst)

(PB L 096, 31.3.2004, p.20)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  No

page

date

►M1

VERORDENING (EG) Nr. 1070/2009 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 21 oktober 2009

  L 300

34

14.11.2009




▼B

VERORDENING (EG) Nr. 551/2004 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 10 maart 2004

betreffende de organisatie en het gebruik van het gemeenschappelijk Europees luchtruim

(„de luchtruimverordening”)

(Voor de EER relevante tekst)



HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD VAN DE EUROPESE UNIE,

Gelet op het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap, en met name op artikel 80, lid 2,

Gezien het voorstel van de Commissie ( 1 ),

Gezien het advies van het Europees Economisch en Sociaal Comité ( 2 ),

Gezien het advies van het Comité van de regio's ( 3 ),

Handelend volgens de procedure van artikel 251 van het Verdrag ( 4 ) en gezien de gemeenschappelijke tekst die op 11 december 2003 door het bemiddelingscomité is goedgekeurd,

Overwegende hetgeen volgt:

(1)

De totstandbrenging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim vergt een geharmoniseerde aanpak van de regelgeving voor de organisatie en het gebruik van het luchtruim.

(2)

In het verslag van de Groep op hoog niveau inzake het gemeenschappelijk Europees luchtruim van november 2000 wordt het noodzakelijk geacht dat het luchtruim op Europese basis wordt ingericht, gereguleerd en strategisch beheerd.

(3)

In de mededeling van de Commissie van 30 november 2001 over de totstandbrenging van het gemeenschappelijk Europees luchtruim wordt aangedrongen op een structurele hervorming waardoor de totstandkoming van het gemeenschappelijk Europees luchtruim mogelijk wordt, door een geleidelijk meer geïntegreerd beheer van het luchtruim en de ontwikkeling van nieuwe concepten en procedures voor luchtverkeersbeveiliging.

(4)

Bij Verordening (EG) nr. 549/2004 van het Europees Parlement en de Raad van 10 maart 2004 is het kader vastgesteld voor de totstandbrenging van een gemeenschappelijk Europees luchtruim („de kaderverordening”) ( 5 ).

(5)

In artikel 1 van het in 1944 te Chicago ondertekende Verdrag inzake de internationale burgerluchtvaart erkennen de verdragsluitende staten dat „elke staat de volledige en uitsluitende soevereiniteit heeft over het luchtruim boven zijn grondgebied”. De lidstaten van de Gemeenschap oefenen in het kader van die soevereiniteit hun publieke bevoegdheden uit bij het geven van luchtverkeersleiding, conform de geldende internationale verdragen.

(6)

Het luchtruim is een gemeenschappelijke hulpbron voor alle categorieën gebruikers waarvan op flexibele wijze gebruik moet worden gemaakt door alle gebruikers, met zekerstelling van billijkheid en transparantie, waarbij rekening wordt gehouden met de behoeften van de lidstaten inzake beveiliging en defensie en met hun verplichtingen binnen internationale organisaties.

(7)

Een efficiënt beheer van het luchtruim is van fundamenteel belang voor verhoging van de capaciteit van het luchtverkeersdienstensysteem, om optimaal tegemoet te kunnen komen aan de behoeften van de verschillende gebruikers en om het hoogst mogelijke flexibel gebruik van het luchtruim te kunnen realiseren.

(8)

Uit de activiteiten van Eurocontrol blijkt dat het niet realistisch is om het routenetwerk en de luchtruimstructuur geïsoleerd te willen ontwikkelen, aangezien elke afzonderlijke staat integraal deel uitmaakt van het Europees netwerk voor luchtverkeersbeveiliging, zowel binnen als buiten de Gemeenschap.

(9)

Er moet een geleidelijk meer geïntegreerd operationeel luchtruim tot stand worden gebracht voor algemeen en-route luchtverkeer in het hoger luchtruim; de interface tussen het hoger luchtruim en het lager luchtruim moet dienovereenkomstig worden bepaald.

(10)

Een Europees vluchtinformatiegebied voor het hoger luchtruim, dat onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt binnen de werkingssfeer van deze verordening, moet gezamenlijke planning en publicatie van luchtvaartinlichtingen bevorderen, zodat regionale knelpunten worden weggenomen.

