02004L0035 — NL — 26.06.2019 — 004.001


Onderstaande tekst dient louter ter informatie en is juridisch niet bindend. De EU-instellingen zijn niet aansprakelijk voor de inhoud. Alleen de besluiten die zijn gepubliceerd in het Publicatieblad van de Europese Unie (te raadplegen in EUR-Lex) zijn authentiek. Deze officiële versies zijn rechtstreeks toegankelijk via de links in dit document

►B

RICHTLIJN 2004/35/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 21 april 2004

betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade

(PB L 143 van 30.4.2004, blz. 56)

Gewijzigd bij:

 

 

Publicatieblad

  nr.

blz.

datum

►M1

RICHTLIJN 2006/21/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 15 maart 2006

  L 102

15

11.4.2006

►M2

RICHTLIJN 2009/31/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Voor de EER relevante tekst van 23 april 2009

  L 140

114

5.6.2009

►M3

RICHTLIJN 2013/30/EU VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD Voor de EER relevante tekst van 12 juni 2013

  L 178

66

28.6.2013

►M4

VERORDENING (EU) 2019/1010 VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD van 5 juni 2019

  L 170

115

25.6.2019




▼B

RICHTLIJN 2004/35/EG VAN HET EUROPEES PARLEMENT EN DE RAAD

van 21 april 2004

betreffende milieuaansprakelijkheid met betrekking tot het voorkomen en herstellen van milieuschade



Artikel 1

Onderwerp

Deze richtlijn heeft ten doel een kader voor milieuaansprakelijkheid vast te stellen, op basis van het beginsel dat de vervuiler betaalt, voor het voorkomen en herstellen van milieuschade.

Artikel 2

Definities

In deze richtlijn wordt verstaan onder:

1.

„milieuschade” :

a) schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats, dat wil zeggen elke vorm van schade die aanmerkelijke negatieve effecten heeft op het bereiken of handhaven van de gunstige staat van instandhouding van deze soorten of habitats. Of schade aanmerkelijk is, wordt bepaald aan de hand van de referentietoestand, rekening houdend met de criteria van bijlage I;

Schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats omvat niet de vooraf vastgestelde negatieve effecten van handelingen van een exploitant waarvoor de betrokken instanties uitdrukkelijk toestemming hebben gegeven in overeenstemming met bepalingen ter uitvoering van artikel 6, leden 3 en 4, of artikel 16 van Richtlijn 92/43/EEG, dan wel artikel 9 van Richtlijn 79/409/EEG, of, in het geval van niet onder het Gemeenschapsrecht vallende habitats en soorten, in overeenstemming met gelijkwaardige bepalingen van de nationale wetgeving betreffende natuurbehoud.

▼M3

b) „schade aan wateren”, dat wil zeggen elke vorm van schade die een aanmerkelijke negatieve invloed heeft op:

i) de ecologische, chemische of kwantitatieve toestand of het ecologisch potentieel, als omschreven in Richtlijn 2000/60/EG, van de betrokken wateren, met uitzondering van de negatieve effecten waarop artikel 4, lid 7, van die richtlijn van toepassing is, of

ii) de milieutoestand van de betrokken maritieme wateren, als omschreven in Richtlijn 2008/56/EG, voor zover bijzondere aspecten van de milieutoestand van het mariene milieu al niet in Richtlijn 2000/60/EG worden behandeld.

▼B

c) bodemschade, dat wil zeggen elke vorm van bodemverontreiniging die een aanmerkelijk risico inhoudt voor negatieve effecten op de menselijke gezondheid, waarbij direct of indirect op, in of onder de bodem, stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen aangebracht zijn;

2.

„schade” : een meetbare negatieve verandering in de natuurlijke rijkdommen of een meetbare aantasting van een ecosysteemfunctie, die direct of indirect optreedt;

3.

„beschermde soorten en natuurlijke habitats” :

a) de soorten genoemd in bijlage I of bedoeld in artikel 4, lid 2, van Richtlijn 79/409/EEG, of in de bijlagen II en IV van Richtlijn 92/43/EEG;

b) de habitats van de soorten genoemd in bijlage I of bedoeld in artikel 4, lid 2, van Richtlijn 79/409/EEG of genoemd in bijlage II van Richtlijn 92/43/EEG, de natuurlijke habitats genoemd in bijlage I van Richtlijn 92/43/EEG en de voortplantings- of rustplaatsen genoemd in bijlage IV van Richtlijn 92/43/EEG; en

c) indien een lidstaat zulks bepaalt, niet in die bijlagen genoemde habitats of soorten die die lidstaat aanwijst voor doeleinden welke overeenkomen met de doeleinden van die twee richtlijnen;

4.

„staat van instandhouding” :

a) met betrekking tot een natuurlijke habitat, de som van de invloeden die op de betrokken natuurlijke habitat en de daar voorkomende typische soorten inwerken en op lange termijn gevolgen kunnen hebben voor de natuurlijke verspreiding, de structuur en de functies van die habitat of het voortbestaan op lange termijn van de betrokken typische soorten, hetzij op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag van toepassing is, hetzij op het grondgebied van een lidstaat, hetzij in het natuurlijke verspreidingsgebied van die habitat.

De staat van instandhouding van een natuurlijke habitat wordt als „gunstig” beschouwd wanneer:

 het natuurlijke verspreidingsgebied van de habitat en de oppervlakte van die habitat binnen dat gebied stabiel zijn of toenemen, en

 de voor behoud op lange termijn nodige specifieke structuur en functies bestaan en in de afzienbare toekomst vermoedelijk zullen blijven bestaan, en

 de staat van instandhouding van de voor die habitat typische soorten gunstig is als omschreven onder b;

b) met betrekking tot een soort, de som van de invloeden die op de betrokken soort inwerken en die op lange termijn gevolgen kunnen hebben voor de verspreiding en abundantie van de populaties daarvan, hetzij op het Europese grondgebied van de lidstaten waarop het Verdrag van toepassing is, hetzij op het grondgebied van een lidstaat, hetzij in het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort.

De staat van instandhouding van een soort wordt als „gunstig” beschouwd wanneer:

 uit populatiedynamische gegevens blijkt dat de betrokken soort nog steeds een levensvatbare component is van de natuurlijke habitats waarin hij voorkomt, en dat vermoedelijk op lange termijn zal blijven, en

 het natuurlijke verspreidingsgebied van die soort niet kleiner wordt of binnen afzienbare tijd lijkt te zullen worden, en

 er een voldoende grote habitat bestaat en waarschijnlijk zal blijven bestaan om de populaties van die soort op lange termijn in stand te houden;

5.

„wateren” : alle wateren waarop Richtlijn 2000/60/EG van toepassing is;

6.

„exploitant” : particuliere of openbare natuurlijke persoon of rechtspersoon die de beroepsactiviteit verricht of regelt, of, als dit in de nationale wetgeving is bepaald, aan wie een doorslaggevende economische zeggenschap over het technisch functioneren van een dergelijke activiteit is overgedragen, met inbegrip van de houder van een vergunning of toelating voor het verrichten van een dergelijke activiteit of de persoon die een dergelijke activiteit laat registreren of er kennisgeving van doet;

7.

„beroepsactiviteit” : een in het kader van een economische activiteit, een bedrijf of een onderneming verrichte activiteit, ongeacht het particuliere, openbare, winstgevende of niet-winstgevende karakter daarvan;

8.

„emissie” : het als gevolg van menselijke activiteiten in het milieu brengen van stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen;

9.

„onmiddellijke dreiging van schade” : een voldoende waarschijnlijkheid dat zich in de nabije toekomst milieuschade zal voordoen;

10.

„preventieve maatregelen” : maatregelen naar aanleiding van een gebeurtenis, handeling of nalatigheid waardoor een onmiddellijke dreiging van milieuschade is ontstaan, teneinde die schade te voorkomen of tot een minimum te beperken;

11.

„herstelmaatregelen” : maatregel of combinatie van maatregelen, met inbegrip van inperkende of tussentijdse maatregelen, gericht op herstel, rehabilitatie of vervanging van de aangetaste natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties, of op het verschaffen van een gelijkwaardig alternatief voor rijkdommen of functies, als bedoeld in bijlage II;

12.

„natuurlijke rijkdommen” : beschermde soorten en natuurlijke habitats, water en bodem;

13.

„functies” en „ecosysteemfuncties” : de functies die natuurlijke rijkdommen vervullen ten behoeve van andere natuurlijke rijkdommen of het publiek;

14.

„referentietoestand” : de toestand waarin de natuurlijke rijkdommen en ecosysteemfuncties zich ten tijde van de schade zouden hebben bevonden indien zich geen milieuschade had voorgedaan, gereconstrueerd aan de hand van de beste beschikbare informatie;

15.

„regeneratie”, met inbegrip van „natuurlijke regeneratie” : in het geval van water, beschermde soorten en natuurlijke habitats, de terugkeer van aangetaste natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties tot de referentietoestand, en bij bodemschade, het verdwijnen van een aanmerkelijk gevaar van een nadelig effect op de menselijke gezondheid;

16.

„kosten” : de kosten die verantwoord zijn in het licht van de noodzaak een juiste en doeltreffende toepassing van deze richtlijn te garanderen, met inbegrip van ramingskosten van milieuschade, onmiddellijke dreiging van zulke schade en alternatieve maatregelen, alsook de administratieve, juridische en handhavingskosten, de kosten van het vergaren van gegevens en andere algemene kosten, en de kosten in verband met monitoring en toezicht.

Artikel 3

Toepassingsgebied

1.  Deze richtlijn is van toepassing op

a) milieuschade die wordt veroorzaakt door enige beroepsactiviteit, genoemd in bijlage III, alsook op een onmiddellijke dreiging dat dergelijke schade ontstaat als gevolg van een van die activiteiten;

b) schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats die wordt veroorzaakt door enige andere beroepsactiviteit dan de in bijlage III genoemde, alsook op een onmiddellijke dreiging dat dergelijke schade ontstaat als gevolg van een van die activiteiten indien de exploitant schuld of nalatigheid kan worden verweten.

2.  Deze richtlijn is van toepassing onverminderd strengere bepalingen van Gemeenschapsrecht met betrekking tot de uitvoering van enige binnen de werkingssfeer van deze richtlijn vallende activiteit alsook de wetgeving van de Gemeenschap houdende regels inzake jurisdictieconflicten.

3.  Onverminderd de toepasselijke nationale wetgeving, geeft deze richtlijn particulieren geen recht op schadevergoeding vanwege milieuschade of een onmiddellijke dreiging van dergelijke schade.

Artikel 4

Uitzonderingen

1.  Deze richtlijn is niet van toepassing op milieuschade of een onmiddellijke dreiging van dergelijke schade ten gevolge van:

a) een oorlogshandeling, vijandelijkheden, burgeroorlog of oproer;

b) een natuurverschijnsel dat uitzonderlijk, onontkoombaar en onafwendbaar is.

2.  Deze richtlijn is niet van toepassing op milieuschade of een onmiddellijke dreiging dat dergelijke schade ontstaat ten gevolge van een incident waarvoor de aansprakelijkheid of schadevergoeding binnen de werkingssfeer valt van een van de internationale overeenkomsten, genoemd in bijlage IV, met inbegrip van toekomstige wijzigingen van die overeenkomsten, die in de betrokken lidstaat van kracht zijn.

3.  Deze richtlijn doet geen afbreuk aan het recht van de exploitant om zijn aansprakelijkheid te beperken overeenkomstig de nationale wetgeving ter uitvoering van het Verdrag inzake beperking van aansprakelijkheid voor maritieme vorderingen (LLMC) van 1976, toekomstige wijzigingen van dit verdrag inbegrepen, of het Verdrag van Straatsburg inzake de beperking van aansprakelijkheid in de binnenvaart (CLNI) van 1988, toekomstige wijzigingen van dit verdrag inbegrepen.

4.  Deze richtlijn is niet van toepassing op nucleaire risico's en milieuschade of de onmiddellijke dreiging dat dergelijke schade ontstaat als gevolg van activiteiten waarop het Verdrag tot oprichting van de Europese Gemeenschap voor Atoomenergie van toepassing is, of als gevolg van een incident of activiteit waarvoor de aansprakelijkheid of schadevergoeding binnen de werkingssfeer valt van een van de in bijlage V genoemde internationale overeenkomsten, met inbegrip van toekomstige wijzigingen van die overeenkomsten.

5.  Deze richtlijn is alleen van toepassing op milieuschade of op een onmiddellijke dreiging van dergelijke schade als gevolg van diffuse verontreiniging waarbij een oorzakelijk verband kan worden gelegd tussen de schade en de activiteiten van individuele exploitanten.

6.  Deze richtlijn is niet van toepassing op activiteiten die hoofdzakelijk de landsverdediging of de internationale veiligheid dienen, en evenmin op activiteiten die uitsluitend tot doel hebben bescherming te bieden tegen natuurrampen.

Artikel 5

Preventieve acties

1.  De exploitant neemt onverwijld de nodige preventieve maatregelen wanneer zich nog geen milieuschade heeft voorgedaan maar een onmiddellijke dreiging bestaat dat dergelijke schade zal ontstaan.

2.  De lidstaten bepalen dat exploitanten wanneer zulks dienstig is, en in ieder geval wanneer een onmiddellijke dreiging van milieuschade ondanks de door de betrokken exploitant genomen preventieve maatregelen niet verdwijnt, verplicht zijn de bevoegde instantie zo spoedig mogelijk over alle relevante aspecten van de situatie te informeren.