(11)

Luchtruimgebruikers worden geconfronteerd met uiteenlopende voorwaarden van toegang tot en van bewegingsvrijheid binnen het communautaire luchtruim. Dit is te wijten aan het gebrek aan harmonisatie in de classificatie van het luchtruim.

(12)

De herindeling van het luchtruim moet uitgaan van operationele behoeften, ongeacht de bestaande grenzen. Gemeenschappelijke algemene beginselen voor de instelling van uniforme functionele luchtruimblokken dienen te worden uitgewerkt in overleg met en op basis van technisch advies van Eurocontrol.

(13)

Het is van wezenlijk belang dat een gemeenschappelijk, geharmoniseerde luchtruimstructuur van routes en sectoren tot stand komt, dat de huidige en toekomstige organisatie van het luchtruim wordt gebaseerd op gemeenschappelijke beginselen, en dat het luchtruim wordt ingericht en beheerd overeenkomstig geharmoniseerde regels.

(14)

Het concept van het flexibel gebruik van het luchtruim moet effectief worden toegepast; het gebruik van luchtruimsectoren moet worden geoptimaliseerd, met name in piektijden voor het algemeen luchtvaartverkeer en in de gedeelten van het luchtruim met een grote verkeersdichtheid, door samenwerking tussen lidstaten met betrekking tot het gebruik van die sectoren voor militaire operaties en trainingen. Daarom moeten de nodige middelen worden vrijgemaakt voor een doeltreffende implementatie van het concept van het flexibel gebruik van het luchtruim, rekening houdend met zowel de civiele als de militaire behoeften.

(15)

De lidstaten dienen zich in te zetten om met aangrenzende lidstaten samen te werken teneinde het begrip „flexibel gebruik van het luchtruim” over de nationale grenzen heen in toepassing te brengen.

(16)

Verschillen in de organisatie van de civiel-militaire samenwerking in de Gemeenschap beperken een uniform en efficiënt beheer van het luchtruim en het doorvoeren van veranderingen. Het welslagen van het gemeenschappelijk Europees luchtruim hangt af van een effectieve samenwerking tussen de civiele en militaire autoriteiten, zonder afbreuk te doen aan de bevoegdheden en verantwoordelijkheden van de lidstaten op defensiegebied.

(17)

Garanties voor militaire operaties en trainingen moeten worden gesteld voorzover de toepassing van gemeenschappelijke beginselen en criteria afbreuk doet aan de veilige en efficiënte uitvoering ervan.

(18)

Er moeten adequate maatregelen worden genomen om de effectiviteit van de regeling van luchtverkeersstromen te verbeteren, met als doel om bestaande operationele eenheden, waaronder de Central Flow Management Unit van Eurocontrol, te ondersteunen, teneinde efficiënte vluchtoperaties te garanderen.

(19)

Er moet worden nagedacht over de uitbreiding van de concepten voor het hoger luchtruim naar het lager luchtruim, aan de hand van een tijdschema en toepasselijke studies,

HEBBEN DE VOLGENDE VERORDENING VASTGESTELD:



HOOFDSTUK I

ALGEMEEN

Artikel 1

Doel en werkingssfeer

1.  Binnen de werkingssfeer van de kaderverordening, regelt deze verordening de organisatie en het gebruik van het luchtruim in het Gemeenschappelijk Europees Luchtruim. Deze verordening heeft ten doel het concept van een geleidelijk meer geïntegreerd operationeel luchtruim in het kader van het gemeenschappelijk vervoersbeleid te ondersteunen en gemeenschappelijke procedures vast te stellen voor inrichting, planning en beheer, opdat een efficiënte en veilige werking van de luchtverkeersbeveiliging kan worden verzekerd.

2.  Het luchtruim moet op zodanige wijze worden gebruikt dat de exploitatie van luchtvaartnavigatiediensten als samenhangend en consistent geheel wordt ondersteund overeenkomstig Verordening (EG) nr. 550/2004 van het Europees Parlement en van de Raad van 10 maart 2004 betreffende de verlening van luchtvaartnavigatiediensten binnen het gemeenschappelijk Europees luchtruim („de dienstverleningsverordening”) ( 6 ).