3.  De bevoegde instantie kan te allen tijde:

a) de exploitant verplichten informatie te verstrekken over een onmiddellijke dreiging van milieuschade of in gevallen waarin zulk een onmiddellijke dreiging vermoed wordt;

b) de exploitant verplichten de vereiste preventieve maatregelen te nemen;

c) de exploitant instructies geven die bij het nemen van de nodige preventieve maatregelen opgevolgd moeten worden; of

d) zelf de nodige preventieve maatregelen nemen.

4.  De bevoegde instantie eist dat de preventieve maatregelen door de exploitant worden genomen. Indien een exploitant niet de verplichtingen nakomt waarin lid 1 of lid 3, onder b of c, voorziet, niet kan worden geïdentificeerd, of uit hoofde van deze richtlijn niet verplicht is de kosten te dragen, kan de bevoegde instantie zelf deze maatregelen nemen.

Artikel 6

Herstelmaatregelen

1.  Wanneer milieuschade zich heeft voorgedaan, stelt de exploitant onverwijld de bevoegde instantie in kennis van alle relevante aspecten van de situatie en treft hij:

a) elke haalbare maatregel om de betrokken verontreinigende stoffen en/of enige andere schadefactoren onmiddellijk onder controle te houden, in te perken, te verwijderen of anderszins te beheersen, teneinde verdere milieuschade en negatieve effecten op de menselijke gezondheid of verdere aantasting van functies te beperken of te voorkomen; en

b) de nodige herstelmaatregelen in overeenstemming met artikel 7.

2.  De bevoegde instantie kan te allen tijde:

a) de exploitant verplichten aanvullende informatie te verstrekken over enige schade die zich heeft voorgedaan;

b) zelf elke haalbare maatregel nemen om de betrokken verontreinigende stoffen en/of enige andere schadefactoren onmiddellijk onder controle te houden, in te perken, te verwijderen of anderszins te beheersen, teneinde verdere milieuschade en negatieve effecten op de menselijke gezondheid, of verdere aantasting van functies te beperken of te voorkomen, dan wel de exploitant daartoe verplichten of hem daartoe instructies geven;

c) de exploitant verplichten de nodige herstelmaatregelen te treffen;

d) de exploitant instructies geven die hij bij het nemen van de nodige herstelmaatregelen moet naleven; of

e) zelf de nodige herstelmaatregelen treffen.

3.  De bevoegde instantie eist dat de herstelmaatregelen door de exploitant worden genomen. Indien de exploitant de verplichtingenvan lid 1 of lid 2, onder b), c) of d), niet nakomt, niet kan worden geïdentificeerd, of niet verplicht is de kosten uit hoofde van deze richtlijn te dragen, kan de bevoegde instantie, als laatste redmiddel, zelf deze maatregelen nemen.

Artikel 7

Vaststelling van herstelmaatregelen

1.  De exploitanten stellen in overeenstemming met bijlage II potentiële herstelmaatregelen vast en leggen die aan de bevoegde instantie ter goedkeuring voor, tenzij de bevoegde instantie krachtens artikel 6, lid 2, onder e), en lid 3, maatregelen heeft genomen.

2.  De bevoegde instantie besluit welke herstelmaatregelen in overeenstemming met bijlage II, en zo nodig in samenwerking met de betrokken exploitant, worden uitgevoerd.

3.  Wanneer zich meerdere gevallen van milieuschade hebben voorgedaan en de bevoegde instantie er niet voor kan zorgen dat de noodzakelijke herstelmaatregelen gelijktijdig worden genomen, kan de bevoegde instantie bepalen welk geval van milieuschade eerst moet worden hersteld.

Bij het nemen van deze beslissing houdt de bevoegde instantie onder meer rekening met de aard, de omvang en de ernst van de milieuschade en met de mogelijkheid van natuurlijke regeneratie. Er moet ook rekening worden gehouden met gevaar voor de menselijke gezondheid.

4.  De bevoegde instantie nodigt de in artikel 12, lid 1, bedoelde personen en in ieder geval de personen op wier terrein herstelmaatregelen worden getroffen uit opmerkingen te maken en houdt rekening met die opmerkingen.

Artikel 8

Kosten van preventie en herstel

1.  De exploitant draagt de kosten voor de overeenkomstig deze richtlijn genomen preventieve maatregelen en herstelmaatregelen.

2.  Onverminderd de leden 3 en 4 verhaalt de bevoegde instantie de kosten die zij in samenhang met het nemen van preventieve maatregelen of herstelmaatregelen uit hoofde van deze richtlijn heeft gemaakt op de exploitant die de schade of de onmiddellijke dreiging van schade heeft veroorzaakt, onder andere door middel van een zakelijke zekerheid of andere geschikte waarborgen.

Wanneer de verhaalkosten groter zijn dan het terug te vorderen bedrag of wanneer niet kan worden vastgesteld wie de exploitant is, kan de bevoegde instantie evenwel beslissen om af te zien van verhaal.

3.  Een exploitant is niet verplicht de kosten te dragen van de preventieve maatregelen of herstelmaatregelen die uit hoofde van deze richtlijn worden genomen, indien hij kan bewijzen dat de milieuschade of de onmiddellijke dreiging dat dergelijke schade ontstaat,

a) veroorzaakt is door een derde ondanks het feit dat er passende veiligheidsmaatregelen waren getroffen; of

b) het gevolg is van de opvolging van een dwingende opdracht of instructie van een overheidsinstantie, tenzij het een opdracht of instructie betreft naar aanleiding van een emissie of incident, veroorzaakt door activiteiten van de exploitant zelf.

In dergelijke gevallen stellen de lidstaten passende maatregelen vast om de exploitant in staat te stellen de gemaakte kosten terugbetaald te krijgen.

4.  De lidstaten kunnen bepalen dat de exploitant niet de kosten behoeft te dragen van de herstelmaatregelen die uit hoofde van deze richtlijn worden genomen, indien hij bewijst dat hij niet in gebreke of nalatig is geweest en de milieuschade is veroorzaakt door:

a) een emissie of gebeurtenis die uitdrukkelijk is toegestaan op grond van, en geheel in overeenstemming is met de voorwaarden van, een vergunning die is verleend bij of krachtens de toepasselijke nationale wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen welke uitvoering geven aan de in bijlage III genoemde wettelijke maatregelen van de Gemeenschap, als toegepast op de datum van de emissie of gebeurtenis;

b) emissies of activiteiten of alle manieren waarop een product tijdens een activiteit wordt gebruikt waarvan de exploitant kan bewijzen dat die op grond van de stand van de wetenschappelijke en technologische kennis op het tijdstip dat zij plaatsvonden, niet als schadelijk werden beschouwd.

5.  De maatregelen die door de bevoegde instantie worden genomen uit hoofde van artikel 5, leden 3 en 4, en artikel 6, leden 2 en 3, laten de aansprakelijkheid van de betrokken exploitant uit hoofde van deze richtlijn alsook de artikelen 87 en 88 van het Verdrag onverlet.

Artikel 9

Toerekening van de kosten in door meer partijen veroorzaakte schadegevallen

Deze richtlijn laat de nationale bepalingen betreffende de toerekening van de kosten in door meer partijen veroorzaakte schadegevallen onverlet in het bijzonder die met betrekking tot de verdeling van de aansprakelijkheid tussen de producent en de gebruiker van een product.

Artikel 10

Verjaringstermijn voor het verhalen van de kosten

De bevoegde instantie is gerechtigd tegen de exploitant of, indien van toepassing, een derde die de schade of de onmiddellijke dreiging van schade heeft veroorzaakt, de procedure in te leiden voor het verhalen van de kosten met betrekking tot alle uit hoofde van deze richtlijn genomen maatregelen voordat een periode van vijf jaar verstreken is, te rekenen vanaf de datum waarop de maatregelen geheel zijn voltooid of de datum waarop de aansprakelijke exploitant of derde is geïdentificeerd, indien die datum later is.

Artikel 11

Bevoegde autoriteit

1.  De lidstaten wijzen een bevoegde instantie of bevoegde instanties aan die verantwoordelijk is/zijn voor de uitvoering van de taken waarin deze richtlijn voorziet.

2.  De taak met betrekking tot de vaststelling van de exploitant die de schade of de onmiddellijke dreiging van schade heeft veroorzaakt, de beoordeling van de omvang van de schade en de bepaling van welke herstelmaatregelen overeenkomstig bijlage II moeten worden genomen, berust bij de bevoegde instantie. Met het oog daarop is de bevoegde instantie gemachtigd van de betrokken exploitant te verlangen dat hij zelf een beoordeling maakt en alle nodige informatie en gegevens verstrekt.

3.  De lidstaten dragen er zorg voor dat de bevoegde instantie de uitvoering van de noodzakelijke preventieve maatregelen of herstelmaatregelen aan derden kan delegeren of opdragen.

4.  In elk uit hoofde van deze richtlijn genomen besluit waarbij het treffen van preventieve maatregelen of herstelmaatregelen wordt opgelegd, worden de precieze gronden vermeld waarop het gebaseerd is. Van een dergelijk besluit wordt onverwijld kennis gegeven aan de betrokken exploitant, die terzelfder tijd wordt ingelicht over de rechtsmiddelen waarover hij krachtens de in de betrokken lidstaat geldende wetgeving beschikt, alsmede over de termijnen welke voor die rechtsmiddelen gelden.

Artikel 12

Verzoeken om maatregelen

1.  Natuurlijke of rechtspersonen die

a) milieuschade lijden of dreigen te lijden dan wel

b) een voldoende belang hebben bij de besluitvorming inzake de schade, of, anderzijds,

c) stellen dat inbreuk is gemaakt op een recht, wanneer het bestuursprocesrecht van een lidstaat dit als voorwaarde stelt,

kunnen bij de bevoegde instantie opmerkingen indienen betreffende gevallen van milieuschade of onmiddellijke dreiging daarvan waarvan zij kennis hebben en kunnen de bevoegde instantie verzoeken maatregelen te treffen krachtens deze richtlijn.

De lidstaten bepalen wat een voldoende belang en een inbreuk op een recht vormt.

Hiertoe wordt het belang van elke niet-gouvernementele organisatie die milieubescherming bevordert en voldoet aan voorschriften van de nationale wetgeving voldoende geacht in de zin van het voorgaande punt b. Dergelijke organisaties worden tevens geacht rechten te hebben waarop inbreuk kan worden gemaakt in de zin van het voorgaande punt c.

2.  Het verzoek om maatregelen gaat vergezeld van de relevante informatie en gegevens ter ondersteuning van de opmerkingen die met betrekking tot de milieuschade in kwestie worden voorgelegd.

3.  Wanneer het verzoek om maatregelen en de bijbehorende opmerkingen en gegevens aannemelijk maken dat er milieuschade is, neemt de bevoegde instantie deze opmerkingen en dit verzoek om maatregelen in overweging. In dat geval biedt de bevoegde instantie de betrokken exploitant de gelegenheid zijn standpunt met betrekking tot het verzoek om maatregelen en de bijbehorende opmerkingen kenbaar te maken.

4.  De bevoegde instantie stelt zo spoedig mogelijk, en in elk geval overeenkomstig de toepasselijke bepalingen van het nationale recht, de in lid 1 bedoelde personen die opmerkingen bij haar hebben ingediend in kennis van haar besluit inzake het al dan niet nemen van maatregelen, en motiveert dat besluit.

5.  De lidstaten kunnen besluiten de leden 1 en 4 niet toe te passen op gevallen van onmiddellijke dreiging van schade.

Artikel 13

Beroepsprocedures

1.  De personen als bedoeld in artikel 12, lid 1, hebben toegang tot een procedure voor een rechtbank of een andere onafhankelijke en onpartijdige overheidsinstantie die bevoegd is de besluiten, het handelen of het verzuim van de krachtens deze richtlijn bevoegde instantie aan de procedurele en materieelrechtelijke voorschriften te toetsen.

2.  Deze richtlijn laat alle nationale wettelijke bepalingen tot regeling van de toegang tot de rechter en die volgens welke alle administratieve beroepsprocedures moeten zijn gevolgd alvorens een gerechtelijke procedure kan worden ingeleid, onverlet.

Artikel 14

Financiële zekerheid

1.  De lidstaten nemen maatregelen om de geëigende economische en financiële actoren aan te moedigen financiële-zekerheidsinstrumenten en -markten te ontwikkelen, met inbegrip van financiële mechanismen voor gevallen van insolventie, opdat de exploitanten gebruik kunnen maken van financiële garanties om hun verantwoordelijkheden krachtens deze richtlijn na te komen.

▼M4 —————

▼B

Artikel 15

Samenwerking tussen de lidstaten

1.  Wanneer milieuschade gevolgen heeft of dreigt te hebben voor meerdere lidstaten, werken die lidstaten samen, onder andere door een behoorlijke uitwisseling van informatie, teneinde ervoor te zorgen dat er preventieve maatregelen en zo nodig herstelmaatregelen met betrekking tot die milieuschade worden genomen.

2.  Wanneer zich milieuschade voordoet, verstrekt de lidstaat op het grondgebied waarvan de schade zijn oorsprong vindt, voldoende informatie aan de lidstaten die schade zouden kunnen lijden.

3.  Wanneer een lidstaat binnen zijn grenzen schade vaststelt die niet binnen zijn grenzen veroorzaakt is, kan hij dit aan de Commissie en alle andere betrokken lidstaten melden; hij kan aanbevelingen doen inzake het nemen van preventieve of herstelmaatregelen en kan in overeenstemming met deze richtlijn om terugbetaling verzoeken van zijn kosten voor het nemen van preventieve of herstelmaatregelen.