3.  Onverminderd artikel 10, is deze verordening van toepassing op het luchtruim in de EUR- en AFI-gebieden van ICAO waar lidstaten verantwoordelijk zijn voor de verlening van luchtverkeersdiensten overeenkomstig de dienstverleningsverordening. De lidstaten kunnen deze verordening ook toepassen op het luchtruim dat in andere ICAO-gebieden onder hun verantwoordelijkheid valt, mits zij de Commissie en de overige lidstaten daarvan in kennis stellen.

4.  De vluchtinformatiegebieden die vallen binnen het luchtruim waarop deze verordening van toepassing is, worden bekendgemaakt in het Publicatieblad van de Europese Unie.



HOOFDSTUK II

LUCHTRUIMARCHITECTUUR

▼M1 —————

▼M1

Artikel 3

Europees vluchtinformatiegebied voor het hogere luchtruim (EUIR)

1.  De Gemeenschap en de lidstaten streven naar de oprichting en erkenning door de ICAO van één EUIR. Daartoe legt de Commissie, voor de aangelegenheden die onder de bevoegdheid van de Gemeenschap vallen, overeenkomstig artikel 300 van het Verdrag uiterlijk op 4 december 2011 een aanbeveling voor aan de Raad.

2.  Het EUIR wordt op zodanige wijze ingericht dat het het luchtruim bestrijkt dat overeenkomstig artikel 1, lid 3, onder de verantwoordelijkheid van de lidstaten valt en kan ook luchtruim omvatten van derde landen in Europa.

3.  De instelling van het EUIR laat de verantwoordelijkheid van lidstaten onverlet om overeenkomstig artikel 8, lid 1, van de dienstverleningsverordening verleners van luchtverkeersdiensten aan te wijzen voor het luchtruim dat onder hun verantwoordelijkheid valt.

4.  De lidstaten behouden hun verantwoordelijkheden tegenover de ICAO binnen de geografische grenzen van de vluchtinformatiegebieden voor het hogere luchtruim en vluchtinformatiegebieden die door de ICAO aan hen zijn toegewezen op de datum van de inwerkingtreding van deze verordening.

▼M1

Artikel 3 bis

Elektronische aeronautische informatie

1.  Onverminderd de publicatie van aeronautische informatie door de lidstaten en op een wijze die in overeenstemming is met deze publicatie, garandeert de Commissie, in samenwerking met Eurocontrol, dat elektronische aeronautische informatie van hoge kwaliteit beschikbaar is, die op geharmoniseerde wijze is gepresenteerd en tegemoetkomt aan de vereisten van alle relevante gebruikers in termen van kwaliteit van gegevens en tijdigheid.

2.  Met het oog op lid 1 zal de Commissie:

a) zorgen voor de ontwikkeling van een communautaire infrastructuur voor aeronautische informatie in de vorm van een geïntegreerd elektronisch briefingportaal met onbeperkte toegang voor belanghebbenden. Deze infrastructuur moet het mogelijk maken vereiste gegevens zoals, onder meer aeronautische informatie, informatie van de luchtverkeersmeldingspost (ARO), meteorologische informatie en informatie over het beheer van de luchtverkeersstromen te raadplegen en te verstrekken;

b) steun verlenen om het verstrekken van aeronautische informatie, in de breedste zin van het woord, te moderniseren en te harmoniseren, in nauwe samenwerking met Eurocontrol en de ICAO.

3.  De Commissie stelt gedetailleerde uitvoeringsbepalingen vast voor dit artikel, overeenkomstig de in artikel 5, lid 3, van de kaderverordening bedoelde regelgevingsprocedure.

▼M1

Artikel 4

Luchtverkeersregels en luchtruimclassificatie

De Commissie stelt, overeenkomstig de in artikel 5, lid 3, van de kaderverordening bedoelde regelgevingsprocedure, uitvoeringsbepalingen vast om:

a) passende bepalingen inzake luchtverkeersregels vast te stellen op basis van de ICAO-normen en aanbevolen praktijken;

b) de toepassing van de ICAO-luchtruimclassificatie te harmoniseren, met passende aanpassingen, teneinde te garanderen dat luchtverkeersdiensten in het gemeenschappelijke Europese luchtruim naadloos, veilig en doelmatig worden verleend.