Artikel 16

Verhouding tot het nationaal recht

1.  Deze richtlijn belet niet dat de lidstaten strengere bepalingen handhaven of invoeren inzake preventie en herstel van milieuschade, met inbegrip van het bepalen van extra activiteiten waarop de voorschriften inzake preventie en herstel van deze richtlijn van toepassing zijn en het bepalen van verdere verantwoordelijke partijen.

2.  Deze richtlijn belet niet dat de lidstaten passende bepalingen vaststellen, zoals een verbod op dubbele schadevergoeding, met betrekking tot situaties waarin de mogelijkheid bestaat dat de schade twee keer wordt verhaald omdat tegelijk actie wordt ondernomen door een bevoegde instantie uit hoofde van deze richtlijn en door een persoon van wie de eigendommen schade hebben opgelopen.

Artikel 17

Temporele werkingssfeer

Deze richtlijn is niet van toepassing op:

 schade, veroorzaakt door een emissie, een gebeurtenis of een incident die/dat heeft plaatsgevonden voor de in artikel 19, lid 1, bedoelde datum;

 schade, veroorzaakt door een emissie, een gebeurtenis of een incident die/dat heeft plaatsgevonden na de in artikel 19, lid 1, bedoelde datum, indien de schade het gevolg is van een specifieke activiteit die heeft plaatsgevonden en beëindigd is voor die datum;

 schade, indien het meer dan 30 jaar geleden is dat de emissie, de gebeurtenis of het incident die/dat tot schade heeft geleid, heeft plaatsgevonden.

▼M4

Artikel 18

Informatie over de tenuitvoerlegging en empirische onderbouwing

1.  De Commissie verzamelt in overeenstemming met Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 1 ) verspreide informatie van de lidstaten, en voor zover deze beschikbaar is, over de bij de toepassing van deze richtlijn opgedane ervaring. Die informatie omvat de in bijlage VI bij deze richtlijn vastgestelde gegevens en wordt uiterlijk 30 april 2022 en daarna om de vijf jaar verzameld.

2.  Vóór 30 april 2023 en vervolgens om de vijf jaar wordt door de Commissie op basis van de in lid 1 bedoelde informatie een beoordeling van deze richtlijn verricht en bekendgemaakt.

3.  De Commissie ontwikkelt uiterlijk 31 december 2020 richtsnoeren voor een gemeenschappelijke invulling van het begrip „milieuschade”, zoals gedefinieerd in artikel 2.

▼B

Artikel 19

Uitvoering

1.  De lidstaten doen de nodige wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen in werking treden om uiterlijk op 30 april 2007 aan deze richtlijn te voldoen. Zij stellen de Commissie daarvan onverwijld in kennis.

Wanneer de lidstaten deze bepalingen aannemen, wordt in die bepalingen zelf of bij de officiële bekendmaking daarvan naar deze richtlijn verwezen. De regels voor deze verwijzing worden vastgesteld door de lidstaten.

2.  De lidstaten delen de Commissie de tekst van de belangrijkste bepalingen van nationaal recht mee die zij op het onder deze richtlijn vallende gebied vaststellen, met een tabel die de concordantie aangeeft tussen deze richtlijn en de vastgestelde nationale bepalingen.

Artikel 20

Inwerkingtreding

Deze richtlijn treedt in werking op de dag van haar bekendmaking in het Publicatieblad van de Europese Unie.

Artikel 21

Adressaten

Deze richtlijn is gericht tot de lidstaten.




BIJLAGE I

IN ARTIKEL 2, LID 1, PUNT 1, ONDER a), BEDOELDE CRITERIA

Of schade die negatieve effecten heeft op het bereiken of handhaven van de gunstige staat van instandhouding van soorten of natuurlijke habitats, aanmerkelijk is, wordt bepaald aan de hand van de staat van instandhouding op het moment waarop de schade zich heeft voorgedaan, van de functies als gevolg van hun belevingswaarde, en van hun capaciteit voor natuurlijke regeneratie. Of de referentietoestand aanmerkelijke negatieve wijzigingen heeft ondergaan, wordt bepaald aan de hand van meetbare gegevens als:

 het aantal exemplaren, de populatiedichtheid of de ingenomen oppervlakte;

 de rol van de afzonderlijke exemplaren of van de beschadigde oppervlakte in verhouding tot de soorten of de instandhouding van de habitat, de zeldzaamheid van de soort of habitat (vastgesteld op plaatselijk, regionaal, nationaal of hoger niveau, met inbegrip van communautair niveau);

 het voortplantingsvermogen van de soort (volgens de voor die soort of populatie specifieke dynamiek), de levensvatbaarheid ervan of het natuurlijk regeneratievermogen van de habitat (volgens de dynamiek die specifiek is voor de karakteristieke soort van die habitat of de populaties van die soort);

 het vermogen van de soort of habitat om zich, nadat schade is opgetreden, binnen een korte periode en zonder ander ingrijpen dan het instellen van striktere beschermingsmaatregelen te herstellen tot een toestand die uitsluitend op basis van de dynamiek van de soort of habitat leidt tot een toestand die gelijkwaardig of beter wordt geacht dan de referentietoestand.

Schade waarvan bewezen is dat die effecten heeft op de menselijke gezondheid, moet worden beschouwd als aanmerkelijke schade.

Als aanmerkelijke schade hoeven echter niet te worden beschouwd:

 negatieve schommelingen die kleiner zijn dan de normale gemiddelde schommelingen voor een bepaalde soort of habitat;

 negatieve schommelingen als gevolg van natuurlijke oorzaken of als gevolg van ingrijpen in verband met het normale beheer van gebieden, zoals vastgelegd in habitatdossiers of in documenten waarin de doelen zijn uiteengezet, of zoals voordien uitgeoefend door eigenaars of exploitanten;

 schade aan soorten of habitats waarvan bekend is dat zij zich binnen een korte periode en zonder ingrijpen herstellen ofwel tot de referentietoestand ofwel tot een toestand die uitsluitend op basis van de dynamiek van de soort of habitat leidt tot een toestand die gelijkwaardig of beter wordt geacht dan de referentietoestand.




BIJLAGE II

HERSTELLEN VAN MILIEUSCHADE

Deze bijlage voorziet in een gemeenschappelijk kader dat moet worden gevolgd om de meest geschikte maatregelen te kiezen voor het herstel van milieuschade.

1.   Herstel van schade aan wateren en aan beschermde soorten of natuurlijke habitats

Herstel van milieuschade aan wateren en aan beschermde soorten of natuurlijke habitats wordt bereikt door het milieu tot zijn referentietoestand terug te brengen middels primair, complementair en compenserend herstel, die als volgt gedefinieerd worden:

a) „primair” herstel: herstelmaatregelen waardoor aangetaste natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties tot de referentietoestand worden teruggebracht;

b) „complementair” herstel: herstelmaatregelen met betrekking tot natuurlijke rijkdommen en/of ecosystemen ter compensatie van het feit dat primair herstel niet tot volledig herstel van de aangetaste natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties leidt;

c) „compenserend” herstel: maatregelen ter compensatie van tussentijdse verliezen van natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties die zich voordoen tussen het tijdstip waarop de schade ontstaat en het tijdstip waarop het primair herstel zijn volledige uitwerking heeft bereikt;

d) „tussentijdse verliezen”: verliezen die het gevolg zijn van het feit dat de aangetaste natuurlijke rijkdommen en/of functies van natuurlijke rijkdommen hun ecologische functies niet kunnen vervullen of geen functies kunnen vervullen voor andere natuurlijke rijkdommen of het publiek totdat de primaire of complementaire maatregelen hun uitwerking hebben bereikt. Dit bestaat niet uit financiële compensatie voor het publiek.

Indien primair herstel het milieu niet in zijn referentietoestand herstelt, dan vindt complementair herstel plaats. Daarnaast vindt compenserend herstel plaats om tussentijdse verliezen te compenseren.

Herstel van milieuschade aan wateren, beschermde soorten en natuurlijke habitats houdt ook in dat elk aanmerkelijk risico dat de menselijke gezondheid negatieve effecten ondervindt, wordt weggenomen.

1.1.   Hersteldoelstellingen

Doel van primaire herstelmaatregelen

1.1.1.

Primair herstel heeft tot doel, aangetaste natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties in hun referentietoestand te herstellen.

Doel van complementaire herstelmaatregelen

1.1.2.

Wanneer de aangetaste natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties niet tot hun referentietoestand terugkeren, worden complementaire herstelmaatregelen genomen. Complementaire herstelmaatregelen hebben tot doel eenzelfde niveau van natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties te scheppen, zo nodig ook op een andere locatie, als het geval zou zijn geweest wanneer de aangetaste locatie in haar referentietoestand hersteld zou zijn. Waar mogelijk en passend moet de andere locatie geografisch verbonden zijn met de aangetaste locatie, rekening houdend met de belangen van de getroffen populatie.

Doel van compenserende herstelmaatregelen

1.1.3.

Compenserende herstelmaatregelen worden genomen om tussentijds verlies van de natuurlijke rijkdommen en ecosysteemfuncties te compenseren in afwachting van regeneratie. Deze compensatie houdt in dat op de aangetaste locatie of op een alternatieve locatie aan beschermde natuurlijke habitats en soorten of wateren aanvullende verbeteringen worden aangebracht. Dit bestaat niet uit financiële compensatie voor het publiek.

1.2.   Vaststelling van herstelmaatregelen

Vaststelling van primaire herstelmaatregelen

1.2.1.

Er worden opties overwogen voor maatregelen om de natuurlijke rijkdommen en ecosysteemfuncties op directe en versnelde wijze, of door natuurlijke regeneratie, weer in hun referentietoestand te brengen.

Vaststelling van complementaire en compenserende herstelmaatregelen

1.2.2.

Bij de bepaling van de omvang van complementaire en compenserende herstelmaatregelen wordt eerst een aanpak overwogen die berust op equivalentie van de rijkdommen of functies. In een dergelijke aanpak worden eerst maatregelen overwogen die leiden tot natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties van dezelfde soort, kwaliteit en kwantiteit als die welke zijn aangetast. Indien dit niet mogelijk is, wordt in alternatieve natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties voorzien. Een verminderde kwaliteit kan bijvoorbeeld worden gecompenseerd door meer herstelmaatregelen.

1.2.3.

Wanneer deze eerste keuze op basis van equivalentie van de natuurlijke rijkdommen of functies niet mogelijk blijkt, worden alternatieve waardebepalingstechnieken gebruikt. De bevoegde instantie kan de methode, bijvoorbeeld geldelijke waardebepaling, opleggen, teneinde de omvang van de vereiste aanvullende en compenserende herstelmaatregelen vast te stellen. Indien een waardebepaling van de verloren gegane rijkdommen en/of functies mogelijk is, maar een waardebepaling van de vervangende natuurlijke rijkdommen en/of functies niet haalbaar is binnen een redelijke termijn of tegen redelijke kosten, kan de bevoegde instantie kiezen voor herstelmaatregelen waarvan de kosten overeenstemmen met de geraamde geldelijke waarde van de verloren gegane natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties.

De complementaire en compenserende herstelmaatregelen moeten zodanig opgezet zijn dat de extra natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties beantwoorden aan de tijdspreferenties en het tijdschema van de herstelmaatregelen. Zo zou de omvang van de compenserende herstelmaatregelen moeten toenemen naargelang het langer duurt voordat de referentietoestand is hersteld (wanneer alle andere factoren gelijk blijven).

1.3.   Keuze van de herstelopties

1.3.1.

De redelijke herstelopties moeten met gebruikmaking van de beste beschikbare technieken, indien die zijn bepaald, worden beoordeeld op basis van de volgende criteria:

 het effect van elke optie op de menselijke gezondheid en de veiligheid;

 de kosten van de uitvoering van de verschillende opties;

 de kans op succes van elke optie;

 de mate waarin elke optie toekomstige schade zal voorkomen en waarin bij de uitvoering van de optie onbedoelde schade kan worden vermeden;

 de mate waarin elke optie ten goede komt aan de verschillende onderdelen van de relevante natuurlijke rijkdommen en/of functies in kwestie;

 de mate waarin elke optie rekening houdt met relevante sociale, economische en culturele aandachtspunten en andere relevante plaatsgebonden factoren;

 de tijd die het zal vergen om de milieuschade effectief te herstellen;

 de mate waarin elke optie het herstel van de locatie van de milieuschade verwezenlijkt;

 de geografische relatie met de schadelocatie.

1.3.2.

Bij de evaluatie van de verschillende herstelopties kan voor primaire herstelmaatregelen worden gekozen die de aangetaste wateren en beschermde soorten of natuurlijke habitats niet volledig terugbrengen tot hun referentietoestand of die de referentietoestand minder snel herstellen. Een dergelijke beslissing mag uitsluitend worden genomen, wanneer de natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties die het voorwerp zijn van deze beslissing, worden gecompenseerd door de complementaire of compenserende maatregelen te versterken en zo een soortgelijk niveau van natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties te scheppen als oorspronkelijk bestond. Dit is bijvoorbeeld het geval, indien elders met minder kosten in equivalente natuurlijke rijkdommen en/of ecosysteemfuncties kan worden voorzien. Deze complementaire herstelmaatregelen worden vastgesteld overeenkomstig de regels van punt 1.2.2.

1.3.3.

Niettegenstaande de voorschriften van punt 1.3.2 kan de bevoegde instantie, overeenkomstig artikel 7, lid 3, besluiten dat er geen verdere herstelmaatregelen genomen worden indien:

a) de reeds genomen herstelmaatregelen waarborgen dat er geen aanmerkelijk gevaar meer is voor negatieve effecten op de menselijke gezondheid, de wateren of beschermde soorten en natuurlijke habitats, en

b) de kosten van de te nemen herstelmaatregelen om de referentietoestand of een gelijkwaardig niveau te bereiken, niet in verhouding zouden staan tot de milieuvoordelen die daarmee zouden worden verkregen.