▼M1 —————

▼M1

Artikel 6

Ontwerp en beheer van het netwerk

1.  De netwerkfuncties voor luchtverkeersbeveiliging maken het mogelijk het luchtruim optimaal te benutten, garanderen dat luchtruimgebruikers geprefereerde trajecten kunnen opereren en voorzien in een maximale toegang tot het luchtruim en tot luchtvaartnavigatiediensten. Deze netwerkfuncties zijn gericht op het ondersteunen van initiatieven op nationaal niveau en op het niveau van functionele luchtruimblokken en worden op zodanige wijze uitgevoerd dat de scheiding van regelgevende en uitvoerende taken wordt gehandhaafd.

2.  Om de in lid 1 vermelde doelstellingen te verwezenlijken en onverminderd de verantwoordelijkheden van de lidstaten met betrekking tot nationale routes en luchtruimstructuren, ziet de Commissie erop toe dat de volgende functies worden uitgevoerd:

a) ontwerp van het Europese routenetwerk;

b) coördinatie van schaarse hulpbronnen binnen de luchtvaartfrequentiebanden, die door het algemene luchtverkeer worden gebruikt, met name radiofrequenties en coördinatie van radartranspondercodes.

De in de eerste alinea genoemde functies hebben geen betrekking op de vaststelling van bindende maatregelen van algemene aard of op het nemen van politieke beslissingen. Hierbij wordt rekening gehouden met voorstellen gedaan op nationaal niveau en op het niveau van functionele luchtruimblokken. Bij de uitvoering ervan vindt coördinatie plaats met militaire autoriteiten, overeenkomstig overeengekomen procedures inzake een flexibel gebruik van het luchtruim.

De Commissie kan, na raadpleging van het Single Sky-comité en in overeenstemming met de in lid 4 bedoelde uitvoeringsbepalingen, de taken noodzakelijk voor de uitvoering van de in de eerste alinea genoemde functies aan Eurocontrol toevertrouwen of aan een ander onpartijdig en bevoegd orgaan. Deze taken worden op onpartijdige en kosteneffectieve wijze uitgevoerd namens de lidstaten en belanghebbenden. Er wordt hierop een passend beheer toegepast, waarbij de gescheiden verantwoordelijkheden voor dienstverlening en regulering worden aangehouden, rekening houdend met de behoeften van het gehele netwerk voor luchtverkeersbeveiliging; de luchtruimgebruikers en de verleners van luchtvaartnavigatiediensten moeten bij de uitvoering van deze taken volledig worden betrokken.

3.  De Commissie mag taken toevoegen aan de in lid 2 genoemde lijst van functies na afdoende overleg met belanghebbenden uit de sector. De maatregelen die beogen niet-essentiële onderdelen van deze verordening te wijzigen door haar aan te vullen, worden vastgesteld volgens de in artikel 5, lid 4, van de kaderverordening bedoelde regelgevingsprocedure met toetsing.

4.  Gedetailleerde regels voor de uitvoering van de in dit artikel vermelde maatregelen, met uitzondering van de in de leden 6 tot en met 9 bedoelde maatregelen, worden vastgesteld volgens de regelgevingsprocedure in artikel 5, lid 3, van de kaderverordening. Deze uitvoeringsbepalingen betreffen met name:

a) de coördinatie en harmonisering van processen en procedures ter verbetering van de doelmatigheid van aeronautisch frequentiebeheer, inclusief de ontwikkeling van beginselen en criteria;

b) de centrale functie voor het coördineren van de vroege vaststelling van en tegemoetkoming aan frequentiebehoeften in de frequentiebanden toegewezen aan het algemene Europese luchtverkeer ter ondersteuning van het ontwerp en de exploitatie van het Europese luchtverkeersnetwerk;

c) aanvullende functies voor het netwerk zoals omschreven in het masterplan inzake luchtverkeersbeveiliging;