2.   Herstel van bodemschade

De nodige maatregelen moeten worden getroffen om ervoor te zorgen dat ten minste de betrokken verontreinigende stoffen worden verwijderd, gecontroleerd, ingeperkt of verminderd, zodat de verontreinigde bodem, rekening houdend met het huidige of ten tijde van de schade goedgekeurd toekomstige gebruik, niet langer een aanmerkelijk gevaar voor negatieve effecten op de menselijke gezondheid vormt. De aanwezigheid van dergelijke risico's worden beoordeeld via risicobeoordelingsprocedures waarbij rekening wordt gehouden met de aard en functie van de bodem, de soort en concentratie schadelijke stoffen, preparaten, organismen of micro-organismen, de daarmee samenhangende risico's en de mogelijke verspreiding ervan. Het gebruik wordt vastgesteld op basis van de regelgeving voor het landgebruik, of van eventuele andere regelgeving terzake die van kracht was op het tijdstip dat de schade veroorzaakt is.

Indien het landgebruik wordt gewijzigd, worden alle nodige maatregelen genomen om ieder risico van negatieve effecten op de menselijke gezondheid te voorkomen.

Indien er geen regelgeving voor het landgebruik is, is de aard van het betrokken gebied waar de schade zich heeft voorgedaan, rekening houdend met de verwachte ontwikkeling ervan, bepalend voor het gebruik van dat specifieke gebied.

De optie van natuurlijke regeneratie, dat wil zeggen een optie die geen rechtstreekse ingreep van de mens in het regeneratieproces inhoudt, wordt in overweging genomen.




BIJLAGE III

IN ARTIKEL 3, LID 1, BEDOELDE ACTIVITEITEN

1.

De exploitatie van installaties die overeenkomstig Richtlijn 96/61/EG van de Raad van 24 september 1996 inzake geïntegreerde preventie en bestrijding van verontreiniging aan een vergunningsplicht zijn onderworpen ( 2 ). Dit houdt in alle activiteiten van bijlage I van Richtlijn 96/61/EG van de Raad, met uitzondering van installaties of delen daarvan bestemd voor het onderzoek, de ontwikkeling, en het testen van nieuwe producten en processen.

2.

Alle afvalbeheeractiviteiten, zoals de inzameling, het vervoer, de nuttige toepassing en de verwijdering van afvalstoffen, met inbegrip van het toezicht op dergelijke activiteiten en de nazorg op de verwijderingslocaties, die overeenkomstig Richtlijn 75/442/EEG van de Raad van 15 juli 1975 betreffende afvalstoffen ( 3 ) en Richtlijn 91/689/EEG van de Raad van 12 december 1991 betreffende gevaarlijke afvalstoffen ( 4 ) onderworpen zijn aan een vergunnings- of registratieplicht.

Deze activiteiten omvatten onder meer de exploitatie van stortplaatsen overeenkomstig Richtlijn 1999/31/EG van de Raad van 26 april 1999 betreffende het storten van afvalstoffen ( 5 ) en de exploitatie van verbrandingsinstallaties overeenkomstig Richtlijn 2000/76/EG van het Europees Parlement en de Raad van 4 december 2000 betreffende de verbranding van afval ( 6 ).

Voor de doeleinden van deze richtlijn mogen de lidstaten bepalen dat het voor landbouwdoeleinden verspreiden van rioolslib uit zuiveringsinstallaties voor stedelijk afvalwater, mits dit volgens een erkende norm gezuiverd is, niet onder deze activiteiten valt.

3.

Lozingen op landoppervlaktewateren die overeenkomstig Richtlijn 76/464/EEG van de Raad van 4 mei 1976 betreffende de verontreiniging veroorzaakt door bepaalde gevaarlijke stoffen die in het aquatisch milieu van de Gemeenschap worden geloosd ( 7 ), aan een voorafgaande vergunning zijn onderworpen.

4.

Lozingen van stoffen in het grondwater die overeenkomstig Richtlijn 80/68/EEG van de Raad van 17 december 1979 betreffende de bescherming van het grondwater tegen verontreiniging veroorzaakt door de lozing van bepaalde gevaarlijke stoffen ( 8 ) aan een voorafgaande vergunning zijn onderworpen.

5.

Lozingen of injectie van verontreinigende stoffen op of in oppervlaktewateren of het grondwater die overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG een vergunnings-, toestemmings- of registratieplicht zijn onderworpen.

6.

Alle wateronttrekking en -opstuwing die overeenkomstig Richtlijn 2000/60/EG van het Europees Parlement en de Raad aan een voorafgaande toestemming onderworpen zijn.

7.

De fabricage, het gebruik, de opslag, de verwerking, de storting, de emissie in het milieu en het vervoer op het terrein van de onderneming, van:

a) gevaarlijke stoffen als gedefinieerd in artikel 2, lid 2, van Richtlijn 67/548/EEG van de Raad van 27 juni 1967 betreffende de aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke stoffen ( 9 );

b) gevaarlijke preparaten als gedefinieerd in artikel 2, lid 2, van Richtlijn 1999/45/EG van het Europees Parlement en de Raad van 31 mei 1999 betreffende de onderlinge aanpassing van de wettelijke en bestuursrechtelijke bepalingen van de lidstaten inzake de indeling, de verpakking en het kenmerken van gevaarlijke preparaten ( 10 );

c) gewasbeschermingsmiddelen als gedefinieerd in artikel 2, onder 1, van Richtlijn 91/414/EEG van de Raad van 15 juli 1991 betreffende het op de markt brengen van gewasbeschermingsmiddelen ( 11 );

d) biociden als gedefinieerd in artikel 2, lid 1, onder a), van Richtlijn 98/8/EG van het Europees Parlement en de Raad van 16 februari 1998 betreffende het op de markt brengen van biociden ( 12 ).

8.

Het vervoer over de weg, per spoor, over de binnenwateren, over zee of in de lucht van gevaarlijke of verontreinigende goederen als gedefinieerd hetzij in bijlage A bij Richtlijn 94/55/EG van de Raad van 21 november 1994 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg ( 13 ) hetzij in de bijlage bij Richtlijn 96/49/EG van de Raad van 23 juli 1996 betreffende de onderlinge aanpassing van de wetgevingen der lidstaten inzake het vervoer van gevaarlijke goederen per spoor ( 14 ) hetzij in Richtlijn 93/75/EEG van de Raad van 13 september 1993 betreffende de minimumeisen voor schepen die gevaarlijke of verontreinigende goederen vervoeren en die naar of uit de zeehavens van de Gemeenschap varen ( 15 ).

9.

De exploitatie van installaties die overeenkomstig Richtlijn 84/360/EEG van de Raad van 28 juni 1984 betreffende de bestrijding van door industriële inrichtingen veroorzaakte luchtverontreiniging ( 16 ) aan een vergunningsplicht zijn onderworpen, meer bepaald met betrekking tot de uitstoot in de lucht van onder de bovengenoemde richtlijn vallende verontreinigende stoffen.

10.

Het ingeperkt gebruik, met inbegrip van vervoer, van genetisch gemodificeerde micro-organismen, als gedefinieerd in Richtlijn 90/219/EEG van de Raad van 23 april 1990 inzake het ingeperkte gebruik van genetisch gemodificeerde micro-organismen ( 17 );

11.

Elke doelbewuste introductie van genetisch gemodificeerde organismen in het milieu, daaronder begrepen het vervoer en het in de handel brengen van genetisch gemodificeerde organismen, als gedefinieerd in Richtlijn 2001/18/EG van het Europees Parlement en de Raad ( 18 );

12.

Elke grensoverschrijdende overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Unie waarvoor een vergunning is vereist dan wel een verbod geldt in de zin van Verordening (EEG) nr. 259/93 van de Raad van 1 februari 1993 betreffende toezicht en controle op de overbrenging van afvalstoffen binnen, naar en uit de Europese Gemeenschap ( 19 ).

▼M1

13. Het beheer van winningsafvalvoorzieningen krachtens Richtlijn 2006/21/EG van het Europees Parlement en de Raad van 15 maart 2006 betreffende het beheer van afval uit winningsindustrieën ( 20 ).

▼M2

14.

De exploitatie van opslaglocaties overeenkomstig Richtlijn 2009/31/EG van het Europees Parlement en de Raad van 23 april 2009 betreffende de geologische opslag van kooldioxide ( 21 ).

▼B




BIJLAGE IV

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN, BEDOELD IN ARTIKEL 4, LID 2

a) het Internationaal Verdrag van 27 november 1992 inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door olie;

b) het Internationaal Verdrag van 27 november 1992 tot oprichting van een internationaal fonds voor vergoeding van schade door verontreiniging door olie;

c) het Internationaal Verdrag van 23 maart 2001 inzake de wettelijke aansprakelijkheid voor schade door verontreiniging door bunkerolie;

d) het Internationaal Verdrag van 3 mei 1996 inzake aansprakelijkheid en vergoeding voor schade in samenhang met het vervoer over zee van gevaarlijke en schadelijke stoffen;

e) het Verdrag van 10 oktober 1989 inzake de burgerrechtelijke aansprakelijkheid voor schade ontstaan tijdens het vervoer van gevaarlijke goederen over de weg, per spoor en per binnenschip.




BIJLAGE V

INTERNATIONALE OVEREENKOMSTEN, BEDOELD IN ARTIKEL 4, LID 4

a) het Verdrag van Parijs van 29 juli 1960 inzake wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van de kernenergie alsook het Verdrag van Brussel van 31 januari 1963 tot aanvulling van het Verdrag van Parijs;

b) het Verdrag van Wenen van 21 mei 1963 inzake wettelijke aansprakelijkheid voor kernschade;

c) het Verdrag van 12 september 1997 inzake aanvullende vergoeding voor kernschade;

d) het Gezamenlijk Protocol van 21 september 1988 betreffende de toepassing van het Verdrag van Wenen en het Verdrag van Parijs;

e) de Overeenkomst van Brussel van 17 december 1971 inzake de wettelijke aansprakelijkheid op het gebied van het zeevervoer van nucleaire stoffen.

▼M4




BIJLAGE VI

IN ARTIKEL 18, LID 1, BEDOELDE INFORMATIE EN GEGEVENS

De in artikel 18, lid 1, bedoelde informatie heeft betrekking op gevallen van milieuschade uit hoofde van deze richtlijn, met voor elk geval de volgende informatie en gegevens:

1. het type milieuschade, de datum waarop die is ontstaan en/of aan het licht is gekomen. Het type milieuschade wordt ingedeeld als schade aan beschermde soorten en natuurlijke habitats, schade aan wateren of bodemschade, als bedoeld in artikel 2, punt 1);

2. de beschrijving van de activiteit, in overeenstemming met bijlage III.

Daarbij voegen de lidstaten alle andere relevante informatie over de bij de toepassing van deze richtlijn opgedane ervaring.



( 1 ) Richtlijn 2003/4/EG van het Europees Parlement en de Raad van 28 januari 2003 inzake de toegang van het publiek tot milieu-informatie en tot intrekking van Richtlijn 90/313/EEG van de Raad (PB L 41 van 14.2.2003, blz. 26).

( 2 ) PB L 257 van 10.10.1996, blz. 26. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

( 3 ) PB L 194 van 25.7.1975, blz. 39. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

( 4 ) PB L 377 van 31.12.1991, blz. 20. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 94/31/EG (PB L 168 van 2.7.1994, blz. 28).

( 5 ) PB L 182 van 16.7.1999, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003

( 6 ) PB L 332 van 28.12.2000, blz. 91.

( 7 ) PB L 129 van 18.5.1976, blz. 23. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2000/60/EG.

( 8 ) PB L 20 van 26.1.1980, blz. 43. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 91/692/EEG (PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48).

( 9 ) PB 196 van 16.8.1967, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 807/2003.

( 10 ) PB L 200 van 30.7.1999, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

( 11 ) PB L 230 van 19.8.1991, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 806/2003 (PB L 122 van 16.5.2003, blz. 1).

( 12 ) PB L 123 van 24.4.1998, blz. 1. Richtlijn gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

( 13 ) PB L 319 van 12.12.1994, blz. 7. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/28/EG van de Commissie (PB L 90 van 8.4.2003, blz. 45).

( 14 ) PB L 235 van 17.9.1996, blz. 25. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2003/29/EG van de Commissie (PB L 90 van 8.4.2003, blz. 47).

( 15 ) PB L 247 van 5.10.1993, blz. 19. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn 2002/84/EG van het Europees Parlement en van de Raad (PB L 324 van 29.11.2002, blz. 53).

( 16 ) PB L 188 van 16.7.1984, blz. 20. Richtlijn gewijzigd bij Richtlijn 91/692/EEG (PB L 377 van 31.12.1991, blz. 48).

( 17 ) PB L 117 van 8.5.1990, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1882/2003.

( 18 ) PB L 106 van 17.4.2001, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Verordening (EG) nr. 1830/2003 (PB L 268 van 18.10.2003, blz. 24).

( 19 ) PB L 30 van 6.2.1993, blz. 1. Richtlijn laatstelijk gewijzigd bij Richtlijn (EG) nr. 2557/2001 van de Commissie (PB L 349 van 31.12.2001, blz. 1).

( 20 ) PB L 102 van 11.4.2006, blz. 15.

( 21 ) PB L 140 van 5.6.2009, blz. 114.