d) gedetailleerde regelingen voor coöperatieve besluitvorming tussen de lidstaten, de verleners van luchtvaartnavigatiediensten en de netwerkbeheersfunctie voor de in lid 2 bedoelde taken;

e) regelingen voor overleg met de relevante belanghebbenden in het besluitvormingsproces, zowel op nationaal als op Europees niveau, en

f) binnen het radiospectrum toegewezen aan algemeen luchtverkeer door de Internationale Telecommunicatieunie, een verdeling van taken en verantwoordelijkheden tussen de netwerkbeheersfunctie en nationale frequentiebeheerders, om ervoor te zorgen dat de nationale frequentiebeheersfuncties de frequentietoewijzingen blijven uitvoeren die niet van invloed zijn op het netwerk. Voor gevallen die van invloed zijn op het netwerk werken de nationale frequentiebeheerders samen met de verantwoordelijken voor de netwerkbeheersfunctie om het gebruik van frequenties te optimaliseren.

5.  Andere aspecten van het ontwerp van het luchtruim dan die welke in lid 2 zijn vermeld, worden op nationaal niveau of op het niveau van functionele luchtruimblokken behandeld. In dit ontwerpproces wordt rekening gehouden met de vraag naar vervoer en de complexiteit van dat vervoer, prestatieplannen voor nationale of functionele luchtruimblokken, en is bepaald dat relevante luchtruimgebruikers of relevante groepen die luchtruimgebruikers vertegenwoordigen, alsmede, in voorkomend geval, militaire autoriteiten, volledig moeten worden geraadpleegd.

6.  De uitvoering van de regeling van de luchtverkeersstroom wordt door de lidstaten toevertrouwd aan Eurocontrol of een ander onpartijdig en bevoegd orgaan. Dit wordt onderworpen aan passende controleregelingen.

7.  Uitvoeringsvoorschriften voor de regeling van de luchtverkeersstroom, waaronder de noodzakelijke controleregelingen, worden ontwikkeld overeenkomstig de in artikel 5, lid 2, van de kaderverordening bedoelde raadpleginsprocedure en vastgesteld overeenkomstig de in artikel 5, lid 3, van de kaderverordening bedoelde regelgevingsprocedure met het oog op het optimaliseren van de beschikbare capaciteit bij het gebruik van het luchtruim en het verbeteren van de processen voor de regeling van de luchtverkeersstroom. Deze bepalingen moeten transparantie en efficiëntie als uitgangspunt hebben, opdat capaciteit op flexibele en tijdige wijze beschikbaar wordt gesteld in overeenstemming met de aanbevelingen van het ICAO Regional Air Navigation Plan, Europese regio.

8.  De uitvoeringsvoorschriften voor de regeling van de luchtverkeersstroom ondersteunen de operationele besluiten van verleners van luchtvaartnavigatiediensten, luchthavenexploitanten en luchtruimgebruikers en bestrijken de volgende gebieden:

a) vluchtplanning;

b) gebruik van beschikbare luchtruimcapaciteit tijdens alle fasen van de vlucht, met inbegrip van de slottoewijzing, en

c) routegebruik door het algemeen luchtverkeer, met inbegrip van

 het tot stand brengen van één enkele publicatie voor route en verkeersoriëntering,

 opties voor de omleiding van het algemene luchtverkeer weg van gebieden waar congestie optreedt, en

 voorrangsregels voor toegang tot het luchtruim voor het algemene luchtverkeer, met name in tijden van congestie en crisis.

9.  Bij het ontwikkelen en vaststellen van de uitvoeringsbepalingen houdt de Commissie, in voorkomend geval en zonder afbreuk te doen aan de veiligheid, rekening met de samenhang tussen vluchtplannen en luchthavenslots, alsmede met de noodzakelijke coördinatie met aangrenzende regio's.

▼B



HOOFDSTUK III

FLEXIBEL GEBRUIK VAN HET LUCHTRUIM IN HET GEMEENSCHAPPELIJK EUROPEES LUCHTRUIM

Artikel 7

Flexibel gebruik van het luchtruim

1.  Rekening houdend met de organisatie van de militaire aspecten die onder hun verantwoordelijkheid vallen, zorgen lidstaten voor de uniforme toepassing in het gemeenschappelijk Europees luchtruim van het concept van het flexibel gebruik van het luchtruim, zoals dat door de ICAO is omschreven en door Eurocontrol is ontwikkeld, opdat het beheer van het luchtruim en de luchtverkeersbeveiliging binnen het kader van het gemeenschappelijk vervoersbeleid wordt bevorderd.

2.  Lidstaten brengen jaarlijks verslag uit aan de Commissie over de toepassing, in het kader van het gemeenschappelijk vervoersbeleid, van het concept van het flexibel gebruik van het luchtruim op het luchtruim dat onder hun verantwoordelijkheid valt.

3.  Wanneer het, in het bijzonder op grond van de door lidstaten ingediende verslagen, noodzakelijk wordt de toepassing van het concept van het flexibel gebruik van het luchtruim in het gemeenschappelijk Europees luchtruim te versterken en te harmoniseren, worden in het kader van het gemeenschappelijk vervoersbeleid uitvoeringsmaatregelen vastgesteld volgens de procedure van artikel 8 van de kaderverordening.

Artikel 8

Tijdelijke opschorting

1.  In gevallen waarin de toepassing van artikel 7 tot aanzienlijke operationele moeilijkheden leidt, kunnen de lidstaten de toepassing daarvan tijdelijk opschorten, mits zij de Commissie en de overige lidstaten daarvan onverwijld in kennis stellen.

2.  Na de instelling van een tijdelijke opschorting kunnen voor het luchtruim dat onder de verantwoordelijkheid van de betrokken lidstaat of lidstaten valt, aanpassingen worden uitgewerkt in de krachtens de toepassing van artikel 8, lid 3, vastgestelde maatregelen volgens de procedure van artikel 7 van de kaderverordening.

▼M1 —————

▼B



HOOFDSTUK IV

SLOTBEPALINGEN

Artikel 10

Beoordeling

In het kader van de periodieke beoordeling zoals bedoeld in artikel 12, lid 2, van de kaderverordening zal de Commissie een toekomstige studie voltooien naar de voorwaarden voor toepassing in de toekomst van de in de artikelen 3, 5 en 6 vermelde concepten op het lager luchtruim.

Op basis van de conclusies van de studie en in het licht van de geboekte vooruitgang legt de Commissie uiterlijk op 31 december 2006 een verslag voor aan het Europees Parlement en de Raad, zonodig vergezeld van een voorstel om de toepassing van deze concepten uit te breiden tot het lager luchtruim of om andere stappen te nemen. Ingeval uitbreiding beoogd is, dienen de relevante besluiten bij voorkeur te worden genomen voor 31 december 2009.

Artikel 11

Inwerkingtreding

Deze verordening treedt in werking op de twintigste dag volgende op die van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Deze verordening is verbindend in al haar onderdelen en is rechtstreeks toepasselijk in elke lidstaat.




VERKLARING VAN DE COMMISSIE

Op basis van een verslag over de ervaring met de tenuitvoerlegging van artikel 5 zal de Commissie indien nodig, binnen een termijn van vijf jaar, voorstellen doen tot wijziging van de procedure als bedoeld in artikel 5, lid 6.



( 1 ) PB C 103 E van 30.4.2002, blz. 35.

( 2 ) PB C 241 van 7.10.2002, blz. 24.

( 3 ) PB C 278 van 14.11.2002, blz. 13.

( 4 ) Advies van het Europees Parlement van 3 september 2002 (PB C 272 E van 13.11.2003, blz. 316). Gemeenschappelijk standpunt van de Raad van 18 maart 2003 (PB C 129 E van 3.6.2003, blz. 11) en standpunt van het Europees Parlement van 3 juli 2003 (nog niet verschenen in het Publicatieblad). Besluit van het Europees Parlement van 29 januari 2004 en besluit van de Raad van 2 februari 2004.

( 5 ) Zie blz. 1 van dit Publicatieblad.

( 6 ) Zie blz. 10 van dit Publicatieblad.